• No results found

De aangifte als start van een strafrechtelijk onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De aangifte als start van een strafrechtelijk onderzoek"

Copied!
145
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE AANGIFTE ALS START VAN EEN

STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK

Aantal woorden (exclusief bibliografie): 49.685

Elle De Baere

Studentennummer: 01404349

Promotor: Prof. dr. Philip Traest

Commissaris: Dhr. Wim Lammens

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de rechten

Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

VOORWOORD

Deze masterproef vormt het sluitstuk van de opleiding Master of Laws in de rechten, waarvoor ik graag enkele mensen wil bedanken om mij de kans te geven op zo’n manier te mogen eindigen. Vooreerst wil ik mij graag richten tot mijn promotor, Prof. dr. Philip Traest, die mij de juiste richting in dit onderwerp aanwees en steeds bereikbaar was voor welgekomen feedback.

Zijn advies en ervaring bleken cruciaal bij het schrijven en structureren van deze masterproef. Het is dan ook door zijn enthousiaste manier van lesgeven en door de verschillende opleidingsonderdelen van hem die ik heb mogen bijwonen, dat mijn interesse voor het strafrecht - in het bijzonder het strafprocesrecht - enkel maar is toegenomen. En hoewel het in deze bevreemdende coronatijden onmogelijk geacht werd om nog fysiek les te geven in de auditoria, bleek onze moderne technologie gelukkig een wondermiddel om off-campus lessen te organiseren, in overeenstemming met de social distancing-regels.

Uiteraard dank ik mijn promotor en commissaris voor de tijd die zij zullen nemen om dit werk nauwkeurig te lezen en achteraf in eer en geweten te beoordelen.

Tot slot wil ik heel graag mijn ouders bedanken om mij doorheen mijn rechtenstudie en bij het schrijven van deze masterproef te steunen. Zonder hun onophoudelijke hulp en vertrouwen zou ik deze opleiding niet tot het einde gebracht hebben zoals dit er nu uitziet: zij hebben mij de unieke kans gegeven hebben om mezelf volledig te ontplooien binnen de rechtenopleiding.

(4)
(5)

SAMENVATTING

Het nut van de aangifte kan moeilijk betwist worden, want ze laat toe om misdrijven op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen die anders ongestraft zouden blijven.1 De aangifte vormt de start

van een strafrechtelijk onderzoek; het is één van de manieren waarop de strafrechtelijke autoriteiten op de hoogte kunnen gebracht worden van een (vermoedelijk) misdrijf.

Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip “aangifte”, maar is dit wel noodzakelijk? In deze masterproef zal naar voor komen dat men kan terugvallen op definities die door de rechtsleer gegeven worden en ook de artikelen 29 en 30 van het Wetboek van Strafvordering geven aan wat er onder de aangifte dient begrepen te worden.

Artikel 29 Sv. handelt over de ambtelijke aangifte: er rust een aangifteverplichting op gestelde overheden, openbare ambtenaren en openbare officieren, terwijl artikel 30 Sv. de private aangifte betreft, die slechts in enkele gevallen - wanneer de persoon effectief getuige was van een aanslag - een wettelijke aangifteverplichting vormt. De sancties op de niet-aangifte verschillen naargelang het over een ambtelijke, dan wel een private aangifteverplichting gaat, maar voor beide artikelen wordt geen echte strafrechtelijke sanctie voorzien indien deze verplichting niet nageleefd wordt. Tevens zullen de moeilijkheden uiteengezet worden waarmee de aangifte vandaag te maken krijgt. Het is namelijk zo dat de aangifte een fundamenteel element voor onze Belgische strafprocedure vormt en de gevolgen verbonden aan de aangifte niet min en niet onbelangrijk zijn, waardoor het dan ook van belang is een zo duidelijk mogelijk en volledig beeld te schetsen van spanningen, problemen en onduidelijkheden die vandaag rijzen bij de aangifte.

Zo wordt er vandaag een groot deel van de aangiftes anoniem gedaan. Volgens het Hof van Cassatie vormt de aangifte steeds het startpunt van het onderzoek en kan zij aldus niet voor onbestaande gehouden worden, ook de anonieme aangifte niet, hoewel zij geen bewijs vormt.2

Tevens duiken er problemen op indien de aangifte gedaan wordt door minderjarigen. Deze kunnen weliswaar een aangifte van een misdrijf indienen bij de politie, maar het blijft onduidelijk of de politie hierna verplicht is om de ouders op de hoogte te stellen van deze aangifte.

