• No results found

PublishingLab

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "PublishingLab"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Media, Informatie en Communicatie

Shorts: onderzoeksresultaten van lectoraten in het kort

Een onderzoek naar het uitgeven van een serie hybride

publicaties gericht op DMCI-studenten

Anita de Groot 500640273 MCI-MIC_4000DAFS13

Eerste lezer : Chris Streefkerk Tweede lezer: Raoul Boers

Begeleiders:

Scriptie begeleiding: Jan-Jaap Heine Vanuit het PublishingLab: Rose Leighton

Informatie & media (deeltijd) 03-11-2015

(2)
(3)

Voorwoord

De grootste uitdaging binnen dit onderzoek dat is geïnspireerd op de Oxford University Press serie ‘Very Short Introductions’ was om het kort te houden. Het uitvoeren van het onderzoek binnen het PublishingLab kon mij echter niet lang denoeg duren. Ik heb er met erg veel plezier aan gewerkt.

Mijn grote dank gaat uit naar Margreet Riphagen en Rose Leighton van het PublishingLab, in eerste instantie voor het gestelde vertrouwen en voor de vrijheid die ik kreeg om het onderzoek uit te kunnen voeren. Daarnaast voor de waardevolle en snelle feedback en voor alle gedeelde expertise, hulp en adviezen.

Verder wil ik iedereen bedanken die heeft geholpen met het onderzoeksproces:  Ellen Kiel  Patrick Bruijn  Nouska du Saar  Miriam Rasch  Paul Nagtegaal  Lisette Vonk  Gretha de Groot

 Jess van Zyl (die mij in een uur tijd InDesign zó heeft bijgebracht dat ik er een prototype mee kon maken

Speciale dank gaat uit naar Jan-Jaap Heine voor de scriptie begeleiding.

Mijn allergrootste dank gaat natuurlijk uit naar Arthur Stokvis en naar Moira Stokvis, die er vanaf de eerste dag al bij was en straks zelf naar school mag.

Anita de Groot Amsterdam, 2015

(4)

Managementsamenvatting

Lectoraten zijn onderzoeksgroepen die vanuit hogescholen praktijkgericht onderzoek uitvoeren, wat naast publicaties ook resulteert in producten of tools. De opdrachtgever voor deze afstudeeropdracht is het PublishingLab: een lab van het Amsterdam Creative Industries Network. De opdrachtgever formuleerde de aanname dat DMCI-studenten zelden kennisnemen van de onderzoeksresultaten van de lectoraten. Vanuit deze aanname volgde de probleemstelling:

‘Wat is, binnen het domein DMCI, de optimale manier om een op studenten gerichte serie hybride publicaties uit te geven, over de onderzoeksresultaten van de lectoraten?’

In het onderzoek is gekeken naar wat studenten zouden willen lezen over onderzoeksresultaten van lectoraten, maar ook via welk format studenten dat zouden willen doen. Hierbij is ook gekeken naar de distributiekanalen die ingezet kunnen worden om de serie uitgaven bij de doelgroep te laten belanden.

Studenten zouden over onderzoeksresultaten van lectoraten (in het kort!) willen lezen via een multimediaal document voorzien van video’s en links naar achtergrond informatie. De tweede keuze is om dit in een boekje te lezen. Scanbaarheid van een tekst is hierbij heel belangrijk. Het is niet nodig om de vormgeving en tone-of-voice aan te laten sluiten op de leefwereld van de student. Het isbelangrijker dat deze aansluiten op de informatievraag. Vragen zijn er zeker, 86% van de studenten is niet op hoogte van welke lectoraten er binnen het domein bestaan, een bijna evengroot percentage heeft nog nooit een onderzoek vanuit een lectoraat gelezen. Hoe onderzoeken ontworpen, uitgevoerd en omschreven worden, is geen gesneden koek voor de DMCI-student, daarom is het nodig volop aandacht te besteden aan dit proces in de serie.

De beste manier om de serie te distribueren is via de website van het PublishingLab aangezien dat nu al als platform dient om publicaties te verspreiden. Het is niet het enige kanaal. De grote meerderheid van de studenten verwacht de Shorts via de digitale leerweg omgeving te kunnen vinden. Daarnaast zijn Open Access databanken en de HvA-bibliotheek aangewezen distributiekanalen.

(5)

Summary

Research groups at Universities of Applied Sciences perform practice oriented research, which results in publications and tools or products. De commissioner of this research assignment is PublishingLab, a lab that is part of Amsterdam Creative Industries Network (ACIN). The PublishingLab formulated the assumption that students hardly ever take notice of research results from these research groups. This assumption led to the following research question: ‘What is, within the domain DMCI, the optimal way to develop a series of publications, aimed at students, about research results by research groups?’

What would be the most effective way to publish a series of hybrid publications about research results from research groups connected to the domain DMCI, aimed at students?

This research dealt with the questions on what students would like to read about research results from the research groups. It also focused on in which formats (paper, digital, multimedial) students would want to read. The final issue was via which channels the series of publications would land at the students desktop.

Students are interested in reading about the research results. They prefer a multimedia document that contains video’s and hyperlinks to background information. This choice is closely followed by a print version: a booklet. The possibility to quickly scan a text is very much preferred. It is nog necessary to style the publication in a manner that fits into a students’ style. It has to correspond with the need of information, not with an outfit. The same goes for tone-of-voice. It does not need to be simplified, a list where used terms are explained will do.

The survey showed that 86% of the students do not know which research groups are connected to the domain DMCI. Almost the same percentage of students has never read any research results from the research groups. Neither are students overly familiar with how research is designed, performed and described. All these steps need to be pointed out in the series of publications.

The best way to distribute the series would be via the PublishingLab website. It is already used as a platform to distribute publications. It is not the only channel. The large majority of students expects to find the Shorts via the ‘Digitale LeerWeg Omgeving’. Open Access databases and the HvA library are useful channels for the Shorts too.

(6)

Inhoud

1 Inleiding 8

1.1 Aanleiding Onderzoek 8

1.1.1 Wat zijn lectoraten? 8

1.1.2 De Opdrachtgever 9

1.1.3 Het PublishingLab als uitgever 9

1.2 Probleemstelling 10

1.3 Doelstelling 10

1.4 Leeswijzer 11

2 Wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd 12

2.1 Deskresearch 12

2.2 Fieldresearch kwantitatief: enquête 13

2.2.1 Steekproef 13

2.2.2 Wijze van enquêteren 13

2.3 Fieldresearch Paperprototype test 14

2.3.1 Doelstelling paperprototype test 14

2.3.2 De proefpersonen 15

2.4 Expert Interviews 15

3 De Doelgroep: de studenten van het domein DMCI 16

3.1 Studenten van het domein DMCI 16

3.1.1 Aantallen studenten per studierichting 16

3.2 Mediagebruik van de leeftijdsgroep 17

3.2.1 Mediagebruik van UvA-studenten 18

3.3 Digitaal studeren 18

3.3.1 Digitaal bestuderen 19

3.3.2 MIC-studenten en digitaal studeren 20

3.4 Samenvattend 20

4 Ontwikkelingen en voorbeelden van publicaties 21

4.1.1 Wetenschapscommunicatie 21

4.1.2 Leesbaarheid vergroten wetenschappelijke publicaties 21

4.2 Voorbeelden vanuit de lectoraten. 22

4.2.1 Analyse voorbeelden 23

4.2.2 Conclusies literatuur en voorbeelden 24

5 Distributie 26

5.1 Wetenschappelijke hybride publicatie 26

5.2 De distributie binnen het domein DMCI 26

5.2.1 Open Access 26

5.2.2 Open Access databanken voor het Hbo 26

5.3 Ontsluiting via de websites van hogescholen 27

(7)

5.5 Conclusies over distributiekanalen 29

6 Resultaten kwantitatief onderzoek: de enquête 30

6.1 Resultaten van kwantitatief onderzoek 30

6.1.1 Opmerkingen van studenten 36

6.2 Conclusies enquête 36

7 Resultaten Kwalitatief onderzoek: Paper prototyping test 39

7.1 Het paperprototype 39

7.1.1 Look & Feel voor paperprototype 40

7.2 Uitvoering van de paperprototype test 40

7.3 Resultaten 41

7.4 Conclusie 45

8 Resultaten kwalitatief onderzoek: Expert interviews 47

8.1 Conclusies expert interviews 49

9 Conclusies en uitgeefadvies 50

9.1 De redactionele formule 51

9.1.1 Look & Feel 51

9.1.2 Tone-of-Voice 51

9.2 Format 52

9.3 Distributie 53

9.3.1 Advies 54

9.3.2 De werktitel 54

10 Evaluatie onderzoek en vervolgonderzoek 55

10.1 Validiteit en generaliseerbaarheid van het onderzoek 55

10.2 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek 56

11 Bronnen 57

12 Bijlagen 61

12.1 Bijlage 1: Analyse van webstructuur CREATE-IT en ACIN 61

12.2 Bijlage 2: Enquête vragen 62

12.3 Bijlage 3: Codeboek 66

12.4 Bijlage 4: Analyses in Spss 66

12.5 Bijlage 5: Voorbereiding ontwerp paperprototype 72

12.6 Bijlage 6: Beeld/ tekst analyse voorbeelden gebruikt in test 73 12.7 Bijlage 7: Draaiboek en vragenlijst paperprototype test 74 12.8 Bijlage 8: Gedetailleerde resultaten paperprototype test 76

12.9 Bijlage 9: Screenshots paperprototype op ISSUU 82

12.10 Bijlage 10 Redactionele formule 87

12.11 Bijlage 11: USB-stick 88

(8)

1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de aanleiding en doelstelling voor het onderzoek omschreven. Ook wordt de opdrachtgever geïntroduceerd en worden, voor het onderzoek belangrijke termen toegelicht. Vervolgens worden de probleemstelling en de vraagstelling weergegeven.

