• No results found

Liever geen hand vast dan een blauw oog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liever geen hand vast dan een blauw oog"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Liever geen

hand vast dan

een

b

la

u

w

oog

Thomas Glaudemans Studentnummer: 10053182 Master Sociologie Graduate School of Social Sciences Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. Sarah Bracke Tweede lezer: dr. Paul Mepschen Amsterdam, 9 juli 2018

(2)

Samenvatting

Hoewel homoseksualiteit in Nederland in algemene zin breed wordt geaccepteerd, laat onderzoek stelselmatig zien dat de acceptatie van homoseksualiteit nog altijd nauw verbonden is met wijdverbreide en rigide voorwaarden, en hiermee voorwaardelijk van aard is. Studies naar houdingen ten aanzien van homoseksualiteit in Nederland zijn doorgaans gericht op opvattingen van mensen in de samenleving, en laten hiermee een onvolledig beeld zien van de dagelijkse realiteit zoals deze ervaren wordt door veel homoseksuelen. In dit onderzoek staan juist ervaringen van homoseksuelen zelf centraal. Op basis van veertien diepte-interviews – met name met jongens met ras en sociale klasse privileges – is getracht de rol van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in het leven van, specifiek, homoseksuele Amsterdamse jongens te duiden. In dezen is bijzondere aandacht uitgegaan naar hoe de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit en (heteronormatieve) noties van ‘normaal doen’ zich tot elkaar verhouden.

In de levens van de participanten in dit onderzoek lijkt de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit een aanzienlijke rol te spelen. In dezen kan de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit op zowel expliciete als meer impliciete wijzen tot uiting komen. In de publieke sfeer lijkt de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit voor de participanten met name evident waar het ongemak met openlijke affectie betreft. In de eigen sociale omgeving komt de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit veelal in meer subtiele hoedanigheden tot uiting, bijvoorbeeld waar het stereotiepe opvattingen aangaande homoseksualiteit betreft. Verhouding tot de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit kan op verschillende wijzen plaatshebben, lijkt onlosmakelijk verbonden met heteronormativiteit en komt bijvoorbeeld tot uiting in de waarde welke de participanten steevast toekennen aan de eigen veilige sociale omgeving. Noties van ‘normaal doen’ kunnen tot slot, bijvoorbeeld waar het dwang en drang met betrekking tot normaliteit op het gebied van (on)gepast gendergedrag betreft, gezien worden als het fundament, bijna als bestaansvoorwaarde, van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit, en lijken in de ervaringen van de participanten doorgaans doordrenkt te zijn van noties aangaande mannelijkheid.

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2

1. Introductie ... 5

2. Theoretisch kader ... 8

2.1 Voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in Nederland ... 8

2.2 Het keurslijf van heteronormativiteit ... 14

2.3 (On)gedwongen ‘normaal doen’ ... 16

2.4 Moderne homonegativiteit in Nederland... 19

2.5 Homo’s en (on)mannelijkheid ... 21

2.6 Tolerantie als surrogaat voor gelijkheid ... 23

3. Onderzoeksopzet ... 26

3.1 Verantwoording geselecteerde case ... 26

3.2 Dataverzameling... 27

3.3 Data-analyse ... 29

3.4 Ethische kwesties ... 30

3.5 Reflexiviteit ... 31

4. Ongemak met homoseksualiteit ... 33

4.1 De straat kijkt naar jou ... 33

4.2 Gelijk, maar toch anders... 37

4.3 Ontkrachten en bekrachtigen van stereotiepe denkbeelden ... 41

4.4 Deelconclusie ... 44

5. Leren leven met schijnacceptatie ... 46

5.1 Pogingen tot ontsnapping aan heteronormativiteit ... 46

5.2 Hand in hand lopen als daad van verzet ... 49

5.3 Deelconclusie ... 52

6. De giftigheid van normaliteit ... 54

6.1 Normaliteit als dwang ... 54

6.2 Normaliteit als drang ... 57

6.3 Normaliteit als dreiging ... 60

(4)

7. Conclusie ... 65

8. Discussie ... 69

Bibliografie ... 71

Bijlage 1 – Overzicht participanten... 75

Bijlage 2 – Operationalisatieschema ‘normaal doen’ ... 76

(5)

1. Introductie

Begin 2018 werden door heel Nederland tientallen reclameposters van pakkenmerk

Suitsupply gevandaliseerd (Garnier, 2018). Zo werden de ramen van abri’s met de

desbetreffende reclame-uitingen ingegooid en werden de erop getoonde gezichten afgeplakt en beklad. Aanleiding voor de vernielingen bleek de erop zichtbare affectie tussen twee mannen. Hoewel Nederlanders over het algemeen overwegend positief tegenover homoseksualiteit staan (Kuyper, 2016) laat bovengenoemde op concrete wijze zien dat zichtbare affectie tussen twee mannen – zelfs op papier – nog altijd heftige reacties kan oproepen, en de acceptatie van homoseksualiteit hiermee de schijn van voorwaardelijk lijkt te hebben.

Naar schatting voelt vier tot zes procent van de Nederlandse bevolking zich in enige mate aangetrokken tot seksegenoten en kan hiermee als lesbisch, homoseksueel of biseksueel (LHB) worden gezien (Kuyper, 2016: 50). In de afgelopen jaren hebben LHB’s langzaamaan een meer gelijkwaardige juridische en sociale positie verkregen in de Nederlandse samenleving. Op het gebied van juridische gelijkstelling zijn onder andere de invoering van de Algemene Wet Gelijke Behandeling in 1994, de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht op 1 april 2001 en de wetgeving omtrent lesbisch ouderschap in 2014 van groot belang geweest. Na de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht leek de sociale emancipatie van LHB’s voor velen goeddeels voltooid, zo stelt Kuyper (2016: 80). Al snel bleek echter dat aan de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland nog altijd breed gedragen en strikte voorwaarden verbonden zijn (Keuzenkamp et al., 2006; Van San & De Boom, 2006). In deze masterscriptie spelen juist deze voorwaarden een belangrijke rol en zal onder andere getracht worden de onvoltooidheid van de sociale emancipatie van LHB’s in Nederland een gezicht te geven.

In Europa behoort Nederland samen met Zweden en Denemarken tot de groep landen die het meest positief denkt over homoseksualiteit (Kuyper, 2016: 6-7). In Nederland staat minder dan een op de tien personen negatief tegenover homoseksualiteit en is het aandeel personen met een positieve opvatting met betrekking tot homoseksualiteit sinds 2006 gestegen van ongeveer de helft, naar bijna driekwart van de bevolking. Verdiepend onderzoek laat echter zien dat de brede maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit in algemene zin verbonden is aan wijdverbreide en rigide voorwaarden, welke in de desbetreffende studies overigens doorgaans slechts een bijrol lijken te spelen (Buijs et al.,

(6)

2009; Keuzenkamp, 2010; Keuzenkamp, 2011; Keuzenkamp et al., 2006; Keuzenkamp et al., 2012). Homoseksualiteit blijkt in dezen voor veel mensen slechts acceptabel wanneer LHB’s zich op bepaalde manieren – ‘normaal1’ – gedragen. Zo stelt Savenije (2015: 221-222) dat lesbische, homoseksuele en biseksuele Nederlanders enerzijds geacht worden uit de kast te komen, en hiermee een publieke aangelegenheid dienen te maken van hun seksuele oriëntatie. Anderzijds dienen LHB’s discreet om te gaan met hun seksuele voorkeur, en kan te veel blijk geven van een niet-heteroseksuele seksuele voorkeur middels bijvoorbeeld gender non-conformiteit in gedrag of uiterlijk leiden tot negatieve reacties, soms zelfs in de hoedanigheid van fysiek geweld (Buijs et al., 2009). In de publieke sfeer – zo zal op tekenende wijze ook blijken uit de ervaringen van de participanten in dit onderzoek – kan heteroseksualiteit hiermee nog altijd als de onverbiddelijke norm gezien worden.

Met name bepaalde aspecten van mannelijke homoseksualiteit lijken in Nederland – door zowel hetero- als homoseksuelen – nog regelmatig als problematisch te worden ervaren (Keuzenkamp, 2010; Keuzenkamp, 2011; Keuzenkamp et al., 2006; Keuzenkamp et al., 2012) en negatieve houdingen ten aanzien van homoseksualiteit lijken jonge homo’s in het bijzonder te beschadigen, gezien zelfacceptatie onder homoseksuele jongeren beduidend lager is dan onder homoseksuele ouderen (Keuzenkamp et al., 2012: 67-68). In dit onderzoek zullen jonge homomannen dan ook centraal staan, waarbij als geografische afbakening is gekozen voor de stad Amsterdam, gezien de veronderstelde positievere houding ten aanzien van homoseksualiteit in grootstedelijke gebieden (Van den Akker et al., 2013: 76) en het zelf-feliciterende Amsterdamse imago van homohoofdstad en vrijhaven op het gebied van acceptatie en tolerantie van homoseksualiteit.

