• No results found

Enkele aspecten van de blauwgevoeligheid van aardappelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enkele aspecten van de blauwgevoeligheid van aardappelen"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Enkele aspecten van de

blauw gevoeligheid van aardappelen

DOOR C. P . MEIJERS

Instituut voor Bewaring en Verwerking van Landbouwproduk-ten te Wageningen

I n l e i d i n g . Bij de teelt en bewaring van a a r d a p p e l e n is blauw in de knollen een veel voorkomende afwijking. I n het afgelopen seizoen hebben vele telers ervaren, d a t h u n a a r d a p p e l e n erg gevoelig waren voor blauw. Knol-len m e t deze afwijking vertonen op doorsnede plaatselijk blauwachtige ver-kleuringen van het vlees, meestal even onder de schil (zie foto). De grootte van de blauwe vlekken kan uiteenlopen van enkele rnm2 tot verscheidene cm2. Deze verkleuring van het aardappelweefsel is een gevolg van de omzet-ting van het aminozuur tyrosine door het enzym tyrosinase, via een roodge-kleurd tussenprodukt tot het blauw-zwarte mélanine. Voor dit proces is zuurstof nodig, een voorwaarde w a a r a a n wordt voldaan indien het celweef-sel ter plaatse beschadigd is, zodat deze zuurstof kan toetreden. Indien geen

cellen beschadigd worden, treedt geen b l a u w k l e u r i n g o p . Elke beschadiging resulteert echter niet steeds in blauwkleuring. Tussen de partijen bestaat een groot verschil in blauwgevoeligheid. Dit is niet alleen een kwestie van ras-verschillen; ook binnen een ras komen vaak grote verschillen voor. Dit laatste kan het gevolg zijn van verschillen in groeiomstandigheden, m a a r ook de bewaring, m e t alles w a t d a a r m e e samenhangt, kan de oorzaak zijn. I n het o n d e r s t a a n d e willen wij op enkele van de, zowel bij de groei- als be-w a a r o m s t a n d i g h e d e n van belang zijnde factoren n a d e r ingaan.

D e g r o e i o m s t a n d i g h e d e n houdt, zal de kans op blauwgevoeli-i . v . m . b l a u w g e v o e l blauwgevoeli-i g h e blauwgevoeli-i d ge a a r d a p p e l e n kleblauwgevoeli-in zblauwgevoeli-ijn.

Voor een goede opbrengst en kwali- Uit een in 1964 op de eilanden Tholen teit is het nodig dat de planten over en St. Philipsland uitgevoerd onder-voldoende stikstof, kali en fosforzuur z o e k ,bleek,> dat verschillende telers daar i i_ u-i i 1711 * i i. met hun kaligitten vrii ver beneden de k u n n e n beschikken. Elke teler weet, ( o u d e ) a d v i e sga s i s gebleven waren, met d a t kali bij het optreden van b l a u w als gevolg zeer blauwgevoelige aardap-een zeer belangrijke rol speelt; w a n - pelen.

neer de plant over te weinig opneem- A a r d l e n d i e e l i z i j n v o o r b a r e kali beschikt zijn de knollen b k u w b e z i t t e n ^ h e t a l e n e e n zeer blauwgevoehg. h o o g ) w e i n i g b l a u w g e v o el ig e

knol-len daarentegen een laag droge-1. De voedingstoestand van de planten stofgehalte. De gunstige werking van H o e groot de kaligift moet zijn, kan kali ten aanzien v a n het b l a u w be-de teler opmaken uit be-de uitslag van rust d a n ook op het feit, d a t bij zijn grondmonsteronderzoek. D e ad- hogere kaligiften een daling van het viesbasis voor de kalibemesting is drogestofgehalte en een stijging van sinds 1 juli 1964 belangrijk verhoogd. het kaligehalte in de droge stof op-W a n n e e r m e n zich a a n dit advies treedt.

