• No results found

De relatie tussen intragroepsconflicten en het welzijn van cedewerkers, en de col van copingstijlen bij conflicttransformatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen intragroepsconflicten en het welzijn van cedewerkers, en de col van copingstijlen bij conflicttransformatie"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

FACULTEITDER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Masterthesis Arbeids- & Organisatiepsychologie

De Relatie tussen Intragroepsconflicten en het Welzijn van

Medewerkers, en de Rol van Copingstijlen bij Conflicttransformatie

Sweder Oonk

Studentnummer: 10035400

Studieroute: Psychologie van Arbeid & Gezondheid (PAG) Begeleider: mw. dr. H. Aaldering

Tweede beoordelaar: mw. dr. F.S. ten Velden Datum: 31 december 2014

(2)

INHOUDSOPGAVE

Abstract... 3

Introductie... 4

Intragroepsconflicten... 5

Welzijn van medewerkers... 9

Persoonlijke copingstijlen...12 Methode...16 Deelnemers...16 Procedure...16 Materialen...17 Resultaten...21 Beschrijvende statistiek...21 Hypothesetoetsing...21 Exploratieve analyses...23 Discussie...26

Sterkten, beperkingen en toekomstig onderzoek...31

Conclusie...32

Referenties...34

Tabellen en Figuren...41

Tabel 1 Gemiddelden, standaarddeviaties en correlatiecoëfficiënten tussen de onderzoeksvariabelen...42

Figuur 1 Onderzoeksmodel...43

Figuur 2 Interactie-effect van taakconflict en emotiegerichte coping op relatieconflict...44

Appendices...45

Ap'dix A Vragenlijst Demografische gegevens...46

Ap'dix B Vragenlijst Intragroepsconflict...47

Ap'dix C Vragenlijst Werktevredenheid...48

Ap'dix D Vragenlijst Contraproductief werkgedrag...49

Ap'dix E Vragenlijst Stress...51

Ap'dix F Vragenlijst Fysieke klachten...52

Ap'dix G Vragenlijst Persoonlijke copingstijl...53

(3)

ABSTRACT

Op de werkvloer komen verschillende soorten conflicten voor. Het huidige onderzoek richtte

zich op conflicten binnen teams. De relatie tussen intragroepsconflicten (taakconflict en

relatieconflict) en het welzijn van medewerkers (werktevredenheid, contraproductief werkgedrag

[CWB], stress en fysieke klachten) werd onderzocht. Tevens werd gekeken naar copingstijlen

(emotiegericht en probleemgericht) als mogelijke strategieën om eventuele negatieve effecten van

intragroepsconflicten op individueel niveau te beperken. Vragenlijsten werden afgenomen bij

medewerkers van commerciële en non-profitorganisaties. Uit de resultaten (N = 44) bleek dat

taakconflict positief gerelateerd was aan stress, dat stress positief gerelateerd was aan CWB en

fysieke klachten, dat taakconflict en relatieconflict onderling gerelateerd waren en dat

emotiegerichte coping de relatie tussen taakconflict en relatieconflict verzwakte – en zodoende

conflicttransformatie zou kunnen voorkomen. Negatieve effecten van intragroepsconflicten op

welzijn zijn middels dit cross-sectionele onderzoek niet aangetoond. Wel zijn er aanwijzingen dat

(4)

INTRODUCTIE

In elke organisatie kunnen conflicten voorkomen op de werkvloer. Zo kan er bijvoorbeeld een

conflict ontstaan tussen een werknemer en een werkgever over het salaris, maar ook tussen

medewerkers onderling. Dit zou ten koste kunnen gaan van werkgerelateerde uitkomsten, zoals

werkprestaties en het welzijn van medewerkers. In het laatste geval is het niet alleen in het belang

van de organisatie om conflicten te beperken, maar ook in het belang van medewerkers zelf.

Conflict is dan immers een werkstressor die het persoonlijke welzijn, in zowel mentaal als fysiek

opzicht, ernstig zou kunnen beperken.

Er bestaan verschillende soorten conflict, die om uiteenlopende redenen kunnen ontstaan

(e.g., De Raeve, Jansen, Van den Brandt, Vasse, & Kant, 2008; Gelfand, Leslie, Keller, & De Dreu,

2012). Werkgerelateerde conflicten kunnen worden onderscheiden op basis van conflict binnen een

persoon en conflict tussen personen. De eerste vorm van conflict wordt intrapersoonlijk conflict

genoemd, de tweede vorm van conflict wordt interpersoonlijk conflict genoemd (Rahim & Bonoma,

1979). In het huidige onderzoek wordt intrapersoonlijk conflict verder buiten beschouwing gelaten.

Interpersoonlijk conflict wordt door Barki en Hartwick (2004) gedefinieerd als “een

dynamisch proces dat plaatsvindt tussen onderling afhankelijke partijen [personen] waarbij zij negatieve emotionele reacties ervaren op basis van vermeende meningsverschillen en

belemmeringen in het behalen van hun doelen” (p. 234). Onder interpersoonlijk conflict (tussen

personen, doorgaans collega's) vallen onder meer intragroepsconflict (tussen groepsleden),

intergroepsconflict (tussen groepen) en interorganisatorisch conflict (tussen organisaties) (Rahim &

Bonoma, 1979).

Onderzoeken laten zien dat interpersoonlijk conflict op het werk een negatieve voorspeller is

van werktevredenheid, organisatorische betrokkenheid en gevoel van eigenwaarde, en een positieve

voorspeller is van vertrekintenties, spanning en fysieke klachten (e.g., Frone, 2000; Harvey, Blouin,

& Stout, 2006). In lijn hiermee, werd in onderzoek van Dijkstra, Van Dierendonck, Evers, en De

(5)

van dergelijke bevindingen bestaat het vermoeden dat interpersoonlijk conflict op het werk over het

algemeen een negatieve invloed heeft op het welzijn van medewerkers. In het onderzoek van

Dijkstra et al. (2005) kan echter ook sprake zijn geweest van een omgekeerd effect; het is immers

ook voorstelbaar dat welzijn de mate van conflict beïnvloedt. Zo stelden De Dreu, Van

Dierendonck, en Dijkstra (2004) dat verminderd welzijn voor een toename in conflicten op het werk

kan zorgen.

Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar interpersoonlijk conflict in het algemeen, richt het

huidige onderzoek zich specifiek op de rol van intragroepsconflict in relatie tot welzijn.

Intergroepsconflict en interorganisatorisch conflict worden daarbij verder buiten beschouwing

gelaten. Door intragroepsconflict te onderzoeken kan worden nagegaan hoe conflicten binnen teams

zich verhouden tot het welzijn van teamleden als individu. Hierbij wordt intragroepsconflict als een

mogelijke voorspeller van welzijn beschouwd die zich onderscheidt van andere vormen van

interpersoonlijk conflict. Teams worden met name gekenmerkt door onderlinge afhankelijkheid;

binnen een team is er doorgaans een grote mate van samenwerking en wederzijds contact (Nijstad,

2009). Hierdoor lijkt de kans op het ontstaan van meningsverschillen en belemmeringen in het

behalen van doelen dan ook groter dan tussen personen of collega's in het algemeen.

De hoofdvraag van het huidige onderzoek luidt kortom: Wat is de relatie tussen

intragroepsconflicten en het welzijn van medewerkers?

Intragroepsconflicten

Intragroepsconflict kan worden omschreven als “onenigheid of verschillen tussen de leden

van een werkgroep met betrekking tot groepsdoelen, functies of activiteiten” (Tsuno et al., 2009, p.

641). Aldus is een specifieke eigenschap van intragroepsconflict dat het per definitie binnen een

team optreedt. Er kunnen drie typen intragroepsconflict worden onderscheiden: taakconflict,

relatieconflict en procesconflict (Jehn 1995, 1997). Omdat er in de literatuur hoofdzakelijk

(6)

van procesconflict ter discussie staat, richt het huidige onderzoek zich op taakconflict en

relatieconflict. Hieronder zullen beide typen conflict worden besproken.

Taakconflict

Een taakconflict heeft direct betrekking op het werk (Jehn, 1995). Van taakconflict is sprake

wanneer er onenigheid tussen teamleden bestaat over de inhoud van een taak (De Dreu & Weingart,

2003; Jehn, 1995, 1997). Dit uit zich in uiteenlopende standpunten en ideeën tussen teamleden. Een

voorbeeld van een taakconflict is een botsing tussen teamleden op basis van meningsverschillen

over de kwaliteit van het te leveren werk.

Met betrekking tot taakconflict en werkprestaties, komen er over het algemeen gemengde

resultaten naar voren. Jehn (1997) stelde dat verschillende individuele standpunten

groepsbesluitvorming en productiviteit ten goede kunnen komen. Er zou daarom een positief

verband tussen taakconflict en werkprestaties bestaan. Diverse onderzoeken bevestigen deze

veronderstelling (e.g., Bradley, Klotz, Postlethwaite, & Brown, 2013; O'Neill, Allen, & Hastings,

2013). Echter blijkt de relatie tussen taakconflict en werkprestaties doorgaans afhankelijk van

andere factoren, zoals persoonlijkheid. Zo vonden Bradley et al. (2013) dat teamleden met een

open, stabiele persoonlijkheid beter in staat waren om een taakconflict om te zetten in positieve

prestaties dan teamleden met een gesloten, instabiele persoonlijkheid. Hierdoor lijkt een

taakconflict niet voor iedereen even gunstig uit te pakken. Naast positieve relaties, zijn er dan ook

negatieve relaties tussen taakconflict en werkprestaties gevonden (e.g., Choi & Sy, 2010).

