• No results found

Raamplan Voorsterbeek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Raamplan Voorsterbeek"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Raamplan Voorsterbeek. Alterra-rapport 2042 ISSN 1566-7197. E. Kater, G.J. Maas en F.G.W.A. Ottburg.

(2)

(3) Raamplan Voorsterbeek.

(4) Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Waterschap Veluwe.

(5) Raamplan Voorsterbeek. E. Kater, G.J. Maas en F.G.W.A. Ottburg. Alterra-rapport 2042 Alterra Wageningen UR Wageningen, 2010.

(6) Referaat. Kater, E., G.J. Maas en F.G.W.A. Ottburg, 2010. Raamplan Voorsterbeek. Wageningen Definitief Alterra-rapport,. versie 29 juni 2010. 66 blz.; 16 fig.; 4 tab.; 21 ref.. In opdracht van Waterschap Veluwe heeft Alterra het Raamplan Voorsterbeek opgesteld. Vanuit de visie op het herstel van beeksystemen op systeem- en stroomgebiedniveau is voor het Kaderrichtlijn Waterlichaam de Voorsterbeek een referentie- en streefbeeld opgesteld. Vanuit dit streefbeeld zijn voor de verschillende trajecten langs de Voorsterbeek maatregelenpakketten samengesteld die nodig zijn om (a) de doelen uit de Kaderrichtlijn Water en (b) de 'natte' Ecologische Verbindingszones in het gebied te realiseren. Deze maatregelenpakketten zijn uitgewerkt in drie inrichtingsvarianten die de basis zijn voor het interactief gebiedsproces om tot een concreet ontwerpplan voor de Voorsterbeek te komen.. Foto's voorzijde: boven de Voorsterbeek zoals die in de huidige situatie grotendeels is gekanaliseerd. De foto is genomen in traject drie. Onder de oude loop van de Voorsterbeek, waarvan wordt voorgesteld om deze weer aan te koppelen. De foto is genomen in traject vier. Foto's: Fabrice Ottburg. Foto's Fabrice Ottburg, tenzij anders vermeld. Illustraties figuur 4.1 a t/m c, figuur 4.2 en 4.3: Johnny Boers.. Trefwoorden: Voorsterbeek, beekherstel, Bermpje, Kaderrichtlijn Water, Kopvoorn, Model Kamsalamander, Model Winde, Ecologische Verbindingszones, Raamplan Voorsterbeek, Serpeling.. ISSN 1566-7197. Dit rapport is gratis te downloaden van www.alterra.wur.nl (ga naar ‘Alterra-rapporten’). Alterra Wageningen UR verstrekt geen gedrukte exemplaren van rapporten. Gedrukte exemplaren zijn verkrijgbaar via een externe leverancier. Kijk hiervoor op www.boomblad.nl/rapportenservice.. © 2010 Alterra Wageningen UR, Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Telefoon 0317 48 07 00; fax 0317 41 90 00; e-mail info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra Wageningen UR. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. Alterra-rapport 2042 Wageningen, juli 2010.

(7) Inhoud. Samenvatting. 7. 1. Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Doelstelling 1.3 Randvoorwaarden 1.4 Visie en werkwijze. 9 9 9 9 10. 2. Referentie voor het natuurlijke beekdal 2.1 Geografie 2.2 Hydrologie 2.3 Structuren 2.4 Flora en Fauna. 11 11 11 11 12. 3. Systeemanalyse 3.1 Watersysteem 3.2 Landschap 3.3 Biologische en fysisch-chemische toestand Voorsterbeek 3.4 Knelpunten. 13 13 15 16 17. 4. Streefbeeld Voorsterbeek 4.1 Strategie 4.2 Typen inrichtingsmaatregelen 4.3 Inrichting en beheer. 19 19 19 22. 5. Inrichtingsvarianten 5.1 Inleiding 5.2 Maatregelen per traject 5.3 Drie inrichtingsvarianten 5.4 KRW-doelstellingen. 27 27 29 37 38. 6. Relatie met relevante beleidsvelden 6.1 Ecologische hoofdstructuur/Natura 2000 6.2 Grondwater en peilbeheer 6.3 Klimaatverandering 6.4 Overige functies. 39 39 41 42 43. 7. Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies 7.2 Aanbevelingen. 47 47 48. Literatuur. 49.

(8) Bijlage 1. Morfologische referentie. 51. Bijlage 2. Factsheet KRW Voorsterbeek. 55. Bijlage 3. KRW-bemonstering vissen Voorsterbeek vs. referentie R5. 57. Bijlage 4. Model Winde-Kamsalamander. 59. Bijlage 5. Tekeningen drie inrichtingsvarianten. 63.

(9) Samenvatting. In het licht van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is Waterschap Veluwe gestart met de planvorming rondom het herstel van de Voorsterbeek. In het voorliggende Raamplan zijn maatregelen en inrichtingsvarianten uitgewerkt die leiden tot: – de realisatie van een Goed Ecologisch Potentieel (GEP) voor de Voorsterbeek als langzaamstromende midden-/benedenloop op zand (KRW-type R5); – de realisatie van een ecologische verbindingszone tussen de Klarenbeek en gemaal Middelbeek volgens het model Winde-Kamsalamander. Het raamplan is opgesteld vanuit een visie op natuurlijke, veerkrachtige beeksystemen. In die visie staat het reactiveren van natuurlijke processen in samenhang met het landschap centraal. Het herstellen van abiotische omstandigheden op systeemniveau leidt tot goede, duurzame condities voor de ontwikkeling van natuurwaarden die in een dergelijk systeem thuishoren. Deze visie is nader uitgewerkt in de referentie voor de Voorsterbeek als langzaamstromende midden-/benedenloop op zand. Op basis van deze referentie en een korte knelpunten- en systeemanalyse is een streefbeeld opgesteld. In dit streefbeeld en de nadere uitwerking is rekening gehouden met de randvoorwaarden ten aanzien van het anti-verdrogingsbeleid, het voorkomen van wateroverlast, de mogelijke effecten van klimaatverandering, het gewenste peilbeheer, de wensen ten aanzien van doelmatig beheer en onderhoud en doelen uit de beleidsvelden recreatie, landschap en cultuurhistorie. De strategie voor het herstel van de Voorsterbeek bestaat uit drie stappen: 1. herstel stromende beek met een natuurlijk, gedempt afvoerregime; 2. herstel ecologische verbindingen; 3. herstel habitat doelsoorten. Het doorlopen van al deze stappen is een voorwaarde voor een succesvol herstel van de Voorsterbeek. Per stap in de bovenstaande strategie zijn verschillende typen maatregelen benoemd, en van deze maatregelen zijn relevante aspecten voor inrichting en beheer beschreven. Het toepassen van deze strategie op de trajecten van de Voorsterbeek heeft geleid tot de volgende maatregelenpakketten (genummerd per traject): 1. Loenense Beek. Het maatregelenpakket bestaat uit het dempen van de greppel en het verondiepen van de waterloop die uitmondt in de Loenense Beek. Deze maatregelen dragen bij aan het herstel van het natuurlijke afvoerregime van de Voorsterbeek. 2. Voorsterbeek (Klein Amsterdam - Klarenbeek). Het maatregelenpakket is gericht op het ontwikkelen van een geschikt beekmilieu voor de rheofiele vissen en een verbindingszone voor amfibieën. In dit traject treedt geen inundatie op buiten het beekprofiel. 3. Voorsterbeek (Klarenbeek - N345). Uitgangspunt bij dit traject is het herstellen van de beek voor rheofiele vissen en het ontwikkelen van habitat en verbindingszones voor amfibieën. Inundatie tijdens hoge afvoeren treedt gedeeltelijk op binnen het beekprofiel en gedeeltelijk in de inundatiezones. 4. Voorsterbeek (N345 - gemaal Middelbeek). De basis van het maatregelenpakket voor dit traject komt overeen met traject 3. Daarbij worden verschillende varianten voorgesteld voor het aantakken van een oude loop van de Voorsterbeek en de aanleg van een vispassage bij gemaal Middelbeek.. Alterra-rapport 2042. 7.

(10) De maatregelen per traject zijn samengebracht in drie inrichtingsvarianten. De varianten verschillen van elkaar in de manier waarop traject 4 wordt ingericht in relatie tot de oude loop van de Voorsterbeek. Voor de monding van de Voorsterbeek (traject 5) zijn ook aanbevelingen opgesteld voor herinrichting. De belangrijkste conclusie is dat het herstel van de Voorsterbeek als langzaamstromende midden- en benedenloop mogelijk is als de herinrichting op stroomgebiedniveau wordt aangepakt. Een belangrijke voorwaarde is namelijk het herstel van een natuurlijk, gedempt afvoerregime en het herstel van stroming. Het herstel hiervan moet vooral bovenstrooms van de Voorsterbeek worden gerealiseerd. De maatregelen die al zijn gepland in het kader van de droogtebestrijding in de TOPlijst-gebieden en de herinrichting van toevoerbeken vormen een goede basis voor dit herstel.. 8. Alterra-rapport 2042.

(11) 1. Inleiding. 1.1. Achtergrond. In het licht van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is Waterschap Veluwe gestart met de planvorming rondom het herstel van de Voorsterbeek. De Voorsterbeek biedt kansen voor herstel als langzaamstromende beek en als belangrijke ecologische schakel tussen de Veluwe en de IJssel. Het voorliggende raamplan is een eerste verkenning van de oplossingsrichtingen voor de Voorsterbeek op het traject tussen de Verloren Beek en gemaal Middelbeek (monding). Het raamplan is opgesteld vanuit een visie op natuurlijke, veerkrachtige beeksystemen. In die visie staat het reactiveren van natuurlijke processen in samenhang met het landschap centraal. Het herstellen van abiotische omstandigheden op systeemniveau leidt tot goede, duurzame condities voor de ontwikkeling van natuurwaarden die in een dergelijk systeem thuishoren.. 1.2. Doelstelling. Het doel van deze studie is om op basis van hydrologische, geomorfologische en ecologische kennis een raamwerk op te stellen voor het herstel van de Voorsterbeek als langzaamstromende beek en als ecologische schakel tussen de Veluwe en de IJssel. Vanuit dat raamwerk van oplossingsrichtingen worden concrete inrichtingsvarianten opgesteld om - binnen de bestaande randvoorwaarden - deze doelstellingen zoveel mogelijk te realiseren. Deze rapportage vormt de basis van het vervolgtraject, waarbij in een interactief gebiedsproces de varianten nader worden uitgewerkt. De inrichtingsvarianten moeten leiden tot: – de realisatie van een Goed Ecologisch Potentieel (GEP) voor de Voorsterbeek als KRW-type R5 (langzaamstromende midden-/benedenloop op zand); – de realisatie van een ecologische verbindingszone tussen de Klarenbeek en gemaal Middelbeek volgens het model Winde-Kamsalamander.. 1.3. Randvoorwaarden. In het uitwerken van de inrichtingsvarianten is rekening gehouden met: – het voorkomen van (extra) verdroging in natuurgebieden en landgoederen; – het voorkomen van (extra) wateroverlast; – mogelijke effecten van klimaatverandering; – de wensen ten aanzien van het huidige peilbeheer; – de wensen ten aanzien van doelmatig beheer en onderhoud; – de doelen uit de beleidsvelden recreatie, landschap en cultuurhistorie.. Alterra-rapport 2042. 9.

