• No results found

Pogingen tot ontsnapping aan heteronormativiteit

5. Leren leven met schijnacceptatie

5.1 Pogingen tot ontsnapping aan heteronormativiteit

Tijdens het opgroeien blijken veel participanten last te hebben ondervonden van heteronormatieve normen. Zo waren er concreet participanten die zich constant bewust waren van hun lichaamshouding, de dingen die ze leuk vonden en met wie ze omgingen. Ook waren er participanten die bij afwijking van dergelijke normen constant – soms zelfs fysiek – gecorrigeerd werden door hun omgeving. In het volgende hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op dit onderwerp middels onder andere aandacht voor het (af)dwingen van normaliteit.

Ook Philip heeft zich in zijn jeugd achteraf bezien beperkt gevoeld door heteronormatieve normen, met name gezien hij in vergelijking met zijn omgeving vrij sterk afweek van bijvoorbeeld heteronormatieve verwachtingen op het gebied van genderconform gedrag. In aanloop naar zijn coming out heeft Philip voor zichzelf een veilige sociale omgeving weten te creëren, waarover hij het volgende vertelde:

Ik was ook op een gegeven moment, ik was ook helemaal niet bang daarvoor, want ik had zeg maar alle angsten die ik had zeg maar, alle mensen voor wie ik bang was, dus de stoere jongens bij wie ik in de klas zat, mijn broer, de vrienden van mijn broer die me constant, weet je wel, lastig zaten te vallen, of in ieder geval opmerkingen maakte, daar was ik allemaal vanaf. Daar had ik niks meer mee te maken, dus ik had zeg maar binnen een jaar dat ik in Utrecht woonde, had ik zeg maar helemaal mijn

eigen veilige safe haven gevormd, waarin ik me compleet veilig voelde en ik helemaal mezelf kon zijn. Dus op dat moment was het voor mij ook helemaal niet heftig meer.

Uit het fragment hierboven komt scherp naar voren dat het wegsnijden of wegvallen van bepaalde personen uit het leven van Philip hem geholpen heeft een omgeving te creëren waarin hij volledig zichzelf kon zijn. De stoere jongens uit zijn klas, zijn broer en de vrienden van zijn broer hebben Philip lange tijd middels angst beperkt in zijn doen en laten. Door voor zijn studie te verhuizen naar Utrecht, een plaats ver van waar hij opgroeide, was Philip in staat los te komen van mensen die als een rem fungeerde op zijn seksuele ontwikkeling en zich te omringen met mensen bij wie hij zich veilig voelde. Philip lijkt deze ‘veilige haven’ nodig gehad te hebben om zich veilig (genoeg) te voelen om uit de kast te komen. De mogelijkheid om voor studiedoeleinden te verhuizen naar een andere stad dient echter beslist bezien te worden als, om met de woorden van Haritaworn (2015: 4) te spreken, een privilege op het gebied van – onder andere – sociale klasse.

De ervaring van Philip laat goed zien hoe waardevol een veilige eigen sociale omgeving kan zijn waar het gevoelens van jezelf kunnen zijn betreft. Veel participanten spraken expliciet over een bewuste dan wel meer onbewuste verandering van sociale omgeving tijdens het proces van uit de kast komen. In deze periode werden banden met personen met gelijke opvattingen op het gebied van (homo)seksualiteit doorgaans sterker, waar contacten met personen met meer botsende opvattingen veelal afnamen. In de literatuur lijkt vooralsnog weinig aandacht te zijn voor alledaagse manieren van verhouding tot de voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit, zoals (het creëren van) een eigen veilige sociale omgeving. Op basis van de in deze paragraaf centraal staande onderzoeksdata lijkt verdiepend onderzoek hieromtrent echter waardevol, in het bijzonder wanneer de categorie sociale klasse – en mogelijks ook ras – in dezen expliciet meegenomen wordt.

De veilige eigen sociale omgeving van participanten werd vaak omschreven met woorden die deden denken aan een warm bad, een plek waar dagelijkse herinneringen aan anders zijn – tijdelijk – afwezig zijn. Het volgende fragment uit het interview met Jay laat op tekende wijze zien hoe, in het leven van alledag, ervaringen in de eigen veilige sociale omgeving zich verhouden tot ervaringen buiten deze omgeving:

In principe gewoon eigenlijk, maar ik denk ook wel dat je dat, dat zoek je ook een beetje uit nu, denk ik. Ik denk dat je automatisch toch ook meer op zoek gaat naar een omgeving waarin je je ook meer geaccepteerd voelt. Wat ik wel bijvoorbeeld merk, kijk ik vind, ik zou minder vaak naar de Exit willen

gaan, om het maar even zo te zeggen. Nou ja, als in zeg maar dat het perse gay moet zijn, maar, wat ik gewoon, ik heb gewoon niet zoveel zin, en dat merk ik zelfs in Amsterdam, dat als je aan het dansen bent, en je staat gewoon een beetje met je kont te shaken, dat je gewoon zoveel blikken krijgt, en dat ik gewoon denk, heb ik gewoon geen trek meer in. En soms is het prima en dan, ik bedoel, ik ga wel vaak naar Vunzige Deuntjes, want dat vind ik eigenlijk de leukste muziek, en dan heb ik daar ook schijt aan, maar het is wel van, je moet je wel echt over een punt zetten, omdat je gewoon de ogen voelt branden. En dat zijn denk ik dingen die hetero’s zeg maar zich niet kunnen voorstellen, dat dat soort shit, dat soort dingen, de dagelijkse dingen zijn. Dat je gewoon voelt van, o ja dit is zo’n moment waar ik echt, waar ik schijt moet hebben. En over een drempel moet stappen of zo.