Bovendien heeft een derde groep van onderzoeken aangetoond dat een gemiddelde mate van

taakconflict het meest gunstig is voor werkprestaties (e.g., De Dreu, 2006; Farh, Lee, & Farh,

2010).

Of de relatie tussen taakconflict en welzijn ook enigszins complex is, valt te betwijfelen.

Taakconflict wordt doorgaans als een sociale stressor beschouwd die positief samenhangt met

(7)

emoties, op hun beurt, negatief van invloed zijn op welzijn. In lijn met deze veronderstelling, bleek

uit onderzoek van Bowling, Eschleman, en Wang (2010) dat negatieve emoties samenhangen met

verminderde werktevredenheid. Als emoties de relatie tussen taakconflict en werktevredenheid

daadwerkelijk verklaren, dan is het aannemelijk dat taakconflict leidt tot ontevredenheid. De

negatieve relatie tussen taakconflict en werktevredenheid lijkt echter door andere factoren te

worden bepaald. Todorova, Bear, en Weingart (2014) stellen namelijk dat een toename in

taakconflict zorgt voor afnamen in leermogelijkheden en informatieverwerving, met verminderde

werktevredenheid tot gevolg. Ook Bruk-Lee et al. (2013) vonden een negatieve relatie tussen

taakconflict en werktevredenheid, alsmede een positieve relatie tussen taakconflict enerzijds en

withdrawal (teruggetrokken gedrag, zoals verzuim en laat op het werk komen) en fysieke klachten

anderzijds. Volgens Spector et al. (2006) vertonen medewerkers meer withdrawal ten tijde van

stressvolle situaties. Indien taakconflict daadwerkelijk als een stressor wordt ervaren, dan zou dit tot

teruggetrokken gedrag bij teamleden kunnen leiden.

Dergelijke bevindingen wekken de suggestie dat taakconflict overwegend negatieve effecten

heeft op welzijn. Ten aanzien van het huidige onderzoek wordt dan ook verwacht dat taakconflict

negatief gerelateerd is aan het welzijn van medewerkers.

Relatieconflict

Een relatieconflict is persoonlijk van aard en heeft niet direct betrekking op het werk (Jehn,

1995). Van relatieconflict is sprake wanneer de persoonlijke normen, waarden en voorkeuren van

teamleden onverenigbaar zijn (De Dreu & Weingart, 2003; Jehn, 1995, 1997). Een voorbeeld van

een relatieconflict is een botsing tussen teamleden op basis van persoonlijkheidsverschillen, waarbij

het werk ondergeschikt is aan het conflict.

Relatieconflict wordt over het algemeen als een zeer belemmerende factor voor medewerkers

beschouwd, vanwege een gebrek aan welwillendheid en wederzijds begrip (e.g., Jehn, 1997). Deze

(8)

negatieve emoties worden opgeroepen die negatief doorwerken op diverse werkgerelateerde

uitkomsten. De resultaten van onderzoek naar relatieconflict zijn dan ook vrij eenduidig;

relatieconflict blijkt hoofdzakelijk negatief gerelateerd aan werkprestaties, werktevredenheid en

werkbevlogenheid (e.g., Chen, Zhang, & Vogel, 2011; Choi & Sy, 2010; De Dreu & Weingart,

2003; Huang, 2012). Ook Bruk-Lee et al. (2013) vonden een negatieve relatie tussen relatieconflict

en werktevredenheid, en positieve relaties tussen relatieconflict enerzijds en negatieve emoties,

withdrawal, fysieke klachten en cardiovasculaire risicofactoren anderzijds.

Mede op basis van deze resultaten wordt in het huidige onderzoek verwacht dat ook

relatieconflict negatief gerelateerd is aan het welzijn van medewerkers.

Conflicttransformatie

Taakconflict en relatieconflict staan echter niet alleen op zichzelf; beide conflicttypen blijken

ook onderling gerelateerd te zijn (e.g., De Dreu & Weingart, 2003; Simons & Peterson, 2000). Dit

houdt in dat een taakconflict vaak gepaard gaat met een relatieconflict, of vice versa. Bovendien

blijkt relatieconflict een deel van de variantie in de relatie tussen taakconflict en werkgerelateerde

uitkomsten te verklaren (e.g., De Dreu & Weingart, 2003; De Wit, Greer, & Jehn, 2012; Medina,

Munduate, Dorado, Martínez, & Guerra, 2005). Dit wil zeggen dat taakconflict een negatieve relatie

met welzijn zou kunnen hebben vanwege het bestaan van een relatieconflict. Het kan ook zo zijn

dat een taakconflict uitmondt in een relatieconflict, een proces dat conflicttransformatie wordt

genoemd (Greer, Jehn, & Mannix, 2008; Pluut & Curşeu, 2012), en op deze manier negatieve

uitkomsten tot gevolg heeft.

Conflicttransformatie tussen taakconflict en relatieconflict zou bijvoorbeeld kunnen optreden

wanneer er onenigheid tussen teamleden bestaat over de kwaliteit van het te leveren werk. In eerste

instantie is er dan sprake van een taakconflict, maar wanneer dit ontaardt in persoonlijke verwijten

over en weer, dan kan dit inmiddels worden beschouwd als een relatieconflict. Volgens Jehn (1997)

(9)

ontvangen en taakconflicten daarom vaak als persoonlijke aanvallen zien.

Als taakconflict inderdaad negatief samenhangt met welzijn, dan is dit mogelijk te verklaren

door relatieconflict. De aanname dat relatieconflict negatief samenhangt met werkgerelateerde

uitkomsten, maakt het voorstelbaar dat conflicttransformatie ten grondslag ligt aan de negatieve

relatie tussen taakconflict en welzijn. In het huidige onderzoek wordt daarom nagegaan of

taakconflict een voorspeller is van relatieconflict en of relatieconflict de verwachte negatieve relatie

tussen taakconflict en welzijn (deels) kan verklaren.

Welzijn van medewerkers

Het welzijn van de medewerkers kan op verschillende niveaus worden vastgesteld. Doorgaans

gebeurt dit op psychologisch, gedragsmatig en fysiek niveau (Beehr & Glazer, 2005). Op basis van

dit onderscheid werd destijds ook het eerder genoemde onderzoek van Bruk-Lee et al. (2013)

uitgevoerd. Zij stelden dat werkgerelateerde conflicten sociale stressoren zijn die samenhangen met

uitkomsten op diverse (welzijns)niveaus en keken daarom naar het verband tussen

intragroepsconflict enerzijds en psychologisch, gedragsmatig en fysiek welzijn anderzijds. In het

huidige onderzoek wordt welzijn op vergelijkbare wijze onderzocht. Hiertoe wordt gekeken naar

werktevredenheid, contraproductief werkgedrag (counterproductive work behavior, hierna ook wel

CWB genoemd), stress en fysieke klachten.

Werktevredenheid. Als eerste psychologische factor wordt de werktevredenheid gemeten.

Deze kan een belangrijke graadmeter zijn voor het welzijn van medewerkers (Bruk-Lee et al.,

2013). Zo blijkt werktevredenheid positief gerelateerd aan onder andere levenstevredenheid en

geluk (Bowling et al., 2010). Factoren als stress blijken echter een negatief effect op

werktevredenheid te hebben (Beehr & Glazer, 2005). Het is daarom voorstelbaar dat

werkgerelateerde conflicten, zoals een intragroepsconflict, de werktevredenheid doen afnemen. Dit

zou betekenen dat intragroepsconflicten negatief samenhangen met het welzijn van medewerkers,

(10)

wordt gekeken naar de algemene affectieve werktevredenheid van de medewerker en dus niet

zozeer de tevredenheid met het team.

Contraproductief werkgedrag (CWB). Als gedragsfactor van welzijn wordt CWB gemeten. Dit is

een vorm van intentioneel, destructief gedrag dat gericht is op collega's of de organisatie, en als zeer

nadelig kan worden beschouwd (Spector & Fox, 2002). Er kunnen twee CWB-oriëntaties worden

onderscheiden, te weten persoonsgericht CWB en organisatiegericht CWB (Spector et al., 2006). De

eerste vorm van CWB is voornamelijk gericht op collega's, waarvan pesten en beledigen duidelijke

voorbeelden zijn. De tweede vorm van CWB is voornamelijk gericht op de werkgever. Verzuim en

diefstal zijn enkele voorbeelden hiervan. In het geval van intragroepsconflict wordt een negatieve

relatie met CWB verwacht. Dit is aannemelijk, omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat

medewerkers meer CWB laten zien ten tijde van spanning, onzekerheid of controlegebrek (Probst &

Brubaker, 2001; Tucker et al., 2009). Ook negatieve emoties, die mogelijk tijdens een conflict

ontstaan, hangen samen met CWB (Spector & Fox, 2002). Interpersoonlijk conflict op het werk zou

mede daarom een van de belangrijkste voorspellers van CWB zijn (Bayram, Gursakal, & Bilgel,

2009). In eerder onderzoek kwam een positieve correlatie tussen interpersoonlijk conflict en CWB

naar voren (Spector, Bauer, & Fox, 2010). Hoewel op basis van deze bevinding geen causaliteit mag

worden verondersteld, is het wel degelijk denkbaar dat conflicten op het werk bepaalde spanningen

opwekken die uitmonden in CWB (Fox, Spector, Goh, Bruursema, & Kessler, 2012).