(12) 1.4. Visie en werkwijze. Het leidend principe in het opstellen van dit raamplan is het creëren van een gezond beeksysteem door middel van maatregelen die bijdragen aan het herstellen van een natuurlijk afvoerregime, reactiveren van karakteristieke natuurlijke processen en het herstellen van natuurlijke patronen. Hiermee worden de abiotische omstandigheden op systeemniveau hersteld en daarmee worden goede, duurzame condities geschapen voor de ontwikkeling van natuurwaarden die in een dergelijk systeem thuishoren. Vanuit deze visie kunnen inrichtingsvarianten worden opgesteld om de KRW- en EVZ-doelen te behalen. De systeemgerichte benadering biedt daarnaast de kans om bij te dragen aan de verdrogingsbestrijding in natuurgebieden in het stroomgebied en te anticiperen op klimaatverandering. De invulling van deze visie voor de Voorsterbeek is uitgewerkt in hoofdstuk 2. In dat hoofdstuk is - los van de huidige toestand en de gebruiksfuncties van de Voorsterbeek - de natuurlijke referentie beschreven. De beschreven referentie is geen blauwdruk voor de inrichting van de Voorsterbeek, maar geldt als inspiratiebron voor het creëren van een robuust en veerkrachtig systeem. Op basis van het referentiebeeld wordt in beeld gebracht op welke onderdelen de huidige toestand en het huidige gebruik van de Voorsterbeek afwijkt van deze referentiesituatie. In hoofdstuk 3 is hiervoor een analyse opgesteld van het watersysteem, het landschap en de verschillende gebruiksfuncties. Tevens zijn kansen en knelpunten geïnventariseerd ten aanzien van de verschillende gebruiksfuncties van het gebied. Vanuit de referentie, de kansen en de knelpunten is een streefbeeld uitgewerkt (hoofdstuk 4). Het streefbeeld beschrijft in een serie uitgangspunten de strategie om (a) de projectdoelen te halen, (b) synergie te halen uit de geformuleerde kansen en (c) knelpunten op te lossen. Het streefbeeld bevat tevens een 'gereedschapskist' van inrichtings- en beheersmaatregelen. De inrichtingsvarianten (hoofdstuk 5) zijn uitgewerkt op basis van de strategie en maatregelen uit hoofdstuk 4.. 10. Alterra-rapport 2042.

(13) 2. Referentie voor het natuurlijke beekdal. In dit hoofdstuk is de referentie voor het natuurlijke beekdal beschreven. Dit referentiebeeld vormt de inspiratiebron voor het opstellen van het streefbeeld en de inrichtingsvarianten (hoofdstuk 4 en 5). In de omschrijving van de referentie is bewust beperkt ingegaan op de huidige toestand van de Voorsterbeek en de gebruiksfuncties. Deze worden uitgewerkt in het vervolg van dit raamplan. In de doelen van de Kaderrichtlijn Water is de Voorsterbeek getypeerd als een langzaamstromende midden/benedenloop op zand (R5). De beschrijving van de onderstaande referentie is grotendeels ontleend aan de beschrijving van dit KRW-type in Van der Molen (2004) en Van der Molen en Pot (2007). In paragraaf 2.1 tot en met 2.3 is een beschrijving opgenomen van respectievelijk de geografie, de hydrologie en de structuren die in een natuurlijke midden-/benedenloop te verwachten zijn. In paragraaf 2.4 is een overzicht gegeven van de te verwachten soortensamenstelling. Het al dan niet voorkomen van deze soorten wordt gebruikt in de toetsing aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water (bepaling GEP-score).. 2.1. Geografie. Natuurlijke beken liggen vaak in overgangsgebieden van stuwwallen of dekzanden naar rivieren. De langzaamstromende midden- en benedenloop komen voor op plaatsen met een zwak reliëf op de hogere zandgronden: in uitgestoven laagten, glaciale erosiedalen en ingesneden beekdalen. Het betreft zowel halfopen als bosrijke landschappen. Het hele stroomgebied van de beek is hydrologisch, geomorfologisch en ecologisch nauw verbonden met dit landschap.. 2.2. Hydrologie. Van nature kennen beken een vrije afstroming van schoon water en schoon sediment. De hiermee gepaard gaande natuurlijke afvoerdynamiek leidt tot brede inundatiezones met geleidelijke gradiënten in inundatiefrequenties en de hierbij passende begroeiing. De herkomst van het water bestaat uit regen- en vooral gronden oppervlaktewater. De afvoer is laag, waardoor het water langzaam stroomt en er is een gedempte dynamiek. De sponswerking in de bovenloop zorgt ervoor dat regenwater niet meteen afstroomt, maar later gedempt wordt 'nageleverd'.. 2.3. Structuren. De oevers in natuurlijk beken zijn vrij erodeerbaar en de morfologie van de beek wordt bepaald door de combinatie van de afvoer, het verhang en de samenstelling van het bodem- en oeversediment. Deze geomorfologische processen zorgen voor rijke gradiënten in aquatische, terrestrische en moerassige habitats. Het lengteprofiel van beken van het R5-type is doorgaans meanderend. In bijlage 1 is een specifieke geomorfologische referentie voor de Voorsterbeek bepaald. Hieruit blijkt dat de beek nauwelijks tot geen neiging heeft tot het vormen van actieve meanders. De oude midden- en benedenloop van de Voorsterbeek kennen van oudsher een zwak meanderend karakter.. Alterra-rapport 2042. 11.

(14) Het dwarsprofiel van R5-type beken is asymmetrisch en structuurrijk met zandbanken, overhangende oevers, aangeslibde, rustig stromende tot stilstaande plekken en plaatselijk stroomversnellingen met banken van fijn en grof grind. Er is veel organisch materiaal aanwezig in de vorm van slibzones, detritusafzettingen, bladpakketten, takken en boomstammen. Het geheel leidt tot een rijk mozaïek aan relatief grootschalige habitats. De beken zijn beschaduwd. De middenlopen bevinden zich in loofbos. De benedenlopen bevinden zich in loofbos of in half open landschap en zijn dus deels beschaduwd. De bomen hebben invloed op de ontwikkeling en vorming van de waterloop en zorgen voor structuren langs en in de loop (boomwortels, ingevallen bomen, takken, bladeren). Het substraat van de onderwaterbodem en de steilranden bestaat vooral uit zand. Daarnaast kunnen veen, waterplanten en organische structuren ook een belangrijk substraat vormen.. 2.4. Flora en Fauna. Beken van het type R5 hebben een diverse faunasamenstelling en een begroeiing die is aangepast aan de beperkte stroming. Ter indicatie zijn in deze paragraaf enkele kenmerkende soorten benoemd. De volledige soortenlijst die relevant is voor de toetsing aan de KRW-doelen is terug te vinden in Van der Molen (2004) en Van der Molen en Pot (2007). Vegetatie De macrofytensamenstelling is zeer gevarieerd en bestaat doorgaans uit associaties van doorgegroeid fonteinkruid, waterviolier, sterrekroos, teer vederkruid, vlottende waterranonkel, blauwe waterereprijs en waterpeper. Egelskop en pijlkruid zijn ook kenmerkend voor de midden- en benedenloop van dit type. De fytobenthos bestaat uit vastzittende kiezelwieren. In het midden van de loop zijn op stenen of takken veel draadalgen te vinden. Macrofauna In het algemeen bestaat de macrofauna uit soorten die afhankelijk zijn van stromend, zuurstofrijk water. Soorten die leven op vaste substraten zoals sediment en waterplanten zijn kriebelmuggen (Simulium erythrocephalum en Eusimulium angustipes), de napjesslak en de haft. Vrij in de waterkolom leeft onder andere de wants (Aphelocheirus aestivalis) en in de litorale zone de haft (Caenis pseudorivulorum). Van oorsprong kunnen in dit soort beken ook Europese rivierkreeften worden verwacht. Deze soort is echter met de komst van uitheemse rivierkreeften (drager van de kreeftenpest) terug gedrongen en komt in Nederland nog slechts op twee plaatsen voor. Vissen De vissenpopulatie wordt gekenmerkt door kleine stroomminnende (rheofiele) soorten zoals bermpje, serpeling, kopvoorn, riviergrondel en rivierdonderpad. Op de stromingsluwe plekken kunnen ook soorten als snoek, vetje, kleine modderkruiper en tiendoornige stekelbaars worden aangetroffen.. 12. Alterra-rapport 2042.

(15) 3. Systeemanalyse. 3.1. Watersysteem. De Voorsterbeek is de midden- en benedenloop van een omvangrijker stroomgebied dat zich in zuidwestelijke richting uitstrekt tot op de Veluwe. De beek wordt voornamelijk gevoed door de Loenense Beek en de Beekbergse Beek / Klarenbeek. In figuur 3.1 is een overzicht gegeven van de ligging van het huidige stroomgebied en de begrenzing van het KRW-lichaam (studietraject). In de figuur zijn tevens de belangrijkste beeklopen weergegeven (A-watergangen).. Figuur 3.1 Huidig stroomgebied Voorsterbeek (blauwe zone), de A-watergangen van Waterschap Veluwe (blauwe lijnen) en de begrenzing van het KRW-waterlichaam Voorsterbeek (groene lijn).. Het stroomgebied van de Voorsterbeek is in de loop van de geschiedenis sterk gewijzigd: – In de bovenloop is door de aanleg van het Apeldoorns Kanaal een deel van het stroomgebied afgesneden. De Oosterhuizerspreng, de Vrijenberg/Veldhuizerspreng en de Oude Beek bij Loenen en het grondwatersysteem van de sprengen wateren nu af op het Apeldoorns kanaal. – Het bergend vermogen van het beeksysteem is sterk gereduceerd door verandering in het landgebruik en het rechttrekken van oude beeklopen. Dit heeft geresulteerd in een onnatuurlijk, ongedempt afvoerregime met grote extremen. In de zomerperiode is er doorgaans geen basisafvoer en tijdens pieken kunnen mogelijk afvoeren van meer dan 5 m3/s optreden. – Het dal van de Voorsterbeek bestaat uit een serie van laagten die kunstmatig zijn verbonden door een beek. Vanaf de jaren '30 is de beek in diverse stappen rechtgetrokken, verdiept en verbreed. Daarnaast. Alterra-rapport 2042. 13.

