• No results found

In deze paragraaf gaan we kritisch in op de belangrijkste bevindingen van het onderzoek en kijken we hoe we deze kunnen interpreteren. We doen dat aan de hand van de drie thema’s

47 die leidend zijn geweest voor dit onderzoek, te weten: seksuele opvoeding, seksuele ontwikkeling en de beleving van vaders en de behoefte aan ondersteuning.

Seksuele ontwikkeling

De resultaten voor de waarneming van seksueel getint gedrag zijn door observaties van vaders verkregen. We dienen ons dan ook te realiseren dat het echt om het waargenomen gedrag van de vaders gaat. In werkelijkheid zal er naar alle waarschijnlijkheid veel meer gedrag plaatsvinden, dat niet zichtbaar is voor ouders (Larsson & Svedin, 2002). Wat opvalt in de rapportages, is dat vaders voor de meeste gedragingen aangeven dat ze het gedrag alsmede de vragen minder dan één keer per maand waarnemen. Dat kan te maken hebben met het feit dat vaders minder aanwezig zijn doordat de meeste fulltime werken. Daarnaast kan een andere verklaring zijn dat seksueel getint gedrag van kinderen in de leeftijd van acht tot dertien jaar steeds meer verborgen voor ouders plaatsvindt (Friedrich et al., 1991; De Graaf & Rademakers, 2007; Larsson & Svedin, 2002).

De gedragingen die door vaders gerapporteerd worden komen overeen met de resultaten uit ander onderzoek naar gedrag bij kinderen tussen de acht en dertien jaar. Het stellen van vragen over seksualiteit, interesse in leeftijdsgenootjes van de andere sekse worden door de meeste vaders waargenomen en passen bij deze leeftijd, zo komt in verschillende onderzoeken naar voren (De Graaf & Rademakers, 2007; Friedrich et al., 1991; Roos, 2013). Daarnaast wordt door vaders duidelijk waargenomen dat de schaamtegevoelens met leeftijd toenemen, wat eveneens uit ander onderzoek blijkt (zie o.a. De Graaf & Rademakers, 2007). Bij jongens nemen vaders significant vaker waar dat ze masturberen, wat past bij seksueel getint gedrag van jongens op deze leeftijd, die veelal meer dan meisjes bezig zijn met het ontdekken van hun eigen lichaam (Larsson & Svedin, 2002). Wat echter opvallend is, is dat vaders van meisjes iets vaker – maar niet significant – aangeven dat hun kind informatie opzoekt op internet. Dit is tegenstrijdig met bevindingen uit onderzoek van bijvoorbeeld Larsson & Svedin (2002), die juist vinden dat het eerder jongens zijn die informatie opzoeken op internet. Misschien zoeken jongens wel degelijk seksueel (getinte) informatie op internet op (zoals porno), maar gebeurt dit buiten het gezichtveld van vaders. De informatie over seksualiteit die meisjes opzoeken is misschien meer gericht op fysieke veranderingen (menstruatie, borstontwikkeling), wat ze niet verborgen voor ouders doen, waardoor vaders dit gedrag eerder bemerken (eigen interpretatie).

Bij dit onderdeel werden, naast het geslacht en de leeftijd van kinderen, alleen voor de variabele geloof op een aantal items significante verschillen gevonden. Gelovige vaders

48 nemen minder waar dat hun kind nieuwsgierig is naar het lichaam van volwassenen en zien minder vaak dat hun kind zich in het bijzijn van anderen uitkleedt. Daarnaast krijgen gelovige vaders minder vragen over masturbatie en orgasme, geslachtsgemeenschap en woordgebruik rondom seksualiteit. Geloof kan inderdaad van invloed zijn op de seksuele opvoeding van kinderen door de vaak conservatieve attitudes van ouders, zo beschrijft Regnerus (2005) in zijn artikel. Wij dienen onze bevindingen echter wel met voorzichtigheid te interpreteren, aangezien onder de gelovige vaders alle vaders vallen die hebben aangegeven een belijdende geloofsovertuiging te hebben. Er is daarbij niet gekeken naar de vorm van het geloof, omdat de groepen anders te klein werden. Alle geloofvormen hebben hun eigen uitgangspunten en zouden idealiter onafhankelijk van elkaar bekeken moeten worden.