Stress. Als tweede psychologische factor wordt stress gemeten. Dit is een bepalende factor

voor het welzijn van medewerkers (Warr, 2005). Zo kan stress niet alleen zorgen voor verminderde

werktevredenheid (Beehr & Glazer, 2005), maar ook leiden tot gezondheidsproblemen (Wagner,

1997; Warr, 2005). Stress kan worden veroorzaakt door diverse factoren, zoals werkdruk en

baanonzekerheid (Barling, Kelloway, & Frone, 2005). Intragroepsconflicten zouden ook stress bij

medewerkers kunnen veroorzaken. In correlationeel onderzoek van Dijkstra, De Dreu, Evers, en

Van Dierendonck (2009) bleek interpersoonlijk conflict op het werk positief samen te hangen met

(11)

intragroepsconflicten, maar alleen bij mannelijke deelnemers. In het huidige onderzoek wordt

dezelfde relatie bekeken. Een eventuele positieve samenhang tussen intragroepsconflicten en stress

mag echter ook in dit geval niet volledig worden toegeschreven aan dergelijke conflicten. Stress zou

immers ook intragroepsconflict kunnen veroorzaken. Bovendien kunnen er meer stressoren, zowel

werk- als privégerelateerd (Barling et al., 2005), van invloed zijn op deze relatie.

Fysieke klachten. Als vierde en laatste factor van welzijn wordt de fysieke gesteldheid van de

medewerker gemeten, op grond van fysieke klachten als hoofdpijn en vermoeidheid (Nixon,

Mazzola, Bauer, Krueger, & Spector, 2011). Nixon et al. (2011) wijzen op het belang van het meten

van dergelijke klachten bij medewerkers, omdat deze kunnen duiden op de aanwezigheid van

werkgerelateerde stressoren – die wellicht verergeren indien ze niet op tijd worden aangepakt.

Omdat fysieke beperkingen het persoonlijk welzijn voor een groot deel, en in negatieve zin, lijken

te bepalen (e.g., Caputo & Simon, 2013), is het belangrijk om fysieke klachten zo veel mogelijk te

voorkomen. Ook intragroepsconflict zou een mogelijke veroorzaker van fysieke klachten kunnen

zijn. Eerder is immers gebleken dat algemeen interpersoonlijk conflict positief samen met fysieke

klachten (Frone, 2000; Harvey et al., 2006). Gekeken wordt of hetzelfde geldt voor

intragroepsconflict.

Op basis van het bovenstaande zijn de volgende hypothesen opgesteld (zie ook Figuur 1):

H1a–d. Taakconflict is negatief gerelateerd aan (a) werktevredenheid en positief gerelateerd

aan (b) contraproductief werkgedrag, (c) stress en (d) fysieke klachten.

H2a–d. Relatieconflict is negatief gerelateerd aan (a) werktevredenheid en positief

gerelateerd aan (b) contraproductief werkgedrag, (c) stress en (d) fysieke klachten.

(12)

H4a–d. De negatieve relatie tussen taakconflict en (a) werktevredenheid en de positieve

relaties tussen taakconflict en (b) contraproductief werkgedrag, (c) stress en (d) fysieke klachten worden (deels) verklaard door relatieconflict.

Exploratief wordt gekeken in hoeverre verschillende typen intragroepsconflict (taakconflict en

relatieconflict) samenhangen met verschillende oriëntaties van CWB (persoonsgericht CWB versus

organisatiegericht CWB). Frone (2000) stelde dat conflicten met collega's voorspellers zijn van

persoonlijke uitkomsten en dat conflicten met leidinggevenden voorspellers zijn van

organisatorische uitkomsten. Daarnaast stelden Fox, Spector, en Miles (2001) dat gevoelens van

organisatorisch onrecht, zoals onrechtvaardige behandeling door leidinggevenden, voornamelijk

gepaard gaan met organisatiegericht CWB. Interpersoonlijke conflicten, met name tussen collega's,

zouden daarentegen gepaard gaan met persoonsgericht CWB. Onderzoek van Bruk-Lee en Spector

(2006) versterkt het vermoeden dat conflicten met collega's waarschijnlijk eerder in persoonsgericht

CWB uitmonden dan in organisatiegericht CWB. Organisatiegericht CWB zou volgens hen immers met

name voortkomen uit conflicten met leidinggevenden. Het huidige onderzoek biedt wellicht

duidelijkheid in de relatie tussen intragroepsconflict en beide CWB-oriëntaties.

Persoonlijke copingstijlen

Intragroepsconflicten op de werkvloer lijken vrijwel onafwendbaar, zeker gegeven het feit dat

het werken in teams in de loop der jaren is toegenomen en ieder teamlid op zoek is naar zijn of haar

eigen, ideale werksituatie (Cohen & Bailey, 1997). Teamleden krijgen hierdoor vroeg of laat te

maken met concurrentie en strijd binnen het team (Nijstad, 2009). De kans dat een

intragroepsconflict optreedt is dus aanzienlijk. Eerder werd de verwachting uitgesproken dat zowel

taakconflict als relatieconflict negatief gerelateerd is aan welzijn. Daarnaast zou relatieconflict de

relatie tussen taakconflict en welzijn wellicht kunnen verklaren, vanwege een positief verband

tussen taakconflict en relatieconflict. Hierbij zou mogelijk sprake kunnen zijn van

(13)

Jehn, & Mannix, 2008; Pluut & Curşeu, 2012).

Met betrekking tot Hypothese 3 en 4, zijn er wel degelijk factoren denkbaar die de positieve

relatie tussen taakconflict en relatieconflict, en het mogelijke negatieve verband tussen taakconflict

en welzijn via relatieconflict, kunnen verzwakken. Eerder onderzoek liet bijvoorbeeld al een

dergelijke rol zien voor onderling vertrouwen binnen een team. Uit onderzoek van Simons en

Peterson (2000) bleek namelijk dat vertrouwen tussen teamleden ertoe bijdraagt dat een taakconflict

niet al te persoonlijk, oftewel als een relatieconflict, wordt opgevat. Hierdoor zouden eventuele

negatieve gevolgen van relatieconflict voorkomen kunnen worden. Onderling vertrouwen is echter

een factor die afhankelijk is van alle teamleden tezamen. Het huidige onderzoek richt zich meer op

een teamlid als individu. Door te kijken naar individuele factoren die van invloed kunnen zijn op de

relatie tussen intragroepsconflicten en welzijn, kan medewerkers wellicht een handvat worden

geboden om hun welzijn te verbeteren wanneer zij te maken hebben met intragroepsconflicten,

zonder deze verantwoordelijkheid bij collega's of de organisatie te leggen.

Zoals eerder gesteld, is het voorstelbaar dat een relatieconflict bepaalde emoties oproept die

uiteindelijk ook ten koste gaan van het persoonlijke welzijn van een medewerker. De oorzaak

hiervan zou bij een taakconflict gezocht kunnen worden; een taakconflict kan immers uitmonden in

– of geïnterpreteerd worden als – een relatieconflict. Indien daarvan sprake is, dan zouden bepaalde

copingstrategieën een oplossing kunnen bieden tegen conflicttransformatie. Daarom wordt de rol

van een persoonlijke copingstijl in de relatie tussen taakconflict en relatieconflict onderzocht.

Coping kan worden gedefinieerd als “de cognitieve en gedragsmatige inspanningen om

externe en interne eisen en conflicten daartussen te beheersen, verdragen of verminderen”

(Folkman & Lazarus, 1980, p. 223, aangehaald in Pluut & Curşeu, 2012, p. 413). Simpel gesteld

gaat het om de manier waarop mensen met stressoren, in dit geval taakconflicten, omgaan opdat

hun welzijn verbetert. Hierbij zijn twee algemene copingstijlen te onderscheiden: emotiegerichte

coping en probleemgerichte coping (e.g., Lazarus, 1991). Hieronder worden beide copingstijlen

(14)

Emotiegerichte coping

Personen met een emotiegerichte copingstijl zijn over het algemeen gericht op de emoties die

een stressor oproept (Lazarus, 1991). In het geval van conflicten zullen personen met een dergelijke

copingstijl zich voornamelijk laten leiden door hun gevoelens en deze ook aan anderen kenbaar

maken (Cartwright & Cooper, 2005). Emotiegerichte coping wordt doorgaans niet als de meest

effectieve copingstijl beschouwd (Strutton & Lumpkin, 1994). Onderzoek laat zien dat een

emotiegerichte copingstijl zelfs nadelig is voor welzijn en werkprestaties (e.g., Hart, Wearing, &

Headey, 1995).

Met betrekking tot het huidige onderzoek kan worden verwacht dat medewerkers met een

emotiegerichte copingstijl vooral gericht zijn op de emoties die een taakconflict oproept. Tevens

hebben Cartwright en Cooper (2005) de verwachting doen ontstaan dat medewerkers met een

emotiegerichte copingstijl hun emoties als gevolg van een taakconflict in sterke mate zullen uiten.

Zoals eerder gesteld, hangt taakconflict doorgaans positief samen met negatieve emoties (Bruk-Lee

et al., 2013). Mede hierdoor zou een taakconflict kunnen ontaarden in een relatieconflict.

Medewerkers met een emotiegerichte copingstijl zullen vanwege hun focus op de negatieve emoties

die een taakconflict oproept wellicht geneigd zijn het taakconflict als een relatieconflict op te

vatten. Tegelijkertijd zal het uiten van emoties ten tijde van een taakconflict ertoe kunnen leiden dat

overige teamleden op hun beurt het taakconflict ook als een relatieconflict opvatten. In beide

gevallen is er dan sprake van conflicttransformatie.

