• No results found

Normaliteit als dwang

6. De giftigheid van normaliteit

6.1 Normaliteit als dwang

In de periode in de kast werden veel participanten zich voor het eerst bewust van noties rondom normaliteit en de hiermee gepaard gaande frictie met dominante opvattingen rondom homoseksualiteit. In deze periode ontwikkelde de participanten veelal een scherp bewustzijn ten aanzien van dominante (negatieve) houdingen aangaande homoseksualiteit, dan wel zaken welke gewoonlijk geassocieerd worden met homoseksualiteit. Middels doorgaans directe en expliciete bijsturingen vanuit de sociale omgeving waar het veronderstelde overtredingen betrof, werden de participanten (onvrijwillig) gemotiveerd binnen de kaders van verwachtingen rondom normaliteit te blijven. Daar homoseksualiteit niet goed past binnen de starre grenzen van normaliteit, leent dit onderwerp zich bijzonder goed om overtredingen met betrekking tot verwachtingen ten aanzien van normaliteit mee in te kleuren. Homonegativiteit lijkt in dezen met name sterk aanwezig te zijn in taaluitingen rondom onmannelijk gedrag, die veelal tot doel lijken te hebben het in twijfel trekken van mannelijkheid. Met name rondom de pubertijd hebben de participanten hier veel mee te maken gehad. Zo beschrijft Jay de volgende tekenende situatie, die bij de participanten in verschillende verschijningsvormen, maar telkens met dezelfde strekking terugkwam:

Ik lette op hoe ik sprak, hoe ik mijn handen gebruikte, of ik nooit met mijn benen over elkaar zat, omdat ik, we gingen altijd met een gezin op vakantie, en zij hadden oudere zoons dan dat mijn broertje en ik zijn, en dan ook zeg maar echt zeven, acht jaar ouder. En dat we aan het pingpongen waren, of weet ik veel wat, en toen ging ik even zitten, toen ging ik met mijn benen over elkaar, en toen had hij

gezegd, dat is gay, of, dat is homo. Nooit meer gedaan tot mijn achttiende, tot ik uit de kast kwam. Wel gedaan, maar als in elke keer als ik het deed dacht ik, o ja, niet doen.

De publiekelijke associatie van een specifieke lichaamshouding met homoseksualiteit heeft in dezen vergaande gevolgen gehad voor Jay. De verdenking van homoseksualiteit heeft Jay ertoe bewogen dergelijke houdingen (tijdelijk) af te leren. Dergelijke herinneringen aan situaties die in werkelijkheid slechts een aantal seconden hebben geduurd kwamen bij de participanten herhaaldelijk terug en hadden veelal dezelfde ingrijpende gevolgen; in het vervolg werden bepaalde gedragingen – welke klaarblijkelijk geassocieerd werden met homoseksualiteit dan wel onmannelijkheid, en hiermee als niet ‘normaal’ werden gezien – vermeden. De verwerpelijkheid van abnormaliteit, van homoseksualiteit, en de juistheid van normaliteit, van heteroseksualiteit, zoals getheoretiseerd door Freud (1999), komt in dezen raak doch subtiel naar voren.

Eerste bewustwordingen van ongepast gendergedrag bleken veelal op zeer jonge leeftijd al te hebben plaatsgehad. De participanten omschreven zichzelf als klein kind doorgaans als vrij, nog los van (zelf)regulering op het gebied van opvattingen rondom genderconform en gender non-conform gedrag. De ontdekking van sociale beperkingen op het gebied van gepast en ongepast gendergedrag had veelal op brute wijze plaats, en staat bij sommige participanten nog altijd bijzonder scherp in de herinnering.

Waar de ervaring van Jay ten aanzien van het afleren van als niet ‘normaal’ gelabeld gendergedrag met enige bereidwilligheid nog bezien kan worden als onschuldig, is dit in andere gevallen beslist niet meer het geval. Zo werden sommige participanten tijdens hun jeugd door hun omgeving fysiek gecorrigeerd waar het verondersteld ongepast gendergedrag betrof. Philip deelde hierover het volgende schrijnende verhaal:

Wat ook heel erg te maken heeft gehad, denk ik, met mijn overgang van vrouwelijk kind naar mannelijk kind, dat was ook heel erg mijn broer, die zeg maar, we schelen anderhalf jaar of zoiets, iets minder, hij zat heel erg op mij. Dus hij was ook degene die mij constant erop wees als ik iets niet goed deed. Dus op die manier was het ook inderdaad zo dat ik zeg maar, dat hij mij zeg maar fysiek gewoon sloeg, en mij uitschold, en mij heel erg klein maakte, waardoor ik denk ook inderdaad ook eigenlijk niet echt meer mezelf durfde te zijn, of kon zijn. Op een gegeven moment zei ik in mijn hoofd letterlijk, ik doe alles fout, ik kan niks, ik ben niks waard, de enige manier waarop ik iets waard kan zijn is als ik mijn broer na ga doen. En ja dat, die herinnering heb ik echt heel goed, en toen ging ik hem ook echt na proberen te doen.