1.1 Aanleiding Onderzoek

Binnen de Hogeschool van Amsterdam, maar ook binnen andere hogescholen, wordt vanuit lectoraten onderzoek verricht. De resultaten van de onderzoeken worden gepubliceerd in wetenschappelijke- of vaktijdschriften en in boeken en worden gepresenteerd op congressen. Het PublishingLab constateert dat de publicaties niet of nauwelijks bij studenten terecht komen. De onderzoeken tonen de ontwikkelingen binnen het (toekomstige) vakgebied van de studenten en liggen in het verlengde van de opleidingen. Het PublishingLab wil daarom een serie onderzoekspublicaties uitgeven waarin de onderzoeksresultaten van lectoraten, aan studenten in het kort uiteengezet worden. Er wordt hierbij gedacht aan een serie hybride publicaties, waarin de uitgaven zowel digitaal als in print beschikbaar zouden moeten komen. Voordat dit gedaan kan worden is onderzoek nodig naar de doelgroep en de door hen gewenste vorm en inhoud van de publicaties. Deze serie publicatie draagt de werktitel ‘Shorts’ afgeleid van ‘Very Short Introduction’. Dit verslag is een weergave van dat onderzoek.

1.1.1 Wat zijn lectoraten?

Binnen lectoraten worden onderzoeken uitgevoerd door teams die bestaan uit onderzoekers, docent-onderzoekers en studenten. Het team van onderzoekers wordt geleid door een lector. Hogescholen kiezen er vaak voor lectoraten onder te brengen in kenniscentra die zich richten op bepaalde thema’s of maatschappelijke vraagstukken. (Vereniging van Lectoren, z.j.) Zo kent het domein DMCI het kenniscentrum CREATE-IT en het ACIN. Beide richten zich op de ICT-sector en de Creatieve industrie, ieder vanuit een eigen invalshoek. Onderling wordt er volop samengewerkt. Het Hbo kent sinds 2001 lectoraten (SKO, 2008). Binnen de Hogeschool van Amsterdam, domein Digitale Media & Creatieve Industrie, zijn in 2003 de eerste lectoren benoemd (HvA, 2015).

Door lectoraten wordt praktijkgericht onderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn multidisciplinair van opzet en komen tot stand in samenwerking met externe partijen. Dit kunnen andere hogescholen zijn, maar ook universiteiten, bedrijven of (lokale) overheden. (Vereniging van Lectoren, z.j.). Het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) omschrijft de kruisbestuiving tussen onderzoek, onderwijs en het bedrijfsleven als de grote meerwaarde van lectoraten. (ISO, 2013). Het begrip ‘praktijkgericht onderzoek’ wordt door de Validatiecommissie Kwaliteitszorg Onderwijs (VKO) omschreven als onderzoek dat is geworteld in de beroepspraktijk. Het onderzoek leidt tot kennis en inzichten, maar levert ook toepasbare producten en ontwerpen op. ‘Voor praktijkproblemen worden concrete oplossingen aangedragen, waarbij wetenschappelijke betrouwbaarheid en validiteit behouden blijft’. (VKO, z.j.) De VKO monitort de kwaliteit van de praktijkgerichte onderzoeken die door lectoraten worden uitgevoerd. Het college van bestuur van de UvA-HvA omschrijft in het instellingenplan ‘Nieuwsgierige professionals’ praktijkgericht onderzoek als middel om direct bij te dragen aan

(9)

innovatie van de beroepspraktijk. Het onderzoek is vraaggericht en draagt aantoonbaar bij aan innovaties van de (regionale) beroepspraktijk, aldus het CvB (CvB UvA-HvA, 2015-1).

1.1.2 De Opdrachtgever

Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het PublishingLab. Het PublishingLab is een onderzoekslab binnen het Amsterdam Creative Industries Network (ACIN). ACIN is weer een samenwerkingsverband tussen hogeschool InHolland, de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en CREATE-IT. Het kenniscentrum CREATE-IT is verbonden aan het domein Digitale Media en Creatieve Industrie (DMCI) en bestaat uit verschillende lectoraten. Hoewel CREATE-IT en ACIN én de bijbehorende lectoraten en labs, afgebakende werkgebieden hebben, wordt er volop samengewerkt. Hierna volgt een nadere introductie op de werkzaamheden en het onderzoeksterrein van de opdrachtgever.

Het PublishingLab is opgezet om te onderzoeken wat de impact is op de uitgeefbranche, van de recente snelle technologische ontwikkelingen binnen deze branche. De verschijningsvormen van digitale publicaties zijn sterk toegenomen door de opkomst van tablets, smartphones en bijbehorende apps. Deze ontwikkelingen beïnvloeden de manier waarop uitgaven worden gecreëerd, gedistribueerd en gemarket, maar ook de manier waarop uitgaven worden gebruikt. Precies hier ligt het onderzoeksterrein van het PublishingLab. De focus ligt daarbij op hybrid publishing en op het snijvlak van uitgeven en digitale technologieën. (PublishingLab, z.j.) Het PublishingLab richt zich op makers (auteurs, vormgevers), intermediairs (uitgevers) en gebruikers (lezers/ studenten) (Riphagen, PublishingLab Plan van Aanpak ten behoeve van ACIN, 2015)

Het PublishingLab focust op Hybrid Publishing. Deze vorm van uitgeven wordt ook multi-channel publishing genoemd en draait om het uitgeven van een enkele publicatie via verschillende digitale en print media. Dit verloopt bij voorkeur via een workflow waarbinnen zo min mogelijk extra handelingen worden verricht om content gereed te maken voor verwerking tot printversie, e-book of webversie. (Digital Publishing Collective, 2015). Hybrid Publishing wordt aangejaagd door de lezer die steeds meer hybride leest. Een boek kan gelezen worden op papier, een e-reader, tablet of smartphone. Deze manier van lezen stelt nieuwe eisen aan het creëren van content. Dit technische aspect zal overigens niet verder worden uitgediept binnen dit onderzoek.

1.1.3 Het PublishingLab als uitgever

Het PublishingLab geeft boeken uit over onderzoeken en projecten die zijn uitgevoerd door lectoraten en labs. Daarnaast speelt het PublishingLab een belangrijke rol binnen de DMCI-minor: ‘International trade publishing, books and more’. Binnen deze minor ontwikkelen studenten een uitgave en doorlopen daarbij het volledige uitgeefproces. Zo ontwikkelden studenten die deze minor volgden de DMCI-studentenagenda 2015-2016 en een introductiegids voor internationale studenten. Het PublishingLab geeft publicaties uit binnen het domein DMCI, maar het zou een vergissing zijn om het PublishingLab te zien als huisuitgeverij, omdat het lab vooral een onderzoekstaak heeft.

(10)

1.2 Probleemstelling

‘Wat is, binnen het domein DMCI, de optimale manier om een op studenten gerichte serie hybride publicaties uit te geven, over de onderzoeksresultaten van de lectoraten?’

Het onderzoek zal sterk gestuurd worden door de wijze waarop ‘optimale manier’ gedefinieerd wordt. Optimaal wil in dit geval zeggen, dat de wijze waarop de serie wordt uitgegeven aansluit op de wensen en behoeften van de DMCI-student. Centraal staat dus in welke vorm (in dit verslag met format aangeduid) en met welke inhoud deze doelgroep zou willen lezen over de onderzoeksresultaten van de lectoraten. Maar ook: via welke kanalen moet de uitgaven worden verspreid om aan te sluiten op de kanalen die studenten nu al gebruiken? Deze aanscherpingen op de probleemstelling leidt tot de onderstaande deelvragen en subvragen:

 Wat kenmerkt een wetenschappelijke publicatie?

▫ Wat zijn factoren die een wetenschappelijke publicatie begrijpelijk en goed leesbaar maken?

▫ Welke distributiekanalen worden binnen het domein DMCI gebruikt om publicaties te verspreiden?

▫ Wat zijn voorbeelden van publicaties over onderzoeken verricht door lectoraten, die gericht zijn op studenten?

 Wie is de doelgroep voor de serie Short? ▫ Wat is het mediagebruik van de doelgroep? ▫ Hoe leest de doelgroep digitale teksten? ▫ Hoe bestudeert de doelgroep digitale teksten? ▫ In hoeverre zijn studenten bekend met de lectoraten?

▫ In hoeverre is de doelgroep vertrouwd met (het lezen over) wetenschappelijk onderzoek? ▫ Heeft de doelgroep interesse in de serie publicaties?

▫ In welke vorm zouden studenten van het domein DMCI de serie publicaties tot zich willen nemen, digitaal, papier of hybride?

▫ Is de doelgroep bereid te betalen voor een publicatie?  Wat zijn succesfactoren om de serie Shorts uit te geven?

▫ Wat is een passende redactionele formule voor de serie? ▫ Wat is een passend look & feel voor de serie uitgaven? ▫ Wat is een passende tone-of-voice voor de serie?

▫ Wat zijn succesfactoren voor de distributie van de serie uitgaven? ▫ Hoe kan gebruik van de Shorts meetbaar worden gemaakt?

1.3 Doelstelling

Het onderzoek moet leiden tot een uitgeefadvies, gebaseerd op een doelgroeponderzoek. Via de combinatie van het doelgroeponderzoek en uitgeefadvies, wordt het mogelijk om de serie onderzoekspublicaties uit te geven. De serie zal als onderwerp hebben: onderzoeksresultaten

(11)

van onderzoeken uitgevoerd door de lectoraten. De wens van de opdrachtgever is dat de onderzoeken voor studenten begrijpelijk worden gemaakt en dat studenten per uitgave een volledig beeld van het uitgevoerde onderzoek krijgen. De opdrachtgever heeft daarnaast een voorkeur uitgesproken voor de vorm waarin de serie zou moeten worden uitgegeven, namelijk als een serie hybride publicaties. In dit onderzoek wordt bekeken hoe dit verder vorm kan krijgen.