In het huidige onderzoek wordt dan ook verwacht dat een emotiegerichte copingstijl de relatie

tussen taakconflict en relatieconflict dusdanig beïnvloedt, dat deze wordt versterkt. In dat geval is

een emotiegerichte copingstijl mogelijk ongeschikt om het welzijn van een medewerker te

verbeteren, indien een taakconflict negatief samenhangt met welzijn. De vijfde hypothese luidt

daarom als volgt (zie ook Figuur 1):

H5. De positieve relatie tussen tussen taakconflict en relatieconflict is sterker naarmate er

(15)

Probleemgerichte coping

Personen met een probleemgerichte copingstijl zijn over het algemeen meer gefocust op de

stressor zelf, zoals een taak, dan op de emoties die de stressor oproept (Cartwright & Cooper, 2005;

Pluut & Curşeu, 2012). Hoewel uit diverse onderzoeken is gebleken dat probleemgerichte coping

bijdraagt aan effectieve taakoplossing en verbeterde prestaties (e.g., Elfering et al., 2005), stelt

Cohen (1987, aangehaald in Cartwright & Cooper, 2005) dat een probleemgerichte copingstijl niet

in elke situatie de meeste effectieve is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand weinig

controle kan uitoefenen over een situatie (Cartwright & Cooper, 2005).

Met betrekking tot het huidige onderzoek kan worden verwacht dat medewerkers met een

probleemgerichte copingstijl vooral gericht zijn op de taak die het taakconflict veroorzaakt. De

negatieve emoties die een taakconflict zou kunnen oproepen (Bruk-Lee et al., 2013), spelen daarbij

een ondergeschikte rol. Ook zullen medewerkers met een probleemgerichte copingstijl

waarschijnlijk niet snel geneigd zijn om hun emoties te uiten ten tijde van een taakconflict. Dit

draagt ertoe bij dat overige teamleden op hun beurt het taakconflict niet als een relatieconflict

opvatten, waardoor conflicttransformatie beperkt zou kunnen worden.

In het huidige onderzoek wordt dan ook verwacht dat een probleemgerichte copingstijl de

relatie tussen taakconflict en relatieconflict dusdanig beïnvloedt, dat deze wordt verzwakt. Hierbij

wordt aangenomen dat medewerkers met een probleemgerichte copingstijl zich primair richten op

de taak, waardoor een eventueel taakconflict minder snel ontaardt in een relatieconflict. In dat geval

is een probleemgerichte copingstijl mogelijk geschikt om het welzijn van een medewerker te

verbeteren, indien een taakconflict negatief samenhangt met welzijn. De zesde en tevens laatste

hypothese luidt daarom als volgt (zie ook Figuur 1):

H6. De positieve relatie tussen tussen taakconflict en relatieconflict is zwakker naarmate er

(16)

METHODE

Deelnemers

Vijftig vaste medewerkers van diverse commerciële en non-profitorganisaties deden mee aan

het onderzoek. Dit was het minimale benodigde aantal deelnemers dat uit een vooraf uitgevoerde

poweranalyse (ρ2

= .30, α = .05) naar voren kwam. Van de 50 geworven deelnemers zijn er 44 (29

mannen, 15 vrouwen) meegenomen in de dataverwerking. Zes deelnemers werden verwijderd,

omdat zij buiten het betrouwbaarheidsinterval (99% CI), met een z-score kleiner dan –2.58 of groter

dan 2.58, scoorden op één van de volgende schalen: Werktevredenheid, CWB, Stress en Fysieke

klachten. De leeftijd van de overgebleven deelnemers varieerde van 25 tot 72 jaar (M = 40.52, SD =

13.01). Zij waren hoofdzakelijk werkzaam in de volgende branches: industrie, overheid en zakelijke

dienstverlening, waaronder afdelingen als HRM en ICT. Deelname geschiedde op vrijwillige basis en

er stond geen beloning tegenover.

Procedure

De belangrijkste voorwaarde voor deelname aan het onderzoek was dat men hoofdzakelijk in

teamverband werkzaam was. Geschikte medewerkers werden benaderd middels persoonlijke

e-mails, al dan niet doorgestuurd door hun leidinggevenden. Hierin werd hen gevraagd mee te doen

aan een onderzoek naar hun werkbeleving. Daarbij werd niet gezegd dat het onderzoek zich

specifiek richtte op conflicten op de werkvloer. Via een weblink konden de medewerkers meedoen

aan het onderzoek. Zij kregen online een aantal vragenlijsten aangeboden die zij op elk gewenst

moment konden invullen. Per deelnemer nam dit in totaal 10 à 15 minuten in beslag. Vooraf kregen

deelnemers een introductie te lezen, waarin werd verteld dat hun gegevens vertrouwelijk behandeld

en anoniem verwerkt zouden worden. Tevens werd elke vragenlijst voorafgegaan door een korte

instructie. De volgorde van de vragenlijsten was conform de volgorde van de

onderzoekshypothesen. Hoewel er geen directe debriefing volgde, kon deze desgewenst wel op een

(17)

Materialen (vragenlijsten)1 Demografische gegevens

De volgende demografische gegevens dienden door de deelnemers te worden ingevuld: Sekse,

Leeftijd, Hoogst genoten opleiding, Huidige werkgever, Huidige functie en Gemiddeld aantal

werkzame uren per week. Deze variabelen dienden als covariaten op basis waarvan mogelijke

verschillen naar voren zouden kunnen komen.

Intragroepsconflict

Taakconflict. Om taakconflict binnen een team te meten werd gebruikgemaakt van vier items

van Jehn (1995). Deelnemers gaven aan in hoeverre de gegeven stellingen over het algemeen op

hun team van toepassing waren door op een zevenpunts Likertschaal te antwoorden, variërend van 1

(helemaal niet van toepassing) tot 7 (helemaal van toepassing). Een voorbeelditem voor taakconflict

was: “In ons team is er onenigheid over het werk dat gedaan moet worden”. Een hoge score op

taakconflict betekende dat men een hoge mate van taakconflict binnen het team ervaarde, terwijl

een lage score op taakconflict betekende dat men een lage mate van taakconflict binnen het team

ervaarde. De betrouwbaarheid (Cronbach's α) van de gezamenlijke items van taakconflict was in

eerste instantie .75 en daarom redelijk te noemen. Het item “In ons team zijn er

meningsverschillen” bleek onvoldoende representatief voor het construct Taakconflict.

Verwijdering van dit item leverde een verbeterde betrouwbaarheid op van .83.

Relatieconflict. Om relatieconflict binnen een team te meten werd gebruikgemaakt van vier

andere items van Jehn (1995). Deelnemers gaven wederom aan in hoeverre de gegeven stellingen

op hun team van toepassing waren door op een zevenpunts Likertschaal te antwoorden, variërend

van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 7 (helemaal van toepassing). Een voorbeelditem voor

relatieconflict was: “In ons team zijn er persoonlijke wrijvingen tussen teamleden”. Een hoge score

op relatieconflict betekende dat men een hoge mate van relatieconflict binnen het team ervaarde,

_______________ 1

(18)

terwijl een lage score op relatieconflict betekende dat men een lage mate van relatieconflict binnen

het team ervaarde. De betrouwbaarheid van de gezamenlijke items van relatieconflict was .95 en

daarom uitstekend te noemen.

Welzijn van de medewerker

Werktevredenheid. Om de algemene werktevredenheid van de medewerker te meten werd

gebruikgemaakt van de Brief Index of Affective Job Satisfaction (BIAJS; Thompson & Phua, 2012).

Deze vragenlijst bestond uit vier items. Deelnemers gaven aan in hoeverre zij het met degegeven

stellingen eens waren door op een vijfpunts Likertschaal te antwoorden, variërend van 1 (helemaal

oneens) tot 5 (helemaal eens). Een voorbeelditem was: “Ik vind mijn baan leuker dan de

gemiddelde persoon”. Een hoge score op deze vragenlijst betekende dat men in hoge mate tevreden

was met het werk, terwijl een lage score op deze vragenlijst betekende dat men in lage mate

tevreden was met het werk. De betrouwbaarheid van de gezamenlijke items van werktevredenheid

was .91 en daarom uitstekend te noemen.

Contraproductief werkgedrag (CWB). Om CWB van een medewerker te meten werd

gebruikgemaakt van de Counterproductive Work Behavior Checklist (CWB-C; Spector et al., 2006).

De gehele vragenlijst bestond uit 43 items, verdeeld over twee subschalen (Persoonsgericht CWB en

Organisatiegericht CWB). Deelnemers gaven aan hoe vaak zij in hun huidige baan de gegeven

gedragingen vertoonden of hadden vertoond door op een vijfpunts Likertschaal te antwoorden,

variërend van 1 (nooit) tot 5 (elke dag). Een voorbeelditem voor Persoonsgericht CWB (22 items)

was: “Iemand negeren op het werk”. Een voorbeelditem voor Organisatiegericht CWB (21 items)

was: “Zonder toestemming te laat op het werk komen”. Een hoge score op de gehele vragenlijst

betekende dat men in hoge mate contraproductief werkgedrag vertoonde, terwijl een lage score op

de gehele vragenlijst betekende dat men in lage mate contraproductief werkgedrag vertoonde.

Hetzelfde principe gold voor beide subschalen. De betrouwbaarheid van de gehele vragenlijst was .