135 Overdruk uit „Kali" nr. 65, oktober 1965

(2)

% knollen met blauw 100,-90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Februari

I

Bewaring bij 4°C % knollen met blauw 100 90 80 70 60 SO 40 30 20 10

Lo

Mei 0 = uitgegroeid 1 = doodgespoten 31 Juli | . % knollen met matig

en zwaar blauw 0 FIG. 1. • 4 5 — ' « — 1 5 0 — ' <—300—» 168 336 0 168 336 0 168 336

I

1

- 4 5 — f • 1 5 0 — ' > — 3 0 0 — ' kg N/ha 0 168 336 0 168 336 0 168 336 kg KjO/ha De invloed van de stikstof- en kalibemesting op de blauwgevoeligheid van de knollen. Proef met Bintje te Westmaas.

Een daling v a n het drogestofgehalte kan ook worden bereikt door m e e r stikstof te geven. Dit bleek uit een in 1963 op kleigrond m e t het ras Bintje te Westmaas aangelegde K N t r a p -penproef.1)

Op dit proefveld (kaligetal 17) werden giften gegeven van nul, 168 en 336 kg KjO/ha (in de vorm van zwavelzure kali) en 45, 150 en 300 kg N/ha (in de vorm van kalkammonsalpeter). Tijdens de groei was de invloed van de kalibe-mesting nauwelijks merkbaar, wel die van de N-giften. Er werd meer en don-kerder gekleurd loof gevormd naarmate meer N was gegeven.

D e veldjes m e t de hoogste N-giften groeiden het langst door en leverden bij uitgroeien uiteindelijk de hoogste opbrengst. H e t drogestofgehalte v a n de knollen n a m zowel bij stijgende K20 - als N-giften af. Dit ging ge-p a a r d m e t een duidelijke afname van de blauwgevoeligheid van de knollen (zie fig. 1).

*) Het betreft hier een onderzoek op initia-tief van en in samenwerking met de Ned. Kali Import Mij, het IBVL en de Rijksland-bouwvoorlichtingsdiensten te Dordrecht en Goes. T.z.t. zal hiervan een verslag

verschij-2. Tijdstip van doodspuiten

U i t fig. 1 k o m t ook n a a r voren d a t , in vergelijking m e t uitgroeien, het doodspuiten van de gewassen op 31 j u l i een gunstige invloed h a d op de

blauwgevoeligheid v a n de knollen. H e t doodspuiten van het a a r d a p p e l -loof is een ook bij d e teelt v a n con-sumptieaardappelen vrij algemeen toegepaste maatregel. Meestal ge-beurt dit doodspuiten m e t het oog op de Phytophthora-aantasting van het loof, o m zodoende te verhinde-ren, d a t ook de knollen worden ge-ïnfecteerd. D a a r n a a s t heeft het de funktie het rooien te vergemakkelij-ken en w a t belangrijker is, de knol-len meer huidvast te doen w o r d e n . Niet uitgerijpte knollen bezitten een lager drogestofgehalte d a n n o r m a a l uitgerijpte knollen en de geringere blauwgevoeligheid van de knollen afkomstig van vroeg doodgespoten gewassen, is hierop terug te voeren. In regenachtige zomers zal de Phytoph-thora-aantasting van het loof in het alge-meen de oorzaak zijn dat vooral vatbare rassen, zoals Bintje en Eigenheimer, vroeg moeten worden doodgespoten. Dit zijn dan de jaren met weinig klachten omtrent blauw. In droge zomers (zoals

(3)

1964), is het groeiseizoen vrij langen het drogestofgehalte in doorsnee hoger dan normaal. Dit moet als één van de voor-naamste oorzaken gezien Worden van de vele klachten over blauw in het afgelo-pen seizoen.

Door vroeg (er) dood te spuiten k a n de teler dus d e blauwgevoeligheid van zijn a a r d a p p e l e n w a t drukken, m a a r dit gaat ten koste v a n de kwa-liteit v a n zijn produkt. H e t streven van d e consumptieaardappelteler m o e t er op gericht zijn een kwali-teitsproduct te leveren. Hij dient d a a r o m in de eerste plaats voor een goede voedingstoestand v a n de p l a n t en een goede Phytophthora-bestrij-ding te zorgen, zodat het tijdstip v a n het doodspuiten zoveel mogelijk k a n worden uitgesteld. H e t doodspuiten van een aardappelgewas, alleen m e t Tiet doel de gevoeligheid v a n de

knol-len voor b l a u w te verminderen, m o e t als een noodmaatregel worden b e -schouwd.