Hoewel recent onderzoek zoals aangehaald aldus laat zien dat de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland veelal aan wijdverbreide en rigide voorwaarden is verbonden, zijn de desbetreffende, overwegend kwantitatieve studies doorgaans constaterend en oppervlakkig van aard, en te weinig gericht op het begrijpen van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in de dagelijkse praktijk, middels bijvoorbeeld aandacht voor geleefde ervaringen van homo’s zelf. In dezen blijven onder andere de volgende vragen – door gebrek aan queer voices – onderbelicht en onbeantwoord: Hoe beleven homo’s de

1 In deze masterscriptie wordt het woord ‘normaal’ op verschillende manieren gebruikt. Zo kan het in algemene

zin verwijzen naar heteronormatieve normen aangaande (homoseksuele) genderconformiteit, maar kan het in meer specifieke zin eveneens verwijzen naar de afkeer en afkeuring van uitingen van homoseksuele genegenheid in de publieke sfeer. Waar mogelijk zal – op expliciete wijze – zo dicht mogelijk bij de relevante literatuur dan wel de woorden van de participanten gebleven worden.

(7)

voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit? Hoe gaan homo’s om met de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit? En hoe kan de rol van ‘normaal doen’ in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit begrepen worden?

In dit kwalitatieve onderzoek gericht op geleefde ervaringen van homoseksuele Amsterdamse jongens staan om tot een beter en diepgaander begrip te kunnen komen van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit juist deze vragen centraal. Concreet zal aan de hand van de volgende onderzoeksvragen – waarbij de eerste onderzoeksvraag aangaande geleefde ervaringen gezien kan worden als meer exploratief en de tweede onderzoeksvraag als meer theoretisch – gekeken worden naar de rol van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in het leven van homoseksuele Amsterdamse jongens:

• Welke rol heeft de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in het leven van homo’s?

o Hoe ervaren homo’s de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit? o Hoe verhouden homo’s zich tot de voorwaardelijke acceptatie van

homoseksualiteit?

• Wat is de rol van ‘normaal doen’ in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit?

In het komende hoofdstuk staat de theoretische inbedding van bovengenoemde probleemstelling centraal. In dezen zal getracht worden een coherent overzicht te bieden van de relevante literatuur aangaande de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in Nederland en een aantal hiermee op relevante wijze samenhangende onderwerpen. Vervolgens zal in het hierop volgende hoofdstuk aandacht besteed worden aan de onderzoeksopzet van deze studie. Daaropvolgend zal in drie thematische hoofdstukken de analyse van de verzamelde empirische data centraal staan. In het voorlaatste hoofdstuk zal nadien getracht worden om op basis van de tot dan toe besproken theoretische en empirische inzichten tot antwoorden op de overkoepelende onderzoeksvragen te komen. Tot slot zal dit onderzoek afgesloten worden met een discussiehoofdstuk, waar onder andere kritische reflectie centraal zal staan.

(8)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk staat zoals aangegeven de theoretische inbedding van de probleemstelling centraal. Allereerst zal in dezen de bestaande literatuur betreffende de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in Nederland besproken worden. Vervolgens zullen achtereenvolgens vijf onderwerpen besproken worden welke een waardevolle samenhang met de literatuur aangaande de voorwaardelijk acceptatie van homoseksualiteit in Nederland lijken te hebben, te weten: heteronormativiteit, homoseksualiteit en normaliteit, moderne homonegativiteit, homo’s en onmannelijkheid en tolerantie als surrogaat voor gelijkheid.

2.1 Voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in Nederland

In Nederland leeft zoals eerder aangehaald de hardnekkige indruk dat homoseksualiteit goeddeels is geaccepteerd en de LHB-emancipatie hiermee nagenoeg voltooid is (Keuzenkamp et al., 2006; Kuyper, 2016). In de afgelopen jaren hebben verschillende onderzoeken echter laten zien dat de acceptatie van homoseksualiteit op diverse vlakken nog altijd sterk te wensen overlaat. Zo vonden Van San en De Boom (2006: 73) dat bijna een op de vijf homoseksuele respondenten zich met enige regelmaat onveilig voelt als gevolg van hun homoseksuele voorkeur. Bijna de helft van de respondenten gaf aan zich in de afgelopen jaren onveiliger te zijn gaan voelen. Homo’s verbergen hun homoseksualiteit hierdoor in de openbare ruimte met toenemende mate, zo stellen Van San en De Boom.

Tegenover het onderzoek van Van San en De Boom kan het omvangrijke bevolkingsonderzoek van Keuzenkamp et al. (2006) uit hetzelfde jaar geplaatst worden, waaruit onder andere blijkt dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking in algemene zin van mening is dat LHB’s hun leven zouden moeten kunnen leiden zoals zij dat zelf willen. Hoewel ook uit dit onderzoek in bepaalde mate blijkt dat de acceptatie van homoseksualiteit onderhevig is aan voorwaarden, staat de tegenstrijdigheid van geluiden uit de twee hierboven genoemde onderzoeken symbool voor de ambigue huidige stand van zaken betreffende de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. In dezen lijken in het bijzonder grootschalige en veelal oppervlakkige studies waarbij met name opvattingen van mensen in de samenleving centraal staan geen recht te doen aan de complexe alledaagse praktijk zoals deze ervaren wordt door homoseksuelen zelf.

(9)

Het onderzoek van Keuzenkamp et al. (2006: 223-224) naar de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland maakt onderscheid tussen vier dimensies van houdingen ten aanzien van homoseksualiteit. Er wordt in dezen gekeken naar aanvaarding in algemene zin, gelijke rechten en (anti)discriminatie, homoseksualiteit in de naaste omgeving en homoseksualiteit in de openbaarheid. Keuzenkamp et al. (2006: 234) stellen dat de resultaten van het onderzoek laten zien dat in Nederland sprake is van brede acceptatie van homoseksualiteit in algemene zin. Betreffende gelijke juridische rechten is de houding echter onmiddellijk minder accepterend (Keuzenkamp et al., 2006: 52-54). Met name waar het gaat om de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en het recht op adoptie heeft een behoorlijk deel van de Nederlandse bevolking nog altijd bezwaren. Keuzenkamp et al. zien de houdingen nog negatiever worden wanneer LHB’s non-verbaal blijk geven van hun seksuele voorkeur door in het openbaar te zoenen of hand in hand te lopen. De acceptatie van homoseksualiteit lijkt hiermee zowel op verschillende niveaus plaats te hebben als aan verschillende voorwaarden onderhevig te zijn. Hoewel de studie van Keuzenkamp et al. erin slaagt deze gelaagdheid en voorwaardelijkheid van de acceptatie van homoseksualiteit superficieel naar voren te brengen, zijn de stemmen van LHB’s zelf op verschillende plekken echter pijnlijk afwezig.

Los van dit pijnpunt komen Keuzenkamp et al. (2006) op basis van de hierboven besproken houdingen aldus tot de conclusie dat homoseksualiteit als zodanig vaak wordt geaccepteerd, maar veelal hand in hand gaat met geboden en verboden. Zo worden LHB’s zoals eerder aangehaald tegenwoordig onder andere geacht uit te komen voor hun seksuele voorkeur. Het bekennen van kleur dwingt veelal respect af, met name wanneer LHB’s zich verder ‘normaal’ – in lijn met heteronormatieve normen – gedragen, zo stellen Keuzenkamp et al. (2006: 234). Zowel heteroseksuelen als LHB’s zien kleur bekennen in dezen als iets positiefs en assumeren veelal dat er blijkbaar iets aan de hand is met LHB’s die niet uit de kast komen. LHB’s die openlijk uitkomen voor hun seksuele voorkeur zijn daar doorgaans ook tevredener over, zo laat de studie van Keuzenkamp et al. voorts zien, terwijl zij veelal door hun openheid en zichtbaarheid eveneens meer met homonegatieve reacties te maken krijgen. De druk op LHB’s om op enig moment kleur te bekennen staat echter in schril contrast met de alomtegenwoordige en voortdurende onbesprokenheid en vanzelfsprekendheid rondom heteroseksualiteit, waar in de volgende paragraaf uitgebreid aandacht aan besteed zal worden.

Hoewel openheid betreffende de seksuele voorkeur van LHB’s aldus gezien kan worden als een sociale vereiste, dient homoseksualiteit wel slechts in bepaalde mate en op

(10)

een bepaalde wijze geuit te worden (Keuzenkamp et al., 2006: 234-235). In dezen lijken homomannen het in bepaalde zin nog lastiger te hebben dan lesbische vrouwen. Homomannen die hun seksuele voorkeur stilhouden worden algauw gezien als ‘kastnicht’, terwijl te veel openbare blijk geven van homoseksualiteit al snel kan leiden tot het label ‘relnicht’. Keuzenkamp et al. stellen bovendien dat ook LHB’s dikwijls afstand nemen van gevoelsgenoten die zich opzichtig kleden of gedragen, en jaarlijkse evenementen zoals de Canal Parade in Amsterdam lijken bij veel LHB’s zowel trots als plaatsvervangende schaamte op te roepen.

De voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit lijkt hiermee meer dan slechts een heteroseksueel probleem te zijn. De lastigheid rondom het openbare vertoon van homoseksualiteit laat helder zien dat heteroseksualiteit in de publieke sfeer nog altijd de onverbiddelijke – en zelfs door LHB’s veelal onbetwiste – norm is. Het gedrag van LHB’s lijkt in dezen – ook door LHB’s zelf – nog altijd hoofdzakelijk gestaafd te worden aan het gedrag van hun heteroseksuele geslachtsgenoten. Veel homo’s zeggen zich bovendien actief in te spannen om aan heteronormatieve normen te voldoen, zo stellen Keuzenkamp et al. (2006: 234). In dezen dienen zij er met name voor te zorgen dat ze niet ‘verwijfd’ overkomen.

Keuzenkamp et al. (2006: 234-235) stellen dat homoseksuele mannen de masculiene dominantie in de samenleving bedreigen en hierdoor doorgaans op meer afkeuring van heteroseksuele mannen kunnen rekenen dan lesbische vrouwen. Voor lesbische vrouwen lijken de normen, bijvoorbeeld op het gebied van gedrag en kleding, minder rigide dan voor homoseksuele mannen, zo laat de desbetreffende studie zien. Als mogelijke verklaring wordt in dezen de mindere (maatschappelijke) zichtbaarheid van lesbische vrouwen ten opzichte van homoseksuele mannen aangehaald. Daarbij zijn lesbische vrouwen veelvuldig onderwerp van seksuele fantasieën van heteroseksuele mannen en worden ze gewoonlijk minder als bedreiging ervaren, zo stellen Keuzenkamp et al. In de voorlaatste paragraaf van dit hoofdstuk zal de lastigheid van (on)mannelijkheid in relatie tot mannelijke homoseksualiteit diepgaander uitgewerkt worden.

Keuzenkamp et al. (2006: 235) stellen dat fysiek geweld tegen LHB’s weinig lijkt voor te komen. In dezen blijft het op het gebied van vervelende – homonegatieve – reacties veelal bij subtiele uitingen van homonegativiteit in de vorm van ‘grappig’ of kwetsend bedoelde opmerkingen, beledigingen en ander verbaal geweld. Dergelijke homonegatieve reacties zijn doorgaans deels afkomstig van bekenden, zoals collega’s, en deels afkomstig van vreemden, waarbij het betreffende de laatste groep veelal lijkt te gaan om jonge mannen met

(11)

een niet-westerse migratieachtergrond, zo laat de studie van Keuzenkamp et al. zien. De veronderstelde zeldzaamheid van fysiek geweld jegens LHB’s kan echter lastig als positief bezien worden, daar van vrijheid voor LHB’s om zich te gedragen zoals zij dat zelf willen allerminst sprake is, en het verbergen van hun homoseksualiteit voor sommige homo’s – zoals eerder aangehaald – tot de dagelijkse praktijk behoort (Van San & De Boom, 2006).

Buijs et al. (2009: 10) stellen dat antihomoseksueel geweld in Amsterdam een ernstig en serieus probleem is. Zo werden in 2007 in Amsterdam meer dan tweehonderd zaken betreffende antihomoseksueel geweld opgetekend. In dezen ging het in een derde van de voorvallen om lijfelijk geweld. Verdachten van antihomoseksueel geweld spreken zich veelal ondubbelzinnig en agressief uit waar het uitingen van – met name mannelijke – homoseksualiteit betreft, zo wijst de studie van Buijs et al. uit. Doorgaans zijn verdachten van lijfelijk geweld jegens homoseksuelen in dezen jongens tussen de zeventien en vijfentwintig jaar oud, waarbij jongeren met een Marokkaanse migratieachtergrond oververtegenwoordigd zijn.

Opvattingen en emoties betreffende mannelijkheid en seksualiteit kunnen gezien worden als hoofdoorzaak van de afkeer van verdachten van antihomoseksueel geweld aangaande homoseksualiteit (Buijs et al., 2009: 10-11). In dezen blijken vier aspecten met name ergernis, afkeuring en walging op te roepen, te weten: anale seks, vrouwelijk gedrag, de zichtbaarheid van homoseksualiteit en de angst om door een homo versierd te worden. Verdachten van antihomoseksueel geweld lijken homoseksualiteit echter niet op alle fronten af te wijzen. In veel door Buijs et al. gedocumenteerde gevallen gaven zij zelfs aan helemaal geen hekel te hebben aan homoseksuelen. Homo’s dienen in dezen wel ver weg te blijven van de eerder genoemde vier aspecten. Buijs et al. stellen dat verdachten van antihomoseksueel geweld de heersende homotolerante retoriek van de Nederlandse samenleving hiermee lijken over te nemen, terwijl zij tegelijkertijd niet terugschrikken voor verschillende vormen van geweld als homoseksualiteit te dichtbij komt of als homoseksuelen zich niet houden aan de door hen gestelde voorwaarden. Ook in dezen lijkt ‘normaal doen’ aldus een belangrijke rol te hebben, daar de tolerantie van homoseksualiteit hier sterk lijkt af te hangen van gegenderde en op noties van normaliteit berustende condities.

Antihomoseksueel geweld lijkt met name te ontstaan op momenten dat verdachten het idee hebben seksueel lustobject van homoseksuele mannen te zijn. Buijs et al. (2009: 11) stellen dat dit in bijna veertig procent van de onderzochte gevallen een aantoonbare ‘trigger’ van het geweld is geweest. Verdachten van antihomoseksueel geweld willen geen lustobject van homomannen zijn en lijken het idee dat ze in een rol worden gedwongen die zij als

(12)

vrouwelijk en krenkend zien niet te kunnen verdragen, zo stellen de onderzoekers. Van georganiseerd antihomoseksueel geweld lijkt slechts op beperkte schaal sprake; het overgrote deel van de incidenten ontstaat op het moment zelf. Volgens Buijs et al. loopt de situatie veelal uit de hand wanneer verdachten van antihomoseksueel geweld geconfronteerd worden met een situatie die conflicteert met hun opvattingen betreffende gender en seksualiteit. De onderzoekers stellen dat verdachten van antihomoseksueel geweld middels afzetting jegens homoseksualiteit een stoere en mannelijke status kunnen verwerven. In dezen staat gezien worden als homo gelijk aan gezien worden als zwak en vrouwelijk.

Om negatieve reacties betreffende de seksuele voorkeur te voorkomen blijken veel LHB’s hun gedrag in de publieke ruimte bewust of onbewust aan te passen (Keuzenkamp et al., 2012: 106-107). Met name het aanraken van de partner wordt in dezen veelal vermeden. Ook blijkt het vermijden van bepaalde mensen of bepaalde plaatsen voor sommige LHB’s te behoren tot de dagelijkse werkelijkheid. Op school, op de sportvereniging, en in mindere mate op de werkvloer, wordt het onderwerp homoseksualiteit soms vermeden uit angst voor negatieve reacties, zo documenteerde de onderzoekers (Keuzenkamp et al., 2012: 103). Eveneens blijken veel LHB’s het lastig te vinden openlijk te praten over homoseksualiteit binnen de familie. Keuzenkamp et al. (2012: 67) stellen voorts dat ongeveer een op de tien homoseksuele vrouwen en mannen er indien mogelijk voor zou kiezen hun seksuele voorkeur te veranderen naar heteroseksueel. Hoewel de bevindingen van Keuzenkamp et al. veelzeggend zijn, zijn ze met name signalerend van aard, en hiermee in bepaalde mate ontoereikend. Verdiepend onderzoek lijkt in dezen onmisbaar om tot diepgaandere duiding van bovengenoemde bevindingen te kunnen komen.

Negatieve reacties betreffende de seksuele voorkeur worden door verschillende groepen LHB’s in uiteenlopende contexten verschillend ervaren (Keuzenkamp et al., 2012: 112). Zo krijgen in de publieke sfeer met name adolescenten en mannen te maken met homonegatieve reacties. Zij die zich niet conformeren aan dominante gendernormen hebben eveneens vaker last van homonegatieve reacties dan zij die zich ‘normaal’ – in lijn met heteronormatieve verwachtingen aangaande vrouwelijkheid en mannelijkheid – gedragen. LHB’s die in de stad wonen krijgen doorgaans ook vaker te maken met negatieve reacties op straat, mogelijk omdat zij simpelweg meer mensen tegenkomen, en er in steden veelal meer uitgaansgelegenheden zijn die zich specifiek richten op LHB’s, zo stellen de onderzoekers. Betreffende sport hebben juist LHB’s die niet in steden wonen meer last van homonegatieve reacties, net als jonge mensen en zij die zich niet conformeren aan dominante gendernormen.

(13)

Tot slot documenteerde Keuzenkamp et al. dat mannen op de werkvloer en in de sportwereld in het algemeen vaker te maken krijgen met homonegatieve reacties dan vrouwen.

