• No results found

Loenense Beek

In document Raamplan Voorsterbeek (pagina 31-39)

In traject 1 worden anti-verdrogingsmaatregelen genomen in het Lampenbroek, één van de Toplijst-gebieden (zie figuur 5.2). Het doel van deze maatregelen is het verhogen van de grondwaterstand in het Lampenbroek. Het maatregelenpakket bestaat uit het dempen van de greppel en het verondiepen van de waterloop die uitmondt in de Loenense Beek. Deze maatregelen dragen bij aan het herstel van het natuurlijke afvoerregime van de Voorsterbeek

De maatregelen in het Raamplan Voorsterbeek voor dit traject zijn:

– aanpassen van de huidige beekloop in een eenzijdig accoladeprofiel (model Winde); – het profiel wordt alternerend aangelegd zodat een zwakslingerende beekloop ontstaat; – het verondiepen van de beekbedding;

– het ruimtegebruik voor de aanpassing is de huidige beekloop inclusief de onderhouds- en schouwpaden; – het accolade profiel wordt zodanig gedimensioneerd dat een beekbegeleidend moerasbos kan ontstaan.

Ontwikkeling van moerasbos is met name gewenst op de zuidoever van de Beek vanwege de schaduwwerking op de beekloop;

– Opheffen tegen-natuurlijk peilbeheer bij stuw Mulder (relatief lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer). Deze stuw ligt benedenstrooms van traject 1.

Het doel van deze maatregelen is het creëren van potentieel leefgebied voor de doelsoorten door 1) de beekmorfologie te herstellen zodat er variatie in stroomsnelheid, substraat en vegetatie ontstaat en 2) door verondieping, de aanleg van een accoladeprofiel en de aanpassing van het stuwbeheer waardoor de stroming in de beekloop wordt hersteld zonder dat er grote verdrogingseffecten en wateroverlast optreden.

Figuur 5.2

Anti-verdrogingsmaatregelen Lampenbroek.

Traject 2 (Voorsterbeek: Klein Amsterdam-Klarenbeek)

Het maatregelenpakket is hier vanwege de landschappelijke gesteldheid (transportzone) en de beperkte ruimte gericht op het ontwikkelen van een geschikt beekmilieu voor de rheofiele vissen en een verbindingszone voor amfibieën. In dit traject treedt geen inundatie op buiten het beekprofiel.

De maatregelen in dit Raamplan voor dit traject zijn:

– aanpassen van de huidige beekloop in een eenzijdig accoladeprofiel (model Winde); – aanleg van een alternerend profiel zodat een zwakslingerende beekloop ontstaat; – verondiepen van de beekbedding;

– ruimtegebruik voor de aanpassing is de huidige beekloop inclusief de onderhouds- en schouwpaden; – het accoladeprofiel wordt zodanig gedimensioneerd dat een beekbegeleidend moerasbos kan ontstaan.

Ontwikkeling van moerasbos is met name gewenst op de zuidoever van de beek vanwege de schaduwwerking op de beekloop;

– opheffen tegennatuurlijk peilbeheer bij stuw Mulder en stuw Rietman (relatief lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer).

Gedeeltelijk zijn oevers in traject 2 natuurvriendelijke ingericht, zoals de linkerfoto laat zien. Deze zone is te ‘droog’ aangelegd en wordt ook niet gefaseerd beheerd (in dit geval maaien). Het overgrote deel van de oevers biedt daardoor weinig mogelijkheden voor flora en fauna, zoals de rechterfoto duidelijk maakt. De overgang van nat naar droog is te abrupt.

Traject 3 (Klarenbeek - N345)

Uitgangspunt voor dit traject is het herstellen van de beek voor rheofiele vissen en het ontwikkelen van habitat én verbindingszones voor amfibieën. Inundatie tijdens hoge afvoeren treedt gedeeltelijk op binnen het beek- profiel en gedeeltelijk in de inundatiezones.

Het maatregelenpakket bestaat uit:

– aanpassen van de huidige beekloop in een eenzijdig accoladeprofiel met een brede inundatiezone; – aanleg van het combinatieprofiel Winde-Kamsalamander in het inundatiegebied;

– verondiepen van de beekbedding;

– licht slingerend verloop in het beekprofiel aanbrengen om variatie in stroomsnelheden te bewerken en de loop te verlengen;

– ontwikkelen van stootoevers langs hogere gronden (lokaal);

– opheffen tegennatuurlijk peilbeheer bij stuw Rietman (relatief lage peilen in de winter, hoge peilen in de zomer). Peilverschil over de stuw wordt verkleind door verondieping van de Voorsterbeek benedenstrooms van de stuw. Aandachtspunt hierbij is het peilbeheer en de bestaande witvispassages;

– ontwikkelen van ondiep water, moeras en moerasbos in de inundatiezone;