3. Tyrosinegehalte

H e t a m i n o z u u r tyrosine is, zoals wij zagen, n a u w bij d e blauwkleuring betrokken. Prof. M U L D E R toonde indertijd a a n , d a t een grotere b l a u w -gevoeligheid g e p a a r d ging m e t een hoger gehalte a a n tyrosine.

U i t een recent onderzoek v a n Drs.

N . V E R T R E G T (IBS, W a g e n i n g e n ) is

echter gebleken, d a t in de knollen van onze rassen wel zoveel tyrosine voorkomt, d a t n a beschadiging altijd blauwkleuring k a n optreden. D a t een hoger gehalte a a n tyrosine niet m e t een grotere blauwgevoeligheid v a n d e knollen g e p a a r d behoeft te g a a n , bleek ook uit d e resultaten van de K - N - t r a p p e n p r o e f te West-maas. H e t tyrosinegehalte v a n d e weinig blauwgevoelige knollen was hier nl. hoger d a n v a n de zeer blauwgevoelige.

4. Oogsten en transport

Uit het feit, d a t beschadiging v a n de

knol blauwkleuring v a n het weefsel tengevolge k a n hebben, volgt on-middellijk d a t zowel bij het oogsten als h e t d a a r o p volgende transport de grootste voorzichtigheid dient te worden betracht.

In een droge herfst als die van 1964 zeeft de grond bij het rooien gemakkelijk uit en blijft er daardoor vaak te weinig grond op de zeefketting achter om als buffer te kunnen fungeren. De knollen krijgen dan menige tik te incasseren en dit gevoegd bij de grotere blauwgevoe-ligheid door het langere groeiseizoen, leverde dikwijls veel blauw op.

Bij in de herfst v a n 1964 m e t d e ras-sen Bintje en Eigenheimer in h e t zuidwesten v a n ons land uitgevoerde enquêtes (per ras ca. 40 monsters omvattende) bleken resp. 31 en 4 1 % van d e knollen bij het rooien e n transporteren te zijn beschadigd. D a a r d o o r vertoonden bij h e t ras Bintje 2 8 % van de knollen blauw, bij Eigenheimer zelfs 5 2 % !

B e w a r i n g e n b l a u w g e v o e l i g h e i d Bij de bewaring spelen in hoofdzaak 3 factoren een rol bij het blauwge-voelig worden van de knollen nl. d e b e w a a r t e m p e r a t u u r , d e gewichts-verliezen en het optreden v a n druk-plekken. Zoals uit h e t volgende blijkt h o u d t dit laatste weer v e r b a n d m e t het gewichtsverlies.

1. De bewaartemperatuur

Bij d e m o d e r n e wijze v a n bewaren worden d e a a r d a p p e l e n bij een vrij lage t e m p e r a t u u r b e w a a r d . H e t sorteren v a n deze koud b e w a a r d e a a r d -appelen kan bijzonder funest zijn en veel b l a u w veroorzaken. D a a r o m moeten koud b e w a a r d e a a r d a p p e l e n vóór het sorteren worden opge-w a r m d .

A a n g e r a d e n w o r d t vóór j a n u a r i d e a a r d a p p e l e n tot 10-12° C, d a a r n a tot 1 2 - 1 5 ° C o p te w a r m e n .

(4)

% knollen met blauw HU 2nC; niet opgewarmd

Gem. van 5 partijen Q ] 2JC; opgewarmd

8-12°C; niet opgewarmd 8-12°C; opgewarmd % 70 Onbehandeld 60 50 -| 40 30 20 10

Behandeld; beoordeling na: 4 dagen 10 dagen 18 dagen

FIG. 2. De invloed van de bewaartemperatuur en de opwarming kort voor het sorteren op de blauwgevoeligheid van de knollen. Proef met Bintje.

Voor zeer blauwgevoelige a a r d a p -pelen is een o p w a r m i n g tot nog hogere t e m p e r a t u r e n , bijv. tot 20° C gewenst.