LHB’s voelen zich veelal geaccepteerd door hun ouders, collega’s en medesporters, maar krijgen in de publieke ruimte aldus nog altijd met regelmaat te maken met homonegatieve reacties (Keuzenkamp et al., 2012: 106-107). In dezen is het voor LHB’s van belang om vooral niet te veel op te vallen. Zolang LHB’s zich in lijn met de dominante gendernormen aangaande mannelijkheid en vrouwelijkheid – ‘normaal’ – gedragen, ervaren zij weinig moeilijkheden, zo stellen de onderzoekers. Van homoseksuele mannen wordt in dezen verwacht dat ze zich niet te vrouwelijk gedragen, terwijl van lesbische vrouwen wordt verwacht dat ze zich niet te mannelijk gedragen. De studie van Keuzenkamp et al. wijst uit dat sommige LHB’s zich – uit angst voor homonegatieve reacties – conformeren aan deze normen door bijvoorbeeld aanpassingen te doen op het gebied van kleding, beweging of stemgebruik. De meest gebruikelijke aanpassing is echter zoals eerder aangehaald het vermijden van fysiek contact met de partner in de openbare ruimte. Onder andere waar het dit onderwerp betreft zullen de participanten in dit onderzoek uitgebreid aan het woord komen.

De in Nederland breed gedeelde overtuiging dat LHB’s vrij moeten zijn hun leven te leiden zoals zij dat zelf willen gaat hiermee aldus tegelijkertijd gepaard met strikte acceptatievoorwaarden, welke LHB’s in specifieke situaties zelfs tot vergaande gedragsaanpassingen forceren, en de eerdergenoemde verondersteld dominante overtuiging in feite volledig onderuit halen. In de in deze paragraaf tot dusver aangehaalde studies (Buijs et al., 2009; Keuzenkamp et al., 2006; Keuzenkamp et al., 2012) wordt de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit herhaaldelijk geconstateerd, maar vervolgens onvoldoende nader onderzocht en uitgewerkt. Middels het veelvuldig benadrukken van de brede algemene acceptatie van homoseksualiteit in Nederland – door de desbetreffende cijfers telkens als eerste en voornaamste conclusie te presenteren en de onderbelichting en onderbestudering van de dagelijkse problematiek van de aan de acceptatie van homoseksualiteit gestelde voorwaarden – dragen dergelijke studies bij aan de beeldvorming dat de LHB-emancipatie in Nederland nagenoeg voltooid is, en bagatelliseren hiermee in enige mate de dagelijkse worstelingen van LHB’s in een nog altijd strikt heteronormatieve samenleving. Om tot een preciezere duiding van heteronormativiteit in relatie tot de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit te kunnen komen zal dit onderwerp in de komende paragraaf centraal staan.

(14)

2.2 Het keurslijf van heteronormativiteit

De term heteronormativiteit werd in 1991 door Michael Warner voor het eerst gebruikt in een artikel met de veelzeggende titel Fear of a Queer Planet. Warner (1991: 8) roept in dezen onder andere op tot de structurele erkenning van de gay movement in sociale theorie, gezien zoveel van het heteroseksuele privilege ligt in het exclusieve vermogen van heteroseksuele cultuur om zichzelf te interpreteren als samenleving. Zelfs wanneer het gepaard gaat met het tolereren van minderheidsseksualiteiten heeft heteronormativiteit een totaliserende neiging, die enkel overwonnen kan worden door het actief verbeelden van een noodzakelijke en wenselijke queer wereld, zo stelt Warner. Warner (1991: 16) ziet de rol van sociale theorie in dezen als het confronteren van de standaard heteronormativiteit van moderne cultuur, welke als ergste nachtmerrie in zijn ogen een queer wereld heeft.

In 1998 publiceerde Lauren Berlant en Michael Warner samen het artikel Sex in

Public waarin zij voor het eerst tot een definitie van heteronormativiteit komen. Berlant en

Warner (1998: 548) zien heteronormativiteit als de instituties, structuren van begrip en praktische oriëntaties welke heteroseksualiteit niet alleen coherent – georganiseerd als een seksualiteit – doen lijken, maar ook bevoorrechten. In dezen is de coherentie van heteroseksualiteit altijd voorlopig en het voorrecht ervan kan verschillende – soms tegenstrijdige – vormen aannemen, te weten: ongemarkeerd als het basisidioom van het persoonlijke en het sociale, gemarkeerd als een natuurlijke staat, of geprojecteerd als een ideale of morele prestatie. Berlant en Warner stellen dat heteronormativiteit minder bestaat uit normen die kunnen worden samengevat als een geheel van doctrines, dan uit een gevoel van juistheid geproduceerd in tegenstrijdige manifestaties, veelal onbewust, immanent aan praktijk of aan instituties. Contexten die weinig zichtbare relatie met de praktijk van seks hebben, zoals levensverhalen en generatie-identiteiten, kunnen in dezen heteronormatief zijn, terwijl in andere contexten vormen van seks tussen mannen en vrouwen mogelijk niet heteronormatief zijn. Met name de door Berlant en Warner aangehaalde termen bevoorrechting en juistheid lijken cruciaal waar het pogingen tot duiding van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit betreft.

Berlant en Warner (1998: 548) stellen dat heteronormativiteit als concept nadrukkelijk onderscheiden dient te worden van heteroseksualiteit. Een van de meest opvallende verschillen is in de ogen van Berlant en Warner dat heteronormativiteit geen parallel heeft, in tegenstelling tot heteroseksualiteit, waartegenover homoseksualiteit als tegenovergestelde gepositioneerd kan worden. Gezien homoseksualiteit nooit de onzichtbare, stilzwijgende en

(15)

samenleving-stichtende juistheid van heteroseksualiteit kan hebben, is het niet mogelijk om op dezelfde wijze te spreken van homonormativiteit, zo stellen Berlant en Warner. Lisa Duggan (2003: 179) beziet homonormativiteit als een politiek welke dominante heteronormatieve veronderstellingen en instituties niet betwist maar handhaaft, onderwijl het de mogelijkheid van een gedemobiliseerde homoseksuele achterban en een geprivatiseerde, gedepolitiseerde homocultuur verankerd in domesticiteit en consumptie beloofd. Duggan claimt hiermee weldegelijk het bestaan van homonormativiteit, maar situeert de term niet zozeer parallel aan heteronormativiteit. In deze masterscriptie zal met name het concept heteronormativiteit, zoals getheoretiseerd door Berlant en Warner, een belangrijke rol hebben in het duiden van alledaagse geleefde ervaringen aangaande de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit.

Gezien heteroseksuele cultuur nooit meer dan een voorlopige eenheid heeft verkiezen Berlant en Warner (1998: 552) de term heteroseksuele cultuur boven de term heteroseksualiteit. Heteroseksuele cultuur is in de ogen van Berlant en Warner een enkelvoudige ideologie noch een uniforme set van gedeelde overtuigingen. Conflicten tussen deze onderdelen worden zelden meer dan vaag waargenomen in de praktijk, waar de gegevenheid van seksuele relaties tussen vrouwen en mannen onderdeel is van de gewone juistheid van de wereld, waarvan de kwetsbaarheid wordt gemaskeerd door plechtige rechtschapenheid, zo stellen Berlant en Warner.

Volgens Berlant en Warner (1998: 554) wordt in heteroseksuele cultuur een complex cluster van seksuele praktijken verward met het liefdesverhaal van intimiteit en familiecentrisme, welke duidt op het op een diepe en ‘normale’ manier behoren tot de samenleving. Gemeenschap wordt in dezen ingebeeld middels scènes van intimiteit, koppels en verwantschap; een historische relatie met de toekomst is beperkt tot een generationeel narratief en reproductie. Berlant en Warner stellen dat een heel veld van sociale relaties wordt begrepen als heteroseksualiteit, en deze geprivatiseerde seksuele cultuur verleent haar seksuele praktijken een stilzwijgende betekenis van juistheid en normaliteit. Dit gevoel van juistheid, ingebed in meer dan alleen seks, noemen Berlant en Warner heteronormativiteit.

Heteronormativiteit is aldus meer dan een ideologie of vooroordeel dan wel fobie met betrekking tot LHB’s, en wordt geproduceerd in bijna elk aspect van het sociale leven: de staat en de wet, commercie, geneeskunde, onderwijs, evenals in de conventies en affecten van narrativiteit, romantiek en andere beschermde ruimtes van cultuur (Berlant & Warner, 1998: 554-555). Het is in de ogen van Berlant en Warner lastig om deze velden te zien als heteronormatief daar de seksuele cultuur betreffende heteroseksualiteit zo diffuus is; een mix

(16)

van talen welke zich ontwikkelen in samenspraak met premoderne noties van seksualiteit die zo oud zijn dat hun materiele omstandigheden aanvoelen als voorgeprogrammeerd in persoonlijkheid.

Berlant en Warner (1998) zien heteronormativiteit hiermee als de omvangrijke bevoorrechting van heteroseksualiteit, inclusief in institutionele contexten. Heteronormativiteit is echter niet slechts een LHB-probleem, bepaalde vormen van seks tussen mannen en vrouwen kunnen gezien worden als niet-heteronormatief, en tal van relatievormen tussen vrouwen en mannen kunnen geaccepteerde normen overschrijden. Seidman (2013: 40) stelt dat analisten van heteronormativiteit doorgaans exclusief focussen op de rol van heteronormativiteit in het reguleren van homoseksualiteit, waarmee de impact van heteronormativiteit op heteroseksualiteit grotendeels genegeerd is. Heteronormativiteit zorgt echter niet alleen voor hiërarchieën betreffende heteroseksualiteit en homoseksualiteit, maar creëert eveneens hiërarchieën onder vormen van heteroseksualiteit, zo stelt Seidman. Hoewel bovengenoemde bijzonder belangrijk is om in aanmerking te nemen wanneer heteronormativiteit onderwerp van studie is, zal in dit onderzoek aangaande homoseksuele jongens met name aandacht zijn voor alledaagse manifestaties van heteronormativiteit in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit.