– Juffersgat geïsoleerd laten. In de huidige situatie heeft zich een oud beukenbos rondom het Juffersgat ontwikkeld. Wat de waarde van dit bos voor vleermuizen precies betekent is niet bekend, maar op basis van expert judgement kan worden gesteld dat hier naar alle waarschijnlijkheid vleermuizen zijn gevestigd. Ook is het niet ondenkbaar dat het hierbij om kraamkolonies c.q. kraambomen gaat, bijvoorbeeld van de rosse vleermuis. Om het Juffersgat te laten functioneren in het systeem van de Voorsterbeek zou men alle beuken moeten kappen, de waterpartij baggeren en vervolgens verondiepen. In de huidige situatie is het Juffersgat te diep en herbergt andere ecologische waarden. Met de wetenschap dat in de nabije omgeving op veel plaatsen nieuwe poelen zijn aangelegd en er nog meer poelen bijkomen is het daarom raadzaam om het Juffersgat geïsoleerd te laten;

– Ontwikkelen van aanvullende verbindingszones tussen de Voorsterbeek, clusters van poelen op het Appense Veld en geïsoleerde poelen ten zuiden van de Voorsterbeek langs bestaande watergangen ten behoeve van de kamsalamander. Dit kan door het verondiepen van de watergangen, de aanleg van plas- draszones en verbindingspoelen. Om effecten van verdroging tegen te gaan kan in de uitmonding naar de Voorsterbeek een drempel worden aangelegd.

Overzicht van de huidige situatie in de Voorsterbeek in traject 3. De beek is overgedimensioneerd en heeft het karakter dat hoort bij een eurytope en limnofiele visgemeenschap.

Traject 4 (N345-gemaal Middelbeek)

Uitgangspunt voor dit traject is het herstellen van de beek voor rheofiele vissen en het ontwikkelen van habitat en verbindingszones voor amfibieën. De maatgevende afvoer wordt in het beekprofiel en in de inundatiezones afgevoerd. Het maatregelenpakket bestaat uit:

– het aankoppelen van de oude loop van de Voorsterbeek;

– aankoppelen van de oude loop van de Voorsterbeek aan de sloot Keizershof; – herinrichten van de sloot Keizershof met een natuurlijk beekprofiel;

– lage terreindelen bestemmen/inrichten als inundatiezone;

– aanleggen van een drempel in de huidige loop van de Voorsterbeek om een beperkte basisafvoer via de oude loop van de Voorsterbeek te realiseren;

– uitstroom via de sloot Keizershof naar de Lage Leiding;

– uitstroom via de oude monding van de Voorsterbeek in de Lage Leiding; – bestaande loop Voorsterbeek inrichten als moeraszone;

– handhaven bestaande loop Voorsterbeek voor transport afvoerpieken naar het gemaal;

– profiel bestaande loop Voorsterbeek aanpassen in een één- of tweezijdig accoladeprofiel (bij eenzijdig accoladeprofiel alternerend);

– peilbeheer stuw/gemaal Middelbeek aanpassen. Het peil gemaal Middelbeek is de draaiknop om afvoer te regelen en stroming in het systeem te herstellen. De maximale peilverlaging is 1 m (peil Lage Leiding); – aanleg van vispassage gemaal Middelbeek, eventueel in combinatie met vispassages richting de Lage

Leiding en Oude IJssel (gemaal Middelbeek en stuw Groothuis). Ook de Lage Leiding is een KRW-lichaam waar herstel van vismigratie bij stuwen en het gemaal aan de orde is. Een optimalisatie van het beheer van stuw Groothuis, gericht op water vasthouden en bergen is van belang om bij de eventuele koppeling van de Voorsterbeek op de Lage Leiding een goed peilbeheer en een lokstroom te garanderen voor visoptrek.

Naast de huidige loop van de Voorsterbeek ligt in traject 4 nog de oude loop. Voorgesteld wordt om deze loop weer op te pakken. De beek dient te worden aangekoppeld, maar niet te worden ingericht, zodat waardevolle ecologische waarden niet verloren gaan.

Voorbeeld van ontwikkeling moeraszone met poelen in oude loop Groenlose Slinge en recreatief fietspad (foto G. Maas).

Aanleg vispassage gemaal Middelbeek

In de Voorsterbeek komen in de huidige situatie alleen de doelsoorten bermpje en de riviergrondel voor. Om ervoor te zorgen dat ook ander doelsoorten vanuit de IJssel de Voorsterbeek kunnen bereiken is het van belang om gemaal Middelbeek vispasseerbaar te maken. De herinrichting van de Voorsterbeek dient dan al (gedeeltelijk) te zijn uitgevoerd omdat de aanwezigheid van geschikt habitat een voorwaarde is voor succes.

Gemaal Middelbeek.

De voornaamste doelsoorten die kunnen bijdragen aan een betere GEP-score in de KRW zijn kopvoorn, paling en serpeling. De beoogde vispassage dient dan in ieder geval ook voor deze soorten te functioneren. Daarnaast is het wenselijk dat ook bodembewonende vissen van de passage gebruik kunnen maken, maar voor het behalen van de GEP-score is dit niet meteen noodzakelijk. Met uitzondering van de rivierdonderpad worden de twee andere bodembewonende doelsoorten reeds aangetroffen in de Voorsterbeek, namelijk riviergrondel en bermpje.