Het onderzoek moet leiden tot een uitgeefadvies met daarin een redactionele formule. Hierin wordt de inhoudelijke kant van de individuele uitgaven binnen de serie vastgelegd. In de redactionele formule worden de vaste elementen benoemd. (Info Nu, z.j.) Welke elementen dit zouden moeten zijn, moet duidelijk worden uit het doelgroeponderzoek ondersteund door deskresearch.

Verder wordt in het advies opgenomen:

▫ Tone-of-voice (taalgebruik dat aansluit op de doelgroep en communicatiedoelstelling) ▫ Look & Feel (het formaat, de verhouding tekst/beeld, kleurgebruik en grafische

elementen)

▫ Zinvolle distributiekanalen

1.4 Leeswijzer

Het kenniscentrum CREATE-IT bestaat uit lectoraten en het ACIN bestaat uit labs. Ook al is een lectoraat feitelijk iets anders dan een lab, toch worden in dit verslag de termen ‘kenniscentrum, lectoraat, lab en atelier aangeduid als ‘lectoraat’ gebracht. Dit gaat enigszins ten koste van de nuance, maar vergroot het leesgemak aanzienlijk.

Het verslag is als volg opgesteld.

Hoofdstuk twee omschrijft wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, de onderzoeksmethoden en deelprojecten.

Hoofdstuk drie tot en met vijf zijn een weergave van de uitgevoerde deskresearch. Het bevat een theoretisch kader rond de doelgroep, digitaal studeren en het mediagebruik van de doelgroep. Ook worden distributiekanalen geïnventariseerd waar vanuit de serie publicaties naar studenten geleid zou kunnen worden. Ook is onderzocht wat leesbaarheidverhogende factoren zijn voor wetenschappelijke publicaties. Hoofdstuk zes tot en met acht omschrijven de resultaten van fieldresearch. Gevolgd door de conclusies en aanbevelingen.

(12)

2 Wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd

In dit hoofdstuk is uiteengezet op welke wijze naar het uiteindelijke advies is toegewerkt. Het onderzoek draait ruwweg om drie thema’s: Format, inhoud en look & feel. Het onderstaande schema toont via welke onderzoeksmethoden deze thema’s zijn onderzocht.

Figuur 1Schema onderzoek

2.1 Deskresearch

De deskresearch is uitgevoerd om de fieldresearch gedegen voor te kunnen bereiden en om bevindingen van een theoretisch perspectief te kunnen voorzien.

Deskresearch is uitgevoerd via online en offline zoekmethoden en via wetenschappelijke databanken. De deskresearch onderwerpen zijn ruwweg onder te verdelen:

 Hybride leesgedrag van de doelgroep

 Wetenschappelijke discussie rond het bestuderen van digitale teksten

 Methoden om een wetenschappelijke publicatie begrijpelijk en goed leesbaar te schrijven  Voorbeelden van uitgaven die onderzoeken beschrijven, gericht op studenten

Alle vragen die niet via deskresearch te beantwoorden zijn, zullen via fieldresearch beantwoord moeten worden

O

nd

er

zoe

k

Format Verspreiding Enquête Deskresearch

digitaal, print, hybride

Deskresearch Enquête paperprototype test Inhoud vaste elementen Deskresearch Enquête Paperprotoype test Tone-of-voice Paperprototype test Expert interviews

Look & Feel

Beeld/ tekst

verhouding Paperprototype test Vormgeving Paperprototype test

(13)

2.2 Fieldresearch kwantitatief: enquête

Als kwantitatief onderzoek is gekozen voor een enquête. Een enquête is een methode voor exploratief onderzoek, de resultaten geven een ruwe indicatie waar vanuit verder gewerkt kan worden. Deze resultaten worden als input gebruikt voor de ontwikkeling van een paperprototype, waarmee het kwalitatieve deel van het onderzoek kan worden uitgevoerd. De enquêtevragen zijn gemodelleerd rond de volgende onderwerpen:

 In welke vorm (digitaal of papier) zouden de studenten de Shorts willen gebruiken?

 Welke dragers (laptop, dekstop, smartphone, e-reader, papier: uitgeprint door de student) gebruiken studenten om digitale teksten te lezen? Verschilt dit per doel: studie of vrije tijd?  Van welke distributiekanalen maken studenten al gebruik?

 Kennisniveau over de lectoraten en de onderzoeken die lectoraten hebben uitgevoerd. De volledig vragenlijst is opgenomen als bijlage 2.

2.2.1 Steekproef

De enquête wordt afgenomen onder de doelgroep: studenten van het domein DMCI. Het domein DMCI telde in september 2014 8666 studenten. (Afdeling Onderwijs, Kwaliteit en Innovatie DMCI, 2015) (Afdeling Onderwijs, Kwaliteit en Innovatie DMCI, 2015). Dit getal is ingevoerd in een steekproefcalculator om zo de omvang van de steekproef te kunnen bepalen. (Steekproefcalculator, 2013) Er zijn 368 respondenten nodig om een betrouwbaar beeld te kunnen geven.

Verschillende variabelen leidden tot de volgende uitkomsten:

Foutenmarge 5 5 6 6 Betrouwbaarheidsniveau 95 90 90 85 Onderzoekspopulatie 8666 8666 8666 8666 Spreiding 50 50 50 50 Aanbevolen steekproefomvang 368 263 184 142

Figuur 2 Betrouwbaarheid steekproef 2.2.2 Wijze van enquêteren

Het enquêteformulier is gemaakt via Google Forms en is digitaal via een iPad én op papier afgenomen. De digitale versie toont een vraag per pagina dit zorgt ervoor dat de geënquêteerde zich op iedere vraag kan concentreren zonder afgeleid te raken door de komende vragen. Deze opzet maakt het ook mogelijk om naar een volgende vraag te springen wanneer het ene antwoord de eerstvolgende vraag irrelevant maakt. Onderaan de pagina is een statusbalk zichtbaar, zodat de geënquêteerde weet hoe lang de enquête nog duurt. Dit verhoogt volgens Dijkstra, Ongena, & Loosveldt in hun boek ‘Onderzoek met vragenlijsten’ de motivatie van de respondent om de enquête in te vullen en dat voorkomt vroegtijdig afhaken. (Dijkstra, Ongena, & Loosveldt, 2014).

De periode waarin de enquête uitgevoerd zou moeten worden, viel vlak voor de laatste tentamenperiode van het studiejaar 2014-2015. Hierdoor waren veel studenten afwezig.

(14)

Om toch 368 respondenten te bereiken, zijn studenten persoonlijk benaderd op de onderwijslocaties. Dit is arbeidsintensief, maar vergroot de kans op een snelle en grotere respons (Dijkstra, Ongena, & Loosveldt, 2014). In het derde jaar lopen studenten en zijn daardoor nauwelijks aanwezig op school. Dit is enigszins ondervangen door op zogenaamde terugkomdagen te enquêteren.

Analyse

De analyse is uitgevoerd via SPSS statistics. Van Google Forms is alleen gebruik gemaakt om de data te verzamelen via de enquêtes. SPSS biedt meer mogelijkheden voor data-analyses dan Google Forms bieden.

2.3 Fieldresearch Paperprototype test

Carolyn Snyder beschrijft in haar boek ‘Paper prototyping’ (2003) de pluspunten van het uitvoeren van een paperprototype test. Haar boek kan gelezen worden als een handleiding voor het uitvoeren van een dergelijke test en is in dit onderzoek ook zo gebruikt.

2.3.1 Doelstelling paperprototype test

Een paper prototype test wordt meestal uitgevoerd om mogelijke problemen binnen een ontwikkelde website, app of software op te sporen. Daarnaast is een paper prototype test uitermate geschikt om content en de structuur van een medium te testen (Snyder, 2003). Dat laatste is de reden waarom wordt deze methode is gebruikt voor de Shorts. De paperprototype test moet zicht geven in de volgende punten:

 Waardering van studenten voor de opgenomen elementen (om redactionele formule te kunnen bepalen)

 Look & Feel

 Bruikbaarheid: mogelijkheid voor de student om snel de benodigde informatie uit de Short te halen

 Mate waarin de student de Short betrouwbaar genoeg vindt om als bron te dienen voor een eigen project

 Wijze waarop de student het digitale document zou gebruiken  Tone-of-Voice

Look & Feel wordt in dit onderzoek opgevat als de meest gewaardeerde beeld/tekst verhouding, het meest gewaardeerde type afbeelding, de afmeting van het papieren product, kleurgebruik en de vormgeving van de omslag.

Voor het paperprototype is naar content gezocht. Om kwesties rond auteursrecht te voorkomen, is geen gebruik gemaakt van een eerder gepubliceerd onderzoek. De gebruikte teksten komen voort uit blogpost die zijn verschenen over een nog lopend onderzoek van het PublishingLab, met als titel ‘Bundle, interactive digital readers in Epub3’. De teksten zijn gebruikt met toestemming van de auteur en onderzoeker: Rose Leighton.

De test is uitgevoerd aan de hand van een casus met een half gestructureerde vragenlijst. De volledige testopzet, het testscenario en de vragenlijst zijn in de bijlagen opgenomen (bijlage 7).

(15)

Voor het opstellen van de vragenlijst zijn enkele richtlijnen van Carolyn Snyder gebruikt over gebruik, volledigheid en look & feel. Als controlevraag is opgenomen of de student de uitgave zou gebruiken als bron voor een werkstuk? Deze vraag geeft een indicatie van de kwaliteit die de student aan het product toedicht. Een prototype is nog geen afgerond eindproduct. Er kan gebruik gemaakt worden van een zwart/wit versie. De uiteindelijke opmaak en vormgeving komt op een later moment (Snyder, 2003). Een prototype bevat al wel een aantal belangrijke onderdelen. Ook al is de gebruikte tekst nog onvolledig en onaf, het prototype geeft een goede indruk van wat de student kan verwachten van de Short.