Zowel heteronormativiteit als de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit lijken in belangrijke mate samen te hangen met dominante notities betreffende normaliteit en ‘normaal doen’. In de volgende paragraaf zal de samenhang tussen homoseksualiteit en normaliteit dan ook verder worden uitgewerkt.

2.3 (On)gedwongen ‘normaal doen’

Heteronormativiteit en (seksuele) normaliteit lijken op intieme wijze met elkaar verbonden. In 1984 stelde Gayle Rubin in Thinking Sex reeds dat de kracht van seksuele normaliteit dwars door meerdere systemen van privilege en onderdrukking loopt, wordt gebruikt om alle mensen te reguleren en zich dikwijls begeeft in het hart van nationale en wereldwijde worstelingen (Rubin, 1984). Freud (1999: 335) onderscheidt drie definities van het concept normaliteit. Allereerst kan normaliteit verwijzen naar een statistisch gemiddelde, ofwel meer accuraat, een statistische modus. Het gaat in dezen niet zozeer om een ware, maar om een wijdverspreide toestand zoals voorgesteld door mensen. Wanneer mensen spreken over een ‘normale jeugd’ of een ‘normaal seksleven’ refereren zij veelal aan een veronderstelde

(17)

sociale norm, zo stelt Freud. Normaliteit wordt in deze zin doorgaans positief bedoeld, met de connotatie van non-deviante en sociaal acceptabele gebeurtenissen, maar suggereert geen excellentie, en bij gelegenheid kan dergelijk gebruik van normaliteit eveneens verwijzen naar middelmatigheid. Volgens Freud hebben mensen die het woord ‘normaal’ gebruiken in de zin van ‘gemiddeld’ veelal een referentiegroep in gedachten welke door andere mensen mogelijk niet als ‘normaal’ wordt beschouwd.

De tweede betekenis van normaliteit verwijst naar normaliteit als een zeer positieve waarde, niet slechts afwezigheid van fysieke of mentale stoornissen (Freud, 1999). In dezen kan gesproken worden over normaliteit als een ideaal van mentale gezondheid. Laatstgenoemde duiding van normaliteit als wenselijk gedrag is in het alledaagse leven vermoedelijk het meest gangbaar en is in de ogen van Freud een duiding die wordt gedreven door onze waarden over het goede leven, zoals de wenselijkheid van een zo lang mogelijk leven, het recht op geluk en relatief geweldloze huiselijke relaties, en andere moderne opvattingen. Deze twee tot dusver besproken gebruiksmogelijkheden van normaliteit kunnen zorgen voor behoorlijke verwarring, met name wanneer normaliteit verwijst naar een verondersteld statistisch gemiddelde. ‘Normaal’ in termen van gemiddeld, kan ‘abnormaal’ worden in termen van ideaal, bijvoorbeeld wanneer gekeken wordt naar de wereldwijde prevalentie van depressie of alcoholisme, zo stelt Freud.

Normaliteit kan ten derde verwijzen naar conventioneel gedrag gebaseerd op huidige gemeenschapsnormen van een veronderstelde meerderheid van mensen (Freud, 1999). Het refereert in dezen aan het gedrag, of beter verwoord, verondersteld gedrag, van iemands vrienden en buren. Het betekent niet apart, excentriek of eigengereid zijn. Freud stelt dat wanneer mensen het woord ‘abnormaal’ gebruiken zij doorgaans refereren aan dit gevoel van ‘normaal’, en het is hier dat normaliteit wordt gelijkgesteld met goed en acceptabel zijn, terwijl abnormaliteit wordt gezien als verwerpelijk, deviant en misschien zelfs illegaal. De meeste mensen vinden het bijvoorbeeld ‘normaal’ om heteroseksueel op te groeien en ‘abnormaal’ – en volgens Freud daardoor aanstootgevend – om op een andere manier te ontwikkelen. Betreffende deze masterscriptie is met name deze derde duiding van normaliteit relevant, daar concepties aangaande ‘gewoon’ gedrag – gebaseerd op (heteronormatieve) normen van een vermeende meerderheid – een voorname rol lijken te spelen in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit.

In The Trouble with Normal stelt Michael Warner het probleem van normaliteit en normalisatie aan de kaak, en illustreert deze aan de hand van het streven van homorechtenactivisten in de Verenigde Staten naar openstelling van het huwelijk voor

(18)

personen van hetzelfde geslacht. Warner (2000: 24-25) stelt dat door de focus van homorechtenbewegingen op seksuele oriëntatie, en niet seksueel stigma en seks zelf, homoactivisme is geworden tot een instrument voor zowel normalisatie als deseksualisering van homomannen en lesbische vrouwen. Volgens Warner (2000: 79-80) hebben homorechtenbewegingen het historische gevecht tegen stigmatisatie van seks in meer algemene zin goeddeels opgegeven, en seksuele identiteit wordt in dezen nog altijd omlijst door schaamte en stigma. Warner (2000: 7) stelt dat de ‘politiek van schaamte’ stille ongelijkheden, onbedoelde effecten van isolatie en het gebrek aan publieke toegang omvat.

Om legitiem te zijn hoeft seks niet primordiaal te zijn, zo stelt Warner (2000: 11). Civilisatie onderdrukt in de ogen van Warner niet alleen onze originele seksualiteit; het maakt nieuwe vormen van seksualiteit, inclusief geleerde, die net zoveel validiteit hebben als oude, zo niet meer. Ongelijkheden van schaamte, met name wanneer ze wettelijk zijn vastgelegd, vormen een belemmering voor het proces van seksuele autonomie, zo stelt Warner (2000: 12). Hiermee gaat Warner in tegen de populaire veronderstelling dat homo ‘normaal’ maken de seksuele schaamte die verbonden is met homoseksualiteit zal doen verdwijnen. In dezen is het probleem dat het omarmen van deze standaard slechts schaamte doet toekomen aan zij die zich lager op de ladder van respectabiliteit bevinden. Warner (2000: 60) stelt dat het nagenoeg onmogelijk is om de eigen persoon te beschouwen als ‘normaal’ zonder de ander pathologisch te maken. Ook bij de participanten in dit onderzoek komen dergelijke spanningen onmiskenbaar naar voren, bijvoorbeeld waar het expliciete manifestaties van homoseksualiteit zoals de jaarlijkse Pride in Amsterdam betreft.

Warner (2000) stelt dat het homohuwelijk, en alle andere bewegingen in de richting van normaliteit, slecht zijn voor iedereen, niet enkel voor homo’s. Zo valideert het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht een enkel type voorgeschreven relatie – het echtpaar – en maakt het hiermee voor andere types relaties moeilijker om gewaardeerd te worden (Warner, 2000: 80). Bewegingen richting normaliteit zorgen hiermee in de ogen van Warner slechts voor integratie van homo’s in heteroseksuele normen. Het niet erkennen van een ‘politiek van schaamte’ reduceert homobewegingen in dezen tot gedeseksualiseerde identiteitspolitiek (Warner, 2000: 24-25). Terwijl homorechtenbewegingen de campagnes hebben gericht op seksuele oriëntatie, is volgens Warner grotendeels gefaald de campagnes met betrekking tot seksueel stigma te verbreden.

Homomannen en lesbische vrouwen hebben, net zoals de meeste andere gestigmatiseerde groepen, een koers ingezet om stigma te overwinnen (Warner, 2000: 50). Warner stelt dat het verkrijgen van acceptatie van de dominante cultuur – middels nastreving

(19)

van (hetero)normaliteit – als koers is ingezet ten nadele van het veranderen van het zelfbegrip van deze cultuur. Tot de negentiende eeuw en de opkomst van statistische informatie – welke mensen omringde met nummers die ze vertelde wat ‘normaal’ was – gaf men maar weinig om wat ‘normaal’ en ‘normaal zijn’ was, zo herinnert Warner (2000: 53-54) ons. Zaken zoals volkstellingcijfers, opiniepeilingen, sociaal wetenschappelijke studies, psychologische enquêtes, klinische testen, verkoopcijfers en trends laten de obsessie met ‘normaal’ in de ogen van Warner voortduren. Onder de omstandigheden van massacultuur wordt men in dezen voortdurend gebombardeerd door beelden van statistische populaties en bijbehorende normen, en heeft constante uitnodiging tot impliciete vergelijking tussen zichzelf en de massa van andere lichamen plaats. Hiermee wordt het normale volgens Warner geïdealiseerd en nagestreefd, met name door zij die door de samenleving worden gestigmatiseerd.