(16) zijn er ook veel nieuwe watergangen gegraven om de afwatering in het gebied te verbeteren. Sinds 1972 wordt de beek bemalen via het gemaal Middelbeek, en sindsdien is er ter hoogte van het gemaal een vast peil van +5.60 m NAP (Jansen, 2009). Het gemaal is alleen in werking als er niet onder vrij verval op de IJssel kan worden geloosd. Dit is alleen het geval bij hoge rivierstanden in de IJssel. Het gemaal mondt via de Uitvliet Middelbeek uit in de IJssel. Het peil in deze strang wordt gereguleerd via een stortstenen stuw bij de monding in de IJssel (hoogte +3.90 m NAP). Naast het gemaal zijn voor het onderzoekstraject drie stuwen van belang. Net bovenstrooms van het onderzoeksgebied ligt stuw Ganzenboer (streefpeil +8.10 m NAP). In benedenstroomse richting liggen stuw Mulder (streefpeil +7.00 m NAP) en stuw Rietman (streefpeil +6.40 m NAP). Benedenstrooms is het projectgebied begrensd door het gemaal Middelbeek. In deze studie is de Voorsterbeek opgedeeld in vijf trajecten: – Traject 1: Benedenloop van de Loenense Beek tot aan de Verloren Beek. – Traject 2: Voorsterbeek tussen de Verloren Beek en de Klarenbeekse Beek. – Traject 3: Voorsterbeek tussen de Klarenbeekse Beek en de provinciale weg N345. – Traject 4: Voorsterbeek tussen de provinciale weg N345 en gemaal Middelbeek. – Traject 5: Uitvliet Middelbeek. Deze trajecten zijn in figuur 3.2 op de topografische kaart aangegeven.. traject 5. traject 4 traject 3 traject 2. traject 1. Figuur 3.2 Trajectindeling Voorsterbeek.. Ter illustratie is in figuur 3.3 een lengteprofiel van de Voorsterbeek opgenomen met daarin de belangrijkste trajecten voor deze studie. In het lengteprofiel is het verloop van de bodemhoogte in de beek, het omliggende land en de streefpeilen in de verschillende stuwpanden aangegeven.. 14. Alterra-rapport 2042.

(17) 9. traject 2. traject 3. traject 4. streefpeil Mulder. hoogte (m NAP). 8. Rietman Middelbeek. 7. h beekbodem h-dal (lo). 6. h-dal (ro). 5 4 3 0. 1000. 2000. 3000. 4000. 5000. 6000. 7000. locatie langs beekas (in m vanaf Verloren Beek). Figuur 3.3 Lengteprofiel van de Voorsterbeek met de hoogte van de beekbodem en de linker- en rechteroever (respectievelijk h-dal (lo) en h-dal (ro)). In de figuur zijn ook de streefpeilen, de locaties van de stuwen en de gehanteerde trajectindeling weergegeven.. 3.2. Landschap. De geologische opbouw van het stroomgebied van de Voorsterbeek is geïllustreerd in figuur 3.4. De bronbeken ontspringen op de flanken van de stuwwal van de Veluwe. Enkele kilometers voor Klein Amsterdam verlaat de beek de stuwwal en stroomt door een zwak hellende dekzandvlakte tussen de stuwwal en de IJssel. Na de kruising van de Voorsterbeek met de provinciale weg stroomt de Voorsterbeek door voormalige en huidige IJssel-uiterwaarden. Deze drie landschappelijke compartimenten werken door in het watersysteem van de Voorsterbeek. Grofweg kan de indeling in erosie-, transport- en sedimentatiezone (Schumm, 1977) gekoppeld worden aan de drie landschappelijke compartimenten. Deze koppeling komt terug in het uitwerken van de oplossingsrichtingen van de verschillende trajecten.. erosiezone. transportzone. depositiezone. Figuur 3.4 Geologische doorsnede vanaf de stuwwal bij Loenen tot de IJssel (Stiboka, 1979).. Alterra-rapport 2042. 15.

(18) Op de hoogtekaart en de geomorfologische kaart (figuur 3.5) zijn in het landschap oude meanderpatronen en doorbraakkolken rondom de Voorsterbeek te herkennen. Deze vormen zijn waarschijnlijk ontstaan onder invloed van overstromingen van de IJssel.. Figuur 3.5 Overzicht hoogte (AHN) en geomofologie (GKN).. 3.3. Biologische en fysisch-chemische toestand Voorsterbeek. De huidige toestand van de Voorsterbeek voldoet niet aan alle doelstellingen ten aanzien van het ecologisch potentieel uit de Kaderrichtlijn Water. In tabel 3.1 zijn de scores van de KRW-toetsing opgenomen. Hierin is te zien dat de fysisch-chemische toestand in de huidige situatie voldoet aan de normen. Voor macrofauna, vis en waterplanten voldoet de huidige situatie niet aan de KRW-doelstellingen. Dit is vooral te wijten aan het gebrek aan stroming en ecologische verbindingen voor de doelsoorten voor R5-beken. In bijlage 3 is de score voor vissen nader gespecificeerd. Voor waterflora is de huidige situatie niet bekend. In bijlage 2 is een samenvatting van de volledige KRW-toetsing opgenomen.. Tabel 3.1 Biologische en algemeen fysisch-chemische toestand Voorsterbeek. Maatlat Macrofauna (EKR) Overige waterflora (EKR). Huidige situatie. Verwachting 2015. 0,36. 0,41. -. GEP 0,50. 0,49. 0,53 0,51. Vis (EKR). 0,32. 0,51. Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l). 0,06. 0,14. 0,14. Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l). 3,27. 4. 4 150. Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l). 28,7. 150. Temperatuur (maximum waarde) (°C). 20,5. 25. 25. 5,5-8,5. 5,5-8,5. 70-120. 70-120. Zuurgraad (zomergemiddelde) (-) Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%). 16. Alterra-rapport 2042. 7,92 101.

(19) 3.4. Knelpunten. De Voorsterbeek heeft net als veel andere beeksystemen in Nederland een onnatuurlijk afvoerregime. Vanaf de Late Middeleeuwen is het watersysteem van de Voorsterbeek sterk gewijzigd door aanpassingen ten behoeve van energieopwekking (watermolens), vloeiweiden, drooglegging en ontginningen van moerassen/ lokale depressies en modern (grond)waterbeheer voor de landbouw en ter voorkoming van wateroverlast. Natuurlijke bronnen, doorstroom moerassen, inundatiezones en meanderende bekenloop zijn verdwenen en vervangen door een effectief drainagestelsel van rechte watergangen met stuwen. Dit aangepaste oppervlaktewaterstelsel zorgt voor een snelle afvoer van het regenwater. De waterlopen zijn ruim gedimensioneerd en de drainagebasis van het stelsel is relatief diep ten opzichte van het natuurlijke systeem. Bij neerslag verdwijnt een groot deel rechtstreeks naar het oppervlaktewater en een kleiner deel naar het grondwater. Tijdens perioden met hevige regenval ontstaan hoge afvoerpieken in de hoofdtakken van het systeem. In het voorjaar en in de zomer valt de afvoer snel weg omdat de bodem weinig of geen water meer nalevert. De Voorsterbeek kent daarom een afvoerdynamiek met een groot verschil tussen piekafvoer en basisafvoer en een relatief lange periode zonder basisafvoer. De dimensies en het profiel van de Voorsterbeek zijn, om inundaties te voorkomen en voldoende drooglegging voor de landbouw te garanderen, aangepast aan het snel verwerken van afvoerpieken. In tabel 3.2 is het verschil tussen de actuele en historische/natuurlijke dimensies van de geul geïllustreerd. Een nadere toelichting op het bepalen van de natuurlijke dimensies van geul is opgenomen in bijlage 1. Als gevolg van deze overdimensionering is de grondwaterstand in het stroomgebied gedaald en treedt verdroging op in natuurgebieden. Inundaties werden beschouwd als wateroverlast en niet als kenmerk van een natuurlijk beeksysteem. De buffercapaciteit is gecreëerd in het watersysteem zelf, en niet door gebruik te maken van periodieke inundaties van delen van het beekdal of de overstromingsvlakte. Doordat de Voorsterbeek niet meer buiten zijn oevers treedt is er ecologisch een harde grens tussen het aquatische en terrestrische deel van het systeem ontstaan.. Tabel 3.2 De geschatte geulvullende afvoer bij natuurlijk, gedempt afvoerregime (Qbf), de actuele breedte (W), diepte (D) en de berekende natuurlijke breedte (W) en diepte (D) per traject. Traject. Van. Tot. Qbf. (m). (m). (m3/s). Actuele breedte/ diepte W (m). Natuurlijke breedte/diepte. D (m). W (m). D (m). 2. 0,0. 2257,2. 1,83. 11,1. 1,28. 7,6. 0,69. 3. 2284,2. 4823,6. 2,98. 12,9. 1,66. 9,7. 0,84. 4. 4837,6. 6634,6. 3,31. 15,2. 1,60. 10,2. 0,87. 5. 6652,5. 7726,4. 4,88. 17,1. 1,75. 12,4. 1,02. Om het grondwater in het stroomgebied in de zomer op peil te houden is de Voorsterbeek gestuwd. Als gevolg van het stuwen is in grote delen van het watersysteem de stroomsnelheid, vooral bij geringe afvoer, erg laag tot praktisch stilstaand. Door de wijze van profilering van de beekoevers en lokaal aanwezige oeververdediging ontbreken de voor natuurlijke beken kenmerkende hydromorfologische processen en heeft de beek in het profiel een uniforme waterdiepte, stroomsnelheid en substraatsamenstelling.. Alterra-rapport 2042. 17.

(20) 18. Alterra-rapport 2042.