(19)

Persoonsgericht CWB en .61 voor Organisatiegericht CWB. Ten aanzien van deze variabelen dienen

de resultaten daarom met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Stress. Om stress bij een medewerker te meten werd gebruikgemaakt van de subschaal Stress

van de Depression Anxiety Stress Scale (DASS-42; Lovibond & Lovibond, 1995). Deze vragenlijst

bestond uit 14 items. Deelnemers gaven aan in hoeverre de gegeven stellingen in de afgelopen

maand op hen van toepassing waren door op een vierpunts Likertschaal te antwoorden, variërend

van 0 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 3 (zeer op mij van toepassing). Een voorbeelditem

was: “Ik vond het moeilijk me te ontspannen”. Een hoge score op deze vragenlijst betekende dat

men in hoge mate stress ervaarde, terwijl een lage score op deze vragenlijst betekende dat men in

lage mate stress ervaarde. De betrouwbaarheid van de gezamenlijke items van stress was .91 en

daarom uitstekend te noemen.

Fysieke klachten. Om fysieke klachten bij een medewerker te meten werd gebruikgemaakt

van de Physical Symptoms Inventory (PSI-13; Spector & Jex, 1998). Deze vragenlijst bestond uit 13

items (fysieke symptomen). Deelnemers gaven aan hoe vaak zij in de afgelopen maand het gegeven

symptoom hadden ervaren door op een vijfpunts Likertschaal te antwoorden, variërend van 1

(helemaal niet) tot 5 (elke dag). Een hoge score op deze vragenlijst duidde op een hoge mate van

fysieke klachten, terwijl een lage score op deze vragenlijst duidde op een lage mate van fysieke

klachten. De betrouwbaarheid van de gezamenlijke items van fysieke klachten was .71 en daarom

redelijk te noemen. Omdat er geen onderliggend construct ten grondslag ligt aan de gegeven

symptomen, speelt de betrouwbaarheid van de PSI-13 echter geen belangrijke rol.

Persoonlijke copingstijl

Emotiegerichte coping. Om emotiegerichte coping te meten werd gebruikgemaakt van acht

items van Stanton, Kirk, Cameron, en Danoff-Burg (2000). Deelnemers gaven aan hoe vaak zij

tijdens een werkgerelateerd conflict met één of meerdere teamleden de gegeven copingstrategieën

(20)

(nooit) tot 5 (altijd). Een voorbeelditem voor emotiegerichte coping was: “Mijn gevoelens de vrije

loop laten”. Een hoge score op emotiegerichte coping betekende dat men in hoge mate een

emotiegerichte copingstijl hanteerde, terwijl een lage score op emotiegerichte coping betekende dat

men in lage mate een emotiegerichte copingstijl hanteerde. De betrouwbaarheid van de

gezamenlijke items van emotiegerichte coping was .87 en daarom goed te noemen.

Probleemgerichte coping. Om probleemgerichte coping te meten werd gebruikgemaakt van

15 items van Endler en Parker (1990, 1994). Deelnemers gaven wederom aan hoe vaak zij tijdens

een werkgerelateerd conflict met één of meerdere teamleden de gegeven copingstrategieën

vertoonden of hadden vertoond door op een vijfpunts Likertschaal te antwoorden, variërend van 1

(nooit) tot 5 (altijd). Een voorbeelditem voor probleemgerichte coping was: “Focussen op het

probleem en kijken ik hoe dit kan oplossen”. Een hoge score op probleemgerichte coping betekende

dat men in hoge mate een probleemgerichte copingstijl hanteerde, terwijl een lage score op

probleemgerichte coping betekende dat men in lage mate een probleemgerichte copingstijl

hanteerde. De betrouwbaarheid van de gezamenlijke items van probleemgerichte coping was .93 en

daarom uitstekend te noemen.

Exitvragenlijst

De laatste vragenlijst bestond uit een aantal vragen met betrekking tot de organisatie en het

onderzoek. Ten aanzien van de organisatie werd deelnemers gevraagd aan te geven hoe lang men

werkzaam was bij de huidige werkgever, hoe lang men werkzaam was in de huidige functie, hoe

lang men werkzaam was in het huidige team, uit hoeveel leden dit team bestond en hoeveel zij van

hun dagelijkse werkzaamheden in teamverband uitvoerden. Evenals de eerder genoemde

demografische gegevens, konden op basis van deze gegevens ook eventuele verschillen aan het licht

komen. Ten aanzien van het onderzoek werd deelnemers gevraagd aan te geven in hoeverre men de

vragenlijsten serieus had ingevuld, hoeveel van de vragenlijsten men had begrepen en of men een

(21)

van de onderzoeksgegevens te verhogen. Ook konden deelnemers hun e-mailadres achterlaten

indien zij meer informatie over het onderzoek wensten te ontvangen.

RESULTATEN

Beschrijvende statistiek

De gemiddelde scores, standaarddeviaties en betrouwbaarheden van elke schaal, alsmede de

correlaties tussen de onderzoeksvariabelen, staan weergegeven in Tabel 1. Zoals hierin is te zien,

waren stress en fysieke klachten (r(42) = .45, p = .002), stress en CWB (r(42) = .49, p = .001), stress en

organisatiegericht CWB (r(42) = .47, p = .001), stress en persoonsgericht CWB (r(42) = .32, p = .034),

emotiegerichte coping en probleemgerichte coping (r(42) = .55, p < .001), CWB en organisatiegericht

CWB (r(42) = .90, p = .034), CWB en persoonsgericht CWB (r(42) = .76, p < .001), en organisatiegericht

CWB en persoonsgericht CWB (r(42) = .40, p = .007) positief gerelateerd. Probleemgerichte coping en

CWB (r(42) = –.33, p = .030), probleemgerichte coping en organisatiegericht CWB (r(42) = –.47, p =

.001), en werktevredenheid en organisatiegericht CWB (r(42) = –.30, p = .047) waren negatief

gerelateerd. Een aantal van de genoemde bevindingen wordt later in de resultatensectie behandeld.

Hypothesetoetsing

Hypothese 1. De eerste hypothese was dat taakconflict negatief gerelateerd is aan (a)

werktevredenheid en positief gerelateerd is aan (b) CWB, (c) stress en (d) fysieke klachten. Om dit

na te gaan werden vier enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd, waarbij taakconflict telkens als

voorspeller diende. Tegen de verwachting in, bleek taakconflict geen significante voorspeller van

werktevredenheid (β = –.06, t(42) = –.37, n.s.), CWB (β = .21, t(42) = 1.38, n.s.) en fysieke klachten (β =

.18, t(42) = 1.21, n.s.). In lijn met de verwachting, bleek taakconflict wel een significante voorspeller

van stress (β = .37, t(42) = 2.60, p = .013), zie ook Tabel 1. Een toename in taakconflict ging gepaard

met een toename in stress.

(22)

werktevredenheid en positief gerelateerd is aan (b) CWB, (c) stress en (d) fysieke klachten. Om dit

na te gaan werden wederom vier enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd, waarbij relatieconflict

telkens als voorspeller diende. Tegen de verwachting in, bleek relatieconflict geen significante

voorspeller van werktevredenheid (β = –.21, t(42) = –1.39, n.s.), CWB (β = .15, t(42) = 1.00, n.s.), stress

(β = .11, t(42) = 0.72, n.s.) en fysieke klachten (β = .06, t(42) = 0.35, n.s.).

Hypothese 3. De derde hypothese was dat taakconflict positief gerelateerd is aan

relatieconflict. Om dit na te gaan werd een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd, waarbij

taakconflict als voorspeller diende. In lijn met de verwachting, bleek taakconflict een significante

voorspeller van relatieconflict (β = .47, t(42) = 3.49, p = .001), zie ook Tabel 1. Een toename in

taakconflict ging gepaard met een toename in relatieconflict.

Hypothese 4. De vierde hypothese was dat de negatieve relatie tussen taakconflict en (a)

werktevredenheid en de positieve relaties tussen taakconflict en (b) CWB, (c) stress en (d) fysieke

klachten (deels) verklaard worden door relatieconflict. Omdat uit de resultaten bij Hypothese 1 was

gebleken dat taakconflict alleen een significante voorspeller was van stress, kon de eventuele

mediërende rol van relatieconflict uitsluitend bij deze relatie worden onderzocht. Uit de resultaten

bij Hypothese 2 was echter gebleken dat relatieconflict geen significante voorspeller was van stress,

waardoor een mediërende rol van relatieconflict in de relatie tussen taakconflict en stress

onmiddellijk kon worden uitgesloten. Dit werd bevestigd middels een exploratieve

bootstrapping-analyse (1000 resamples), waaruit een betrouwbaarheidsinterval (95% CI) van [–0.0708, 0.0376]

naar voren kwam. De indirecte relatie tussen taakconflict en stress verschilde niet significant van 0

en dus was er geen sprake van een mediërend effect van relatieconflict (z = –.52, SE = .02, n.s.).

Hypothese 5. De vijfde hypothese was dat de positieve relatie tussen taakconflict en

relatieconflict sterker is naarmate er sprake is van meer emotiegerichte coping. Om dit na te gaan

werd een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Door de gecentreerde waarden van taakconflict

en emotiegerichte coping met elkaar te vermenigvuldigen, werd een interactieterm aangemaakt.

(23)

Emotiegerichte coping in het regressiemodel, leverde een significante toename op in de proportie

verklaarde variantie in Relatieconflict (∆R2

= .08, Fchange(3, 40) = 4.32, p = .044). Er was sprake van

een interactie-effect van taakconflict en emotiegerichte coping op relatieconflict (β = –.28, t(40) =

–2.08, p = .044). Echter, in tegenstelling tot de verwachting, bleek emotiegerichte coping de relatie

tussen taakconflict en relatieconflict significant te verzwakken in plaats van significant te

versterken, zie Figuur 2. Uit een simple slopes-analyse bleek dat bij een hoge mate van

emotiegerichte coping de positieve relatie tussen taakconflict en relatieconflict niet significant was

(β = .24, t(40) = 1.37, n.s.), terwijl bij een lage mate van emotiegerichte coping de positieve relatie

tussen taakconflict en relatieconflict wel significant was (β = .77, t(40) = 3.91, p < .001).