Seksuele opvoeding

Opvoedingsdoelen die vaders belangrijk vinden komen overeen met de opvoedingsdoelen die in het onderzoek van Vermeire (2005) door de meeste ouders worden genoemd. In dat onderzoek geven ouders aan het belangrijk te vinden dat hun kind leert respectvol om te gaan met zichzelf en anderen en daarnaast ook zijn of haar grenzen moet kunnen aangeven.

Uit de rapportages over reacties kunnen we opmaken dat vaders een open houding aannemen ten aanzien van de seksuele opvoeding van hun kind. Vaders keuren seksueel gedrag weinig af, maar geven zo nu en dan wel regels en grenzen aan. In deze vormen van reactie kunnen we enigszins aflezen dat er een vorm is van ondersteuning – de acceptatie van het gedrag – maar ook een vorm van controle, doordat vaders in sommige gevallen wel duidelijke regels en grenzen aan het gedrag stellen. Een goede balans tussen ondersteuning en controle kan een gunstig effect hebben op de latere seksualiteitsbeleving van kinderen en kan zorgen voor minder seksueel risicogedrag op latere leeftijd (zie o.a.: De Graaf, 2007; Jaccard, Dittus, & Gordon, 1996). De juiste combinatie van ouderlijke steun en controle past daarnaast bij een autoritatieve opvoedingsstijl, die door veel ouders in Nederland wordt gehanteerd en een gunstig effect heeft op de ontwikkeling van kinderen (Blokland, 2010; Bucx, 2011). Wat wel nog opvallend is aan dit onderdeel van de resultaten is dat – behalve voor de stelling over acceptatie van gedrag – steeds ongeveer één derde van de vaders aangeeft dat de stelling niet op hen van toepassing is. Het is onduidelijk wat dit betekent. Bij de uitleg van de stelling is duidelijk aangegeven dat er gebruik gemaakt kon worden van die optie wanneer vaders (nog) geen gedrag bij hun kind waarnemen. Uit de resultaten van gedrag hebben we gezien dat alle vaders wel eens vormen van seksueel gedrag hebben waargenomen. Een mogelijke andere verklaring is dat vaders een andere opvatting hebben over wat seksueel getint gedrag is.

49 Andere verklaringen kunnen zijn dat deze vaders nooit op seksueel getint gedrag reageren of het niet als hun taak zien.

Iets meer dan de helft van de vaders geeft aan minstens één keer per maand tot wekelijks met zijn kind over seksualiteit te praten. Bijna één derde doet dat minder dan één keer per maand en bijna één op de vijf vaders geeft aan zelden of nooit met zijn kind over seksualiteit te praten. Ook dat is een opvallende uitkomst. We gaan daar zo verder op in. Daarnaast geven vaders aan dat gesprekken over seksualiteit in de meeste gevallen op initiatief van het kind starten. Ouders nemen vaak een reactieve houding aan als het gaat om gesprekken over seksualiteit; praten pas met hun kind wanneer ze een vraag krijgen. Vaak wordt aangenomen dat wanneer een kind zelf niet praat over seksualiteit, hij of zij er dan nog niet mee bezig is (De Graaf & Rademakers, 2007). We weten echter uit onderzoek dat kinderen wel degelijk bezig kunnen zijn met seksualiteit, ook al stellen ze geen vragen (De Graaf & Rademakers, 2007; Friedrich et al., 1991). Juist vóór de puberteit leggen kinderen de basis voor hun latere seksuele leven (Bancroft, 2009). Wanneer kinderen eenmaal in de puberteit komen, staan ze minder open voor gesprekken met en adviezen van hun ouders (Delfos, 2009). Daarom is het belangrijk dat ouders ook met hun kind over seksualiteit praten wanneer ze geen vragen krijgen en niet wachten tot het kind er zelf over begint. Zo weten kinderen dat ouders openstaan voor gesprekken over seksualiteit en dat ze met vragen bij hun ouders terecht kunnen (zie website J/M, artikel ‘Praten over seks zo doe je dat’, 2013). Dat in dit onderzoek bijna één op de vijf vaders aangeeft zelden tot nooit met zijn kind over seksualiteit te spreken, geeft een gebrek aan kennis weer onder vaders over het belang van communicatie over seksualiteit.