(21) 4. Streefbeeld Voorsterbeek. Vanuit de referentie, de systeembeschrijving en de knelpunten wordt in dit hoofdstuk het streefbeeld uitgewerkt. Het streefbeeld beschrijft in een serie uitgangspunten de strategie om (a) de projectdoelen te halen, (b) synergie te halen uit andere programma's en (c) knelpunten op te lossen. Het streefbeeld bevat tevens een 'gereedschapskist' van inrichtings- en beheersmaatregelen.. 4.1. Strategie. Het herstel van de beek op systeemniveau is de belangrijkste stap in het behalen van de KRW-doelen. Op hoofdlijnen komt dat neer op het herstel van een natuurlijk afvoerregime (stroming) en het herstel van specifiek habitat in de beek zelf. Hiermee worden de omstandigheden voor rheofiele vissoorten, stroomminnende macrofauna-soorten en waterplanten verbeterd. Daarnaast dienen de ecologische verbindingen te worden hersteld zodat deze soorten de Voorsterbeek weer kunnen bereiken. Voor het opstellen van de inrichtingsvarianten voor het herstel van de Voorsterbeek is daarom de volgende drietrapsstrategie gehanteerd: 1. herstel stromende beek met een natuurlijk afvoerregime; 2. herstel ecologische verbindingen; 3. herstel habitat doelsoorten. Het doorlopen van al deze stappen is een voorwaarde voor een succesvol herstel van de Voorsterbeek. In de uitwerking van bovenstaande stappen zullen de maatregelen worden getoetst aan de randvoorwaarden ten aanzien van verdroging, wateroverlast, het peilbeheer en het doelmatig beheer en onderhoud aan de beek.. 4.2. Typen inrichtingsmaatregelen. Voor elke stap in de strategie zijn verschillende pakketten van maatregelen mogelijk. Per stap wordt in deze paragraaf een overzicht gegeven de mogelijke maatregelen. De maatregelen uit deze 'gereedschapskist' worden ingezet om in het volgende hoofdstuk de inrichtingsvarianten op te stellen. Herstel stromende beek met een natuurlijk afvoerregime Voor het herstel van de stroming en het afvoerregime zijn maatregelen in het hele stroomgebied nodig. Vasthouden van water in bovenstroomse gedeelte leidt tot demping van de afvoer in zowel droge als natte perioden. Dit kan gerealiseerd worden door: – het aantakken van oude beeklopen; – verondieping van het watersysteem; – de aanleg van inundatiezones; – het verlengen van de beekas door het aanbrengen van zwakke meandering; – de stuwpeilen naar elkaar toe bewegen; – het omkeren van het onnatuurlijke peilbeheer; – het gefaseerd en/of later verwijderen van waterplanten en helofyten; – verlaging het van stuwpeil bij gemaal Middelbeek indien verlegging van de loop via de Lage Leiding niet mogelijk is.. Alterra-rapport 2042. 19.

(22) Herstel ecologische verbindingen In dit raamplan wordt onderscheid gemaakt in twee typen ecologische verbindingszones. In de projectdoelstelling (1.2) is de 'natte' Ecologische Verbindingszone volgens het model Winde-Kamsalamander genoemd. Dit betreft de ecologische verbindingszone uit het waterbeheerplan van Waterschap Veluwe waarin de Voorsterbeek als ecologische schakel wordt ingericht tussen de IJssel en de Klarenbeekse beek, zodat de doelsoorten zich langs en via de beek kunnen verplaatsen. Maatregelen voor de Ecologische verbindingszone Winde-Kamsalamander: – vis-passeerbaar maken van gemalen en stuwen door het aanbrengen van een vispassage; – herstel lokstroom in de monding van de IJssel voor grotere vissen; – herstel habitat doelsoorten (zie onder). Daarnaast worden er in dit raamplan aanvullende verbindingszones benoemd die - in dwarsrichting op de beek de ecologische samenhang vergroten tussen de Voorsterbeek enerzijds en de omliggende poelen, watergangen en broekbossen anderzijds. Deze verbindingszones zijn van belang voor doelsoorten als poelkikker, kamsalamander en ringslang. Daarnaast kunnen deze zones ook van belang zijn als opgroeiplaats voor jonge vissen. Herstel habitat doelsoorten Binnen de structuur van het stroomgebied en de ecologische verbindingszones dient het habitat voor de doelsoorten te worden hersteld: – Herstel van het habitat voor (rheofiele) vissoorten, stroomminnende macrofauna en waterplanten door het ontwikkelen van (half)natuurlijke beekprofielen (incl. accoladeprofiel). – Het herstellen en aanleggen van poelen rondom de beek voor amfibieën. – Instellen natuurlijk vegetatiebeheer beekoevers en poelen. In figuur 4.1 a-c zijn verschillende varianten van de (half)natuurlijke beekprofielen weergegeven, waarin onderdelen uit het model Winde-Kamsalamander zijn geïntegreerd. De geulbreedte en -diepte zijn gebaseerd op de waarden voor het natuurlijke beekprofiel uit tabel 3.2.. 20. Alterra-rapport 2042.

(23) Figuur 4.1 a.. Beekprofiel conform model winde.. Figuur 4.1 b.. Beekprofiel conform model kamsalamander. Bij hoogwater zijn beide waterlichamen van elkaar gescheiden door een onderwaterdrempel.. Figuur 4.1 c.. Beekprofiel conform model kamsalamander. Bij hoog- en laagwater staan beide waterlichamen met elkaar in contact, maar bij laagwater is dit slechts een moeraszone.. Figuur 4.1 Voorbeeld van een dwarsprofiel van de Voorsterbeek na herstel volgens (a) het model Winde, (b en c) het model Kamsalamander. In bijlage 4 zijn de modellen toegelicht.. Alterra-rapport 2042. 21.

(24) 4.3. Inrichting en beheer. Inrichting en beheer van de oevers van de Voorsterbeek In paragraaf 4.2 zijn de drie beekprofielen weergegeven zoals die conform model Winde en model Kamsalamander worden toegepast. Deze profielen zijn niet bedoeld als blauwdruk voor de hele beek. Figuur 4.2 laat zien dat de zones langs de Voorsterbeek verschillend kunnen worden ingericht. Het zijn slechts vier van de talloze mogelijkheden voor inrichting. Het gevarieerd gebruiken van deze vormen zorgt voor verschillende deelhabitats en gradiënten waarin een grote diversiteit aan flora en fauna kan ontstaan.. –. 4. Langs de oevers van de Voorsterbeek ontwikkelt zich een broekbos. Type beheer: hakhoutbeheer. 3. Een ondiepe zone direct langs de Voorsterbeek waar zich waterplanten kunnen ontwikkelen. Daarnaast een hoger gedeelte waar zich voornamelijk oeverplanten en ruigtekruiden ontwikkelen. Type beheer: gefaseerd schonen, maaien en regulier verwijderen van houtopslag. 2. Meestromende geul die is aangetakt aan de Voorsterbeek. Aan weerszijde kan een onderwaterdrempel worden aangebracht, zodat het geheel bij lage peilen niet leeg stroomt (variatie is om dit niet overal te doen). De zones naast de geul kunnen worden ingericht en beheerd, zoals dit is beschreven bij 3. 1. Geïsoleerde plas-dras zones langs de Voorsterbeek. Waardevol voor amfibieën en libellen. Rondom de plassen ontwikkelt zich een oeverplantenzone en op de hogere delen kruiden en grassen. Type beheer: gefaseerd schonen, maaien en regulier verwijderen van houtopslag. Figuur 4.2 Voorbeelden van toepassing van model Winde-Kamsalamander in de Voorsterbeek.. 22. Alterra-rapport 2042.

(25) In figuur 4.2 zijn vier mogelijkheden gegeven voor de inrichting van een oeversectie van de Voorsterbeek. Voor het kiezen van maatregelen langs de lengteas van de beek is het afwisselend toepassen van deze varianten op verschillende of beide oevers mogelijk. Voor een optimale inrichting van de verbindingszone en het habitat van doelsoorten heeft een ecologische inrichting aan beide zijden van de beek de voorkeur. Afhankelijk van de beschikbare ruimte in relatie tot andere gebruiksfuncties en de eisen ten aanzien van doelmatig beheer en onderhoud kunnen de secties ook aan één zijde van de beek worden ingericht. In het geval van eenzijdige inrichting biedt een alternerend patroon goede kansen om dit te combineren met de inrichting van een zwak slingerende beekas. Overlap tussen de alternerende secties verbetert de functionaliteit als verbindingszone. Om in de alternerende trajecten het beheer machinaal uit te voeren is de maximale overlap vijf meter: de machines hebben namelijk een reikwijdte van ongeveer zes meter. Figuur 4.3 geeft hiervoor schematisch enkele mogelijkheden voor traject 2 (Klein Amsterdam-Klarenbeekse Beek). Vanuit agrarisch oogpunt is het wenselijk om alleen bosontwikkeling op de zuidzijde toe te staan, zodat het aangrenzend agrarische perceel op de noordzijde gespaard wordt van schaduw. In dat geval profiteert de beek van deze schaduwwerking, vooral met het oog op klimaatverandering. Bosontwikkeling aan de noordzijde kan goed samengaan met de aangrenzende gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur.. Figuur 4.3 Schematische weergave ecologische inrichtingszones langs Voorsterbeek met (1) inrichtingszones aan weerszijden en (2) alternerende inrichtingszones zonder en (3) met vijf meter overlap.. Alterra-rapport 2042. 23.

(26) Het traditionele onderhoud aan de taluds en oeverstroken waarbij minimaal één en meestal twee keer per jaar wordt gemaaid is problematisch voor het herstel van de natuur. Gefaseerd maaibeheer waarin 25% van het traject niet wordt gemaaid verbetert de bescherming van soorten substantieel. Het faseren van de tweede maaironde verbetert de overwinteringsmogelijkheden voor fauna. Op trajecten waar de ruimte is kan een maaibeurt om het jaar worden overwogen (bijvoorbeeld afwisselend linker- en rechteroever) (Schröder, 2010). Inrichting en beheer van inundatiezones Uitgaande van twee inrichtingsvarianten voor inundatiezones: op de betreffende inundatiezone laat men (elzen)broekbos ontwikkelen of men kiest voor een situatie waar een (laag)dynamische plas de kans krijgt zich te ontwikkelen. In de eerste situatie zal er weinig beheer hoeven te worden toegepast. Het broekbos ontwikkelt zijn sponsfunctie behorend bij dit beeksysteem. Indien men hier beheer toe wil passen is hakhoutbeheer mogelijk. In de tweede situatie koppelt men eigenlijk een retentiebekken aan de Voorsterbeek, voorzien van een onderwaterdrempel, zodat het geheel bij lage waterstanden niet leeg stroomt. In warme zomers dient hier minimaal 40 cm water te staan. Deze laat men dichtgroeien met water- en oeverplanten. Eens in de vier tot zeven jaar (afhankelijk van de locale situatie kan het kan ook eens in de twee à drie jaar nodig zijn) kan het beheer bestaan uit het verwijderen van de vegetatie. Dit gebeurt gefaseerd en aanbevolen wordt om niet meer dan 25% in één keer te verwijderen. De werkzaamheden kunnen het beste worden uitgevoerd in de maanden september en oktober, omdat dan de meeste amfibieën larven zijn gemetamorfoseerd. Inrichting en beheer van de aanvullende verbindingszones In onderstaande alinea's wordt de inrichting en het beheer van de verbindingszones beschreven. Het gaat hierbij specifiek om de in paragraaf 4.2 omschreven aanvullende verbindingszones. Op de kaarten met de inrichtingsvarianten zijn deze zones aangegeven met een rood-zwart geblokte lijn. De te realiserende verbindingszones dienen om soorten als kamsalamander, poelkikker en ringslang van noord naar zuid te verbinden en vice versa, maar ook om middels de verbindingszones een grotere samenhang te creëren met de Voorsterbeek. Op deze wijze kunnen de betreffende soorten ook habitat vinden langs de Voorsterbeek en is migratie van oost naar west en vice versa mogelijk. Bij Waterschap Veluwe ligt reeds een opgave om dergelijke zones in te richten. De verbindingszones worden aangetakt met de Voorsterbeek en kunnen worden gezien als sloten met daarin natuurvriendelijke oevers. Onderwaterdrempels in de monding van de zijsloten voorkomen dat deze verbindingszones leeg lopen tijdens warme zomers met lage waterpeilen. Onderwaterdrempels kunnen achterwege blijven indien men de natte bodem van de ecologische verbindingszones in hoogte laat verschillen. Variatie is hierbij het toverwoord, en kan er voor zorgen dat bij lage peilen er toch waterlaagtes, c.q. plassen waterhoudend blijven. Op die manier kunnen jonge vissen en amfibieën hierin hun habitat vinden. Deze structuren zijn geschikt als verbindingszone voor amfibieën en ringslangen. Daarnaast is het geschikt habitat voor jonge vissen. Voor de habitatkwaliteit in deze zones is het van belang dat er naast waterplanten ook een goed ontwikkelde helofytenzone (oeverplanten) aanwezig is. In de waterplanten kunnen larven van amfibieën zich schuilhouden en de oeverzone biedt de mogelijkheid voor amfibieën om te migreren. Het beheren van de natte zone en de plas-dras zone geschiedt op dezelfde wijze als bij poelen. De verbindingszone is als het ware een lijnvormige poel (zie beheer van poelen). Belangrijk aspect is dat het beheer gefaseerd wordt uitgevoerd. Waterschap Veluwe streeft er naar om deze stroken zoveel mogelijk na 15 juli te maaien. Het schonen en baggeren van de sloot kan het beste worden uitgevoerd tussen begin september en half oktober. De meeste larven van amfibieën zijn dan gemetamorfoseerd. Zorg ervoor dat dit in transecten gaat, dus niet alles in één keer en ook niet de ene helft in de maand september en de andere helft in de maand oktober van het zelfde jaar. Veel varianten in beheerpatronen zijn mogelijk. Zo kan men ervoor kiezen om. 24. Alterra-rapport 2042.