Warner (2000: 113-114) stelt dat een assimilationistische zienswijze, die gericht is op het ononderscheidbaar maken van homo en hetero, een kloof creëert tussen goede homo’s, zij die op alle fronten de dominante heteroseksuele wereld weerspiegelen, en slechte queers, zij die zich inzetten om gendernormen te overschrijden, seksualiteit publiekelijk verkennen of weigeren heteronormatieve voorschriften betreffende relaties en families te imiteren. Het streven van homogemeenschappen naar normaliteit lijkt hiermee in de ogen van Warner veelal gepaard te gaan met het beschamen van queer-seksualiteit dan wel het uitroeien van alternatieve seksualiteiten. In het analysedeel van deze masterscriptie zal bovengenoemde spanning een empirisch gezicht krijgen.

Moderne uitingen van negativiteit ten aanzien van homoseksualiteit lijken voor een belangrijk deel samen te hangen met noties van normaliteit en ‘normaal doen’. In de komende paragraaf zullen moderne uitingen van negativiteit aangaande homoseksualiteit – doorgaans genaamd moderne homonegativiteit – dan ook centraal staan.

2.4 Moderne homonegativiteit in Nederland

In Nederland lijken expliciete afkeuringen van homoseksualiteit – onder andere onder druk van veranderende opvattingen betreffende sociaal wenselijke attitudes – voor een groot deel plaats te hebben gemaakt voor meer subtielere vormen van negativiteit met betrekking tot homoseksualiteit (Kuyper & Bakker, 2006). Deze verandering kan worden omschreven als een beweging van traditionele homonegativiteit richting moderne homonegativiteit. Zoals aan het begin van dit hoofdstuk uiteengezet is, laten Nederlandse onderzoeken betreffende

(20)

houdingen ten aanzien van homoseksualiteit telkens weer paradoxale uitkomsten zien. Tegenover de bijzonder hoge Nederlandse acceptatie van homoseksualiteit in algemene zin – homo’s zouden vrij moeten zijn om hun leven te leiden zoals zij dat zelf willen – staan rigide condities en restricties, welke sterk lijken samen te hangen met noties van normaliteit en ‘normaal doen’.

De dominante opvatting is dat homoseksuelen niet té open moeten zijn over hun homoseksualiteit (Savenije & Duyvendak, 2013: 318-319). Zo leiden expliciete uitingen van homoseksualiteit en genderdeviant gedrag regelmatig tot forse verbale veroordelingen, en soms zelfs tot lichamelijke agressie. Savenije en Duyvendak stellen dat alledaagse, voor heteroseksuelen doorgaans onproblematische zaken, zoals zoenen in de publieke ruimte, wanneer het homomannen en lesbische vrouwen betreft nog altijd flinke weerstand oproepen. Veel homomannen en lesbische vrouwen zelf zijn volgens Savenije en Duyvendak – net als veel heteroseksuelen – van mening dat homoseksuelen in de openbaarheid ‘normaal’ moeten doen. In dezen staat ‘normaal’ gelijk aan aanpassing aan de seksuele en geslachtsnormen van de heteroseksuele meerderheid, waarbij met name homoseksuele mannen geen onmannelijk gedrag mogen vertonen. Zowel heteroseksuelen als homoseksuelen zien homoseksualiteit hiermee primair als privéaangelegenheid, zo stellen de onderzoekers.

Van Wijk et al. (2005: 20) schrijven de frictie tussen enerzijds de hoge algemene acceptatie van homoseksualiteit in Nederland en anderzijds de negatieve ervaringen van veel Nederlandse homoseksuelen deels toe aan beperkingen van de gebruikelijke grootschalige opinieonderzoeken waarmee de acceptatie van homoseksualiteit doorgaans wordt gemeten. Volgens Van Wijk et al. verwaarlozen dergelijke onderzoeken moderne homonegativiteit; afkeuring en afkeer van homoseksualiteit is niet verdwenen, maar wordt niet of minder duidelijk geuit gezien acceptatie vandaag de dag de norm is.

Van Wijk et al. (2005) onderscheiden moderne homonegativiteit qua definitie op duidelijke wijze van traditionele homonegativiteit. Traditionele homonegativiteit betreft in dezen gedateerde, moralistische en religieuze ideeën en missvattingen met betrekking tot homoseksualiteit. In deze expliciete vorm van homonegativiteit wordt homoseksualiteit volgens Van Wijk et al. doorgaans als zonde en ziekte gezien.

Moderne vormen van homonegativiteit worden – in sterkere mate dan traditionele vormen – gekarakteriseerd door een discrepantie tussen attituden en gedrag (Van Wijk et al., 2005). Er is in dezen veelal sprake van een verschil tussen de uitslagen van opiniepeilingen en de dagelijkse werkelijkheid. Bij moderne homonegativiteit gaat het volgens Van Wijk et al. niet om expliciete afwijzing van homoseksualiteit op basis van bepaalde ideeën of

(21)

misvattingen, maar om het afkeuren van (publieke) uitingsvormen van, en aandacht voor, homoseksualiteit. Moderne homonegativiteit is in sterke mate ingebed in culturele en maatschappelijke normen, en hiermee veelal onopvallend en impliciet van aard, zo stellen de onderzoekers. Bij traditionele homonegativiteit wordt homoseksualiteit aldus doorgaans gezien als ‘abnormaal’ en onnatuurlijk, terwijl moderne homonegativiteit met name de afkeer en afkeuring van profilering van homoseksualiteit betreft. In de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit lijkt met name moderne homonegativiteit een belangrijke rol te spelen.

Van homoseksuelen wordt, zoals eerder in deze paragraaf reeds aangehaald, doorgaans verwacht dat ze niet té open zijn – ofwel ‘normaal doen’ – over hun homoseksualiteit. Met name homoseksuele mannen mogen in dezen geen onmannelijk gedrag vertonen. In de volgende paragraaf zal de lastigheid van homoseksuele onmannelijkheid – en mannelijkheid in meer algemene zin – verder besproken worden.

2.5 Homo’s en (on)mannelijkheid

Hekma (2007: 91-92) stelt dat zowel hetero- als homoseksuele mannen blijvend te maken hebben met een flinke druk om zich stoer en heteroseksueel te gedragen. Een aanzienlijke groep mannen kan in de ogen van Hekma aan deze normatieve druk echter niet voldoen en faalt op beide fronten. Zij worden gezien als onmannelijk en homo, en vormen hiermee een geminachte, subalterne en inferieure groep, zo stelt Hekma. Homomannen houden in dezen veelal vast aan het idee dat ze weldegelijk mannelijk zijn, en lijken aangezien te worden voor onmannelijk gruwelijk te hekelen. Volgens Hekma is en blijft mannelijkheid een dwingende norm waarvan heteroseksualiteit een cruciaal onderdeel is. Homo’s lijken in dezen veelal wel genegen heteroseksualiteit, maar niet mannelijkheid zelf te willen veranderen.

Veel homoseksuele mannen verzetten zich standvastig tegen de associatie van homoseksualiteit met vrouwelijke kenmerken (Hekma, 2007). Homomannen lijken volgens Hekma weinig te verschillen van heteromannen in de mate van inspanning die zij – bereid zijn te – leveren om hun mannelijkheid te bewijzen. Dergelijke inspanningen van homomannen lopen echter veelal stuk op de associatie van hun homoseksualiteit met vrouwelijkheid, zo stelt Hekma. Binnen homogemeenschappen lijkt het in de ogen van Hekma niet ongebruikelijk om de eigen mannelijkheid te bekrachtigen middels het bestempelen van andere homomannen als ‘nichterig’. In dezen wordt nichterigheid doorgaans gezien als vrouwelijk, ofwel onmannelijk, met homoseksualiteit geassocieerd gedrag.

(22)

Hekma (2007) stelt dat de stelstelmatige afwijzing van nichterigheid een voorname rol heeft in de socialisatie van mannen. Heteroseksualiteit en mannelijkheid lijken in de ogen van Hekma met name gebouwd op de negatie van wat gezien wordt als vrouwelijk. Verbaal geweld jegens onmannelijke mannen – plaatshebbende zowel buiten als binnen homogemeenschappen – dient veelal als bevestiging van de mannelijkheid van de pleger en als dwingende oproep aan andere mannen om het tegenovergestelde te verpersoonlijken, zo stelt Hekma. Een opmerkelijke kanttekening is hier dat onmannelijkheid (ook) in de diepte-interviews dienende als empirische basis van deze masterscriptie met name ter sprake kwam waar het andere homo’s betrof.

De afwijzing en afkeer van vrouwelijkheid in homomannen door andere homomannen is sinds vroeg in de geschiedenis van moderne homoseksualiteit veelvoorkomend, en is meer zichtbaar geworden in samenspraak met de massale aanvaarding en omarming van hypermasculiniteit door homoculturen sinds begin jaren zeventig, zo stelt Taywaditep (2008: 22). Verslaglegging van anti-vrouwelijkheid vooroordelen onder homomannen heeft volgens Taywaditep tot dusver echter bijna exclusief plaatsgehad in homomedia; de zeer beperkte wetenschappelijke literatuur in dezen is versnipperd en veelal van anekdotische aard. De bestaande studies suggereren dat anti-vrouwelijkheid attitudes onder homomannen relatief veel voorkomen en laten in de ogen van Taywaditep een mogelijke continuïteit tussen hegemonische mannelijkheid en anti-vrouwelijkheid vooroordelen van homomannen zien.