De onderstaande verspreidingsbeelden (figuur 5.3) laten vooral van de kopvoorn zien dat deze soort zelden wordt waargenomen in de IJssel. Ook de serpeling wordt er niet vaak aangetroffen. De beelden maken

De verspreidingsbeelden laten ook zien dat beide soorten regelmatig worden waargenomen in de Maas. Het is niet ondenkbaar dat de beken die in verbinding staan met de Maas hierop van invloed zijn. Volwassen dieren kunnen hier zijbeken optrekken om te paaien en vervolgens weer afzakken naar de grote rivier. De soort paait in de Maas echter ook op de ondiepe grindbanken.

Figuur 5.3

Verspreidingsbeelden van kopvoorn, serpeling en paling. Bron: RAVON.

Eisen waaraan de vispassage moet voldoen zijn:

– Passeerbaar zijn voor kopvoorn in de maanden maart, april en mei. Eind april tot in mei vindt de voortplanting plaats, maar de dieren kunnen echter eerder naar hun voortplantingswateren trekken. – Passeerbaar zijn voor serpeling in de maanden februari tot mei. De serpeling paait al vroeg in het seizoen

en van half maart tot begin april.

– Passeerbaar in de maanden juli tot november voor paling. In deze periode trekken schieralen (palingen die aan het einde van hun levenstadium reiken) richting zee om hun migratie tocht naar de

voortplantingswateren te beginnen.

– Advies: maak gebruik van een visvriendelijk vijzelgemaal, zodat alle vissoorten het gemaal kunnen passeren. Passeren via de klep is slechts voor een beperkt aantal vissoorten mogelijk. Vooral voor bodembewonende soorten als rivierdonderpad is dit een hindernis.

Traject 5 (Uitvliet Middelbeek)

Uitgangspunt voor dit traject is het herstel van de rivierdynamiek (morfo- en hydrodynamiek). De natuurlijke monding van beken in laaglandrivieren gaat in veel gevallen via een oude rivierarm/strang. De Voorsterbeek mondt vanaf het Gemaal Middelbeek ook uit in een strang. Door de stortstenen dam in de monding wordt het peil in de strang beheerst en fluctueert het slechts een deel van het jaar mee met de rivier. Grote delen van het jaar is er geen of een geringe stroming. Door de drempel te verwijderen gaat de geul meebewegen met het rivierpeil en is er over een langere periode stroming in het systeem. De basisafvoer vanuit de Voorsterbeek zorgt ook bij lage rivierstanden voor een kleine lokstroom door de strang. Als nadeel kan worden opgemerkt dat de stang periodiek vrijwel droog kan vallen en vissen niet kunnen optrekken.

Het maatregelenpakket bestaat uit (zie ook figuur 5.4).:

– Stortstenen dam verwijderen. Nu zwemmen jaarlijks grotere limnofiele soorten als brasem zich dood. De achterliggende wateren zijn zeer waarschijnlijk niet bereikbaar als paaiplaats voor grotere soorten als snoek (en mogelijk kwabaal).

– Stortstenen verwijderen aan de oostzijde van de oever. De westzijde moet blijven gehandhaafd in verband met afkalving van de winterdijk.

– Onderwaterdrempels aanbrengen in ‘zijplassen/strangen’ om te voorkomen dat deze helemaal leeglopen. – Deels van de beekloop in zone 4 kan worden vrijgezet van begroeiing. Deze maatregel wordt meer

ingegeven vanuit recreatief standpunt dan vanuit ecologisch oogpunt.

Eén van de buitendijkse maatregelen is het verwijderen van de stortstenen dam in de monding. In de huidige situatie kunnen vissen de achtergelegen strangen niet bereiken om te paaien. De rechter foto laat twee op de stenen dood gesprongen paairijpe brasems zien. Tijdens het moment van opname lagen er in totaal twaalf dode brasems.

1. Verwijderen van lengtekrib.

2. Verwijderen van stortsteen. 3. Verwijderen stortstenen dam in de monding.

4. Deels afgraven en stortsteen aan deze zijde van de beek verwijderen.

5. Realiseren van onderwaterdrempels, zodat de strangen en plassen niet leegstromen. 6. Behouden van stortsteen aan de

oostzijde van de beek i.v.m. de winterdijk.

7. Uit recreatief oogpunt een deel van de bosschage verwijderen, zodat Voorsterbeek beter tot uiting komt op landgoed De Pol.

1. Verwijderen van lengtekrib.

2. Verwijderen van stortsteen. 3. Verwijderen stortstenen dam in de monding.

4. Deels afgraven en stortsteen aan deze zijde van de beek verwijderen.

5. Realiseren van onderwaterdrempels, zodat de strangen en plassen niet leegstromen. 6. Behouden van stortsteen aan de

oostzijde van de beek i.v.m. de winterdijk.

7. Uit recreatief oogpunt een deel van de bosschage verwijderen, zodat Voorsterbeek beter tot uiting komt op landgoed De Pol.

5.3

Drie inrichtingsvarianten

In de beschrijving van de varianten wordt verwezen naar de kaarten van de inrichtingsvarianten in bijlage 5.

Variant 1. Natuurlijk

In document Raamplan Voorsterbeek (pagina 31-39)