(27) bijvoorbeeld alternerend vakken van 50 meter te schonen en de droge oeverzones te maaien. Lokale opslag van struiken en bomen in de verbindingszone kan een welkome aanvulling zijn. Het biedt variatie en daarmee ook verschillende deelhabitats aan, bijvoorbeeld overwinteringshabitat voor amfibieën (niet alle amfibieën overwinteren in het water). Het verwijderen van struik- en boomopslag dient te gebeuren in de maanden augustus - februari.. Twee situaties in het Appense veld waar een verbindingszone kan worden gerealiseerd. In de bestaande sloten kan een accoladeprofiel worden aangebracht. De overgang van nat naar droog wordt hierdoor geleidelijker en het aandeel water wordt vergroot. Onderwaterdrempels kunnen voorkomen dat de zones droogvallen.. Inrichting en beheer van poelen Een poel is een klein vlakvormig water, dat gevoed wordt door grondwater of water vasthoudt vanwege een waterdichte leemlaag op de bodem van de poel. Een goed ontwikkelde poel is voor circa 75% begroeid met water- en oeverplanten. Het water is matig voedselrijk tot voedselrijk en op de bodem is weinig slib aanwezig. Opgaande begroeiing in de vorm van struiken en bomen houdt zonlicht tegen en zorgt ervoor dat de poel minder snel opwarmt. Dit soort poelen zijn daardoor minder geschikt als voortplantingsbiotoop. De doelsoorten die afhankelijk zijn van geïsoleerde poelen zijn kamsalamander, knoflookpad, poelkikker en in mindere mate de ringslang. Voor deze laatste soort vormen poelen een belangrijk jachtgebied. De belangrijkste basisregel bij poelonderhoud is fasering. Bij werkzaamheden moet niet de hele poel in één keer worden gebaggerd of geschoond, maar slechts de helft van de waterbodem en de vegetatie. Indien men een cluster van vijf à tien poelen bij elkaar heeft liggen met een onderlinge afstand van 100 tot 200 meter per poel kan men overwegen om twee tot drie poelen rigoureuzer te schonen. Het voordeel van een cluster poelen is dat risico's worden gespreid en dat onderhoudskosten worden gedrukt. De kraan hoeft voor de betreffende poel dan slechts eenmaal te komen in plaats van twee à drie keer. Uitgangspunt voor onderhoud van één poel. Tijdstip in het seizoen De beste tijd voor de onderhoudswerkzaamheden aan poelen is tussen begin september en half oktober. De meeste larven zijn dan gemetamorfoseerd en lopen reeds op het land. Eventueel aanwezige volwassen dieren zijn dan nog actief en kunnen zich nog uit de voeten maken. Hoe vaak? Het is belangrijk dat de sliblaag grotendeels wordt verwijderd, zodat de poel zichzelf niet zo ondiep wordt dat deze in de zomer droog komt te vallen. Daarnaast is het verwijderen van slib van belang om verrijking met nutriënten te beperken. Een poel kan zijn voortplantingsfunctie voor amfibieën verliezen als door verrijking de. Alterra-rapport 2042. 25.

(28) poel te snel dichtgroeit en de waterkwaliteit wordt aangetast. Bij het eerste keer opschonen wordt de sliblaag vanuit het midden naar het westen getrokken. Drie tot zeven jaar later wordt wederom vanuit het midden de sliblaag naar het oosten getrokken. Op deze wijze blijft een gedeelte van het noordelijk talud gespaard (de zijde waarop de zon schijnt). De noordelijke oever warmt het snelste op en heeft bij amfibieën de voorkeur om de eieren af te zetten. Ga uit van een behoefte van 30-50% open water. Opschoning is pas gewenst als de vegetatie een groter deel bedekt. Schoon de vegetatie rond de poel zo min mogelijk. Laat een strook van vijf tot tien meter rondom de poel staan en maai deze zo min mogelijk. Jaarlijks maaien is vaak niet nodig. Beter is het om af en toe de opslag van bijvoorbeeld wilg of els te verwijderen. De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met een mobiele kraan met maaikorf of dichte bak. Bij het weghalen van de sliblaag verdient de dichte bak de voorkeur.. Foto's boven:. Eén van de aanwezige poelen langs de Voorsterbeek. De poel bevindt zich nog in goede conditie, maar de aanwezige struik- en boomopslag begint aanzienlijke vormen aan te nemen. Een deel van deze begroeiing kan worden verwijderd. In de poel waren tijdens het veldbezoek zo’n dertig roepende groene kikkers aanwezig. De rechter foto laat een amplex van de poelkikker zien.. Foto's onder:. Voorbeeld van een rabatbosje met poel ten noorden van de Voorsterbeek. In de poel zijn nauwelijks kikkers aanwezig en hakhoutbeheer is hier wenselijk.. 26. Alterra-rapport 2042.

(29) 5. Inrichtingsvarianten. 5.1. Inleiding. Voor het herstel van het watersysteem van de Voorsterbeek zijn drie inrichtingsvarianten uitgewerkt. De inrichtingsvarianten zijn gericht op: 1. herstel van de Voorsterbeek in een langzaam stromende midden-/benedenloop op zand (KRW-type R5); 2. herstel van de Voorsterbeek als ecologische verbindingszone voor amfibieën en rheofiele vissen (Model Winde-Kamsalamander). De belangrijkste doelsoorten zijn: 3. rheofiele vissen: bermpje, serpeling, kopvoorn, riviergrondel en rivierdonderpad; 4. amfibieën: kamsalamander, poelkikker, ringslang.. Figuur 5.1 Ligging KRW-lichaam (groene lijn) en Ecologische Verbindingszone (zwarte stippellijn).. De maatregelen voor het herstel van de Voorsterbeek in een langzaam stromende beekloop op zand hebben betrekking op de trajecten 1 t/m 4 (zie figuur 5.1). De Uitvliet Middelbeek, traject 5, maakt geen deel uit van het KRW-waterlichaam. De Voorsterbeek mondt hier via het gemaal Middelbeek uit in een éénzijdig aange-. Alterra-rapport 2042. 27.

(30) koppelde, (laag)dynamische strang in de uiterwaarden van de IJssel. De abiotische en ecologische condities in dit traject van de beek zijn anders dan voor een KRW-type R5 gelden. Deze laagdynamische strangen vertegenwoordigen een limnofiele visgemeenschap. De wateren zijn ondiep, in de zomer langzaam tot niet stromend en kenmerken zich met soorten, zoals gele plomp en fonteinkruiden. De Uitvliet Middelbeek is een specifiek onderdeel van het KRW-type R7, een langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. In de inrichtingsvarianten zijn wel adviezen gegeven over de inrichting en het beheer van dit traject. De maatregelen voor het herstel van de Voorsterbeek als ecologische corridor voor amfibieën en vissen (Model Winde-Kamsalamander) hebben vooral betrekking op de trajecten 3 en 4. Bovenstrooms van traject 3 loopt de ecologische verbinding zone (EVZ) naar het westen door via de Klarenbeek (zie figuur 5.1). In paragraaf 5.3 zijn drie inrichtingsvarianten gedefinieerd, 1) Natuurlijk, 2) Inrichting bestaande loop en 3) Combinatie. De inrichtingsvarianten zijn op kaart ingetekend op de bijgevoegde kaarten (zie kaart 1-3). De inrichtingsvarianten zijn gebaseerd op combinaties van maatregelen voor de vijf beektrajecten (paragraaf 5.2). Voor elke traject zijn maatregelen geformuleerd die ecologisch, morfologisch en hydrologisch passend zijn voor het betreffende traject en rekening houden met de (ruimtelijke) randvoorwaarden die voor het traject gelden. De inrichtingsvarianten verschillen van elkaar in traject 4: het traject tussen de N345 en gemaal Middelbeek. Bovenstrooms van de N345 zijn de maatregelen in alle drie de varianten gelijk. Bovenstroomse maatregelen Om een gezond beeksysteem in de Voorsterbeek te creëren is het noodzakelijk om ook in de bovenstroomse delen maatregelen uit te voeren. De belangrijkste rol van het bovenstroomse traject voor de midden- en benedenloop van de Voorsterbeek is het creëren van een meer natuurlijk afvoerverloop: in droge periode een (kleine) basisafvoer en in natte perioden afgevlakte piekafvoeren. Dit kan door het vasthouden en/of vertragen van de waterafvoer in de bovenlopen van de Voorsterbeek. In het kader van de verdrogingbestrijding en het herstel van de condities voor grondwaterafhankelijke natuur in de natuurgebieden Lampenbroek (zie ook traject 1), Appense Veld en Empe- en Tondensche heide (Toplijst-gebieden ) wordt een pakket maatregelen voorbereid dat gericht is op het vasthouden van water om de grondwaterstand in deze natuurgebieden te verhogen. Dit maatregelenpakket, dat in 2013 uitgevoerd moet zijn, bestaat uit: – sloten en greppels ondieper en breder maken; – sloten en greppels dempen; – beken langer maken door ze weer te laten slingeren (meanderen) door het landschap; – stuwen plaatsen om het water op te stuwen in zijsloten; – rond natuurgebieden een hydrologische bufferzone aanleggen. In het maatregelenpakket voor bestrijding van de verdroging in het Appense Veld wordt aanbevolen de Voorsterbeek te verondiepen en te verbreden (natuurlijk beekprofiel) en het tegennatuurlijke peilbeheer (lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer) op te heffen. In de Ruilverkaveling Brummen-Voorst is één van de bovenlopen van de Voorsterbeek, de Zilvense Broekbeek, reeds opnieuw ingericht. Er is een vrij afstomende slingerende beekloop aangelegd met een ondiep natuurlijk beekprofiel. Er zijn bergingsgebieden aangelegd en de oude loop is verondiept en fungeert (tijdelijk) als ‘veligheidsklep’ bij piekafvoeren. Watergangen die uitmonden in de Zilvense Broekbeek zijn verondiept, afgekoppeld of gedempt. De herinrichting van de Zilvense Broekbeek draagt bij aan de demping van de afvoer op systeemniveau. De maatregelen die in dit Raamplan voor de midden- en benedenloop van de Voorsterbeek worden voorgesteld sluiten aan op het pakket anti-verdrogingsmaatregelen. De maatregelen zijn enerzijds gericht op realiseren van de KRW- en EVZ-doelen, maar anderzijds ook op het herstel van het totale beeksysteem: vertragen van de. 28. Alterra-rapport 2042.