Het concept van hegemonische mannelijkheid dient als instrument van analyse om attitudes en praktijken te identificeren welke genderongelijkheid in stand houden, en betreft zowel de dominantie van mannen over vrouwen als de macht van sommige mannen over andere – veelal minderheidsgroepen – mannen (Connell & Messerschmidt, 2005). In dezen kan hegemonische mannelijkheid gezien worden als een cultureel geïdealiseerde vorm van mannelijkheid, en als zowel een persoonlijk als een collectief project.

Jewkes et al. (2015: 113) stellen dat hegemonische mannelijkheid in een gebruikelijke conceptualisatie doorgaans wordt gezien als een set van waarden, vastgesteld door mannen in machtsposities, met als functie in- en uitsluiting en het organiseren van de samenleving op genderongelijke manieren. Hegemonische mannelijkheid combineert in dezen verschillende kenmerken zoals een hiërarchie van vormen van mannelijkheid en differentiële toegang van mannen tot macht over zowel vrouwen als andere mannen.

Vormen van mannelijkheid kunnen hiermee gezien worden als meervoudig, vloeibaar en dynamisch, en hegemonische posities zijn niet de enige vormen van mannelijkheid beschikbaar in een gegeven samenleving, zo stellen Jewkes et al. (2015: 113). Hegemonische

(23)

posities kunnen in dezen situationeel ingenomen worden en posities, praktijken en waarden kunnen per context verschillen. Een centraal element in de constructie van hegemonische mannelijkheid is in de ogen van Jewkes et al. echter heteroseksualiteit, en in meer of mindere mate wordt hegemonische mannelijkheid geconstrueerd als een genderpositie die zowel niet vrouwelijk als niet homoseksueel is.

De voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in Nederland lijkt met inachtneming van hetgeen hierboven besproken onlosmakelijk verbonden met dominante noties betreffende mannelijkheid en vrouwelijkheid in het algemeen, en de afkeer en afkeuring van onmannelijkheid in homomannen in het bijzonder. In de volgende en laatste paragraaf van dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de problematiek en tragiek aangaande tolerantie van homoseksualiteit.

2.6 Tolerantie als surrogaat voor gelijkheid

In The Tolerance Trap gaat Suzanna Danuta Walters in op de problematiek van tolerantie van homoseksualiteit. Walters (2014) stelt dat het pleiten voor tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit het pleidooi voor volledige maatschappelijke integratie van homoseksuelen in ernstige mate heeft gesaboteerd. In dezen ziet Walters het streven naar tolerantie en acceptatie als afgezwakte versie van diepe claims voor volledige burgerrechten. Op het eerste gezicht lijkt tolerantie veelal een goed iets, zo stelt Walters (2014: 1), tolerantie lijkt te staan voor openheid met betrekking tot verschil en een algemeen ruimdenkende instelling. Zo heeft een van de belangrijkste definities van tolerantie volgens Walters werkelijk betrekking op sympathie of toegeeflijkheid betreffende overtuigingen of praktijken welke verschillen van of strijdig zijn met de eigen.

Waar tolerantie in de middeleeuwen in de farma- en toxicologie refereerde aan de hoeveelheid vergif een lichaam kon verdragen voordat het bezweek, wordt tolerantie tegenwoordig veelal gezien als de capaciteit om voortdurende onderwerping – betreffende bijvoorbeeld een medicijn (of minderheidsgroep) – te verdragen zonder bijwerkingen (Walters, 2014: 1). Er kan in dezen gesproken worden over mensen met een hoge tolerantie voor pijn, of over het ontwikkelen van tolerantie voor een bepaald type antibioticum wegens overmatig gebruik. In de bètawetenschappen kan tolerantie volgens Walters verwijzen naar de toegestane hoeveelheid variatie van een gespecificeerde hoeveelheid; de hoeveelheid die ingelaten kan worden voordat fundamentele verandering plaatsheeft en het experiment faalt.

(24)

Tolerantie impliceert hiermee vrijwel altijd iets negatiefs of ongewensts, of een begrensde mate van variatie, zo stelt Walters.

Tolerantie kan slechts plaatshebben wanneer over hetgeen gedacht wordt als op een of andere manier verkeerd (Walters, 2014: 2). Homoseksualiteit tolereren impliceert in dezen dat homoseksualiteit slecht, immoreel of onaangenaam om naar te kijken is. Er is bereidheid tot verdraagzaamheid, maar de tolerantie bewijst dat hetgeen getolereerd wordt onherstelbaar onaangenaam is om mee te beginnen, zo stelt Walters; als iets niet problematisch is, valt het niet te tolereren. Met andere woorden heeft in de ogen van Walters doorgaans tolerantie plaats van hetgeen eigenlijk liever vermeden wordt. Ook in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit lijkt dit sterk naar voren te komen. Homoseksualiteit wordt in dezen veelal gedoogd zolang het niet te veel in het (heteronormatieve) oog springt.

Walters (2014: 2-3) daagt de denkwijzen uit die doen inbeelden dat inclusie van homoseksualiteit aanstaande is en tolerantie de manier is om het te verkrijgen. De mentaliteit van tolerantie biedt volgens Walters een liberale, homo-positieve – door de mainstream tolereerbare – versie van homoseksualiteit. In dezen is de belangrijkste tactiek het pleidooi voor acceptatie. Walters ziet acceptatie als dienaar van tolerantie en beide als inadequate en zelfs gevaarlijke wijzen om echte sociale inclusie en verandering te bewerkstelligen. Walters stelt dat het discours van ‘accepteer ons’ voorkomt in zowel alledaagse vormen van populaire cultuur als in het bredere discours betreffende rechten en verbondenheid, en zorgt voor uitsluiting en verdere marginalisering van homo’s en andere minderheden op het gebied van gender en seksualiteit – zoals transgender mensen en homo’s van kleur – welke niet voldoen aan het ideale beeld van niet-heteroseksuele mensen en niet geassimileerd kunnen of willen worden.

Het streven naar het afgezwakte einddoel van tolerantie en acceptatie – in plaats van diepere claims betreffende volledige burgerrechten – is doordrenkt van de illusie van vooruitgang (Walters, 2014: 3). Claims betreffende het naderende einde van homo-emancipatie belemmeren volgens Walters zowel homo- als heteroseksuelen in de volledige opname van homo’s in de samenleving op een manier die zorgt voor omarming – in plaats van tolerantie – van de rijke tradities en verschillen die beide met zich meebrengen. Het te snel claimen van overwinning op het gebied van homo-emancipatie is schadelijk voor zowel homo- als heteroseksuelen, zo stelt Walters, gezien het schade toebrengt aan de mars richting volledige gelijkheid en de samenleving berooft van de hervormingsmogelijkheden van volledige integratie.

(25)

Na in dit hoofdstuk een uiteenzetting te hebben gegeven van relevante theoretische inzichten aangaande de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit, zal in het volgende hoofdstuk de onderzoeksopzet van deze empirische studie centraal staan, en zal achtereenvolgend gekeken worden naar de verantwoording van de gekozen case, de gekozen methodes betreffende dataverzameling en data-analyse, ethische kwesties en reflexiviteit.

(26)

3. Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk staat zoals aangegeven de methodische verantwoording van dit onderzoek centraal. In de komende vijf paragraven zal uitgebreid ingegaan worden op de verdediging van de geselecteerde case, de geselecteerde methodes van dataverzameling en data-analyse, ethische aangelegenheden en reflexiviteit.

3.1 Verantwoording geselecteerde case

De focus ligt in dit onderzoek zoals reeds besproken op homoseksuele Amsterdamse jongens, met als precieze afbakening een leeftijd van minimaal zestien en maximaal dertig jaar. Ik heb gekozen voor homoseksuele mannen gezien zij op bepaalde vlakken ten opzichte van lesbische vrouwen vaker met de – grenzen van de – voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in aanraking lijken te komen, middels onder andere meer (homo)negatieve ervaringen in de openbare ruimte (Keuzenkamp et al., 2006: 249). Onderzoek laat zoals eerder aangegeven bovendien zien dat mannelijke homoseksualiteit in Nederland, met name waar het intimiteit betreft, negatiever wordt bezien dan vrouwelijke homoseksualiteit (Keuzenkamp, 2011: 18-19).

Voor de genoemde leeftijdscategorie2 van zestien tot en met dertig jaar is gekozen op basis van bestaande relevante literatuur welke laat zien dat de zelfacceptatie van homoseksualiteit onder jongeren beduidend lager is dan onder ouderen (Keuzenkamp et al., 2012: 67-68). Keuzenkamp et al. stellen dat dit erop lijkt te wijzen dat homoseksuelen hun seksuele voorkeur gedurende hun leven meer gaan accepteren. In de gesprekken met de participanten heeft dit onderwerp telkens – veelal wanneer het gesprek nagenoeg ten einde was – expliciete aandacht gehad, en bleek doorgaans bijzonder nuttig om het verhaal van de participanten van betekenisvolle context te voorzien.

