• No results found

Normaliteit als drang

6. De giftigheid van normaliteit

6.2 Normaliteit als drang

Normaliteit kan behalve dwingend ook gezien worden als iets waarnaar bewust dan wel onbewust verlangen kan worden. Opgaan in de massa, niet opvallen, onzichtbaar zijn, geeft allerlei privileges en is een manier om als homo weg te blijven van bijvoorbeeld homonegatieve reacties. Zoals in de voorgaande paragraaf besproken kan de dwang van normaliteit op zowel impliciete als expliciete wijze plaatshebben en is hierdoor vaak lastig tastbaar. De alomtegenwoordigheid van de dwang van normaliteit lijkt persoonlijke reflectie

in dezen soms bijzonder complex te maken, zoals onderstaand fragment uit het interview met Felix laat zien:

Ik moet zeggen dat ik niet echt openbaar handel zeg maar. Ik ga niet, ik heb nooit… echt iemands hand vast gehouden of zo buiten. Of ik ga nooit zoenen of zo waar mensen het kunnen zien. Dat houd ik gewoon, dat vind ik, ik weet niet perse of dat met homoseksualiteit te maken heeft, of dat ik gewoon wel een klein beetje een soort van ingetogen persoon ben, niet perse… ja dat is gewoon niet echt iets wat ik doe, dus ik denk ook niet dat mensen dat heel snel zouden zien, denk ik. Ik weet het niet. Misschien loop ik wel heel raar of zo, geen idee. Uiteindelijk is het natuurlijk wel, die ingetogenheid komt natuurlijk wel uit een soort angst voor reacties vandaan. Ik bedoel, als ik niet bang zou zijn voor wat mensen denken, dan zouden wel meer dingen makkelijker zijn.

Felix blijft in de publieke sfeer weg van uitingen – in de breedste zin van het woord – welke geassocieerd kunnen worden met homoseksualiteit. Bovenstaande quote laat zien dat deze zelfopgelegde beperking in enige mate voortkomt uit de angst voor de (hetero)normatieve blik van andere mensen. Hoewel Felix het lastig lijkt te vinden om vast te stellen in welke mate dit voortkomt uit individuele voorkeuren dan wel de angst om publiekelijk af te wijken, spreekt uit bovengenoemde een evident comfort met onzichtbaarheid, met normaliteit, met privileges welke bijvoorbeeld meer zichtbare homo’s veelal onbekend zijn. De totaliserende aard van heteronormativiteit (Warner, 1991) blijkt alhier uit de lastigheid van persoonlijke reflectie betreffende de bewuste dan wel onbewuste beweegredenen in dezen. Privileges aangaande sociale klasse en ras lijken ook hier erkenning te verdienen, en de vraag kan gesteld worden wie in dezen de noodzakelijke middelen dan wel huidskleur hebben om bijvoorbeeld normaliteit na te kunnen streven, of met andere woorden; wie kunnen er überhaupt dromen over opgaan in de massa?

Gevoelens van verlangen naar onzichtbaarheid, naar onopvallendheid, zoals ook besproken in voorgaande paragrafen, kwamen bij veel participanten met regelmaat ter sprake. Uit dergelijke gevoelens spreekt in bepaalde mate de drang naar normaliteit, welke niet los van bovengenoemde privileges bezien dient te worden. Ook waar het zaken speciaal gericht op homo’s dan wel homoseksualiteit betreft blijkt het verlangen naar normaliteit een rol te kunnen spelen in de overtuigingen van de participanten. David deelde in dezen het volgende:

Ik denk ook bijvoorbeeld dat homo’s gewoon veel meer naar, moeten doen wat ze willen, in plaats van bang zijn, niet te gaan. Zo’n Gay Pride, dat vind ik dan gewoon alsof de homo’s apart staan van de samenleving. En dat heb ik met zo’n Milkshake Festival ook. Ik ga daar ook uit principe niet heen,

omdat het is voor mij, je moet gericht dat soort dingen doen. Ik snap dat het leuk is voor homo’s. Dat begrijp ik echt. Maar ik denk als je een soort aparte groep wilt gaan creëren, ja dat is gewoon niet goed.