(31) afvoer door aanpassing van het doorstroomprofiel, verlenging van de beekloop, verhoging van de drainagebasis door verondieping, het inrichten van inundatiezones die mee gaan stromen/bergen bij hoge afvoerpieken en aanpassing van het vegetatie beheer.. 5.2. Maatregelen per traject. Traject 1 Loenense Beek In traject 1 worden anti-verdrogingsmaatregelen genomen in het Lampenbroek, één van de Toplijst-gebieden (zie figuur 5.2). Het doel van deze maatregelen is het verhogen van de grondwaterstand in het Lampenbroek. Het maatregelenpakket bestaat uit het dempen van de greppel en het verondiepen van de waterloop die uitmondt in de Loenense Beek. Deze maatregelen dragen bij aan het herstel van het natuurlijke afvoerregime van de Voorsterbeek De maatregelen in het Raamplan Voorsterbeek voor dit traject zijn: – aanpassen van de huidige beekloop in een eenzijdig accoladeprofiel (model Winde); – het profiel wordt alternerend aangelegd zodat een zwakslingerende beekloop ontstaat; – het verondiepen van de beekbedding; – het ruimtegebruik voor de aanpassing is de huidige beekloop inclusief de onderhouds- en schouwpaden; – het accolade profiel wordt zodanig gedimensioneerd dat een beekbegeleidend moerasbos kan ontstaan. Ontwikkeling van moerasbos is met name gewenst op de zuidoever van de Beek vanwege de schaduwwerking op de beekloop; – Opheffen tegen-natuurlijk peilbeheer bij stuw Mulder (relatief lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer). Deze stuw ligt benedenstrooms van traject 1. Het doel van deze maatregelen is het creëren van potentieel leefgebied voor de doelsoorten door 1) de beekmorfologie te herstellen zodat er variatie in stroomsnelheid, substraat en vegetatie ontstaat en 2) door verondieping, de aanleg van een accoladeprofiel en de aanpassing van het stuwbeheer waardoor de stroming in de beekloop wordt hersteld zonder dat er grote verdrogingseffecten en wateroverlast optreden.. Overzicht vanaf stuw Mulder richting het zuidwesten over de Loenense beek.. Alterra-rapport 2042. 29.

(32) Figuur 5.2 Anti-verdrogingsmaatregelen Lampenbroek.. Traject 2 (Voorsterbeek: Klein Amsterdam-Klarenbeek) Het maatregelenpakket is hier vanwege de landschappelijke gesteldheid (transportzone) en de beperkte ruimte gericht op het ontwikkelen van een geschikt beekmilieu voor de rheofiele vissen en een verbindingszone voor amfibieën. In dit traject treedt geen inundatie op buiten het beekprofiel. De maatregelen in dit Raamplan voor dit traject zijn: – aanpassen van de huidige beekloop in een eenzijdig accoladeprofiel (model Winde); – aanleg van een alternerend profiel zodat een zwakslingerende beekloop ontstaat; – verondiepen van de beekbedding; – ruimtegebruik voor de aanpassing is de huidige beekloop inclusief de onderhouds- en schouwpaden; – het accoladeprofiel wordt zodanig gedimensioneerd dat een beekbegeleidend moerasbos kan ontstaan. Ontwikkeling van moerasbos is met name gewenst op de zuidoever van de beek vanwege de schaduwwerking op de beekloop; – opheffen tegennatuurlijk peilbeheer bij stuw Mulder en stuw Rietman (relatief lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer).. 30. Alterra-rapport 2042.

(33) Gedeeltelijk zijn oevers in traject 2 natuurvriendelijke ingericht, zoals de linkerfoto laat zien. Deze zone is te ‘droog’ aangelegd en wordt ook niet gefaseerd beheerd (in dit geval maaien). Het overgrote deel van de oevers biedt daardoor weinig mogelijkheden voor flora en fauna, zoals de rechterfoto duidelijk maakt. De overgang van nat naar droog is te abrupt.. Traject 3 (Klarenbeek - N345) Uitgangspunt voor dit traject is het herstellen van de beek voor rheofiele vissen en het ontwikkelen van habitat én verbindingszones voor amfibieën. Inundatie tijdens hoge afvoeren treedt gedeeltelijk op binnen het beekprofiel en gedeeltelijk in de inundatiezones. Het maatregelenpakket bestaat uit: – aanpassen van de huidige beekloop in een eenzijdig accoladeprofiel met een brede inundatiezone; – aanleg van het combinatieprofiel Winde-Kamsalamander in het inundatiegebied; – verondiepen van de beekbedding; – licht slingerend verloop in het beekprofiel aanbrengen om variatie in stroomsnelheden te bewerken en de loop te verlengen; – ontwikkelen van stootoevers langs hogere gronden (lokaal); – opheffen tegennatuurlijk peilbeheer bij stuw Rietman (relatief lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer). Peilverschil over de stuw wordt verkleind door verondieping van de Voorsterbeek benedenstrooms van de stuw. Aandachtspunt hierbij is het peilbeheer en de bestaande witvispassages; – ontwikkelen van ondiep water, moeras en moerasbos in de inundatiezone; – Juffersgat geïsoleerd laten. In de huidige situatie heeft zich een oud beukenbos rondom het Juffersgat ontwikkeld. Wat de waarde van dit bos voor vleermuizen precies betekent is niet bekend, maar op basis van expert judgement kan worden gesteld dat hier naar alle waarschijnlijkheid vleermuizen zijn gevestigd. Ook is het niet ondenkbaar dat het hierbij om kraamkolonies c.q. kraambomen gaat, bijvoorbeeld van de rosse vleermuis. Om het Juffersgat te laten functioneren in het systeem van de Voorsterbeek zou men alle beuken moeten kappen, de waterpartij baggeren en vervolgens verondiepen. In de huidige situatie is het Juffersgat te diep en herbergt andere ecologische waarden. Met de wetenschap dat in de nabije omgeving op veel plaatsen nieuwe poelen zijn aangelegd en er nog meer poelen bijkomen is het daarom raadzaam om het Juffersgat geïsoleerd te laten; – Ontwikkelen van aanvullende verbindingszones tussen de Voorsterbeek, clusters van poelen op het Appense Veld en geïsoleerde poelen ten zuiden van de Voorsterbeek langs bestaande watergangen ten behoeve van de kamsalamander. Dit kan door het verondiepen van de watergangen, de aanleg van plasdraszones en verbindingspoelen. Om effecten van verdroging tegen te gaan kan in de uitmonding naar de Voorsterbeek een drempel worden aangelegd.. Alterra-rapport 2042. 31.

(34) Overzicht van de huidige situatie in de Voorsterbeek in traject 3. De beek is overgedimensioneerd en heeft het karakter dat hoort bij een eurytope en limnofiele visgemeenschap.. Voorbeeld van herstelde beekloop Winde-Kamsalamander na twee jaar met bosontwikkeling in de Groenlose Slinge.. 32. Alterra-rapport 2042.

(35) Traject 4 (N345-gemaal Middelbeek) Uitgangspunt voor dit traject is het herstellen van de beek voor rheofiele vissen en het ontwikkelen van habitat en verbindingszones voor amfibieën. De maatgevende afvoer wordt in het beekprofiel en in de inundatiezones afgevoerd. Het maatregelenpakket bestaat uit: – het aankoppelen van de oude loop van de Voorsterbeek; – aankoppelen van de oude loop van de Voorsterbeek aan de sloot Keizershof; – herinrichten van de sloot Keizershof met een natuurlijk beekprofiel; – lage terreindelen bestemmen/inrichten als inundatiezone; – aanleggen van een drempel in de huidige loop van de Voorsterbeek om een beperkte basisafvoer via de oude loop van de Voorsterbeek te realiseren; – uitstroom via de sloot Keizershof naar de Lage Leiding; – uitstroom via de oude monding van de Voorsterbeek in de Lage Leiding; – bestaande loop Voorsterbeek inrichten als moeraszone; – handhaven bestaande loop Voorsterbeek voor transport afvoerpieken naar het gemaal; – profiel bestaande loop Voorsterbeek aanpassen in een één- of tweezijdig accoladeprofiel (bij eenzijdig accoladeprofiel alternerend); – peilbeheer stuw/gemaal Middelbeek aanpassen. Het peil gemaal Middelbeek is de draaiknop om afvoer te regelen en stroming in het systeem te herstellen. De maximale peilverlaging is 1 m (peil Lage Leiding); – aanleg van vispassage gemaal Middelbeek, eventueel in combinatie met vispassages richting de Lage Leiding en Oude IJssel (gemaal Middelbeek en stuw Groothuis). Ook de Lage Leiding is een KRW-lichaam waar herstel van vismigratie bij stuwen en het gemaal aan de orde is. Een optimalisatie van het beheer van stuw Groothuis, gericht op water vasthouden en bergen is van belang om bij de eventuele koppeling van de Voorsterbeek op de Lage Leiding een goed peilbeheer en een lokstroom te garanderen voor visoptrek.. Naast de huidige loop van de Voorsterbeek ligt in traject 4 nog de oude loop. Voorgesteld wordt om deze loop weer op te pakken. De beek dient te worden aangekoppeld, maar niet te worden ingericht, zodat waardevolle ecologische waarden niet verloren gaan.. Alterra-rapport 2042. 33.