Hypothese 6. De zesde en tevens laatste hypothese was dat de positieve relatie tussen

taakconflict en relatieconflict zwakker is naarmate er sprake is van meer probleemgerichte coping.

Om dit na te gaan werd wederom een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Door de

gecentreerde waarden van taakconflict en emotiegerichte coping met elkaar te vermenigvuldigen,

werd een interactieterm aangemaakt. Toevoeging van de interactieterm (Taakconflict ×

Probleemgerichte coping) aan Taakconflict en Probleemgerichte coping in het regressiemodel,

leverde geen significante toename op in de proportie verklaarde variantie in Relatieconflict (∆R2 =

.01, Fchange(3, 40) = 0.35, n.s.). Er was geen sprake van een interactie-effect van taakconflict en

probleemgerichte coping op relatieconflict (β = –.09, t(40) = –0.59, n.s.). In tegenstelling tot de

verwachting, bleek probleemgerichte coping de relatie tussen taakconflict en relatieconflict niet

significant te verzwakken.

Exploratieve analyses

Subschalen CWB. In eerste instantie werd gekeken in hoeverre taakconflict en relatieconflict

samenhangen met verschillende oriëntaties van contraproductief werkgedrag (persoonsgericht CWB

en organisatiegericht CWB). Om dit na te gaan werden vier enkelvoudige regressieanalyses

(24)

bleek geen significante voorspeller van organisatiegericht CWB (β = .10, t(42) = 0.66, n.s.) en

persoonsgericht CWB (β = .28, t(42) = 1.92, n.s.). Relatieconflict bleek ook geen significante

voorspeller van organisatiegericht CWB (β = .10, t(42) = 0.67, n.s.) en persoonsgericht CWB (β = .17,

t(42) = 1.09, n.s.).

Covariaten. Ten aanzien van de eerste drie hypothesen en laatstgenoemde analyses zijn

exploratief de covariaten Sekse, Leeftijd, Hoogst genoten opleiding, Branche (vastgesteld op basis

van Huidige werkgever en Huidige functie), Gemiddeld aantal werkzame uren per week, Aantal

jaren bij huidige werkgever, Aantal jaren in huidige functie, Aantal maanden in huidige team,

Aantal teamleden en Percentage gezamenlijke werkzaamheden meegenomen in de regressies.

Hieruit is slechts één noemenswaardig resultaat naar voren gekomen: toevoeging van Aantal jaren

in huidige functie aan Taakconflict in het regressiemodel bij Hypothese 3, leverde een significante

toename op in de proportie verklaarde variantie in Relatieconflict (∆R2

= .12, Fchange(2, 41) = 7.12, p =

.011). Taakconflict en Aantal jaren in huidige functie tezamen verklaarden meer variantie in

Relatieconflict (R2

= .34, F(2, 41) = 10.52, p < .001) dan Taakconflict alleen deed (R2 = .22, F(1, 42) =

12.16, p = .001).

Stress als mediator. Naast het feit dat taakconflict positief gerelateerd was aan stress, was

stress op zijn beurt positief gerelateerd aan fysieke klachten, CWB, organisatiegericht CWB en

persoonsgericht CWB. Naar aanleiding hiervan werd gekeken of stress een mediator is in de relaties

tussen taakconflict en elk van deze vier variabelen. Uit exploratieve bootstrapping-analyses (1000

resamples) kwamen betrouwbaarheidsintervallen (95% CIs) van respectievelijk [0.0085, 0.1033],

[0.0036, 0.0290], [0.0065, 0.0532] en [–0.0023, 0.0242] naar voren. De indirecte relaties tussen

taakconflict enerzijds en fysieke klachten (z = 1.98, SE = .02, p = .047), CWB (z = 2.06, SE = .01, p =

.039) en organisatiegericht CWB (z = 2.10, SE = .01, p = .035) anderzijds verschilden significant van

0 en dus was er in deze gevallen sprake van een mediërend effect van stress. Stress bleek de relaties

tussen taakconflict enerzijds en fysieke klachten, CWB en organisatiegericht CWB anderzijds (deels)

(25)

significant van 0 en dus was er in dit geval geen sprake van een mediërend effect van stress (z =

1.39, SE = .01, n.s.). Stress bleek de relatie tussen taakconflict en persoonsgericht CWB niet te

verklaren.

Sekseverschillen. Met betrekking tot taakconflict was de gemiddelde score van mannen (M =

3.06, SD = 1.40) hoger dan de gemiddelde score van vrouwen (M = 2.00, SD = 1.07). Uit een

onafhankelijke t-toets (α = .05) bleek dat dit verschil significant was. Mannen scoorden significant

hoger op taakconflict dan vrouwen (t(42) = 2.56, p = .014). Met betrekking tot relatieconflict was de

gemiddelde score van mannen (M = 3.56, SD = 1.62) eveneens hoger dan de gemiddelde score van

vrouwen (M = 2.60, SD = 1.29). Dit verschil bleek echter marginaal significant te zijn (t(42) = 1.97, p

= .055). Met betrekking tot de overige variabelen werden geen significante sekseverschillen

gevonden, hoewel mannen (M = 1.31, SD = 0.47) wel significant lager scoorden dan vrouwen (M =

1.80, SD = 0.86) op het fysieke symptoom hoofdpijn (t(42) = –2.45, p = .019). Over het algemeen

waren er dus weinig verschillen tussen mannen en vrouwen waarneembaar.a

Sekse als moderator. Het sekseverschil in scores op taakconflict en relatieconflict vormde

aanleiding om de analyses bij Hypothese 1 en 2 opnieuw uit te voeren, waarbij werd gekeken of

sekse een moderator is op elk van de bijbehorende relaties. Er werd één significant resultaat

gevonden: toevoeging van de interactieterm (Taakconflict × Sekse) aan Taakconflict en Sekse in het

regressiemodel bij Hypothese 1d, leverde een significante toename op in de proportie verklaarde

variantie in Fysieke klachten (∆R2

= .13, Fchange(3, 40) = 6.56, p = .014). Er was sprake van een

interactie-effect van taakconflict en sekse op fysieke klachten (β = .39, t(40) = 2.56, p = .014). Sekse

bleek een moderator in de relatie tussen taakconflict en fysieke klachten. Dit suggereerde dat de

relatie tussen taakconflict en fysieke klachten significant sterker was bij vrouwen dan bij mannen.b

_______________ a

Ten aanzien van de significante resultaten in deze alinea mag worden opgemerkt dat mannen (n = 29) en vrouwen (n = 15) in ongelijke aantallen hebben deelgenomen aan het huidige onderzoek, zoals ook uit een chikwadraattoets naar voren kwam (χ2

(1, N = 44) = 4.46, p = .035).

b

Voor de categorische variabele Sekse werd een dummycodering gehanteerd, waarbij 0 = Man en 1 = Vrouw (referentiegroep). De interactieterm (Taakconflict × Sekse) werd aangemaakt door de gecentreerde waarden van taakconflict en sekse met elkaar te vermenigvuldigen.

(26)

DISCUSSIE

Intragroepsconflict en welzijn

Op basis van voorgaande onderzoeken bestond het vermoeden dat interpersoonlijk conflict op

het werk een negatieve invloed heeft op het welzijn van medewerkers (e.g., Frone, 2000; Harvey et

al., 2006). Het huidige onderzoek richtte zich op conflicten binnen teams. Hierbij werd specifiek

gekeken naar de rol van intragroepsconflicten in relatie tot welzijn. Er werd nagegaan of

taakconflict en relatieconflict beide negatief samenhangen met het welzijn van medewerkers op

psychologisch (werktevredenheid en stress), gedragsmatig (CWB) en fysiek niveau (fysieke

klachten), vergelijkbaar met onderzoek van Bruk-Lee et al. (2013).

Taakconflict was positief gerelateerd aan stress. Dit was verwacht, omdat in eerdere

onderzoeken soortgelijke resultaten naar voren kwamen (e.g., Dijkstra et al., 2009; Tsuno et al.,

2009). Ook was bekend dat taakconflict een sociale stressor is die samenhangt met negatieve

emoties (Bruk-Lee et al., 2013). Taakconflict is in dat opzicht vergelijkbaar met werkdruk of

baanonzekerheid. Dit zijn factoren die ook stress kunnen veroorzaken (Barling et al., 2005). Hoewel

taakconflict een mogelijke voorspeller is van stress, geeft het huidige onderzoek geen antwoord op

de vraag of taakconflict stress daadwerkelijk veroorzaakt. Het onderzoek is immers cross-sectioneel

van aard, waardoor het nagenoeg onmogelijk is om uitspraken te doen in termen van causaliteit

(Bakker, Taris, & De Jonge, 2013). Er kan ook sprake zijn geweest van een omgekeerd effect,

waarbij stress een taakconflict doet ontstaan of versterken. Zo stelden De Dreu et al. (2004) dat

verminderd welzijn voor een toename in conflicten op het werk kan zorgen.

Taakconflict was niet direct gerelateerd aan werktevredenheid, CWB en fysieke klachten.