Hoe groot het effect van de bewaartem-peratuur en de opwarming na een koude bewaring is, komt duidelijk uit fig. 2 naar voren.

In deze proef, waarbij 5 partijen van het ras Bintje waren betrokken, werd de helft van elke partij bij 2°C, de andere helft bij 8-12°C (met een kiemrem-mingsmiddel) bewaard. Na een bewaar-periode van ca 4 maanden werd de helft van de bij beide temperaturen opgesla-gen knollen tot 16° C opgewarmd; de an-dere helft bleef bij 2 resp. 8-12°G be-waard. Na een opwarmingsperiode van enkele dagen werd een deel van de knollen „gesorteerd". Dit sorteren ge-beurde op een speciaal voor het blauw-onderzoek geconstrueerde schudmachi-ne, waarop de sortering wordt nage-bootst. De knollen werden 4, 10 en 18 dagen na het sorteren op blauw beoor-deeld.

U i t de grafiek van fig. 2 blijkt ook, d a t het blauw gedurende een perio-de van ca. 3 weken niet m e r k b a a r afneemt, zoals m e n in de praktijk wel eens beweert.

Uit de bij „onbehandeld" (niet gesor-teerd) gevonden percentages, werd ech-ter wel de indruk verkregen dat kleine blauwe plekjes in de loop van de be-waarperiode kunnen „verdwijnen". Ver-moedelijk is het zo, dat deze plekjes na verloop van tijd door uitdroging minder goed zichtbaar worden, doordat de vrij gekomen zetmeelkorrels op de voorgrond treden, tengevolge waarvan de blauwe plekjes op den duur niet meer als zoda-nig herkend worden.

Hoewel al vrij lang bekend is, d a t o p w a r m i n g vóór het sorteren de blauwgevoeligheid van de knollen gunstig beïnvloedt, is niet bekend

w a a r a a n dit is toe te schrijven.

2. De gewichtsverliezen

Ook al treedt geen rotting of sprui-ting op, d a n zal toch het gewicht van de a a r d a p p e l e n tijdens de bewaring door a d e m h a l i n g en v e r d a m p i n g af-n e m e af-n . H e t gewichtsverlies door a d e m h a l i n g is vrij beperkt en be-d r a a g t per bewaarseizoen zelbe-den meer d a n 1 % . De verliezen door v e r d a m p i n g zijn echter een veelvoud van het ademhalingsverlies. 138

(5)

In welke mate vocht uit de knol ver-dwijnt, wordt behalve door de relatieve luchtvochtigheid van de omringende lucht, door de doorlaatbaarheid van de schil bepaald.

Door het vochtverlies w o r d e n de knollen m i n of meer lap, w a t een grotere gevoeligheid voor b l a u w tot gevolg heeft. D a t de knollen a a n het einde v a n de bewaarperiode gevoe-liger zijn voor blauw d a n a a n het be-gin (zie ook fig. 1), moet in hoofd-zaak a a n het gewichtsverlies door v e r d a m p i n g worden toegeschreven. Vooral als veel kieming optreedt, verliezen de knollen veel v o c h t ; der-gelijke versleten partijen k u n n e n d a n bijzonder blauwgevoelig zijn. Gedurende de bewaring moet er dus voor gezorgd worden, dat de aardappe-len zo min mogelijk vocht verliezen. Daar met het ventileren droge lucht door de aardappelen wordt gevoerd, die het door de knollen afgestane vocht af-.voert, moet dit ventileren zoveel

moge-lijk worden beperkt. Dit geldt in het bij-zonder voor de eerste maand van de op-slag, als de schil van de aardappelen vaak nog onvoldoende verkurkt is, ter-wijl de knol ook via Wonden gemakkelijk vocht afstaat. Het is daarom een goede maatregel om, als de aardappelen droog en schoon binnenkomen, de eerste weken niet te ventileren. De omstandigheden in de cel worden dan gunstig voor verkur-king van de schil en heling van de won-den. Opgemerkt moet worden dat, als

de partijen vochtig binnenkomen, het wel gewenst is direct met het ventileren te beginnen, om rotting en uitbreiding van Rhizoctonia en zilverschurft te voor-komen. Met dit droogblazen moet men echter stoppen zodra de grond aan de knollen winddroog aanvoelt.