Het is daarnaast ook opvallend dat er geen verschil te zien is in de mate waarin er met kinderen over seksualiteit wordt gesproken tussen vaders van zoons en vaders van dochters. Op basis van de literatuur, maar ook op basis van de eigen antwoorden van sommige vaders bij de open vraag naar verschillen tussen jongens en meisjes, hadden we kunnen verwachten dat vaders eerder met zoons spreken, aangezien vaders zich vaak eerder met hun zoon kunnen identificeren dan met hun dochter (Wilson & Prior, 2010). We weten echter uit Nederlands onderzoek van Ravesloot (1998) onder vaders van jongeren dat vaders seksualiteit als het privédomein van kinderen beschouwen en zich daarom soms afzijdig houden van de seksuele opvoeding. Bij dit genoemde onderzoek gaat het echter wel om jongeren, die al aan het puberen zijn en dan sowieso vaak wat afstand nemen van ouders (Delfos, 2009). Maar wellicht is de verklaring die in dit onderzoek genoemd wordt ook wel geldig voor vaders van jongere kinderen.

50 Er zijn vrijwel geen verschillen gevonden is het opvoedgedrag (opvoedingsdoelen, reactie en communicatie) tussen vaders van zoons en vaders van dochters. Bij de open vraag die vaders kregen voorgelegd over wat zij denken dat anders is aan de opvoeding van zoons dan aan die van dochters, leverde wel enkele interessante bevindingen op. Door de meerderheid van de vaders wordt de kwetsbaarheid van meisjes genoemd. Vaders geven dan ook aan dat ze het daarom voor meisjes belangrijk vinden dat zij leren hun grenzen aan te geven. Ook uit de literatuur weten we dat voor meisjes boodschappen over seksualiteit eerder waarschuwend zijn dan voor jongens (DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999; Klaï, 2004) en vaders zijn daarnaast meer beschermend naar dochters dan naar zoons (Wilson & Koo, 2010). Vaders willen dochters graag het morele aspect van seksualiteit bijbrengen en vinden zichzelf hier zelfs geschikter voor dan moeders, zo blijkt uit een Amerikaans onderzoek (Wilson, Dalberth, & Koo, 2010). Ook dat wordt door een aantal vaders genoemd. Zo geeft een vaders aan zichzelf minder geschikt te vinden voor de uitleg van de lichamelijke ontwikkeling en laat hij dat liever over aan de moeder. Deze vader ziet echter wel een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd om zijn dochter omgangsvormen bij te brengen, zoals het leren respectvol met elkaar om te gaan. Ook geven sommige vaders aan dat zij zich meer verbonden voelen met hun zoon dan met hun dochter en dat dat gesprekken over seksualiteit met jongens makkelijker maakt dan gesprekken met meisjes. Ook deze resultaten komen overeen met ander onderzoek (DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999; DiIorio, Pluhar, & Belcher, 2003; Wilson & Koo, 2010). Opvallend is echter wel dat we dit niet terugzien in de resultaten van opvoedgedrag; vaders van zoons die mee hebben gedaan aan dit onderzoek geven niet aan meer te praten met jongens dan met meisjes. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat vaders van dochters juist proactiever zijn in de seksuele opvoeding van hun dochter vanuit het gevoel hun dochter te willen beschermen, zo komt uit onderzoek van Wilson, Dalberth en Koo (2010) naar voren. Dus doordat vaders enerzijds meer met zoons praten omdat ze dat makkelijker vinden en vaders van dochters eerder met hun dochter spreken vanuit het idee haar te willen beschermen, zijn er geen verschillen tussen beiden groepen. Het kan aan de andere kant zo zijn dat zowel vaders van zoons als vaders van dochters in beide gevallen vooral weinig praten met hun kinderen. Ook al zeggen de meeste vaders zich verantwoordelijk te voelen voor de seksuele opvoeding, wellicht zijn het in de praktijk nog steeds de moeders die het meeste doen. Uit onderzoek weten we dat moeders eerder met dochters praten, dus in dat geval zijn het de jongens die onvoldoende opvoeding van beide ouders krijgen en zowel jongens als meisjes krijgen onvoldoende seksuele opvoeding van hun vader (DiIorio, Pluhar, & Belcher, 2003).