2.3.2 De proefpersonen

De proefpersonen zijn benaderd tijdens het afnemen van de enquêtes. Toen is aan studenten gevraagd of zij interesse hebben om mee te werken aan de paperprototype test. Om een representatieve test uit te voeren zou het wenselijk zijn dat er binnen de testgroep een variatie bestaat in opleiding en studiejaar. Dit omdat zij allen hun eigen expertise en kennis meebrengen. Dit zou een gevarieerd en volledig beeld moeten opleveren. Daarnaast zijn studenten ook los van de enquête gevraagd mee te werken. Dit leverde drie studenten op.

2.4 Expert Interviews

Er zijn interviews met drie mensen afgenomen. Zij zijn betrokken bij lectoraten of bij de verspreiding van publicaties.

 Paul Nagtegaal: projectleider binnen de HvA-bibliotheek

 Miriam Rasch: docent-onderzoeker bij het lectoraat Institute of Network Cultures (INC) en redacteur van het ‘Society of the Query Magazine’ en het ‘Unlike Us Magazine’

 Lisette Vonk: onderzoeker binnen het lectoraat Fashion Research and Technology. Zij brengt onderzoeksactiviteit binnen AMFI in kaart en adviseert over mogelijke verbeteringen.

(16)

3 De Doelgroep: de studenten van het domein DMCI

Ter voorbereiding op het opzetten van het fieldresearch wordt eerst geïnventariseerd wat in grote lijnen al bekend is over de doelgroep. In dit hoofdstuk worden de bevindingen uiteengezet over de specifieke doelgroep: de DMCI-student. Er wordt gekeken naar mediagebruik van de leeftijdscategorie en naar onderzoeken die zijn uitgevoerd onder studenten naar het verschil in studieresultaten van digitaal en papieren studiemateriaal. Dit moet een onderbouwing bieden aan de keuze voor het format waarin de Shorts zullen verschijnen.

3.1 Studenten van het domein DMCI

Zoals in de inleiding al was aangestipt staat de afkorting DMCI voor Digital Media and Creative Industries. Dit domein biedt plaats aan de volgende opleidingen:

 HBO-ICT: Hbo Informatie en Communicatie technologie  AMFI: Amsterdam Fashion Institute

 CMD: Communication and Multimedia Design  MIC: Media Informatie Communicatie  CO: Communicatie

Per opleiding bestaan verschillende studierichtingen. Zo kent AMFI bijvoorbeeld vijf studierichtingen, variërend van design naar branding, waarbij ook een internationale variant te kiezen is. Het gaat te ver om alle richtingen per opleiding op te sommen.

3.1.1 Aantallen studenten per studierichting

Het domein DMCI telde in september 2014 in totaal 8666 studenten Tabel 1 toont de verdeling naar getal per opleiding. De cijfers zijn afkomstig van de afdeling Onderwijs Kwaliteit en Innovatie DMCI (Afdeling Onderwijs, Kwaliteit en Innovatie DMCI, 2015-1) (Afdeling Onderwijs, Kwaliteit en Innovatie DMCI, 2015-2). Figuur 3 toont de verdeling over de opleidingen in percentages.

HBO-ICT

2214

CMD

1292

CO

870

MIC

3062

AMFI

1228

Totaal

8666

Tabel 1 Studenten per opleiding in 2014 Figuur 3 Percentages studenten per opleiding AMFI 14% HBO-ICT 26% CMD 15% CO 10% MIC 35%

(17)

De opleiding MIC is de grootste opleiding binnen het domein, de Communicatie opleiding is het kleinst. Binnen het domein staan 4215 mannen en 4451 vrouwen ingeschreven, dat is 49% man en 51% vrouw. De man-vrouw verhouding per opleiding verschilt enorm, zoals Figuur 4 laat zien.

Figuur 4 Man-vrouw verhouding per opleiding Cijfers Onderwijs Kwaliteit en Innovatie

De meeste vrouwen zijn te zien bij AMFI, MIC en CO. De meeste mannen staan ingeschreven bij HBO-ICT, gevolgd door CMD.

3.2 Mediagebruik van de leeftijdsgroep

De organisaties voor de Nederlandse mediabereik onderzoeken, NLO, NOM en SKO voeren jaarlijks landelijk de Media Standard Survey (MSS) uit. Een van de onderwerpen die hierin wordt onderzocht, is in welke mate mediagebruikers van 13 jaar en ouder digitale dagbladen lezen. De resultaten geven een indicatie van de mate waarin de leeftijdsgroepen digitaal informatieve teksten lezen en is daarom interessant voor dit onderzoek. In Tabel 2 zijn de uitkomsten van de leeftijdsgroep 13 tot en met 19 en de leeftijdsgroep 20 tot en met 34 opgenomen. Dit komt het meest overeen met de leeftijdsopbouw de van DMCI-studenten. In het onderzoek is gekeken naar de het medium waarmee digitaal wordt gelezen of wordt geïnternet. De internet toegang van de onderzochte groep nadert de 100%. (NLO, NOM, SKO, 2015). Voor het internetten is in het mediumgebruik door de onderzoekers een onderscheid gemaakt tussen PC en Laptop, voor het digitaal lezen zijn PC en Laptop samengetrokken. 46% van de ondervraagden geeft aan wel eens een dagblad digitaal te lezen. Dit gebeurt het vaakst via smartphones. E-readers worden weinig gebruikt, het gebruik blijft gemiddeld rond het half procent steken. (NLO, NOM, SKO, 2015).

30 7 68 74 87 70 93 32 26 13 C M D H B O - I C T C O M I C A M F I V M

(18)

Tabel 2 Digitaal medium gebruik doelgroep. Cijfers MMS

Het tablet gebruik van groep 20-34 is groter dan van de groep 13-19, zowel om te internetten (+ 10%) als om een dagblad te lezen (+ 13%). Het tabletbezit is landelijk gezien toegenomen, maar de stijging is vooral te zien onder senioren.

3.2.1 Mediagebruik van UvA-studenten

In 2013 is de enquête ‘Digital natives onder de loep, ICT gebruik en wensen van studenten’ afgenomen onder alle UvA-studenten. De UvA-student heeft als doelgroep raakvlakken met de HvA-student. Beide groepen volgen een studie in Amsterdam en er zal een grote overlap in leeftijd en leefstijl te vinden zijn. De enquête levert cijfers op over het computer-, laptop- en smartphonebezit én over de manier waarop deze apparaten gebruikt worden voor studiedoeleinden.

Apparatenbezit

84% procent van de UvA-studenten bezit een laptop en 26% bezit een desktop (PC). 27% van de studenten heeft een tablet, binnen deze categorie bezit 6% een e-reader. 59% van de tabletbezitters geeft aan de tablet ook in te zetten voor de studie. 85% van de studenten bezit een smartphone en dat is een toename vergeleken met het jaar ervoor. Van de favoriete Apps onder studenten staan Apps waarmee het nieuws (NOS, NI.nl en dagbladen) gevolgd kan worden. (Bos, Kruiderink, & Landkroon, 2013). Ondanks de toename in tabletbezit en smartphone bezit, zijn digitale syllabi en e-books nog niet erg populair. 70% Van de studenten geeft aan liever papieren syllabi en boeken te gebruiken. In het onderzoek is door Bos, Kruiderink en Landkroon ook gekeken naar het gebruik van Social Media door studenten en de mate waarin dit wordt gebruikt voor educatieve doeleinden. 33% van de studenten gebruikt YouTube voor educatieve doeleinden. (Bos, Kruiderink, & Landkroon, 2013).

3.3 Digitaal studeren

Studenten van het Domein DMCI ontvangen studiemateriaal zowel in print als digitaal. Het gaat hier om het klassieke studieboek, de papieren reader, maar ook om Pdf’s en online artikelen. Maakt het voor de studieresultaten iets uit of een boek of artikel op papier of als Pdf wordt aangeboden? In deze paragraaf wordt die vraag onderzocht aan de hand van onderzoeken die zijn uitgevoerd onder studenten. Het Publishinglab wil een voor studenten begrijpelijke serie

Internetten Dagblad 13-19 20-34 13-19 20-34 PC 46% 49,7 21% 32,6% Laptop/ notebook 80,4 77,8 Mobiele telefoon/ smartphone 89,1 87,3 25,4% 38,4% tablet 41,8 51,5 9,5% 22,3% e-reader 0,3% 0,9%

(19)

uitgaven maken en wil weten of dit op papier, digitaal of hybride uitgegeven moet worden. Daarom wordt de invloed van het format op het tekstbegrip hier toegelicht.

3.3.1 Digitaal bestuderen

Het aandachtig lezen van een tekst op papier gaat makkelijker dan het aandachtig lezen van een digitale tekst. Dit heeft verschillende oorzaken. Het lezen en werken vanaf een verlicht (lcd) beeldscherm leidt sneller tot vermoeidheid, met name tot vermoeide ogen. (Jeong, 2012) Dit wordt sinds 2008 aangeduid met Computer Vision Syndrome (Yan, Hu, Chen, & Lu, 2008).