(36) Voorbeeld van ontwikkeling moeraszone met poelen in oude loop Groenlose Slinge en recreatief fietspad (foto G. Maas).. Aanleg vispassage gemaal Middelbeek In de Voorsterbeek komen in de huidige situatie alleen de doelsoorten bermpje en de riviergrondel voor. Om ervoor te zorgen dat ook ander doelsoorten vanuit de IJssel de Voorsterbeek kunnen bereiken is het van belang om gemaal Middelbeek vispasseerbaar te maken. De herinrichting van de Voorsterbeek dient dan al (gedeeltelijk) te zijn uitgevoerd omdat de aanwezigheid van geschikt habitat een voorwaarde is voor succes.. Gemaal Middelbeek.. De voornaamste doelsoorten die kunnen bijdragen aan een betere GEP-score in de KRW zijn kopvoorn, paling en serpeling. De beoogde vispassage dient dan in ieder geval ook voor deze soorten te functioneren. Daarnaast is het wenselijk dat ook bodembewonende vissen van de passage gebruik kunnen maken, maar voor het behalen van de GEP-score is dit niet meteen noodzakelijk. Met uitzondering van de rivierdonderpad worden de twee andere bodembewonende doelsoorten reeds aangetroffen in de Voorsterbeek, namelijk riviergrondel en bermpje. De onderstaande verspreidingsbeelden (figuur 5.3) laten vooral van de kopvoorn zien dat deze soort zelden wordt waargenomen in de IJssel. Ook de serpeling wordt er niet vaak aangetroffen. De beelden maken duidelijk dat na realisatie van de vispassage niet direct kan worden verwacht dat deze gewenste soorten de Voorsterbeek optrekken. Ook in Kranenbarg en Bosveld (2009) wordt aangegeven dat de kopvoorn en serpeling incidenteel worden waargenomen in de IJssel.. 34. Alterra-rapport 2042.

(37) De verspreidingsbeelden laten ook zien dat beide soorten regelmatig worden waargenomen in de Maas. Het is niet ondenkbaar dat de beken die in verbinding staan met de Maas hierop van invloed zijn. Volwassen dieren kunnen hier zijbeken optrekken om te paaien en vervolgens weer afzakken naar de grote rivier. De soort paait in de Maas echter ook op de ondiepe grindbanken.. –. Figuur 5.3 Verspreidingsbeelden van kopvoorn, serpeling en paling. Bron: RAVON.. Eisen waaraan de vispassage moet voldoen zijn: – Passeerbaar zijn voor kopvoorn in de maanden maart, april en mei. Eind april tot in mei vindt de voortplanting plaats, maar de dieren kunnen echter eerder naar hun voortplantingswateren trekken. – Passeerbaar zijn voor serpeling in de maanden februari tot mei. De serpeling paait al vroeg in het seizoen en van half maart tot begin april. – Passeerbaar in de maanden juli tot november voor paling. In deze periode trekken schieralen (palingen die aan het einde van hun levenstadium reiken) richting zee om hun migratie tocht naar de voortplantingswateren te beginnen. – Advies: maak gebruik van een visvriendelijk vijzelgemaal, zodat alle vissoorten het gemaal kunnen passeren. Passeren via de klep is slechts voor een beperkt aantal vissoorten mogelijk. Vooral voor bodembewonende soorten als rivierdonderpad is dit een hindernis. Traject 5 (Uitvliet Middelbeek) Uitgangspunt voor dit traject is het herstel van de rivierdynamiek (morfo- en hydrodynamiek). De natuurlijke monding van beken in laaglandrivieren gaat in veel gevallen via een oude rivierarm/strang. De Voorsterbeek mondt vanaf het Gemaal Middelbeek ook uit in een strang. Door de stortstenen dam in de monding wordt het peil in de strang beheerst en fluctueert het slechts een deel van het jaar mee met de rivier. Grote delen van het jaar is er geen of een geringe stroming. Door de drempel te verwijderen gaat de geul meebewegen met het rivierpeil en is er over een langere periode stroming in het systeem. De basisafvoer vanuit de Voorsterbeek zorgt ook bij lage rivierstanden voor een kleine lokstroom door de strang. Als nadeel kan worden opgemerkt dat de stang periodiek vrijwel droog kan vallen en vissen niet kunnen optrekken. Het maatregelenpakket bestaat uit (zie ook figuur 5.4).: – Stortstenen dam verwijderen. Nu zwemmen jaarlijks grotere limnofiele soorten als brasem zich dood. De achterliggende wateren zijn zeer waarschijnlijk niet bereikbaar als paaiplaats voor grotere soorten als snoek (en mogelijk kwabaal). – Verwijderen lengtekrib bij de monding.. Alterra-rapport 2042. 35.

(38) –. Stortstenen verwijderen aan de oostzijde van de oever. De westzijde moet blijven gehandhaafd in verband met afkalving van de winterdijk. Onderwaterdrempels aanbrengen in ‘zijplassen/strangen’ om te voorkomen dat deze helemaal leeglopen. Deels van de beekloop in zone 4 kan worden vrijgezet van begroeiing. Deze maatregel wordt meer ingegeven vanuit recreatief standpunt dan vanuit ecologisch oogpunt.. – –. Eén van de buitendijkse maatregelen is het verwijderen van de stortstenen dam in de monding. In de huidige situatie kunnen vissen de achtergelegen strangen niet bereiken om te paaien. De rechter foto laat twee op de stenen dood gesprongen paairijpe brasems zien. Tijdens het moment van opname lagen er in totaal twaalf dode brasems.. 1. Verwijderen van lengtekrib. 4. Deels afgraven en stortsteen aan deze zijde van de beek verwijderen.. 2. Verwijderen van stortsteen. 3. Verwijderen stortstenen dam in de monding.. 5. Realiseren van onderwaterdrempels, zodat de strangen en plassen niet leegstromen.. 6. Behouden van stortsteen aan de oostzijde van de beek i.v.m. de winterdijk.. 7. Uit recreatief oogpunt een deel van de bosschage verwijderen, zodat Voorsterbeek beter tot uiting komt op landgoed De Pol.. Inrichtingsaanbevelingen voor het buitendijkse tracé van de Voorsterbeek.. Figuur 5.4 Schets mogelijke inrichting van het buitendijkse tracé van de Voorsterbeek.. 36. Alterra-rapport 2042.

(39) 5.3. Drie inrichtingsvarianten. In de beschrijving van de varianten wordt verwezen naar de kaarten van de inrichtingsvarianten in bijlage 5. Variant 1. Natuurlijk. Zie kaart 1 In deze natuurlijke variant wordt in traject 4 de oude loop van de Voorsterbeek gereactiveerd als nieuwe hoofdloop. De inrichtingsmaatregelen voor de oude loop worden beperkt tot het aantakken van de loop. De morfologie van het terrein en de beek is nog intact en hoeft dus niet te worden ingericht. De Voorsterbeekloop wordt via de benedenloop van de sloot Keizershof doorgetrokken naar de Lage Leiding. De verbinding met de Uitvliet Middelbeek verloopt via een vispassage in het gemaal tussen de Lage Leiding en het buitendijkse gebied. De benedenloop van de sloot Keizershof wordt ingericht met een natuurlijk beekprofiel (model Winde). Een alternatief voor de uitmonding in de Lage Leiding via de sloot Keizershof is het traject van de oude loop van de Voorsterbeek tussen de stuwbeheerderswoning en de naastgelegen boerderij. De bestaande hoofdloop wordt in deze variant ingericht als moeraszone/inundatiezone. Alle overige lage delen in de traject 4 functioneren als inundatiezone. Bij hoge afvoeren kan hier water worden geborgen. De inundatiezones ontwikkelen tot moeras(ruigten) of moerasbossen. De hogere delen in traject 4 worden uit landschappelijk oogpunt (openheid, zichtlijnen) beheerd als grasland. Bij deze variant wordt ervan uitgegaan dat in het stroomgebied van de Voorsterbeek voldoende maatregelen zijn getroffen om water langer vast te houden, te bergen en vertraagd af te voeren zodat het verschil tussen piekafvoer en basisafvoer kleiner is geworden. Variant 2. Inrichting bestaande loop. Zie kaart 2 In deze variant concentreren de maatregelen zich op de huidige loop van de Voorsterbeek. De huidige loop van de Voorsterbeek wordt gehandhaafd. Het stuwpeil gemaal Milddelbeek zal worden verlaagd en het profiel van de beek zal over de gehele lengte worden aangepast (model Winde-Kamsalamander). Deze aanpassing bestaat uit het verondiepen en versmallen van het profiel binnen het huidige kader. Zo nodig wordt een cascade van drempels aangelegd om ongewenste peileffecten (ten westen van de N345) tegen te gaan. De kaden langs de Voorsterbeek worden verwijderd en evenals in variant 1 fungeren de lage delen aan weerzijden van de huidige loop als inundatiezones waarin moerasruigtes en bossen tot ontwikkeling kunnen komen. De verbinding met de Uitvliet Middelbeek verloopt via een vispassage in het gemaal tussen de huidige loop van de Voorsterbeek en het buitendijkse gebied. Bij piekafvoeren kan de bestaande gemaalcapaciteit optimaal worden benut. Variant 3. Combinatie. Zie kaart 3 Deze variant is een combinatie tussen variant 1 en variant 2. In deze combinatievariant wordt in traject 4 de oude loop van de Voorsterbeek gereactiveerd als de nieuwe hoofdloop onder normale hydrologische omstandigheden. Direct ten oosten van de N345 wordt met een drempel (of soortgelijk kunstwerk) in de huidige loop van de Voorsterbeek het water naar de oude loop geleid. In tegenstelling tot variant 1 wordt niet aangesloten op de sloot Keizershof, maar wordt aan het einde van het tracé van de oude loop weer aangesloten op het huidige traject van de Voorsterbeek. Het stuwpeil bij gemaal Milddelbeek zal worden verlaagd en het profiel van het benedenstroomse deel van de huidige loop van de Voorsterbeek zal worden aangepast (model Winde-Kamsalamander). De sloot Keizershof wordt verbonden met de oude loop van de Voorsterbeek. Indien nodig wordt in de monding van de sloot een drempel gelegd om ongewenste peileffecten in het landbouwgebied tegen te gaan. Het afgekoppelde deel van de huidige loop van de Voorsterbeek blijft intact als ‘bypass’ bij hoge afvoeren. Na verloop van tijd zal in de bypass verlanding optreden en zal het gebied zich ontwikkelen als (doorstroom)moeras/-moerasbos met poelen, een geschikt habitat voor de doelsoorten voor dit gebied. De bypass zal hierdoor steeds meer een bergende functie krijgen. Met beheer kan hier worden gestuurd. Door de benedenstroomse aansluiting op de huidige loop van de Voorsterbeek kan bij piekafvoeren. Alterra-rapport 2042. 37.