Het laatste issue waarmee de aangifte te maken krijgt is het beroepsgeheim. De geheimhoudingsplicht uit artikel 458 van het Strafwetboek en de aangifteverplichtingen uit de artikelen 29 en 30 van het Wetboek van Strafvordering staan lijnrecht tegenover elkaar wat hun inhoud betreft. In de rechtspraak en rechtsleer werd talloze keren bediscussieerd welk artikel nu dient te primeren, in de hoop zo het spanningsveld tussen deze artikelen te temperen. In deze masterpoef zal uiteindelijk een antwoord geboden worden op de vraag welk artikel voorrang geniet.

1 L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven” in X, Commentaren met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2012, 9.

(6)
(7)

INHOUD

Inhoudsopgave

VOORWOORD ... I SAMENVATTING ... III INHOUD ... V INLEIDING ... 1

DEEL I: SITUERING VAN HET ONDERWERP ... 3

HOOFDSTUK I: DE AANGIFTE ... 3

AFDELING I:AFBAKENING VAN HET BEGRIP ... 3

AFDELING II:ALGEMENE DEFINITIE ... 3

A.AANLOOP ... 3 B.DE HINKSTAPSPRONG ... 4 C.RECHTSLEER ... 5 D.DE ARTIKELEN 29 EN 30SV. ... 5 1. Definitie ... 5 2. Gerechtelijke overheid ... 6 3. Aangever ... 6 4. Geschrift ... 7

AFDELING III:ONDERSCHEID TUSSEN DE AANGIFTE EN DE KLACHT ... 7

A.ALGEMEEN ... 7

B.DE KLACHT ... 7

C.KLACHTMISDRIJVEN ... 9

1. Algemeen ... 9

2. Tendens tot opheffing klachtmisdrijven ... 9

D.VERSCHILLEN EN GELIJKENISSEN TUSSEN DE AANGIFTE EN DE KLACHT ... 11

HOOFDSTUK II: HET STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK ... 12

AFDELING I:DE START VAN HET STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK ... 12

A.ALGEMEEN ... 12

B.VRIJHEID VAN VERVOLGING ... 12

C.DE BURGERLIJKE PARTIJSTELLING ALS NUANCE OP HET MONOPOLIERECHT ... 13

AFDELING II:LINK MET DE AANGIFTE ... 15

A.ALGEMEEN ... 15

B.OPPORTUNITEITSBEGINSEL ... 15

(8)

1. Gelijkheidsbeginsel ... 16

2. Soorten seponering ... 16

3. Recente cijfers m.b.t. het seponeringsbeleid ... 17

4. Onmogelijkheid tot seponeren ... 17

5. Formaliteiten van het sepot ... 17

D.BIJZONDERE REGELING BIJ DE UITOEFENING VAN DE STRAFVORDERING ... 18

HOOFDSTUK III: HET PROCES-VERBAAL VAN AANGIFTE ... 20

AFDELING I:GELDIGHEIDSVEREISTEN VAN HET PROCES-VERBAAL ... 20

A. VORMVEREISTEN ... 20

B.BEWIJSWAARDE ... 21

1. Soorten processen-verbaal ... 21

a. Het proces-verbaal ten titel van inlichting ... 21

b. Het proces-verbaal tot bewijs van het tegendeel ... 21

c. Het proces-verbaal tot bewijs van valsheid ... 22

2. Het proces-verbaal van aangifte ... 22

C.TAAL ... 22

D.BEVOEGDHEID VAN DE OPSTELLERS ... 22

E.INHOUD ... 23

HOOFDSTUK IV: HOOFDONDERSCHEID: AMBTELIJKE AANGIFTE VERSUS PRIVATE AANGIFTE ... 24

AFDELING I:DE AMBTELIJKE AANGIFTE ... 24

A.ALGEMEEN ... 24 1. Wettelijke basis ... 24 2. Ratio legis ... 24 3. Toepassingsvoorwaarden ... 25 4. Materieel toepassingsgebied ... 26 5. Personeel toepassingsgebied ... 26

a. Algemene categorie van personen ... 26

b. Specifieke categorieën van personen ... 27

i. Rechters ... 27

ii. Leden van de federale en lokale politie ... 28

iii. Notarissen ... 28

iv. Leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ... 29

v. Cel voor Financiële Informatieverwerking ... 30

vi. Artikel 29, §1 Sv. ... 31

vii. Artikel 29, §2 en verder Sv. ... 31

6. Vormvoorwaarden ... 32

B.SANCTIONERING BIJ NIET-AANGIFTE ... 32

1. Strafrechtelijk ... 32

2. Burgerrechtelijk ... 33

3. Disciplinair ... 33

4. Evaluatie ... 33

AFDELING II:DE PRIVATE AANGIFTE ... 35

(9)