Het afleren van ongepast gendergedrag heeft bij Philip aldus op brute wijze plaatsgehad, daar dwingende noties rondom normaliteit er bij hem door zijn broer op zowel fysieke als verbale wijze zijn ingeramd. Philip wijst zijn broer aan als belangrijke drijfveer in de ingrijpende overgang die hij als kind doormaakte van ‘vrouwelijk’ naar ‘mannelijk’. De minachting voor onmannelijkheid, en de dwingendheid van mannelijkheid, zoals gearticuleerd door Hekma (2007), komen hier gemeen samen in de vorm van de corrigerende klappen van de broer van Philip. De broer van Philip lijkt in dezen zo overtuigd te zijn geweest van zijn opvattingen aangaande gepast en ongepast gendergedrag dat hij er niet voor schroomde deze met behulp van fysieke en verbale dwang aan zijn jongere broer op te leggen. Voor Philip leidde dit er uiteindelijk toe dat hij ging geloven in zijn eigen waardeloosheid. Enkel door zich te spiegelen aan het gedrag van zijn broer kon Philip nog van enige waarde zijn. Hiermee lijkt de fysieke en verbale dwang van de broer van Philip aangaande gepast en ongepast gendergedrag voor Philip uiteindelijk te hebben geleid tot vergaande conformering aan heersende noties betreffende normaliteit. Hierbij dient stellig aangetekend te worden dat dergelijke vormen van assimilatie dan wel conformering doorgaans door de participanten zelf, behalve als opgelegde dwang, eveneens bezien worden als deels gedreven door individuele voorkeuren. Op deze complexe spanning was tijdens de interviews bijzonder moeilijk grip te krijgen.

Waar dwang op het gebied van opvattingen rondom normaliteit in de periode in de kast gezien kan worden als doorgaans expliciet en direct van aard, lijkt de dwang van normaliteit eenmaal uit de kast andere, meer impliciete en subtiele vormen aan te nemen. Hoewel dwang van normaliteit ook in deze periode nog altijd wijdverbreid aanwezig lijkt te zijn, zoals onder andere in het dominante discours betreffende het overdreven karakter van de jaarlijkse Canal Parade in Amsterdam, lijken invloeden van dwang vanuit de naaste omgevingen van de participanten in deze periode af te nemen. In dezen kan ter verklaring mogelijk deels gekeken worden naar de toenemende waarde van de eigen veilige sociale omgeving in deze periode, zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk.

Dwang van normaliteit vanuit de nabije omgeving lijkt wanneer participanten openlijk homoseksueel zijn gewoonlijk een ander doel te dienen, waarbij van dwang tot het afleren van opgepast gendergedrag minder sprake lijkt te zijn. Simon deelde in dezen een ervaring welke qua boodschap vergelijkbaar was met verhalen van veel andere participanten:

Ik word weleens geïmiteerd bijvoorbeeld, dat is me weleens overkomen, dat mensen me dan nadoen en dan denken dat dat grappig is, en dan doen ze, extra verwijfd doen ze mij dan na. En ik heb weleens

meegemaakt dat een baas, ik had een bijbaan, dat een baas van mij, mij en een vrouwelijke collega aansprak met dames, want dat vond hij dan grappig.

In bovenstaande quote wordt Simon op twee manieren tot onmannelijk – niet normaal – gemaakt. Middels het nadoen van Simon als verwijfd wordt geïmpliceerd dat hij niet mannelijk (genoeg) is, in ieder geval niet in relatie tot de persoon die hem in dezen nadoet. Het gebruiken van een vrouwelijke aanspreekvorm om Simon en zijn vrouwelijke collega gelijktijdig mee aan te spreken dient voorts een vrijwel identiek doel; het benadrukken van de veronderstelde onmannelijkheid van Simon in relatie tot de mannelijkheid van de ‘grappende’ persoon. Hoewel homoseksualiteit in beide situaties geen expliciete rol speelt, is evident dat dit gezien kan worden als belangrijke onderhuidse drijfveer van dergelijke gedragingen. Beide ervaringen van Simon zijn hiermee exemplarisch voor de constructie van hegemonische mannelijkheid als zowel niet vrouwelijk als niet homoseksueel, zoals bezien door Jewkes et al. (2015). Op basis van de ervaringen van de participanten, waarvan het hierboven aangehaalde fragment een compacte illustratie is, lijkt de dwang van normaliteit vanuit de naaste omgeving wanneer participanten openlijk homoseksueel zijn aldus enigszins te verschuiven van het afleren van ongepast gendergedrag, naar het vaststellen en bevestigen van verhoudingen op het gebied van (on)mannelijkheid.

In het publieke debat lijkt de dwang van normaliteit met name te zitten in het afkeuren en veroordelen van ongepast en veelal als overdreven bestempeld gendergedrag, waarvan het eerder aangehaalde dominante discours betreffende het overdadige karakter van de Canal Parade een tekenend voorbeeld is. In de volgende paragraaf zal onder andere meer diepgaande aandacht besteed worden aan de complexe spanning tussen evenementen zoals de Canal Parade en de drang naar normaliteit.