Echter, stress bleek een mediator te zijn in de relaties tussen taakconflict enerzijds en CWB en

fysieke klachten anderzijds. Dit maakt dat taakconflict een bepaalde mate van stress oproept bij

medewerkers, die er wellicht voor zorgt dat meer CWB wordt vertoond en meer fysieke klachten

worden ervaren. Het is daarom in het belang van zowel medewerkers als organisaties om

(27)

Daarnaast kan stress de werktevredenheid verlagen (Beehr & Glazer, 2005), hoewel dit in het

huidige onderzoek niet werd aangetoond.

Dat stress positief gerelateerd was aan CWB en fysieke klachten kon worden verwacht, omdat

stress over het algemeen een zeer bepalende factor is voor welzijn (Warr, 2005). In dit geval was

stress dus specifiek gerelateerd aan CWB en fysieke klachten, waardoor stress een mogelijke

voorspeller is van deze beide welzijnsaspecten. Echter moet ook hierbij worden opgemerkt dat een

cross-sectioneel onderzoek als het huidige geen causaliteit impliceert, ondanks dat het voorstelbaar

is dat stress CWB veroorzaakt, in plaats van andersom. Bovendien is een wederzijds verband tussen

stress en fysieke klachten aannemelijk, omdat stress kan leiden tot fysieke klachten en fysieke

klachten kunnen leiden tot stress (e.g., Caputo & Simon, 2013; Warr, 2005).

Relatieconflict was, in tegenstelling tot taakconflict, aan geen van de welzijnsaspecten

gerelateerd. Hoewel dit niet was verwacht, kan deze bevinding te maken hebben met het feit dat de

medewerkers in het huidige onderzoek over het algemeen zeer tevreden waren met hun werk,

nauwelijks CWB vertoonden en weinig fysieke klachten ervaarden. Daarbij is het voorstelbaar dat,

indien medewerkers wel veel CWB vertoonden of veel fysieke klachten ervaarden, zij niet (meer)

werkzaam waren bij hun werkgever op het moment van deelname aan het onderzoek. Zoals eerder

gezegd, kan CWB namelijk zeer nadelig zijn voor collega's of organisaties (Spector & Fox, 2002;

Spector et al., 2006). Een medewerker die veel CWB vertoont zal daarom vroeg of laat het risico

lopen om geschorst of ontslagen te worden. Dergelijk gedrag zou er overigens ook op kunnen

wijzen dat een medewerker zelf wenst te vertrekken (Podsakoff, LePine, & LePine, 2007). Dat

fysieke klachten hinder kunnen veroorzaken op het werk, lijkt evident.

Conflicttransformatie en copingstijlen

De relatie tussen taakconflict en relatieconflict werd eveneens onderzocht. Net als in

voorgaande onderzoeken (e.g., De Dreu & Weingart, 2003; Simons & Peterson, 2000), bleken deze

(28)

verschillende typen intragroepsconflict zijn, lijkt het erop dat beide veelal samengaan. Het zou

kunnen dat medewerkers taakconflict en relatieconflict met elkaar verwarren en daardoor als één

construct hebben opgevat. Echter is in het huidige onderzoek gebleken dat er wel degelijk sprake

was van twee verschillende constructen. Een andere mogelijkheid is dat een taakconflict haast

vanzelfsprekend uitmondt in een relatieconflict, het principe van conflicttransformatie (Greer, Jehn,

& Mannix, 2008; Pluut & Curşeu, 2012). Dit is aannemelijk, omdat individuen doorgaans moeite

hebben om met kritiek om te gaan en een taakconflict daarom snel als een persoonlijke aanval

zullen zien (Jehn, 1997). Uit dit misverstand kan vervolgens een relatieconflict ontstaan.

Conflicttransformatie zou mogelijk ook betrokken zijn bij de negatieve relatie tussen

taakconflict en welzijn. Uit de resultaten is echter gebleken dat relatieconflict het verband tussen

taakconflict en stress niet kan verklaren, hetgeen deze aanname niet bevestigt. Op basis van de

verwachting dat relatieconflict de negatieve relatie tussen taakconflict en welzijn verklaart, werd

gekeken naar mogelijke factoren die conflicttransformatie kunnen beperken of voorkomen. De rol

persoonlijke copingstijlen op de relatie tussen taakconflict en relatieconflict werd onderzocht.

Hierbij werd verwacht dat een emotiegerichte copingstijl conflicttransformatie in de hand zou

werken, omdat deze copingstijl doorgaans als ineffectief en nadelig wordt beschouwd (e.g., Hart et

al., 2005; Strutton & Lumpkin, 1994). Van een probleemgerichte copingstijl werd verwacht dat deze

conflicttransformatie zou kunnen beperken, aangezien deze copingstijl doorgaans als effectief en

voordelig wordt beschouwd (e.g., Elfering et al., 2005).

Emotiegerichte coping bleek de relatie tussen taakconflict en relatieconflict te verzwakken,

waardoor een eventuele negatieve invloed van taakconflict op welzijn, vanwege een relatieconflict,

beperkt of voorkomen zou kunnen worden. In het huidige onderzoek was relatieconflict echter geen

mediator in de relatie tussen taakconflict en stress. De rol van een emotiegerichte copingstijl in de

volledige relatie tussen taakconflict, relatieconflict en welzijn blijft in dat opzicht enigszins

onduidelijk. Toch kan niet worden uitgesloten dat emotiegerichte coping een strategie is die

(29)

beperken. Dit is dan echter niet in overeenstemming met eerder onderzoek, waarin werd

gesuggereerd dat een emotiegerichte copingstijl veelal ineffectief en nadelig is (e.g., Hart et al.,

1995; Strutton & Lumpkin, 1994).

Ondanks dat de mediërende rol van relatieconflict in de relatie tussen taakconflict en welzijn

niet is aangetoond, is gebleken dat emotiegerichte coping een mogelijke strategie is die

medewerkers kunnen toepassen om conflicttransformatie tussen taakconflict en relatieconflict tegen

te gaan. In dat opzicht is de rol van emotiegerichte coping wellicht toch niet zo onduidelijk als

hierboven werd gesteld. Taakconflict wordt doorgaans als een sociale stressor beschouwd die

samenhangt met negatieve emoties (Bruk-Lee et al., 2013). Op basis van deze negatieve emoties

zou een taakconflict kunnen ontaarden in een relatieconflict. Verondersteld werd dat medewerkers

met een emotiegerichte copingstijl vanwege hun focus op de emoties die een taakconflict oproept,

wellicht geneigd zijn een taakconflict als relatieconflict op te vatten. Bovendien zou het uiten van

emoties tijdens een taakconflict ervoor kunnen zorgen dat overige teamleden op hun beurt een

taakconflict ook als relatieconflict opvatten. Daarom werd uiteindelijk verwacht dat de kans op

conflicttransformatie groter wordt naargelang men een meer emotiegerichte copingstijl hanteert.

Het tegendeel is waarschijnlijk waar; emotiegericht coping lijkt de kans op conflicttransformatie te

verkleinen in plaats te vergroten.

Het antwoord op de vraag waarom taakconflict mogelijk wel stress tot gevolg heeft, terwijl

relatieconflict niet gerelateerd was aan stress, moet wellicht ook bij emotiegerichte coping gezocht

worden. Met betrekking tot conflicttransformatie werd er in het huidige onderzoek van uitgegaan

dat de relatie tussen taakconflict en relatieconflict een unidimensionale is; taakconflict werd immers

als een voorspeller van relatieconflict beschouwd. Diverse onderzoeken hebben echter een

wederzijdse relatie tussen taakconflict en relatieconflict aangetoond (e.g., De Dreu & Weingart,

2003; Simons & Peterson, 2000). Het is daarom tevens denkbaar dat een relatieconflict op een

bepaald moment transformeert in een taakconflict. Indien een taakconflict, dan dus ten onrechte

(30)

copingstijl dit kunnen voorkomen. Toekomstig onderzoek zou dit kunnen uitwijzen.

Vooraf werd aangenomen dat met name een probleemgericht copingstijl effectief en voordelig

zou zijn. Probleemgerichte coping bleek in het huidige onderzoek echter niet van invloed op de

relatie tussen taakconflict en relatieconflict. Dit gaat in tegen de bevindingen van Pluut en Curşeu

(2012), omdat uit hun onderzoek bleek dat probleemgerichte coping de kans op

conflicttransformatie verkleint. Wellicht dat toekomstig onderzoek dit kan bevestigen. Op dit

moment geldt voor zowel emotiegerichte coping als probleemgerichte coping, dat meer inzicht

geboden moet worden om de precieze rol van beide copingstijl in de relatie tussen

intragroepsconflicten en welzijn te duiden.

Exploraties

Exploratief werd gekeken naar de relatie tussen taakconflict en relatieconflict enerzijds en

twee verschillende oriëntaties van CWB, persoonsgericht CWB en organisatiegericht CWB, anderzijds.

Taakconflict en relatieconflict bleken niet specifiek samen te hangen met verschillende oriëntaties

van CWB. Op basis van eerder onderzoek werd gesteld dat conflicten met collega's vooral uitmonden

in persoonsgericht CWB, terwijl conflicten met of onrechtvaardige behandeling door

leidinggevenden vooral uitmonden in organisatiegericht CWB (Bruk-Lee & Spector, 2006; Fox et al.,

2001). Hoewel er geen significante resultaten naar voren zijn gekomen, waren zowel taakconflict

als relatieconflict sterker gerelateerd aan persoonsgericht CWB dan organisatiegericht CWB. Dit is

enigszins in lijn met voorgaand onderzoek. Echter moet hierbij worden opgemerkt dat de

betrouwbaarheid van beide subschalen in het huidige onderzoek matig waren.