51

Beleving en behoefte aan ondersteuning

Het merendeel van de vaders geeft aan zich verantwoordelijk te voelen voor de seksuele opvoeding, maar daarnaast geeft meer dan één op de tien vaders aan zich minder of zelfs niet verantwoordelijk te voelen. Aangezien alle vaders aangeven dat ze vinden dat hun (ex)partner medeverantwoordelijk is voor de seksuele opvoeding, lijkt het logisch hieruit op te maken dat de minderheid nog steeds de moeder volledig verantwoordelijk acht voor de seksuele opvoeding. Dat komt overeen met de hiervoor genoemde bevindingen uit ander onderzoek, waaruit blijkt dat moeders nog steeds de belangrijkste taak van de seksuele opvoeding op zich nemen. Ruim twee derde van de vaders geeft aan ook de school medeverantwoordelijk te vinden voor de seksuele opvoeding van hun kind. Dat ligt voor de hand, aangezien kinderen tussen de acht en de dertien jaar veel tijd doorbrengen op school. Sinds eind 2012 is seksuele en relationele vorming opgenomen in de kerndoelen van het basisonderwijs en wordt hier dus ook voor jonge kinderen aandacht aan geschonken (zie website RutgersWPF, 2014).

De meeste vaders ervaren de seksuele opvoeding tot nu toe als makkelijk en maken zich weinig zorgen over de seksuele ontwikkeling van hun kind. Meer dan de helft heeft nooit vragen en als vaders vragen hebben, heeft de meerderheid dat minder dan één keer per maand. Als vaders vragen hebben geven de meeste vaders aan dat deze over de begeleiding van het internetgebruik van hun kind gaan. In tegenstelling tot vroeger speelt de media – waaronder het gebruik van internet – een belangrijke rol in de levens van kinderen. Kinderen kunnen makkelijk aan allerlei vormen van informatie komen, die niet altijd een realistisch beeld scheppen van de werkelijkheid. Ouders hebben vaak weinig zicht op welke informatie hun kind krijgt en juist daarom is het belangrijk dat ouders daar met hun kinderen over spreken. Het vertekende beeld dat in de media geschetst wordt kan voor kinderen verschillende risico’s met zich meebrengen, zo beschrijft Nikken (2009) in zijn artikel. Denk daarbij aan beelden van vrouwen die makkelijk uit de kleren gaan, waardoor zowel jongens als meisjes denken dat dat normaal is. Campagnes, zoals die van SIRE (zie website SIRE, 2014), zijn belangrijk om ouders bewust te maken van het belang om hun kind een realistisch beeld over seksualiteit bij te brengen en hen op de juiste manier te begeleiden bij internetgebruik. Ondersteuning gericht op ouders bij de seksuele opvoeding zou hier extra aandacht aan kunnen schenken en ouders praktische handvatten kunnen bieden voor hoe deze begeleiding het beste aan te pakken.

Het is opvallend dat ondanks dat vaders zich weinig zorgen maken, zij toch behoefte hebben aan ondersteuning in de vorm van informatie en/of advies. In tegenstelling tot onderzoek van Vermeire (2005) – waar overigens meer moeders aan deelnamen dan vaders – hebben vaders meer behoefte aan formele ondersteuning dan uit het informele netwerk.

52 Vaders ontvangen zowel informatie als advies het liefst van een deskundige. De voorkeur gaat daarbij uit naar een website met deskundige informatie. Er lijkt hier dus een verschil te zijn in de vorm van ondersteuningsbehoefte van vaders en moeders. Een mogelijk verklaring kunnen we wellicht vinden in het onderzoek van Kirkman en collega’s (2002), waarin naar voren komt dat de communicatievaardigheden van moeders vaak sterker zijn dan die van vaders. Misschien is het daarom voor moeders makkelijker om in hun eigen informele netwerk (familie, vrienden etc.) vragen te stellen of advies te vragen. Uit hetzelfde bovengenoemde onderzoek komt ook naar voren dat vaders eerder last lijken te hebben van schaamtegevoelens, wat een mogelijke verklaring kan zijn voor waarom vaders het liefst anoniem via internet informatie en advies krijgen. Deze bevindingen duiden erop dat vaders een belangrijke doelgroep zijn geworden om rekening mee te houden bij opvoedingsondersteuning. Zij hebben wellicht andere behoeften dan moeders op dit gebied (zie ook: De Hoog, Harthoorn, & Servage, 2011).