Tekstbegrip

In 2012 beschreven Mangen, Walgermo en Brönnick hun onderzoek ‘Reading linear texts on paper versus computer screen: Effects on reading

Comprehension’. In dit onderzoek werd aan middelbare scholieren en tekst voorgelegd, waarna onderzocht werd hoe goed zij deze tekst begrepen. Scholieren die een digitale tekst als Pdf hadden gelezen, scoorden aanmerkelijk minder goed dan klasgenoten die dezelfde tekst in print lazen. Waar de scholieren vooral over struikelden was het heen en weer springen tussen de verschillende tabbladen met tekst en de test. Deze handelingen haalden de scholieren uit hun concentratie. (Mangen, Walgermo, & Brønnick, 2013). Door het ‘bedienen van de computer’. Blijft de lezer blijft zich sterker bewust van zijn omgeving en gaat daardoor minder op in het verhaal. Dit effect is sterker terug te zien bij het lezen van non-fictie dan bij fictie. (Mangen & Kuiken, 2014). Stoop, Kreutzer en Kircz komen tot een vergelijkbaar inzicht. Bij het bestuderen van een tekst gebruikt de lezer volgens hun, de tekst anders dan bij het lineair of ontspannen lezen. Er moeten tabellen en afbeeldingen vergeleken worden en tekstdelen herlezen worden, om de stof goed te begrijpen. Hier werkt papier nog steeds het overzichtelijkst en snelst. (Stoop, Kreutzer, & Kircz, 2013).

Mangen en Kuiken stellen in hun onderzoek ‘Lost in an iPad, narrative engagement on paper and tablet’ dat de lezer tijdens het lezen van een tekst, een ruimtelijk tekstbeeld creëert. De lezer oriënteert zich binnen de tekst op basis van witregels, bladspiegels en globaal op aanwijsbare pagina: ‘het stond ongeveer op driekwart van het boek’. Binnen een digitale tekst ontbreken deze oriëntatiepunten, waardoor de lezer volgens Mangen en Kuiken (2014) overzicht verliest en de tekst minder goed begrijpt.

Digitaal studeren met de voordelen van papier

Er zijn manieren om de hierboven omschreven problemen te omzeilen. Het gebruik van een e-reader benadert de leeservaring van papier en de lezer raakt minder snel vermoeid. (Mangen & Velay, 2014) (Jeong, 2012).Daarnaast kunnen, met de juiste software of apps, markeringen en aantekeningen gemaakt worden in een digitaal document. Rockinson, et.al. (2013) deden onderzoek naar studieprestaties onder studenten in de Verenigde Staten, waarbij een onderverdeling werd gemaakt naar studenten die een digitaal boek bestudeerden en studenten die een printversie bestudeerden. Rockinson stelt dat de mogelijkheid om digitaal markeringen en aantekeningen te maken, het tekstbegrip en de studeerbaarheid van digitale teksten aanzienlijk vergroot. Dit effect treedt vooral op wanneer de digitale tekst is bestudeerd vanaf een tablet of e-reader. Er was in die gevallen zelfs nauwelijks verschil aan te tonen met de

(20)

prestaties van studenten die vanuit een print boek studeerden. (Rockinson-Szapkiw, Courduff, Carter, & Bennet, 2013)

3.3.2 MIC-studenten en digitaal studeren

Tussen augustus 2010 en maart 2011 is onder 81 studenten van de opleiding ‘Marketing, Media and Publishing’ een onderzoek uitgevoerd over het gebruik van digitale teksten als lesmateriaal. Dit onderzoek is uitgevoerd door Stoop, Kreutzer en Kircz. De studenten kregen een papieren studieboek, het studieboek als Pdf, of lazen het boek als Pdf vanaf een Irex e-reader (na 2011 niet meer geproduceerd). Studenten die de e-reader gebruikten vonden dat het gebruik van een Pdf als book geen enkele toegevoegde waarde had. Geen van de proefpersonen heeft de e-reader gebruikt om zich voor te bereiden op het tentamen. De laptop groep vond het storend dat het niet mogelijk was om markeringen en aantekeningen te maken. Het werd teleurstellend gevonden dat het book geen multimediale extra’s waren bevatte. Een pluspunt was dat het e-boek vanaf een centrale plaats was te downloaden en dus op meerdere plaatsen raadpleegbaar was. Ook werd de zoekfunctie binnen te tekst gewaardeerd en de klikbare inhoudsopgave. (Stoop, Kreutzer, & Kircz, 2013) Opvallend is dat een aantal e-readergebruikers alsnog het papieren boek kochten of het boek via de laptop lazen. Laptopgebruikers printten delen van het boek uit.

3.4 Samenvattend

Apparaten gebruik

Uit de bovenstaande onderzoeken kunnen een aantal conclusies gevormd worden. Landelijk en ook onder UvA-studenten, is een toename te zien in het bezit van laptops, tablets en smartphones. Landelijk gezien hebben de groepen 13-19 en 20-34 respectievelijk 41% en 51% toegang tot een tablet. Van de UvA studenten bezit 27% bezit tablet, 59% hiervan gebruikt de tablet voor studie. Dit onderwerp is essentieel voor dit onderzoek. Het apparaat waarmee een digitale tekst bestudeerd wordt is van grote invloed op de mate waarin de tekst wordt begrepen. De ideale manier om een digitale tekst te bestuderen is vanaf een e-reader of tablet, waarmee digitaal aantekeningen en markeringen gemaakt kunnen worden. Over het bezit en gebruik van tablets onder DMCI-studenten zijn geen cijfers bekend en daarom zal het onderwerp ‘tabletgebruik’ worden opgenomen in het kwantitatieve deel van dit onderzoek: de enquête. Dit zal van grote invloed op de keuze van het format voor de Shorts.

De onderzoeken onder UvA-studenten: ‘Digital natives onder de loep’ en onder MIC-studenten: ‘Reading and learning from screen versus paper’, zijn beide gepubliceerd in 2013. De digitale technologie verandert zeer snel, daarom is een actueler beeld nodig. Aan de DMCI-studenten daarom zal in de enquête gevraagd moeten worden hoe ze studeren: digitaal of vanaf papier. Op basis van de bovenstaande gegevens mag verwacht worden dat studenten een voorkeur voor papier uitspreken.

(21)

4 Ontwikkelingen en voorbeelden van publicaties

In dit hoofdstuk wordt de doelstelling voor de serie Shorts aangescherpt. Er wordt uiteengezet hoe een wetenschappelijke publicatie kan worden gestructureerd dat het de leesbaarheid en begrijpelijkheid vergroot. Vervolgens worden voorbeelden van publicaties vanuit de lectoraten geanalyseerd, die in het merendeel gericht zijn op studenten. Dit moet leiden tot bruikbare elementen voor de serie Shorts.

4.1.1 Wetenschapscommunicatie

Over wetenschappelijk onderzoek wordt gecommuniceerd door de onderzoekers maar ook door bijvoorbeeld wetenschapsjournalisten, schrijvers, voorlichters en bloggers. Wetenschapscommunicatie heeft als taak om lastige materie begrijpelijk aan een doelgroep over te brengen. De mogelijkheden zijn legio, denk aan televisieprogramma’s, wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke tijdschriften, de wetenschapsrubriek in landelijke dagbladen, columns in diezelfde dagbladen, boeken, blogs en vlogs. Een belangrijke stap bij het bepalen van de communicatievorm en –stijl, is het bepalen van de doelstelling van de communicatie. Het doel van de Shorts is te informeren, om studenten een informatie- of inspiratiebron te geven, die studenten kunnen gebruiken voor een eigen studieproject. De opdrachtgever stelt als eis dat de student een volledig beeld moet kunnen krijgen van het onderzoek. Deze doelstelling sluit lichtvoetige ‘leuk om te weten’ infotainment daarom uit. De Shorts moeten daarbij begrijpelijk zijn qua opzet en tone-of-voice. Om te bepalen welke vormen passend zijn voor deze communicatiedoelstelling, wordt nu omschreven wat een wetenschappelijke publicatie kenmerkt. Daarna wordt bekeken op welke manier binnen het domein DMCI onderzoeksresultaten worden uitgegeven door het PublishingLab en er wordt ook gekeken naar uitgaven van de lectoraten zelf, gericht op studenten. Dit hoofdstuk is een zoektocht naar bruikbare elementen voor de redactionele formule van de serie Shorts.

4.1.2 Leesbaarheid vergroten wetenschappelijke publicaties

In 2004 publiceerden Sollaci en Pereira een onderzoek naar de wijze waarop over wetenschappelijke (medische) onderzoeken wordt gepubliceerd. Zij analyseerden hiervoor wetenschappelijke tijdschriften tussen 1935 en 1985. Oorspronkelijk werden wetenschappelijke onderzoeken lineair, ofwel verhalend beschreven. In de loop der tijd groeide de noodzaak van een herkenbare opbouw van een wetenschappelijke publicatie. Sollaci & Pereira constateerden dat sinds de jaren ’70 van de twintigste eeuw, de zogenaamde IMRAD structuur leidend is. IMRAD staat voor Introduction, Methods, Results and Discussion. Volgens Sollaci en Pereira is deze indeling aangejaagd door redacteuren, want een vaste en vertrouwde indeling vergroot de leesbaarheid van de tekst én de snelheid waarmee een tekst gelezen kan worden. Ze stellen verder dat in een groeiende stroom van informatie, de lezer door teksten bladert of ze scant om tot de voor hem/ haar nuttige informatie te komen. (Sollaci & Pereira, 2004). In 2004 werd al over een groeiende stroom informatie gesproken, in 2015 is deze stroom alleen maar groter geworden. Het mag daarom aangenomen worden dat de serie Shorts voor studenten, die standaard veel informatie tot zich moeten nemen, aantrekkelijk wordt wanneer de uitgave helder en herkenbaar gestructureerd is.