Bij bewaring van consumptieaardappe-len moet men bij een bewaarperiode van 6 maanden op een gewichtsverlies van 4-6% rekenen, daarvan zal dan ca de helft reeds in de eerste maand zijn opge-treden.

I n de praktijk w o r d t nog dikwijls te veel geventileerd, vooral in het be-gin. De laatste j a r e n g a a t m e n bij bewaring v a n c o n s u m p t i e a a r d a p p e -len op grote schaal kiemremmingsmiddelen toepassen. H i e r d o o r b e -hoeft niet zo diep gekoeld te worden en heeft m e n ook wat m e e r speling in de b e w a a r t e m p e r a t u u r .

O n d e r i n de cel zijn, althans indien geen kieming optreedt, de gewichts-verliezen het grootst (zie tabel 1). Dit heeft, zoals verder zal blijken ook nog andere gevolgen. Door be-vochtiging van de ventilatielucht k u n n e n de verliezen w a t worden ge-d r u k t ; wij betwijfelen echter of ge-dit in ons land rendabel is, ook al wordt het b l a u w hierdoor w a t tegenge-g a a n .

TABEL 1. De gemiddelde gewichtsverliezen en % knollen met geen en matig/zware drukplekken op verschillende hoogten in een cel. Proef met Bintje; bewa-ring bij 3-5°C. Cel A zonder, cel B met luchtbevochtiging.

( Hoogte van de laag in meters 0.25 0.50 1.-1.50 2 . -2.50 3 . -Gemiddeld gewichtsverlies in % Cel A 3.66 3.09 2.74 2,80 2.57 2.26 2.72 2.83 CelB 2.92 2.16 2 . -1.85 2.27 1.80 1.73 2.11 Gem. % : geen 1 3 7 25 15 41 62 20

knollen zonder en met Cel A matig/zware 64 51 39 32 11 10 1 30 matig/zware drukplekken geen 17 23 28 33 39 51 65 37 C e l B matig/zware 24 23 19 12 7 2 0 12 139

(6)

3. Drukplekken

Bij de m o d e r n e wijze van bewaren worden a a r d a p p e l e n tot 3 à 3 | m hoogte opgeslagen. O p de plaatsen w a a r de a a r d a p p e l e n elkaar raken, ontstaan tengevolge van de d r u k in-deukingen die drukplekken worden ge-noemd (zie fotopag.). O p zichzelf zou zo'n drukplek niet zoveel kwaad k u n n e n , temeer niet d a a r dergelijke plekken wanneer de druk eenmaal is weggenomen, spoedig in o m v a n g af-n e m e af-n of zelfs geheel verdwijaf-neaf-n. D e ernst van de afwijking manifes-teert zich echter hierin, d a t enkele dagen n a het sorteren, vooral w a n -neer dit bij een te lage t e m p e r a t u u r gebeurt, onder deze drukplekken dikwijls b l a u w voorkomt, vaak zelfs veel blauw. / o 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Q % knollen blauw | % knollen met M-Z blauw

I

2.3 II III IV VIII 2.9 4.1 5.9 0.9 3X) V VI VII IX 3.1 4.8 6.2 +0.5 1.5

Het percentage knollen met (zware) drukplekken neemt van onder naar bo-ven in de cel geleidelijk af (tabel 1). Het-zelfde gebeurt, zoals we zagen, met de gewichtsverliezen en het was dus de vraag of naast de druk ook het gewichts-verlies een rol speelt bij het optreden van drukplekken. Dit werd in aparte proe-ven op kleinere schaal nagegaan. Hier-bij werd gebruik gemaakt van kistjes met een inhoud van ca 10 kg, waarbij de aardappelen door middel van tegels on-der een met een storthoogte van 3 resp.

l i m overeenkomende druk werden ge-zet. In een dergelijke proef in het afge-lopen seizoen ondergingen aardappelen door droging vooraf een gewichtsverlies van 0 (object I, II en V), 2 (object III en VI) en 3% (object IV en VII). Een ander deel daarentegen lieten wij vooraf ca 6% vocht opnemen (object VIII en IX). Na 7 maanden, waarbij de ge-wichtsverliezen natuurlijk enige wijzi-ging hadden ondergaan, werd de proef afgesloten.