Verder werd een aanwijzing gevonden dat de relatie tussen taakconflict en relatieconflict

sterker wordt naarmate medewerkers langer in een functie werkzaam zijn. In het huidige onderzoek

maakte het echter niet uit hoe lang een medewerker bij een bepaalde werkgever of in een bepaald

team werkzaam was. Hoewel dit enigszins tegenstrijdig lijkt, is het voorstelbaar dat binnen

(31)

zou immers te maken kunnen hebben met het type werk. De branche waarin men werkzaam was,

bleek echter niet van invloed op de relatie tussen taakconflict en relatieconflict. Het is daarom

aannemelijk dat met name het gedurende een lange periode uitvoeren van bepaald werk, van

invloed is op deze relatie. Wellicht dat dit bepaalde frustraties opwekt, die doorwerken in conflicten

met collega-teamleden. Ook dit zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen.

Mannen en vrouwen bleken duidelijk te verschillen in de mate waarin zij taakconflict en

relatieconflict ervaarden. Mannen ervaarden namelijk veel meer taakconflict en relatieconflict dan

vrouwen. Wellicht speelt teamcompositie hierbij een rol. Met andere woorden, het zou kunnen dat

vrouwen minder taakconflict en relatieconflict rapporteerden dan mannen, omdat hun teams uit

meer vrouwen dan mannen bestonden of vice versa. In het huidige onderzoek is hiervoor echter niet

gecontroleerd. De rol van sekse in de relatie tussen intragroepsconflicten en welzijn zou in

toekomstig onderzoek nader kunnen worden bekeken.

Hoewel het bovengenoemde sekseverschil mogelijk van invloed is geweest op de uitkomsten

van het onderzoek, is dit slechts op een enkel punt aangetoond. De resultaten deden namelijk

vermoeden dat vrouwen, in tegenstelling tot mannen, meer fysieke klachten ervaren als gevolg van

taakconflicten. Deze suggestie moet echter met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd,

aangezien het aantal deelnemers in beide subgroepen laag was en de betrouwbaarheid van de

vragenlijst voor fysieke klachten slechts redelijk was. Ook komt het gevonden resultaat mogelijk

voort uit het feit dat vrouwen meer hoofdpijn ervaarden dan mannen.

Sterkten, beperkingen en toekomstig onderzoek

Middels het huidige onderzoek werd beoogd inzicht te bieden in de relatie tussen

intragroepsconflicten en het welzijn van medewerkers. Hiertoe werden de specifieke relaties tussen

taakconflict en relatieconflict enerzijds en werktevredenheid, CWB, stress en fysieke klachten

anderzijds onderzocht. Hoewel niet alle hypothesen werden gesteund, is er wel degelijk een aantal

(32)

Tevens werd de rol van copingstijlen bij conflicttransformatie onderzocht. Emotiegerichte coping

bleek de relatie tussen taakconflict en relatieconflict te verzwakken en zodoende een mogelijke

strategie om conflicttransformatie te voorkomen. Deze bevinding is een interessante toevoeging aan

bestaande onderzoeken omtrent conflicttransformatie.

Met betrekking tot de gevonden resultaten bestaat echter de mogelijkheid dat deze een

omgekeerd of wederzijds effect hebben, aangezien het huidige onderzoek cross-sectioneel van aard

is. Ook kunnen er meer factoren van invloed zijn geweest op de diverse gevonden relaties.

Toekomstig onderzoek zou zich daarom moeten richten op de causale relaties tussen

intragroepsconflicten en welzijn, bij voorkeur door middel van een longitudinaal onderzoek dat zo

veel mogelijk gecontroleerd is. Hoewel het huidige onderzoek bij veel verschillende organisaties is

uitgevoerd, en daarom goed generaliseerbaar lijkt, is het kleine aantal deelnemers de externe

validiteit van het onderzoek niet ten goede gekomen. Door toekomstig onderzoek bij één organisatie

uit te voeren kan beter worden gecontroleerd voor het werk, waarbij verhoging van het aantal

deelnemers de betrouwbaarheid van het onderzoek zou kunnen verhogen.

Verder geldt ten aanzien van de welzijnsaspecten CWB en fysieke klachten, dat de

bijbehorende vragenlijsten een matige betrouwbaarheid hadden. Dit heeft waarschijnlijk invloed

gehad op de resultaten die horen bij deze uitkomstmaten. Het feit dat deelnemers nauwelijks CWB

vertoonden en weinig fysieke klachten ervaarden kan hier mee te maken hebben. Het zou echter

wellicht beter zijn om in het vervolg andere welzijnsaspecten te onderzoeken, zoals de

vertrekintentie van een medewerker of teamgericht CWB in plaats van algemeen CWB. Ook zou er

meer nadruk gelegd kunnen worden op coping en op verschillen tussen mannen en vrouwen, omdat

het huidige onderzoek laat zien dat hieruit waarschijnlijk interessante bevindingen naar voren zullen

komen.

Conclusie

(33)

medewerkers. In het huidige onderzoek is dit ten dele aangetoond. Taakconflict, een conflict dat

direct betrekking heeft op het werk, is mogelijk van invloed op de mate van stress die een

medewerker ervaart. Dit kan vervolgens nadelige gevolgen hebben voor zowel medewerkers als

organisaties, in de vorm van respectievelijk fysieke klachten en contraproductief werkgedrag. Het is

daarom van belang om taakconflicten zo veel mogelijk te beperken, zeker indien deze

daadwerkelijk de oorzaak zijn van dergelijke gevolgen. Door middel van dit cross-sectionele

onderzoek kon dit echter niet worden aangetoond. Bovendien draagt stress mogelijk bij aan het

ontstaan of versterken van een taakconflict en liet eerder onderzoek zien dat taakconflict onder

bepaalde omstandigheden bevorderlijk is voor werkprestaties (O'Neill et al., 2013). Relatieconflict,

een conflict dat betrekking heeft op niet-werkgerelateerde zaken, was in het huidige onderzoek niet

gerelateerd aan welzijn. Taakconflict en relatieconflict waren wel sterk gerelateerd, zoals in

voorgaande onderzoeken al was aangetoond. Dit duidt erop dat beide typen conflicten doorgaans

samengaan, bijvoorbeeld doordat taakconflict overgaat in relatieconflict (conflicttransformatie). De

gezamenlijke invloed van taakconflict en relatieconflict werd in dit onderzoek niet geheel duidelijk.

Wel bleek een emotiegerichte copingstijl te kunnen bijdragen aan het verzwakken van de relatie

tussen beide – en zodoende conflicttransformatie te kunnen voorkomen. Dit is een strategie die

medewerkers zouden kunnen toepassen om eventuele negatieve effecten van intragroepsconflicten

(34)

REFERENTIES

Bakker, A., Taris, T., & De Jonge, J. (2013). Onderzoek binnen de psychologie van arbeid en

gezondheid. In W. B. Schaufeli & A. B. Bakker (Eds.), De psychologie van arbeid en

gezondheid (pp. 217–240). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Barki, H., & Hartwick, J. (2004). Conceptualizing the construct of interpersonal conflict. The

International Journal of Conflict Management, 15(3), 216–244.

Barling, J., Kelloway, E. K., & Frone, M. R. (2005). Handbook of work stress. Thousand Oaks, CA:

Sage.

Bayram, N., Gursakal, N., & Bilgel, N. (2009). Counterproductive work behavior among

white-collar employees: A study from Turkey. International Journal of Selection and Assessment,

17(2), 180–188.

Beehr, T. A., & Glazer, S. (2005). Organizational role stress. In J. Barling, E. K. Kelloway, & M. R.

Frone (Eds.), Handbook of work stress (pp. 7–33). Thousand Oaks, CA: Sage

Bellavia, G. M., & Frone, M. R. (2005). Organizational role stress. In J. Barling, E. K. Kelloway, &

M. R. Frone (Eds.), Handbook of work stress (pp. 113–147). Thousand Oaks, CA: Sage

Bowling, N. A., Eschleman, K. J., & Wang, Q. (2010). A meta-analytic examination of the

relationship between job satisfaction and subjective well-being. Journal of Occupational

and Organizational Psychology, 83, 915–934.

Bradley, B. H., Klotz, A. C., Postlethwaite, B. E., & Brown, K. G. (2013). Ready to rumble: How

team personality composition and task conflict interact to improve performance. Journal of

Applied Psychology, 98(2), 385–392.

Bruk-Lee, V., & Spector, P. E. (2006). The social stressors-counterproductive work behaviors link:

Are conflicts with supervisors and coworkers the same? Journal of Occupational Health

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste plaats omdat het moeilijk te achterhalen is hoeveel politieke en Joodse vluchtelingen in Nederland waren, omdat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog,

Not only must this study examine the functions of participant reference at various levels of discourse, it must also be able to describe the non-formal, pragmatic effects achieved

Proefskrif voorgel~ ter gedeeltelike nakoming van die vereistes van die

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

Vergeleken met voorgaande studies naar de correlatie tussen fysiologische en psychologische arousal in een natuurlijke setting is in deze huidige studie gebruik gemaakt van

De bevolking blijkt drie hoofdtakan can de politica toe to kennen waarin In de loop der jaren vrOwel germ wij - ziging in opgatreden is. Doze taken zlin ordehandhaving, handhaving

10.8 Het belang van de interactie en relatie voor de kwaliteit van dienstverlening Uit diverse onderzoeken naar kwaliteit van dienstverlening en de commerciële interactie tussen

Dit fenomeen is te omschrijven als kwaliteitsonzekerheid (zie 2.5.2). Er zijn veel artiesten die zouden willen optreden in een uitverkocht stadion. Toch zijn er maar een