(22)

Scanbaarheid

Het Bates College informeert studenten over het schrijven van een wetenschappelijk paper in ‘The Structure, format, content and style of a journal-style scientific paper’ (2011). Het Bates college omschrijft het leesgedrag van studenten en onderzoekers bij het lezen van een wetenschappelijk paper. Het stelt dat de lezer een wetenschappelijk publicatie volgens een vaste volgorde doorneemt. De lezer ‘scant’ titels en leest globaal het ‘abstract’, dit is de korte samenvatting van het onderzoek waarmee het onderzoek in een notendop wordt geïntroduceerd. Vervolgens zal de lezer grafieken en illustraties zoeken in de resultaten (Bates College, 2011). De lezer verwacht dus grafieken aan te treffen. Het Bates college wijst ook op de gangbaarheid van het opnemen van een literatuurlijst. Net als Sollaci en Pereira legt het Bates college dus nadruk op de scanbaarheid van een tekst. In zijn paper ‘New ways of making academic articles easier to read’ belicht James Hartley (2012) de begrijpelijkheid van een wetenschappelijk paper. Zijn paper is gericht op onderzoekers en geeft handreikingen om duidelijker en leesbaarder te schrijven over onderzoek. Dit advies gaat verder dan ‘vermijd nodeloos ingewikkelde formuleringen’.

Hartley bracht de huidige ontwikkelingen in kaart rond het schrijven van wetenschappelijke publicaties. Hij constateert dat de IMRAD in de praktijk is uitgebreid. Zo bevat het onderdeel Introduction veelal een overzicht van de auteurs en beschrijft het onderdeel ‘Discussion’ vooral de conclusies van het onderzoek. Om een onderzoek begrijpelijker te omschrijven, adviseert Hartley om het onderzoek te voorzien van context. Om wetenschappelijk publicaties leesbaarder en begrijpelijker te maken pleit Hartley er onder andere voor om aan de lijst van auteurs, de functies en de rol binnen het onderzoek toe te voegen. Een sterk gestructureerde introductie verhoogt het leesgemak. Daarnaast adviseert hij om opmerkingen voor het beroepsveld op te nemen in de introductie:

▫ Wat wisten we al over dit onderwerp? ▫ Wat voegt dit onderzoek toe?

▫ Welke gevolgen heeft dit voor de beroepspraktijk?

Hartley is een voorstander van het gebruik van visualisaties, bijvoorbeeld om de gebruikte methodiek weer te geven in een stroomdiagram. Bij het gebruik van grafieken en tabellen zou functionaliteit zwaarder moeten wegen dan vormgeving. Om de scanbaarheid van de sectie ‘conclusies’ te vergroten kunnen bulletpoints worden gebruikt. (Hartley, 2012)

4.2 Voorbeelden vanuit de lectoraten.

Binnen het domein DMCI enkele uitgaven verschenen die gericht zijn op studenten en bewerkingen zijn van eerdere onderzoekspublicaties. In deze paragraaf wordt een selectie hiervan geanalyseerd. De analyse dient twee doelen. Het eerste doel is om elementen te identificeren die mogelijk bruikbaar zijn voor de serie Shorts. Het tweede doel loopt vooruit op het kwalitatieve deel van dit onderzoek en richt zich op de look & feel van deze uitgaven.

Het betreft de volgende titels:

 Slimme systemen voor de toekomst (Kröse & Kanis, 2014)

 Innovation in Healthcare together with end users (Schot & Reitenbach, 2013)

(23)

 Unlike us Magazine (Stumpel, M. & Rasch, M. (red)., 2013)

In deze analyse wordt nog een titel meegenomen, alhoewel deze niet specifiek op studenten is gericht. Deze uitgave behandelt een onderzoek dat is uitgevoerd door het CREATE-IT lectoraat Cross-media en het is uitgegeven door het PublishingLab. Het geeft een contrast met de hiervoor genoemde uitgaven, door de meer sobere vormgeving. Deze titel zal ook aan studenten worden voorgelegd om hun reacties te peilen.

 The Fashion Retailscape, innovations in Shopping. (van Vliet, Moes, & Schrandt, 2015)

4.2.1 Analyse voorbeelden

De genoemde titels worden in dit deel geanalyseerd. Hierbij wordt gekeken naar wat de uitgaven beschrijven welke elementen in de uitgaven zijn opgenomen. Er wordt per uitgave gemeld in welk format de uitgave verkrijgbaar is. Vervolgens word omschreven wat de look & feel van de uitgave is. Hierbij wordt gekeken naar de hoeveelheid en de typen afbeeldingen die zijn opgenomen, naar het kleurgebruik en het papierformaat indien er sprake is van een printversie.

Unlike us magazine

Het ‘Unlike us Magazine’ is een uitgave van het lectoraat Institute of Network Cultures. Voor deze uitgave is een vertaalslag gemaakt om een eerdere, meer wetenschappelijke publicatie, toegankelijk te maken voor Hbo-studenten. Het Unlike us magazine is ontwikkeld als lesmateriaal. Het magazine is een bewerking en vertaling van de essaybundel ‘Unlike Us Reader’. Een selectie van deze essays zijn opgenomen in het magazine en voorzien van vragen, discussiepunten en wordt aan het eind van iedere essay een aantal leestips gegeven voor een ieder die dieper op het onderwerp wil

ingaan, voorzien van links. Het digitale magazine is ontwikkeld voor de iPad of voor online gebruik. Het is ook beschikbaar als Pdf. Achteraf bleek het uitsluitend beschikbaar maken voor de iPad geen goede keuze te zijn geweest, het magazine is nauwelijks opgepikt door studenten of docenten. De vormgeving is redelijk sober, maar heeft een verzorgde fullcolour lay-out. De teksten zijn voorzien van video’s die voorbeelden geven van wat in de tekst is behandeld. De video’s zijn te zien door het aanklikken van een link in het digitale document. Omdat het lesmateriaal betreft, wordt dit voorbeeld niet aan studenten voorgelegd in de paperprototype test. Wel wordt met de redacteur Miriam Rasch gesproken.

Slimme systemen voor de toekomst

De uitgave ‘Slimme systemen voor de toekomst’ is een verslag van een onderzoeksproject dat is uitgevoerd door het CREATE-IT Health-lab. De uitgave is vergelijkbaar met ‘Innovation in Healthcare together with end users’ wat ook een uitgave is dat een onderzoek omschrijft van het Heath-lab. Hier wordt alleen ‘Slimme systemen’ omschreven. De uitgave bevat een beknopte introductie van het

onderwerp en een uitleg over de samenwerkende partners. De manier waarop het onderzoek tot stand is gekomen en uitgevoerd wordt stap voor stap beschreven. er is ruim aandacht voor de rol van de onderzoekers, inclusief studenten. De ontwikkelde producten worden omschreven

(24)

en de gevolgen voor de beroepspraktijk worden toegelicht. De uitgave bevat ook een overzicht van publicaties die eerder over het onderzoek zijn verschenen. De toon is erg informeel met titels als ‘wat hebben we nu geleerd?’ Wat aan deze uitgave verder opvalt is dat het onderzoek sterk van een context voorzien wordt en zo de theorieën van James Hartley in de praktijk brengt. Daarom biedt deze uitgave elementen die opgenomen zullen worden in het paperprototype, zodat gemeten kan worden hoe studenten deze context zullen waarderen. Slimme systemen is verschenen als boekje, en als Pdf gratis te downloaden van de website. De uitgave is rijkelijk geïllustreerd. Het bevat 114 afbeeldingen verdeeld of 46 pagina’s. Slimme Systemen geeft toegang tot video’s via QR-codes die gescand kunnen worden met app op een smartphone of tablet. De toelichting bij de QR-code is karig ‘De QR-code leidt naar meer verborgen informatie en filmpjes’. De afbeeldingen tonen een aantal maal feestende onderzoekers. Het is de vraag hoe studenten dit waarderen, daarom zal deze uitgave aan studenten worden voorgelegd.

The Fashion retailscape: Innovations in shopping

Deze uitgave is een weergave van cross-mediale ontwikkelingen in de modedetailhandel en geeft een prognose voor de toekomst. De uitgave is een weergave van onderzoek dat is uitgevoerd door het CREATE-IT lectoraat Cross-media. Het boek is ingedeeld op onderzoeksthema’s en omschrijft bevindingen, ontwikkelingen en conclusies.

De uitgave is verschenen in boekvorm, als Pdf en ook als ePub (gangbaar formaat voor e-books) te downloaden. De papieren versie is een driekleurendruk, iets groter dan A5-formaat met ongeveer evenveel grafieken als afbeeldingen. Het boek is in het Engels verschenen en op zakelijke toon geschreven. Door het contrast met de vorige titel is

besloten dit boek voor te leggen aan studenten, om te kunnen achterhalen of studenten deze look & feel waarderen.

4.2.2 Conclusies literatuur en voorbeelden

De omschrijvingen van Sollaci & Pereira, het Bates College en James Hartley zijn onderling vergeleken, hieruit zijn bruikbare tips naar voren gekomen over het leesbaar en scanbaar structureren van een wetenschappelijke publicatie. Dit leverde bruikbare elementen op die passen in de redactionele formule voor de serie Shorts. De voorbeelden vanuit het domein DMCI leverden elementen op die de onderzoeken van een context voorzien. Wat deze voorbeelden goed laten zien is dat het om praktijkgerich tonderzoek gaat. De ontwikkelde producten komen aan bod in de onderzoeksresultaten. Tezamen levert dit de volgende elementen op:

 Introductie van het onderzoeksonderwerp

▫ Introductie van hoe onderzoek tot stand is gekomen, bijvoorbeeld via een speciaal opgezette projectgroep

▫ Introductie onderzoekers met foto en achtergrond ▫ Rol van (onderzoeks)studenten

 Introductie stand van zaken van toen het onderzoek van start ging  Onderzoeksdoelstellingen

(25)

 Deelonderzoeken en deelprojecten binnen het onderzoek

 Onderzoeksresultaten: conclusies, aanbevelingen, vervolgonderzoeken  Onderzoeksresultaten: producten, kennis

 Publicaties die eerder over het onderzoek zijn verschenen

 Verwijzing naar verwante literatuur voor wie meer wil weten (literatuurlijst)

Look & Feel

De gekozen look & feel verschilt per doelstelling van de uitgave. Het dunne boekje, Slimme Systemen, dat gericht is op studenten, is informeel van toon en kleurrijk geïllustreerd. Het lesmateriaal en het boek met de conclusies van het onderzoeksproject ‘The Fashion retailscape’ zijn soberder vormgegeven. Het is interessant om te achterhalen welke look & feel studenten zullen verkiezen.