Het begin van bovenstaand fragment laat zien dat Jay gevoelens van acceptatie aanwijst als belangrijk in de – deels mogelijk onbewuste – totstandkoming van zijn eigen veilige sociale omgeving. Ook maakt Jay in dezen een interessante link met wat meer indirecte sociale omgevingen. Zo geeft een omgeving als een gay bar Jay de mogelijkheid te ontsnappen aan de brandende ogen van een (ver)oordelende omgeving, aan de door Hekma (2007) gearticuleerde druk om heteroseksueel en stoer gedrag te vertonen. In dergelijke omgevingen kost het zijn van jezelf Jay niet de extra inspanning die dit soms wel vraagt in andere omgevingen, zoals op een feest met een uitgesproken (hetero)seksueel karakter, waar meer sprake lijkt te zijn van tolerantie van homoseksualiteit; van verdraagzaamheid aangaande hetgeen eigenlijk liever vermeden wordt (Walters, 2014). Uit de woorden van Jay weerklinkt het gemis van onopvallendheid in omgevingen buiten de gay bar. In lijn met de ervaren onmogelijkheid van onopvallend hand in hand lopen in de publieke ruimte, zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk, lijkt onopvallend jezelf zijn door Jay slechts ervaren te worden als mogelijk binnen zijn eigen veilige sociale omgeving, waar apart, excentriek of eigengereid zijn – waar dat doorgaans omgekeerd is (Freud, 1999) – eerder ‘normaal’ dan ‘abnormaal’ lijkt te zijn. In meer algemene termen lijkt het in dezen belangrijk aan te tekenen dat onopvallendheid onder andere gezien kan worden als een privilege innig verbonden met ras, daar bijvoorbeeld witheid doorgaans als onzichtbaar en ongemarkeerd wordt ervaren (Wekker, 2017: 211).

De veilige eigen sociale omgeving van de participanten kan hiermee gezien worden als een vertrouwde thuishaven, een plek waar jezelf zijn en in dezen geaccepteerd worden centraal staat. Hoewel de totstandkoming van dergelijke omgevingen deels lijkt te liggen in de bewuste handen van de participanten, kan de bewegingsvrijheid in de samenstelling ervan geenszins gezien worden als voor iedereen gelijk, maar in bepaalde mate verbonden met sociale klasse en ras privileges. Zo zijn sommige participanten bijvoorbeeld middels hun

werkveld of via familiebanden meer onlosmakelijk verbonden met homonegatieve omgevingen dan andere participanten. Hieromtrent gaf Justin de volgende beschouwing:

Ik vraag me gewoon weleens af zeg maar, van ik ben nu heel erg vanuit mezelf dus aan het redeneren, maar ja, ik ben best wel, nou ja, ik ben dan hoogopgeleid, en ik kan dan ook nog eens aardig goed wat ik kan, dus vanuit mezelf zou ik alleen maar denken dat alles best wel makkelijk gaat straks. Maar ik kom niet uit een of andere achterbuurt. En heb ook niet echt een heel heftig verleden waardoor het ineens super moeilijk is geweest of zo. Maar ik vraag me af hoe het voor die mensen is. En voor laagopgeleiden, ik denk als bouwvakker, is het, nou ja, kan je eigenlijk haast, ja, nee, het is ook wel geaccepteerd waarschijnlijk.

Hoewel hierboven evengoed een fragment had kunnen staan van meer persoonlijke aard, zoals een fragment tekenend voor negatieve ervaringen met betrekking tot homoseksualiteit in een specifiek werkveld, of een fragment tekenend voor de lastigheid van homoseksualiteit in een bepaalde familiecontext, is bovenstaand fragment illustratief voor het sentiment van veel participanten ten aanzien van hun eigen (bevoorrechte) positie op het gebied van sociale klasse, waarbij tegelijkertijd ras veelal onderbelicht bleef. Justin en de andere participanten beschouwen hun eigen ervaringen op het gebied van acceptatie van homoseksualiteit doorgaans als gesitueerd van aard, en plaatsen deze veelal in een bredere – maar overwegend witte – maatschappelijke context. Tegelijkertijd laten de onzekere woorden waarmee gesproken wordt over andere sociale contexten een gebrek aan daadwerkelijke ervaringen in dezen zien. Hiermee lijken de participanten het gesitueerde karakter van de bewegingsruimte in de samenstelling van de eigen veilige sociale omgeving zowel expliciet als impliciet te bevestigen.