H e t bleek nu d a t het percentage knollen m e t (zware) drukplekken niet alleen bij een grotere druk, m a a r ook duidelijk bij een groter gewichtsverlies toenam. Ook was het gemiddeld a a n t a l drukplekken per knol groter, n a a r m a t e de druk en het gewichtsverlies groter waren. Welke gevolgen dit had ten aanzien van het blauw na sorteren bij 4°C, wordt duidelijk gedemonstreerd in fig. 3. Hoewel er bij deze knollen ook wel wat blauw naast de druk-plekken voorkwam, werd het % knollen m e t zwaar blauw in hoofd-zaak b e p a a l d door het b l a u w onder de drukplekken.

Objekten

„Gewichtsverliezen" in % Storthoogte in m

FIG. 3. Het gem. % knollen met blauw resp. matig-zwaar blauw (M-Z) bij uiteenlopend „gewichtsverliezen" en een, met een storthoogte van 3 resp. 1,5 m overeenkomende druk. Na een bewaarperiode van 7 maanden werden de knollen zonder vooraf-gaande opwarming gesorteerd (4°C).

(7)

TABEL 2. Het gemiddelde percentage knollen met blauw op enkele hoogten in de cel. Proef met Bintje; gemiddelde van 4 cel-len.

Laaghoogte in cel Knollen met blauw

ca. 0.50 m ca. 1.50 m ca.2.50 m 3 1 - % 24.3 % 15.5 % Drukplekken zijn gevoeliger voor b l a u w d a n h e t weefsel ernaast. E r treedt echter alleen b l a u w onder een drukplek o p , als deze een stoot ont-vangen heeft, iets w a a r o p bij sorte-ren grote kans is.

D a a r onderin d e cel altijd d e meeste drukplekken voorkomen en ook h e t gewichtsverlies het grootste is, zullen zich d a a r ook d e meest blauwgevoe-lige knollen bevinden (zie tabel 2 ) . 4. ZHverschurftaantasting

Sterk door zilverschurft aangetaste knollen zijn gevoeliger voor b l a u w ' d a n m i n d e r sterk door deze

schim-mel aangetaste knollen v a n dezelfde partij. D i t bleek duidelijk uit een in het voorjaar v a n 1962 en 1963 inge-steld onderzoek (zie tabel 3).

Zilverschurft is een zeer algemeen op d e aardappelknol voorkomende schimmelziekte. H e t mycelium leeft in d e buitenste cellagen v a n d e knol, d.w.z. in die lagen w a a r v a n de cel-w a n d e n verkurkt zijn, h e t z.g. phelleem.

Korte tijd voordat het gewas gaat afrij-pen kunnen de knollen op het veld wor-den aangetast. Bij het rooien heeft de aantasting echter in het algemeen nog weinig te betekenen. De grote uitbrei-ding heeft tijdens de bewaring plaats. Gunstige voorwaarden voor uitbreiding zijn een vrij hoge temperatuur en een relatieve luchtvochtigheid boven 9 0 % . Omdat zowel de temperatuur als de relatieve luchtvochtigheid boven in de cel wat hoger zijn dan onderin, heeft ook bovenin de aardappelhoop de grootste uitbreiding plaats (zie tabel 4). TABEL 4. De uitbreiding van

zilver-schurft tijdens de bewaring op enkele hoogten in de cel. Cel A : bewaring bij 7-10°C + kiem-remmingsmiddel. Gel B: be-waring bij 3-5°G. Laaghoogte in de cel (Bintje) 0.50 m 1.50 m 2.50 m Gemiddeld

Door zilverschurft bezet knoloppervlak cel A 15.9 % 24.9 % 3 2 . - % 24.3 % celB 3.4 % 4.5 % 5 . - % 4.3 % Gem. % door zilverschurft bezet oppervlak bij aanvang van de proef: 1.85 %.

