• No results found

Grondwater en peilbeheer

In document Raamplan Voorsterbeek (pagina 43-45)

Variant 3. Combinatie Zie kaart

6 Relatie met relevante beleidsvelden

6.2 Grondwater en peilbeheer

De hydrologische en hydraulische effecten van deze maatregelen zijn in het kader van dit Raamplan niet doorgerekend. Aanbevolen wordt om dit voor de nadere uitwerking van het Raamplan wel te doen. Het totaal van alle maatregelen in het stroomgebied van de Voorsterbeek (incl. de maatregelen buiten dit Raamplan) zal van invloed zijn op het afvoerregime en de grondwaterstanden. Er zal zich na uitvoering van de maatregelen na verloop van tijd een nieuw evenwicht instellen dat afwijkt van het bestaande. Verondieping van de Voorsterbeek en haar zijsloten en greppels zal leiden tot vernatting. Voor het gebied ten noorden van de Voorsterbeek betreft het vernatting binnen de EHS en draagt het bij aan het herstel van grondwaterafhankelijke natuur in het Appense Veld. Het gebied ten zuiden van de Voorsterbeek ligt buiten de EHS. Eventuele vernatting in dit gebied die tot schade leidt zal moeten worden gecompenseerd. Anderzijds kan vernatting een adataptatie- maatregel in het kader van klimaatverandering zijn en daarmee een positief effect hebben op de landbouw. In het kader van klimaatverandering kan herstel van vrije afstroming in de Voorsterbeek tijdens droge perioden leiden tot lagere waterstanden in de beek dan in de huidige situatie. Dit zal in de directe omgeving van de beek kunnen leiden tot periodiek lagere grondwaterstanden. Het uitstralingseffect wordt naar verwachting beperkt door nalevering van ‘vastgehouden’ water uit de hogere delen van het stroomgebied. Ongewenste verdrogings- effecten kunnen eventueel worden tegengegaan door het aanbrengen van drempels in de zijsloten van de Voorsterbeek.

1 DLG en DR zijn beide uitvoeringsorganen van het ministerie van LNV. Zij beoordelen de ontheffingsaanvraag Flora- en Faunawet

6.3

Klimaatverandering

De veranderingen in het klimaat leiden in alle KNMI-klimaatscenario’s tot een stijging van de potentiële verdamping en een toename van de neerslag in de winterperiode. In twee van de vier scenario’s (G en W) is ook sprake van een toename van de neerslag in de zomerperiode. Er wordt ook rekening gehouden met een verhoogde intensiteit van de buien. Deze veranderende neerslag- en verdampingspatronen hebben een sterk effect op het afvoerregime van het beeksysteem van de Voorsterbeek.

Meer en hevige neerslag onder invloed van klimaatverandering zal resulteren in een verhoging van de piek- afvoeren. Een hogere verdamping en een afname van de neerslag in de zomer leiden tot een geringere of helemaal geen afvoer. De gesignaleerde knelpunten in het huidige systeem van de Voorsterbeek zullen door klimaat verandering alleen maar nijpender worden. Frequent terugkerende piekafvoeren hebben een negatief effect op het aquatische ecosysteem, dieren en substraten spoelen weg bij hoge afvoeren waardoor een verarmd systeem achterblijft. Dit is nu al het geval in genormaliseerde beeksystemen, maar neemt toe onder invloed van klimaatverandering.

In met name de winterperiode kan een toename van de buienactiviteit leiden tot meer oppervlakkige afstroming van water. Hoger gelegen braakliggende akkers (essen) kunnen daardoor oppervlakkig eroderen waardoor het sedimentaanbod en transport van sediment in het beeksysteem toenemen. Veel zandtransport heeft een negatief effect op de diversiteit aan substraten in het beeksysteem. Anderzijds initiëren piekafvoeren hydro- morfologische processen waardoor de beek vertikaal of lateraal zal gaan eroderen op die plaatsen waar de bedding niet is vastgelegd. De beekloop is geneigd zijn morfologie aan te passen aan de veranderde afvoerdynamiek. Daarnaast zullen de beken opnieuw buiten hun oevers gaan treden omdat zij in de huidige toestand niet gedimensioneerd zijn op het verwerken van hogere debieten. Dit kan voor terrestrische vegetaties in het beekdal zowel negatieve als positieve kanten hebben. Voedselarme vegetaties bv. kleine- zeggenvegetaties kunnen kwetsbaar zijn voor inundatie met landbouwwater De grondwaterstand speelt hierbij een belangrijk rol. Bij hoge grondwaterstanden, situaties waarbij het grondwater aan maaiveld staat, zijn de effecten van inundatie met eutroof beekwater op de vegetatie gering. Indien inundatiewater kan infiltreren is er wel sprake van eutrofiering. De belangrijkste input van nutriënten bij inundatie verloopt echter via de afzetting van sediment, zand, silt, klei en organische stof. In tegenstelling tot de grote rivieren is in beeksystemen een belangrijk deel van het sediment dat na inundatie achterblijft organische stof. Andere vegetatietypen zijn afhankelijke van inundatie en minder kwetsbaar voor eutrofiering. Lokaal kan door inundatie waterlast optreden.

Een hogere verdamping en een afname van de neerslag in de zomer leiden tot een geringere of helemaal geen afvoer. Hierdoor nemen de stroomsnelheden af wat gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van zuurstof en de waterkwaliteit en met name de bovenstroomse delen van de beken zullen droogvallen. Een te langdurige periode zonder basisafvoer gaat gepaard met zuurstoftekorten voor stromingsminnende soorten en droogval kunnen deze soorten niet verdragen.

Klimaatverandering kan tenslotte leiden tot aantasting van de fysische KRW-parameter temperatuur (zie paragraaf 3.3). In de huidige situatie leidt dit nog niet tot problemen, maar door klimaatverandering kan dat veranderen.

De maatregelen in het raamplan dragen bij aan het ontwikkelen van een veerkrachtig systeem dat mee kan ontwikkelen met veranderingen in het klimaat. Hierbij is het van belang dat in alle onderdelen van het stroom-

6.4

Overige functies

In document Raamplan Voorsterbeek (pagina 43-45)