5.3. Beperkingen

Het is belangrijk dat alle resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De steekproef van 90 vaders is helaas te klein om uitspraken te doen over de vaders in de populatie en gelden dus alleen voor de betreffende vaders. Dit verklaard misschien ook waarom er in dit onderzoek geen duidelijke invloeden van andere demografische factoren – naast de leeftijd en sekse van het kind en de variabele ‘religie’ – geen factoren bepalend lijken te zijn voor de visie van vaders op de seksuele ontwikkeling en opvoeding. We hebben ook door de powerberekeningen – die zijn uitgevoerd voor de items van gedrag en vragen – kunnen zien dat die een erg grote marge heeft en ons dus weinig zegt. Het duidt er vooral op dat de steekproef duidelijk te klein is om op basis van dit onderzoek uitspraken te doen over de gehele populatie (Faul, Erdfelder, Lang, & Buchner, 2007).

De data voor dit onderzoek is met behulp van een digitale vragenlijst verkregen. Hoewel er ook een papierenvragenlijst beschikbaar was, heeft niemand daar gebruik van gemaakt. Het gebruik van digitale vragenlijsten heeft als voordelen dat het goedkoop is en dat het veel participanten kan bereiken. Het gebruik heeft echter ook belangrijke nadelen. Zo worden ouders die geen gebruik maken van internet met deze methode niet bereikt. Daarnaast kan het zijn dat ouders informatie niet via internet willen delen (Baarda, de Goede, & van Dijkum, 2011; Bryman, 2008). Daarnaast is het waarschijnlijk zo dat vaders die open staan voor seksualiteit bij hun kinderen en onderzoek in het algemeen de vragenlijst eerder invullen.

53

5.4. Aanbevelingen

Zoals hiervoor al aangegeven – bij de beperkingen – is de steekproef van dit onderzoek helaas niet groot genoeg om algemene uitspraken te doen. Voor vervolgonderzoek zou het daarom interessant zijn gebruikt te maken van een grotere representatieve steekproef. Daarbij is het belangrijk na te denken over actieve manieren van werving, wat veel tijd zal kosten. Daar dient in de planning van het onderzoek rekening mee gehouden te worden.

Onderzoek naar de beleving van kinderen zelf zou zeer waardevol kunnen zijn. Wanneer kinderen ongeveer acht jaar zijn komen ze in wat Piaget de concreet-operationele fase noemt en vanaf dan hebben kinderen de capaciteit om vragen over zichzelf te beantwoorden (Piaget & Inhelder in: De Graaf & Rademakers, 2007). Met dit gegeven zou het interessant zijn voor vervolgonderzoek om ook te kijken naar hoe kinderen de seksuele opvoeding door vaders ervaren. Wellicht praten kinderen zelf liever met hun moeder en is dat een verklaring waarom in de praktijk nog steeds moeders het grootste aandeel lijken te hebben in de seksuele opvoeding.

Een vergelijkingsonderzoek tussen vaders en moeders uit hetzelfde gezin zou ons nog meer inzicht kunnen bieden tussen verschillen in seksuele opvoeding van vaders en moeders. Vaders geven aan zich verantwoordelijk te voelen voor de seksuele opvoeding, maar we kunnen met dit huidige onderzoek niet achterhalen in hoeverre ze dit verantwoordelijkheidsgevoel in de praktijk brengen. Een vergelijkingsonderzoek met een gecombineerde steekproef zou hier uitermate geschikt voor zijn (Baarda, de Goede, & van Dijkum, 2011).

5.5. Conclusie

Dit onderzoek geeft ons belangrijke nieuwe inzichten in de bijdrage van vaders aan de seksuele opvoeding van kinderen in de leeftijd van acht tot dertien jaar. Uit het onderzoek lijkt met name naar voren te komen dat veel vaders bezig zijn met de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kinderen, maar het is het wellicht nog wel interessanter om te kijken naar vaders die dat niet doen. Want hoewel we misschien geneigd zijn te kijken naar wat veel of vaak voorkomt, kunnen juist ook de lage percentages ons veel belangrijke inzichten geven. Eén op de vijf vaders die zelden of nooit met zijn kind over seksualiteit praat en één op de tien vaders die zich niet of in elk geval minder verantwoordelijk voelt voor de seksuele opvoeding van zijn kind, zijn uitkomsten die we niet kunnen negeren. We dienen ons daarbij ook nog