Het literatuuronderzoek waarmee het hoofdstuk begon, onderstreepte het belang van grafieken en tabellen.

Format

De analyse levert een aantal formats op. Eén uitgave is specifiek ontwikkeld voor de iPad en voor online gebruik. Eén uitgave is verschenen als boek en als e-book. Eén is een dun boekje, bijna als een brochure. De uitgaven zijn allemaal als Pdf beschikbaar. In twee gevallen is er sprake van multimedialiteit door de toevoeging van video’s. In een geval via hyperlinks in het digitale bestand, in het tweede (papieren) geval als QR-codes die middels een Smartphone of tablet bekeken kunnen worden. De optie om QR-codes voor dit doel in te zetten is interessant om aan studenten voor te leggen.

De bovengenoemde voorbeelden worden meegenomen in de paperprototype test. Zo wordt achterhaald hoe studenten deze elementen waarderen. Dat brengt het onderzoek weer een stap dichterbij de redactionele formule. Ook inzichten over de look & feel worden meegenomen naar de test. De gevonden formats worden opgenomen in de enquête om te achterhalen welke studenten zouden willen gebruiken.

(26)

5 Distributie

In dit hoofdstuk wordt behandeld via welke kanalen de serie Shorts verspreid zou moeten worden, om bij de doelgroep terecht te komen. In eerste instantie wordt een inventarisatie gemaakt van de gebruikte distributiekanalen, vervolgens worden criteria geformuleerd. Aan de hand van deze criteria worden de bruikbaarste distributiekanalen aangewezen.

5.1 Wetenschappelijke hybride publicatie

Omdat de serie Shorts praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek zal gaan beschrijven, is het interessant om te kijken naar de stand van zaken rond uitgeven in de academische wereld. Hoe exotisch is hybride? Wereldwijd beschikken universiteiten over eigen uitgeverijen die onder andere onderzoeksresultaten in boekvorm uitgeven. De trend die te zien valt is dat universiteitsuitgeverijen veelal hybride publiceren, zij het in het in een basale vorm: een boek wordt ook als e-book uitgegeven of als Pdf. Dit is bijvoorbeeld te zien bij de boekenwebwinkels van Oxford University press en MIT press (Massachusetts Institute of Technology). Iets dichter bij huis zien we dat de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit boeken in een webwinkel aanbieden als printversie, e-book of via Printing on Demand. Dit is een methode waarin boeken op zeer kleine schaal uitgegeven kunnen worden. Een digitaal bestand (boek) kan zelfs per stuk in boekvorm geprint worden.

5.2 De distributie binnen het domein DMCI

Het domein DMCI kent jammer genoeg geen centrale webwinkel waar alle boeken en publicaties die vanuit het domein zijn verschenen te bemachtigen zijn. Daarom wordt in dit onderdeel gezocht naar distributiekanalen binnen waarlangs de serie, die de werktitel ‘Shorts’ heeft gekregen, verspreid kan worden.

5.2.1 Open Access

In 2005 hebben Nederlandse Hogescholen en universiteiten de Berlin Declaration ondertekend. (openaccess.nl, z.j.) De Berlin Declaration omvat het streven om wetenschappelijke kennis, cultreel erfgoed, maar ook content en software open toegankelijk te maken. (Max Planck Gesellschaft, 2003-2015) De Hogeschool van Amsterdam is een medeondertekenaar van deze verklaring en draagt deze Open Access visie ook uit. Volgens Open Access.nl biedt Open Access mogelijkheid om zichtbaarheid van onderzoeksoutput te maximaliseren. Hierdoor wordt de kans vergroot dat onderzoeksresultaten worden opgepikt en toegepast. Open Access betekent dat onderzoeksoutput gratis, online en direct beschikbaar is, zonder de strenge restricties die door uitgevers worden opgelegd. (openaccess.nl, z.j.) Als onderdeel van de HvA onderschrijft het PublishingLab deze gedachte en dat stelt de eis van vrije toegankelijkheid aan de serie Shorts.

5.2.2 Open Access databanken voor het Hbo

De HvA bibliotheek verzamelt onderzoeks- en onderwijsproducten en publiceert deze in Open Access databanken, zoals Narcis, de HvA-kennisbank en de HBO-kennisbank. De HBO-kennisbank is het resultaat van het samenwerkingsverband tussen hogeschoolbibliotheken, hogescholen en

(27)

SURF: de ICT-samenwerkingsorganisatie van het Nederlands hoger onderwijs en onderzoek. (SURF, z.j.) ‘De HBO-kennisbank biedt Open Access toegang tot resultaten van onderzoek aan hogescholen en maakt deze beschikbaar voor hergebruik’. (Kennisbank, z.j.) De HBO-kennisbank bevat naast de publicaties vanuit de hogescholen ook scripties van hogeschoolstudenten die met een zeven of hoger zijn beoordeeld. De publicaties zijn in meerderheid gratis als Pdf te downloaden.

Gebruik door studenten

Studenten hebben vrije toegang tot deze databanken. Het is niet bekend in welke mate studenten ook daadwerkelijk gebruik maken van deze databanken. Voor het domein DMCI zal de HBO-kennisbank de meest voor de hand liggende keuze zijn. Deze databank bevat een zogenaamde scriptiebank. Studenten die zich op hun afstuderen willen voorbereiden zullen deze databank raadplegen. Het zou daarmee een bruikbaar distributiekanaal voor de serie Shorts zijn. Omdat er geen cijfers bekend zijn om dit te verifiëren, zal dit onderdeel worden opgenomen in de enquête.

5.3 Ontsluiting via de websites van hogescholen

Hogescholen verspreiden de resultaten van hun onderzoeken ook via websites van de lectoraten, mede vanuit de Open Access optiek. In dit deel wordt omschreven hoe die verspreiding er binnen het domein DMCI uitziet. Deze wijze is vrij representatief voor hogescholen. Het toont met welk gemak de DMCI-student onderzoeksresultaten van lectoraten zou kunnen vinden en daarmee of hier bruikbare kanalen zijn te vinden om de Shorts langs te verspreiden.

Figuur 5 Structuur websites

Figuur Structuur Websites toont een schematische weergave van de websites waarop lectoraten hun publicaties verspreiden. CREATE-IT heeft per lectoraat pagina’s ingesteld met daarop informatie over het lectoraat en de onderzoeken. Een aantal lectoraten heeft een eigen externe pagina en gebruikt de CREATE-IT pagina niet of nauwelijks. Hierdoor zijn de vindplaatsen voor de publicaties sterk versnipperd. Het wordt voor studenten moeilijk en tijdrovend om snel een overzicht te krijgen van onderzoeksresultaten van lectoraten.

CREATE-IT

Pagina Lectoraat

project project project

Eigen externe site

Lectoraat

project project project

(28)

5.4 Formats en distributie via het PublishingLab

Het PublishingLab bestaat nog niet heel lang, maar heeft al wel wat titels uitgegeven. De website van het PublishingLab fungeert deels als platform waarlangs de publicaties verspreid worden.

Figuur 6 Screenshot PublishingLab Publicaties

De site verwijst ook naar andere platforms waar de publicaties te verkrijgen zijn. De publicaties die het PublishingLab verzorgt worden in principe hybride uitgegeven. Deze zijn dan beschikbaar als:

 Geprint boek, gratis af te halen bij de lectoraten  Pdf, gratis te downloaden vanaf de website

 Printing on Demand via Lulu. Via de Lulu website is tegen betaling een exemplaar te bestellen, bet boek wordt binnen enkele werkdagen geleverd.

 ePUB: een gestandaardiseerd format voor e-books. Gratis te downloaden van de website.  online leesbare versie via ISSUU, gratis en zonder dat een account nodig is

 online leesbare versie via Scribd als online weergave van een Pdf. Om te kunnen downloaden moet een betaald account aangemaakt worden. Dit kost rond de $9,- per maand, maar is gratis wanneer de gebruiker met grote regelmaat kwaliteitscontent uploadt. (Scribd, z.j.) De verschillende formats zijn weergegeven door middel van een klein logo, een uitleg over het gebruik van het format wordt niet gegeven.

(29)

5.5 Conclusies over distributiekanalen

Nederlandse Hogescholen, waaronder de HvA streven Open Access publicatie na en dat heeft geleid tot Open Access databanken waarin publicaties vanuit de HvA te vinden zijn. Deze databanken zijn voor studenten toegankelijk. Of ze ook door studenten worden gebruikt zal moeten blijken uit de enquête. De websites van de lectoraten zijn ook open en toegankelijk, maar de informatie staat er te zeer verspreid om snel een overzicht te kunnen krijgen van onderzoekspublicaties. Het PublishingLab gebruikt te eigen website als platform om publicaties te verspreiden en doet dat in verschillende formats. De inventarisatie van al deze distributiekanalen die binnen het domein ingezet worden, levert enkele mogelijkheden op voor de verspreiding van de serie Shorts. Er zijn criteria aan te verbinden, die gevalideerd zullen moeten worden door studenten, via fieldresearch, om harde criteria te kunnen worden.  Open en vrij toegankelijk zijn vanuit de Open Access gedachte.

 Eenvoudig vindbaar zijn voor studenten, bij voorkeur (via een verwijzing) op de lectoraatpagina/ homepage van het PublishingLab

 De papieren versie dient eenvoudig te bestellen zijn, bij voorkeur (via een verwijzing) op de lectoraatpagina/ homepage van het PublishingLab

 Het digitaal bestand zou online te lezen moeten zijn zonder dat een account aangemaakt moet worden

(30)

6 Resultaten kwantitatief onderzoek: de enquête

Het kwantitatief onderzoek bestond uit een enquête die is afgenomen onder de doelgroep: de DMCI-studenten. totaal hebben 369 studenten de enquête ingevuld waarmee een betrouwbaarheid van 95% procent is behaald.