W a a r o m sterk door zilverschurft a a n -getaste knollen blauwgevoeliger zijn, is niet m e t zekerheid bekend. Zeer vermoedelijk is h e t een kwestie v a n een grotere uitdroging v a n d e knol, d o o r d a t de schimmel d e opperhuid v a n de knol verwoest, w a a r d o o r deze meer d o o r l a a t b a a r wordt.

TABEL 3. Zilverschurftaantasting en % knollen met blauw. Gemiddelden van 5 par-tijen van het ras Bintje. Onderzoek voorjaar 1962 en 1963.

J a a r 1962 1963 Gem. % door zilverschurft aan-getast knolopper-vlak 76 43 39 5 Gem. % knollen met b l a u wl) 85 (34) 50 ( 3) 62 (27) 31 ( 7) Gem. drogestof-gehalte in % 23.8 21.9 21.7 21.2 Kaligehalte in de droge stof in % 2.39 2.49 2.68 2.66 l) Tussen haakjes % knollen met matig-zwaar blauw.

(8)

S a m e n v a t t i n g

Verschillende factoren die bij het o p -treden van blauw in a a r d a p p e l e n een rol spelen, werden besproken. Onderscheid w o r d t g e m a a k t tussen de blauwgevoeligheid, ontstaan tij-dens de groeiperiode en die, welke te wijten is a a n de wijze van bewaren. Tijdens de groeiperiode zijn hierbij, naast de weersomstandigheden, vooral de bemesting m e t kali, stik-stof en fosfaat en het tijdstip van doodspuiten van het gewas van be-lang.

D e gevoeligheid voor blauw a a n het einde van het groeiseizoen wordt, af-gezien van rasverschillen, voorna-melijk door het drogestofgehalte be-paald.

Een maatregel om dit te drukken is het vroeg doodspuiten v a n het ge-was. O m d a t de kwaliteit hierdoor nadelig w o r d t beïnvloed, moet dit als een noodmaatregel worden be-schouwd.

Bij de bewaring zijn het vooral d e b e w a a r t e m p e r a t u u r , de m a t e van gewichtsverlies, het optreden van drukplekken en soms ook de zilver-schurftaantasting van de knollen, die invloed uitoefenen op de gevoelig-heid van de knollen voor blauw. D a a r n a a s t blijft een voorzichtige be-handeling van het p r o d u k t tijdens de oogst en bij het k l a a r m a k e n van de partijen een eerste vereiste. Partijen die op het veld reeds blauwgevoelig waren, worden er tijdens de bewaring nooit beter op. Dergelijke partijen kan m e n beter direct ruimen.

Anderzijds is het ook zo dat partijen, die aanvankelijk weinig blauwge-voelig waren, door een m i n d e r juiste bewaring en verwerking veel blauw k u n n e n g a a n vertonen.

Wageningen, juli 1965

(9)

Blauw in aardappelen

Verschillende factoren kunnen „blauw" in de hand werken.

Bij het bewaren worden aard-appelen vaak tot 3 à 3,5 m. hoogte opgeslagen.

Er kunnen dan drukplekken ontstaan, die bijv. aanleiding kunnen geven tot „blauw".

R e c h t s : drukplek Boven: blauw bij Bintje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bevoegdheden heel nauw op elkaar aansluiten. Dat levert een argument op voor de stelling dat het eigenlijk niet zoveel uitmaakt of webcrawling zou moeten worden gezien als

Daarbij kunnen ook extremere beelden zitten dan er nu zijn, bijvoorbeeld een technologisch natuurbeeld, waarin natuur alleen nog maar volledig door de mens wordt bepaald, onder

Maar er zijn ook aanwijzingen, dat er een specifieke invloed is van de dag- en van de nachttemperatuur : in de tweede proef was er geen bloei bij een lage, en wel bloei bij een

Het grote probleem bij de meting van de drainafvoeren en zoutgehalten is het vinden van de momenten, wearop enerzijds de buiden met de minste kwel nog lopen, en anderzijds.de

 Wanneer u bent opgenomen in het ziekenhuis, worden de resultaten van het onderzoek u tijdens de zaalronde door de arts op de kamer meegedeeld..  Wanneer u niet bent opgenomen,

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

The case study had as its aim to explore the perceptions and attitudes of students, a group of learners from a township school and two art lecturers who participated in the

[r]