Tot slot stellen Van den Akker et al. (2013: 76) betreffende de keuze voor Amsterdam als geografische afbakening, dat de bevolking in grootstedelijke gebieden doorgaans positiever is over homoseksualiteit dan de bevolking in niet-grootstedelijke gebieden. Amsterdam is in dezen een interessante case om te kijken naar geleefde ervaringen van jonge homomannen betreffende de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit, gezien

2 De precieze afbakening van de leeftijdscategorie heeft door afwijkende exacte definities in de literatuur

(27)

enerzijds haar zelf-feliciterende imago van homohoofdstad en vrijhaven op het gebied van acceptatie en tolerantie van homoseksualiteit, en anderzijds de aanzienlijke problematiek aangaande antihomoseksueel geweld welke er door Buijs et al. (2009) is gedocumenteerd.

3.2 Dataverzameling

Om tot antwoorden op de twee overkoepelende onderzoeksvragen van deze kwalitatieve case studie – Welke rol heeft de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in het leven van

homo’s? en Wat is de rol van ‘normaal doen’ in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit? – te komen, staat het diepgaand begrijpen en analyseren van geleefde

ervaringen, en de betekenis van deze ervaringen in de specifieke sociale context in deze masterscriptie centraal. De eerstgenoemde onderzoeksvraag is door het gebrek aan bestaande relevante kennis van meer exploratieve strekking en heeft derhalve als doel het op basis van geleefde ervaringen, zonder expliciete verwachtingen en gedetailleerd in kaart brengen van de rol van de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in het leven van homoseksuele Amsterdamse jongens, middels het identificeren en verkennen van dominante narratieven betreffende de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit.

De tweede onderzoeksvraag heeft een meer theoretisch karakter en is hiermee voorafgaand aan het proces van dataverzameling schematisch geoperationaliseerd3 op basis

van de in het theoretisch kader aangehaalde relevante literatuur. Het doel van deze vraag is het identificeren en verkennen van dominante narratieven aangaande ‘normaal doen’, om zo tot een beter begrip van de rol van ‘normaal doen’ in de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit te kunnen komen.

Betreffende beide onderzoeksvragen is getracht middels de principes van grounded

theory – waarbij dataverzameling en data-analyse in samenspraak plaatshebben (Bryman,

2015) – een bijdrage te leveren aan de bestaande kennis betreffende de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. Dit onderzoek heeft hiermee een overwegend inductief karakter (Bryman, 2015), waarbij de onderzoeksresultaten aangaande de eerste onderzoeksvraag voor een belangrijk deel dienen ter facilitering van de bevindingen volgend uit de tweede onderzoeksvraag.

Het semigestructureerde diepte-interview wordt gekenmerkt door de mogelijkheid om op flexibele wijze en onder inhoudelijke leiding van de geïnterviewde tot rijke en

(28)

gedetailleerde data betreffende geleefde ervaringen te komen (Bryman, 2015) en is hiermee voor deze empirische studie in mijn ogen het meest geschikte onderzoeksinstrument. Tijdens de veertien diepte-interviews welke als empirische basis van deze masterscriptie dienen is als flexibele leidraad een onderwerpenlijst4 gebruikt, welke is samengesteld op basis van de in het theoretisch kader besproken relevante literatuur en het eerder genoemde operationalisatieschema betreffende ‘normaal doen’. De kwaliteit en volledigheid van de onderwerpenlijst is voorafgaand aan de veertien uiteindelijke diepte-interviews getoetst aan de hand van vier proefinterviews, waarvan de resultaten niet zijn meegenomen in dit onderzoek. Aan de hand van de inzichten uit de proefinterviews is de onderwerpenlijst waar nodig aangescherpt.

De participanten relevant voor de geselecteerde case zijn geworven middels de principes van snowball sampling, waarbij het netwerk van initiële participanten is ingezet om andere participanten te werven (Bryman, 2015). De biases van deze methode van participantenwerving zullen in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk uitvoerig besproken worden. Na de eerder genoemde vier proefinterviews zijn zoals aangegeven uiteindelijk veertien5 diepte-interviews gehouden. Na veertien diepte-interviews heb ik door verzadiging in nieuwe data besloten te stoppen met het werven van nieuwe participanten.

Gezien de (mogelijke) gevoeligheid van de interviewonderwerpen zijn de participanten telkens in een vertrouwde en veilige omgeving aan het woord gelaten. De locatiekeuze van de interviews is om deze reden steeds afgestemd op de wensen van de participanten. Voor aanvang van de interviews heb ik de participanten op de gewenste locatie voorzien van een beknopte inleiding, en de ruime mogelijkheid tot het stellen van vragen geboden, zodat vooraf het doel en de wederzijdse verwachtingen onverdeeld helder waren. Tijdens dit moment is eveneens duidelijk kenbaar gemaakt hoe de vertrouwelijke en anonieme behandeling van de verkregen data in deze masterscriptie gewaarborgd zijn. Ook is in dezen expliciet aangegeven dat de participanten op ieder moment tijdens het interview konden aangeven een onderwerp te willen overslaan, of het gehele interview te willen afbreken. Tot slot heb ik de participanten toestemming gevraagd het interview op te nemen, en bij akkoord is deze toestemming vastgelegd middels een audiorecorder.

De hierboven beschreven methode van dataverzameling kent een aantal beperkingen. Zo kan het kwalitatieve semigestructureerde diepte-interview gezien worden als een geschikt

4 Zie bijlage 3.

(29)

instrument om te duiden hoe de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit door sommige homoseksuele Amsterdamse jongens op dagelijkse basis beleefd wordt, maar dient de gesitueerdheid van de onderzoeksdata in dezen voortdurend erkend te worden. Het hoofddoel van dit onderzoek is in dezen niet het toetsen van theoretische inzichten, maar juist het inzichtelijk maken en duiden van dagelijkse – gesitueerde – geleefde ervaringen van homo’s zelf betreffende de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit, om hiermee mogelijk een waardevolle bijdrage te leveren aan de bestaande kennis op dit gebied. Hiermee is generalisatie van de onderzoeksresultaten in deze studie geen ambitie. Zoals eerder aangegeven zal een bijzonder belangrijke beperking van deze masterscriptie, te weten de raciale en sociaaleconomische samenstelling van de steekproef, tezamen met andere beperkingen, uitvoerig besproken worden in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk aangaande reflexiviteit.

3.3 Data-analyse

Direct na de interviews zijn de gemaakte audio-opnames tot volledige transcripties verwerkt. De interviewtranscripties zijn vervolgens onmiddellijk met behulp van kwalitatief analyseprogramma ATLAS.ti en in samenspraak met het theoretisch kader gecodeerd, met als doel het identificeren en verkennen van dominante narratieven middels toekenning van specifieke codes aan specifieke groepen antwoorden. Gezien het parallel laten verlopen van het proces van dataverzameling en het proces van data-analyse – interviewen, transcriberen en coderen – kan leiden tot rijkere resterende interviews door bijvoorbeeld de identificatie van nieuwe vraagstukken (Hennink et al., 2011), heb ik ervoor gekozen om de interviews na afname waar mogelijk zo snel mogelijk te transcriberen en coderen. Deze methode is met name vruchtbaar gebleken waar het de identificatie van overkoepelende thema’s betrof.

Hennink et al. (2011: 207-210) stellen dat het proces van grounded theory gezien kan worden als bestaande uit systematische, maar flexibele richtlijnen voor het verzamelen en analyseren van kwalitatieve data om tot de constructie van in de data zelf gegronde theorie te kunnen komen. Hoewel het proces van grounded theory een impliciet inductieve aanpak met betrekking tot data-analyse biedt, waarbij codes, concepten en theorie – grotendeels – worden afgeleid uit de data zelf, stellen Hennink et al. dat enige mate van gebruik van deductieve strategieën binnen kwalitatieve data-analyse eveneens erkend dient te worden. Zo heeft de ontwikkeling van codes volgens Hennink et al. doorgaans overwegend plaats in samenspraak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dwang en drang zijn niet per definitie slecht: cliënten kunnen baat hebben van zorg onder dwang, drang en sterke externe druk; dit is aangetoond voor lang‑... durig verslaafden

Inge berekent de snelheid waarmee een punt op de evenaar van de aarde ronddraait.. Een punt op de evenaar van Jupiter draait rond in

Omdat deze manen om Jupiter draaien en niet om de aarde, wordt het geocentrisch wereld beeld onderuitgehaald. In het geocentrisch wereldbeeld draaien alle planeten en manen om

De luchthavenbelasting, de vliegbelasting en de parkeerkosten tezamen doen de voorkeur voor een korte reistijd teniet en de respondenten reizen dus liever 1 uur en 30 minuten naar

2 De beheermaatregelen worden uitgevoerd door personeelsleden van het Agentschap voor Natuur en Bos, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en personeelsleden van

Advies met betrekking tot het verzoek tot ontheffing van de MER-plicht voor dijkwerken en estuariene natuurontwikkeling in de zone tussen Fort Filip en het.. Noordkasteel

In de voorgaande paragrafen hebben we vanuit verschillende sectoren de mogelijkheid tot dwang beschreven en beoordeeld. Daarbij is bij een aantal sectoren ook al zijdelings gewezen

Op 28 november gaan we elkaar motiveren, uitdagen, helpen om tot alternatieven te komen, om samen de verantwoordelijkheid te voelen en te tonen; Jeugd is ónze zorg. ‘JEUGD IS