6.1 Resultaten van kwantitatief onderzoek

Hieronder volgen de resultaten van de enquête, op volgorde van de vragenlijst.

Welke opleiding volgen de respondenten en in welk studiejaar zitten ze?

Figuur 8 toont de verdeling van de respondenten per opleiding. De verdeling van de respondenten per opleiding is een goede afspiegeling van het aantal ingeschreven studenten per opleiding, zoals is weergegeven Figuur 9 toont de verdeling van de respondenten per studiejaar. De studiejaren een en twee zijn sterk vertegenwoordigd, deze studiejaren hebben dan ook de meeste contacturen. In het derde jaar lopen studenten stage of volgen een minor en zijn daardoor nauwelijks aanwezig op school. In het vierde jaar zijn studenten aan het afstuderen en hebben nauwelijks tot geen colleges.

Figuur 8 Respondenten per opleiding (AdG) Figuur 9 Verdeling per studiejaar Hoe lezen studenten digitale informatieve teksten(e-magazine, krant, e-book)?

Figuur 6 Digitaal lezen door studenten (AdG) toont de verschillen in apparaten die gebruikt worden om digitaal informatieve teksten van meer dan 1500 woorden te lezen. In deze tabel wordt het verschil in gebruik voor studie of in de vrije tijd zichtbaar gemaakt.

jaar 1 42% jaar 2 37% jaar 3 8% jaar 4 13%

VERDELING PER

STUDIEJAAR

AMFI 17% HBO-ICT 13% CMD 19% CO 15% MIC 36%

RESPONDENTEN PER

OPLEIDING

(31)

Figuur 10 Digitaal lezen door studenten (AdG)

De laptop wordt het meest (72%) gebruikt om digitale studieteksten te lezen, 13% van de respondenten gebruikt hiervoor een tablet.

Het verschil is groot in apparaatgebruik om digitaal te lezen voor de studie of in de vrije tijd. Er zijn twee grote uitschieters: 84% leest in de vrije tijd vanaf een smartphone, 90% vanaf de laptop. Deze cijfers komen sterk overeen met de cijfers van de jaarlijkse Media Standard Survey (NLO, NOM, SKO, 2015). 29% leest in de vrije tijd vanaf een tablet, 4% gebruikt een e-reader. Van de UvA-studenten beschikt 27% over een tablet en 6% over een e-reader, deze cijfers liggen niet ver van elkaar verwijderd. De resultaten over het gebruik van apparaten komt daarmee sterk overeen met het landelijke gemiddelde en met UvA-studenten.

Wat is de houding van studenten ten opzichte van digitaal lezen?

Al geeft 40% van de studenten aan volledig gewend te zijn aan het lezen van digitale teksten, 62% is sneller afgeleid en 54% vindt het vermoeiend. De vraag over mediumkeuze liet zien dat 47% van de respondenten aangeeft alle digitale studieteksten uit te printen.

Deze vragen gaan over wetenschappelijk onderzoek en de lectoraten van het domein DMCI. In 2013 bleek dat 70% van de Nederlandse studenten niet bekend was met lectoraten (ISO, 2013) Hoe zit dat in 2015 binnen het domein DMCI?

Ik weet welke lectoraten er zijn binnen het domein DMCI

helemaal eens 3,8%

eens 3,0%

niet eens/ niet oneens 7,0%

oneens 11,4%

volledig oneens 74,8%

Tabel 3bekendheid lectoraten (AdG) 12% 72% 13% 9% 3% 47% 15% 90% 29% 84% 4% 11% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Desktop Laptop Tablet Smartphone E-reader Papier,

uitgeprint Studie Vrije tijd

(32)

6,8% zei wel te weten welke lectoraten er bestaan binnen het domein. 86,2% was het met de stelling oneens of volledig oneens.

Studenten van de opleidingen HBO-ICT zijn het best bekend met de lectoraten: 17% is het eens met de stelling. Aan deze opleiding is dan ook het langst van alle opleidingen een lectoraat verbonden. Van de opleiding communicatie is niemand (!) het eens met de stelling. De overige opleidingen schommelen tussen de 5% en 7%.

Onder de vierdejaars studenten zijn de lectoraten het meest bekend: 15% is het helemaal eens of eens met de stelling: ‘Ik weet welke lectoraten er zijn binnen het domein’. 6,5% van de derdejaars is het eens of helemaal eens, 6% van de tweedejaars en 5% van de eerstejaars. Studenten zijn dus pas laat in hun studie op de hoogte van de lectoraten.

Ik heb wel eens een onderzoek gelezen van een lectoraat

helemaal eens 3,5%

eens 3,3%

niet eens/ niet oneens 4,9%

oneens 18,4%

volledig oneens 69,9%

Tabel 4 Onderzoek gelezen (AdG)

Slechts 6,8% gaf aan wel eens een onderzoek te hebben gelezen. 87,4% van de respondenten was het met deze stelling oneens of volledig oneens. 17% van de HBO-ICT studenten aan wel eens een onderzoek te hebben gelezen. De overige opleidingen schommelen rond de 6%. Niemand (0%) van de CO studenten heeft ooit een onderzoek gelezen.

Het beeld dat studenten pas laat in hun opleiding in met lectoraten in aanraking komen wordt versterkt wanneer wordt gekeken naar welke studenten wel eens een onderzoek hebben gelezen. Dit schommelt voor alle studiejaren rond de 5% tot 6%, met uitzondering van de vierdejaarsstudenten, hiervan heeft 13% wel eens een onderzoek gelezen. Bij deze stelling gaven een aantal studenten aan misschien wel eens een onderzoek te hebben gelezen, maar dat ze zich dat in ieder geval niet bewust waren. Dit blijkt een belangrijke opmerking te zijn.

Zoals gezegd zijn de enquêtes afgenomen op de verschillende opleidingslocaties. Op al deze locaties hangen beeldschermen die DMCI-mededelingen tonen, waaronder aankondigingen van de lectoraten. De studenten zaten allemaal in een omgeving waar via beeldschermen en posters berichten van de lectoraten en labs waren te zien. Toch gaven studenten in grote meerderheid aan niet bekend te zijn met de lectoraten.

Ik gebruik altijd wetenschappelijke bronnen voor mijn werkstukken

helemaal eens 9,5%

eens 41,7%

niet eens/ niet oneens 29,5%

(33)

volledig oneens 7,3%

Tabel 5 Gebruik wetenschappelijke bronnen (AdG)

Wetenschappelijke bronnen worden aan studenten aangereikt als studiemateriaal en dus zouden alle studenten met regelmaat wetenschappelijke bronnen gebruiken. Toch geeft in totaal maar 51% van de studenten aan het eens of helemaal eens te zijn met de stelling ‘Ik gebruik altijd wetenschappelijke bronnen voor mijn werkstukken’. Het percentage studenten dat het ‘wel/niet eens’ was met de stelling, is hoog. Op de vraag wat de studenten zouden gebruiken om aan medestudenten uit te leggen waar onderzoek X van lectoraat Y over gaat, kiest 14% van de studenten voor de originele academische publicatie.

Figuur 11 Gebruik wetenschappelijke bronnen per opleiding (AdG)

Zoals Figuur 11 laat zien geven MIC-studenten het vaakst aan gebruik te maken van wetenschappelijke bronnen. CMD, HBO-ICT en AMFI zijn alle drie opleidingen waar producten ontwikkeld worden, dit zou een verklaring kunnen zijn waarom deze richtingen minder gebruik maken van wetenschappelijke bronnen. Van de MIC-studenten geeft 56% aan gebruik te maken van wetenschappelijke bronnen, tegenover 46% van de CO studenten.

Stel je voor dat je aan medestudenten snel zou moeten uitleggen waar onderzoek x van lectoraat y over gaat, wat zou je daarbij willen gebruiken?

Op deze vraag konden meerdere antwoorden worden gegeven.

Format % aantal keer

geantwoord academische publicatie 13,8% boekje 30,7% 46 50 51 46 56 25 17 19 23 16 29 33 30 30 29 A M F I H B O - I C T C M D C O M I C

GEBRUIK WETENSCHAPPELIJKE

BRONNEN

Ja Nee neutraal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kunsten hebben meerwaarde in onderzoek, omdat ze opgevat kunnen worden als niet-discursieve taal: taal die soms gebruik maakt van woorden, zoals in poëzie, maar vaker van

Hierbij is gekeken naar de uitgaven en/of verplichtingen die betrekking hebben op beleid dat past binnen de taakafbakening van de commissie DiZa (waaronder investeringen en

Als gemeente moeten we alle initiatieven om mensen uit hun auto te krijgen toejuichen, zeker als bijdraagt aan de veiligheid en toerisme in onze fietsvriendelijke gemeente.. Meer

Vanuit het Kulturhus-concept wordt gezamenlijke programmering gezien als de onderlinge afstemming en samenwerking van verschillende gebruikers en participanten binnen het

energieconsumptie in alle systemen (dus ook biologisch) door middel van modelberekeningen. Dit is op zowel zand- als kleigrond gedaan. Daarnaast wordt er verslag van

 Geheimhouding op het MPO 2018 projectenboek, zoals opgelegd door het college conform artikel 25 gemeentewet en artikel 10, tweede lid, wet openbaarheid van bestuur,

Leerstoel is leider van project Ondersteuning bij opvoeding door ouders met verstandelijke beperkingen, onderdeel van het programma Onderzoek voor mensen met een verstandelijke

Dit kunt u ondervangen door de opdracht functioneel te specificeren en tijdens de voorfase te anticiperen op (niet-) wezenlijke wijziging, samen met zorgaanbieders en