In bovenstaand fragment is een duidelijke frictie zichtbaar. David is enerzijds van mening dat homo’s moeten doen wat ze willen, in plaats van zich te laten beperken door bijvoorbeeld angst. Anderzijds worden homoseksuele constructies van groepsvorming door David als onwenselijk gezien. Door zaken apart voor homo’s te organiseren, zoals feesten of evenementen ter viering van (homo)seksualiteit, wordt homoseksualiteit in de ogen van David in negatieve zin iets aparts. Waar Warner (2000) bewegingen richting normaliteit ziet als slecht voor zowel homoseksuelen als heteroseksuelen, lijkt David juist openlijk verzet in de vorm van de viering van abnormaliteit te bezien als schadelijk. Deze fascinerende spanning kwam terug in de opvattingen van verschillende participanten. Van (andere) homo’s wordt enerzijds verwacht dat ze zich weinig aantrekken van sociale beperkingen welke voortvloeien uit heteronormatieve normen, terwijl zij anderzijds niet te ver of te expliciet mogen afdrijven van de ‘normale’ massa.

Hoewel bij uitstek de Pride gezien kan worden als manifestatie van homo’s die doen wat ze willen, van weerstand jegens heteronormatieve maatschappelijke verwachtingen, lijken juist op dit punt veel verschillende en tegenstrijdige overtuigingen op het gebied van het gevaar en het belang van (homoseksuele) normaliteit samen te komen. Afscheiding, het claimen van een groepsidentiteit, wordt enerzijds veelal gezien als noodzakelijk om maatschappelijk bewustzijn van de dagelijkse problematiek aangaande homoseksualiteit af te dwingen. Anderzijds wordt deze afzondering, het expliciet benadrukken van verschil, dikwijls gezien als mogelijk schadelijk voor het proces van normalisering van homoseksualiteit. De bovengenoemde complexe spanning kwam tijdens de interviews vaak aan het licht, waarbij participanten soms in dezelfde zin ogenschijnlijk tegenstrijdige opvattingen ter sprake brachten.

De drang naar normaliteit kan behalve in bovengenoemde vormen ook krachtig tot uiting komen in taal. Zo hebben in dezen alomtegenwoordige woorden als ‘normaal’ en ‘gewoon’ vaak een sterk hiërarchische lading. Met regelmaat krijgen de participanten te maken met veelal ogenschijnlijk onschuldige taaluitingen waarin een duidelijke – en enigszins dwingende – drang naar normaliteit tot uiting komt. Met name het volgende fragment uit het interview met Bart laat in compacte vorm zien hoe dergelijke verlangens tot uiting kunnen komen in taal:

Je wilt niet weten hoeveel homo’s ik spreek die… tegen mij zeggen, ja maar jij bent tenminste normaal. En het zijn homoseksuele jongens die dat zeggen. Het is allemaal schijnacceptatie, en dat leeft zelfs heel erg onder homo’s. En dat vind ik heel erg om te zien.

In bovenstaande hoedanigheid heeft het woord ‘normaal’ een positieve lading. Bart lijkt in dezen uitgelicht te worden als ‘normaal’ in een verondersteld abnormaal landschap. De normaliteit van Bart is voor de zendende partij behalve een zwaar verlangen, bijna een verademing, een anomalie in een reeks abnormale homo’s, en spreekt van standvastig verzet tegen de associatie van homoseksualiteit met vrouwelijke kenmerken, zoals getheoretiseerd door Hekma (2007). Hoewel de associatie met normaliteit door Bart niet – zoals wel de bedoeling lijkt te zijn – wordt gezien als compliment, in lijn met de in het theoretisch kader aangehaalde derde duiding van normaliteit van Freud (1999), kan niet ontkend worden dat het voldoen aan dominante maatschappelijke verwachtingen aangaande normaliteit doorgaans gezien wordt als mooi, nagenoeg vergelijkbaar met het voldoen aan een schoonheidsideaal. Hierbij is belangrijk om aan te tekenen dat noties van normaliteit over het algemeen, maar in bovengenoemde vorm in het bijzonder, doordrenkt zijn van noties aangaande mannelijkheid, en in dezen niet los van elkaar gezien kunnen worden.