(40) optimaal gebruik worden gemaakt van de gemaalcapaciteit. De verbinding met de Uitvliet Middelbeek verloopt via een vispassage in het gemaal tussen huidige loop van de Voorsterbeek en het buitendijkse gebied. Relevant voor alle drie varianten Voor alle drie varianten geldt dat er meerdere amfibieënpoelen worden gerealiseerd in de (nabije) omgeving van de Voorsterbeek. Op verschillende locaties worden bestaande poelenclusters verbonden met de Voorsterbeek door middel van aanvullende ecologische verbindingszones. Dit zijn bestaande lijnvormige wateren die uitmonden in de Voorsterbeek. Deze watergangen worden geoptimaliseerd door de drainagebasis omhoog te brengen en het aanleggen van plas-draszones (natuurvriendelijke oevers). Er worden poelen aangelegd die strikt geïsoleerd liggen, zodat deze niet worden bevolkt door vissen en een bijdrage leveren aan doelsoorten als kamsalamander en poelkikker. Er zullen ook poelen worden aangelegd die wel periodiek onder invloed van de Voorsterbeek vallen, en dus kunnen worden bevolkt door vissen. Ook worden in de drie varanten op meerder plaatsen in de trajecten 2 en 3 inundatie-/overstromingszones voorgesteld. In deze zones wordt de natuurlijke overstromingsdynamiek hersteld. Deze dienen tegelijkertijd als ruimte om bij hoge afvoeren water gecontroleerd te kunnen bergen. Deze zones worden ingericht als habitat en corridor voor amfibieën (o.a. kamsalamander en poelkikker).. 5.4. KRW-doelstellingen. Analyses met QB-wat laten zien dat de GEP-score voor vissen alleen kan worden gehaald indien naast de inrichting ook het gemaal vispasseerbaar wordt gemaakt. Soorten, zoals paling, kopvoorn en serpeling moeten vanuit de IJssel hun weg naar de Voorsterbeek vinden. Deze soorten worden in de huidige situatie niet aangetroffen in de Voorsterbeek. De beekprik zal niet vanuit de IJssel komen en wordt nu slechts in het bovenstroomse gebied van de Voorsterbeek aangetroffen. Terugkeer van deze soort in de Voorsterbeek is eventueel mogelijk na inrichting van variant 1 (natuurlijke variant). Een voorwaarde hiervoor is echter dat het traject tussen de huidige populatie en de Voorsterbeek volledig moet zijn ingericht als verbindingszone voor de beekprik. In inrichtingsvariant 1 wordt dus wel het habitat voor de beekprik gerealiseerd, maar een eventuele vestiging van de beekprik is afhankelijk van de resultaten op stroomgebiedsniveau. In het algemeen geldt dat het succes van het herstel van habitat en verbindingen voor rheofiele soorten beperkt kan worden door het niet inrichten van beektrajecten waar limnofiele en eurytope zich thuis voelen. Het niet aanpakken van deze trajecten zorgt tevens voor een influx van eurytope en limnofiele soorten als baars, blankvoorn, brasem, driedoornige stekelbaars, ruisvoorn, snoek, vetje en zeelt. Soorten die nu reeds aanwezig zijn, maar waarvan men in het streefbeeld liever ziet dat de aantallen c.q. dichtheden lager zijn.. 38. Alterra-rapport 2042.

(41) 6. Relatie met relevante beleidsvelden. 6.1. Ecologische hoofdstructuur/Natura 2000. Voorsterbeek Natura 2000 en wetgeving Nabij de Voorsterbeek ligt Natura 2000-gebied ‘Landgoederen Brummen’, bestaande uit de landgoederen Leusveld en Voorstonden en de Empese en Tondense Heide: een snoer van overwegend natte, grondwatergevoede heiden, broek- en hooilanden en bossen op de oostflank van de Veluwe en de overgang naar de IJssel. Het geheel beslaat 709 hectare.. Voor de volgende zeven habitattypen is dit gebied aangewezen: H3130 Zwakgebufferde vennen. H4010 Vochtige heiden. H6230* Heischrale graslanden. H6410 Blauwgraslanden. H7150 Pioniersvegetaties met snavelbiezen. H9160 Eiken-haagbeukenbossen. H91E0* Vochtige alluviale bossen. De typen die met een asterisk zijn aangegeven zijn prioritaire habitattypen. De gebieden zijn voor een tweetal habitatsoorten aangewezen, namelijk kamsalamander (H1166) en drijvende waterweegbree (H1831). Deze gebieden kenmerkten zich tot ver in de eerste helft van de twintigste eeuw doordat ze jaarlijks langdurig overstroomd waren met een mengsel van regenwater en lokaal en diep grondwater en plaatselijk ook beek- en rivierwater (transgressie en regressie vanuit de IJssel). Deze langdurige overstromingen werden veroorzaakt door een geremde afvoer vanwege hoge IJsselstanden en de beperkte afvoercapaciteit van de beekmondingen (flessenhals) in de hoge rug. Door normalisatie van de beken en een verbeterde afvoer op de IJssel (gemalen) is de wateroverlast sterk verminderd. Het geheel heeft tot gevolg gehad dat verdrogingsgevoelige natuur achteruit is gegaan.. Alterra-rapport 2042. 39.

(42) Voor de fauna is de fijnschalige afwisseling c.q. mozaïek van belang waarin verschillende typen bossen en struwelen zorgen voor overgangen en micromilieus. Ook de vele gradienten van hoog naar laag en van droog naar nat dragen bij aan de grote faunarijkdom. Deze uit zich onder meer in de aanwezigheid van kamsalamander, ringslang, poelkikker en - bij Voorstonden - knoflookpad. Voor de kamsalamander en de knoflookpad behoort de Zuidelijke IJsselvallei tot de belangrijkste leefgebieden in ons land. Ter versterking van de populaties van deze soorten zijn de laatste decennia veel poelen aangelegd. De vele aanwezige mozaïekstructuren zijn ook van belang voor soorten als das, spiegeldikkopje (verdwenen sinds de jaren ’90 in de vorige eeuw), tengere pantserjuffer, kleine vuurvlinder, zompsprinkhaan en gouden sprinkhaan (Schaminée en Janssen, 2009). Herstel Voorsterbeek en Natura 2000 De voorstellen in dit raamplan moeten worden getoetst op de externe werking die de voorstellen mogelijk kunnen hebben op de habitattypen en habitatsoorten waarvoor Natura 2000-gebied ‘Landgoederen Brummen’ is aangewezen. Hierbij zal onderscheid moeten worden gemaakt in twee fasen, namelijk de uitvoeringsfase en de beheerfase met de uiteindelijke inrichting. De omschrijving van de (instandhoudings)doelen voor dit Natura 2000-gebied hebben niet alleen betrekking op de te beschermen soorten en habitats in een netwerk van gebieden, maar verwijzen nadrukkelijk naar het in stand houden van kwaliteit, structuur en functies van de gebieden voor de te beschermen soorten en andere typische soorten (art.1 Habitatrichtlijn). De te beschermen soorten en habitats vormen de kern van de bescherming. Deze bescherming kan echter niet los worden gezien van de gebieden als geheel, omdat ze wat structuur en kwaliteit betreft moeten functioneren voor de te beschermen soorten en habitats. Dat functioneren wordt beoordeeld met behulp van de criteria die van belang zijn voor de soorten en habitattypen, zoals het verspreidingsbeeld in Nederland, de benodigde oppervlakten en de levensvatbare (lokale)populaties. De Habitatrichtlijn bepaalt verder dat de te nemen (beschermings) '… maatregelen rekening moeten houden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden'. (art. 2 lid 3). Deze bepaling maakt het mogelijk eigenaren en gebruikers van de Natura 2000-gebieden bij het beheer te betrekken en het beheer af te stemmen op andere te beschermen waarden zoals landschappelijke en aardkundige waarden (Apeldoorn et al., 2010). Herstel Voorsterbeek en Flora- en Faunawet Voordat werkzaamheden voor herstel van de Voorsterbeek kunnen plaats vinden, dient een ontheffing te worden aangevraagd van de verbodsbepalingen in de Flora- en Faunawet. Hiervoor zal de initiatiefnemer, in deze Waterschap Veluwe, in beeld moeten brengen welke beschermde natuurwaarden er in het betreffende plangebied voorkomen (zogeheten 0-meting ofwel natuurtoets) (Blitterswijk et al., 2006). Aanbevolen wordt om ‘hotspots’ van beschermde soorten in beeld te brengen. In een plan van aanpak kan dan worden opgesteld ‘hoe’, ‘wanneer’ en ‘waarom’ de inrichting van de Voorsterbeek moet worden aangepakt. In de huidige situatie ligt langs de Voorsterbeek een bewoonde dassenburcht. Tijdens één van de veldbezoeken door de auteurs is ook een das overdag aangetroffen. In een plan van aanpak waarin wordt beschreven ‘Hoe om te gaan met beschermde natuurwaarden?’ zal moeten worden vermeld hoe de das ongeschonden tijdens de aanlegfase/uitvoeringsfase en de uiteindelijke fase kan worden gehandhaafd binnen. 40. Alterra-rapport 2042.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The feedstock was varied in terms of age of the tires, single tire parts versus whole tires, particle size of the granulated tire rubber, carbon black versus silica filled rubber,

Maak van de collecties geen onoplosbare speurtocht in de toe- komst: voeg de kaartcoördinaten van de vindplaatsen toe aan uw etiketten, dat hoeft met de moderne middelen zoals pc’s

De bestudering van het materiaal van ventrosa, hem door Lorié toegezonden, bevestigde zijn verwachting: Turba ventrosa Montagu 1803 • Turbo stagnalis Baster, doch beide namen

R afhankelijk van het ras S afhankelijk van serotype - - (actieve) bestrijding - geen waard ● slechte waard ●● matige waard ●●● goede waard Meloidogyne

The current study aimed to assess the nutritional status of professional rugby players in Mpumalanga and compared the results to current sports nutrition guidelines.. A

Verdere Onderwys en Opleidingsfase. Die doel van hierdie vraag is om te bepaal watter temas repondente as noodsaaklik ag by onderwysersopleiding. lnligting uit die

The planning theories which represent non-motorised transport planning as an alternative to motorised transportation include the Smart growth theory, New urbanism

Hover,” Meas. Adiprawita, “Parameter identification and design of a robust attitude controller using H ∞ methodology for the raptor E620 small-scale helicopter,” Int..