1. Wettelijke basis ... 35

2. De private aangifte in de praktijk ... 35

3. Wettelijke voorwaarden ... 35

4. Private aangifteverplichting ... 36

a. Algemeen ... 36

b. Artikel 30 Sv. ... 37

c. Aangifteplicht door bepaalde beroepsbeoefenaars ... 37

B.SANCTIONERING BIJ NIET-AANGIFTE ... 38

1. Strafrechtelijk ... 38

2. Burgerrechtelijk ... 39

3. Evaluatie ... 39

AFDELING III:KRITISCHE NOOT ... 39

DEEL II: MOEILIJKHEDEN MET BETREKKING TOT DE AANGIFTE ... 42

HOOFDSTUK I: DE ANONIEME AANGIFTE ... 42

AFDELING I:RUIMER KADER ... 42

A.ALGEMEEN ... 42

B.AB INITIO ... 43

C.WETTELIJK KADER ... 45

1. Formeel ... 45

2. Wet van 8 april 2002 ... 46

AFDELING II:DE ANONIEME AANGIFTE EN HET BEROEPSGEHEIM ... 47

A.VERHOUDING ... 47

B.HOF VAN CASSATIE ... 47

AFDELING III:NAAR EEN ANONIEM MELDPUNT? ... 48

A.NEDERLANDS VOORBEELD ... 48

B.BELGIË ... 48

C.EVALUATIE ... 49

HOOFDSTUK II: DE AANGIFTE EN ONREGELMATIGE BEWIJSVOERING ... 50

AFDELING I:ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS ... 50

A.ALGEMEEN ... 50

B.UITSLUITING VAN ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS ... 50

1. Radicale bewijsuitsluitingsregel ... 50

2. Eerste relativering: onderscheid naar hoedanigheid van de aangever ... 50

3. Tweede relativering: onderscheid tussen de aangifte en het bewijs ... 51

4. Antigoon-arrest ... 54

C.EVALUATIE ... 54

HOOFDSTUK III: DE LASTERLIJKE AANGIFTE ... 56

AFDELING I:RUIMER KADER ... 56

(10)

B.CONSTITUTIEVE ELEMENTEN ... 56

1. Spontaniteit ... 56

2. Kwaad opzet ... 58

3. Schriftelijk gegeven aan een overheid ... 58

4. Het aangegeven feit is vals ... 59

5. Het aangegeven feit moet worden bestraft met een strafrechtelijke, administratieve of disciplinaire sanctie ... 59

C.VERSCHIL MET LASTER EN EERROOF ... 59

AFDELING II:PREJUDICIEEL GESCHIL INZAKE DE LASTERLIJKE AANGIFTE ... 61

A.ARTIKEL 447, DERDE LID SW. ... 61

B.ARTIKEL 447, VIERDE EN VIJFDE LID SW. ... 61

AFDELING III:MOGELIJKHEID TOT SCHADEVERGOEDING? ... 62

A.STRAFSANCTIE ... 62

B.MOGELIJKE PISTES TOT HET BEKOMEN VAN EEN SCHADEVERGOEDING ... 62

HOOFDSTUK IV: DE AANGIFTE DOOR MINDERJARIGEN ... 64

AFDELING I:MOGELIJKHEID TOT HET DOEN VAN EEN AANGIFTE ... 64

A.ALGEMEEN ... 64

B.HANDELING- EN RECHTSBEKWAAMHEID MINDERJARIGEN ... 65

C.PROCESBEKWAAMHEID MINDERJARIGEN ... 65

D.EVALUATIE ... 67

AFDELING II:INVLOED VAN PRIVACY OP AANGIFTEMOGELIJKHEID VAN MINDERJARIGEN ... 68

A.ALGEMEEN ... 68

B.PRIVACYBESCHERMENDE WERKING VAN HET BEROEPSGEHEIM ... 69

C.DE VERHOUDING TUSSEN HET BEROEPSGEHEIM EN HET OUDERLIJK GEZAG ... 70

AFDELING III:KRITISCHE NOOT ... 72

HOOFDSTUK V: DE VERHOUDING TUSSEN DE AANGIFTE EN HET BEROEPSGEHEIM ... 73

AFDELING I:HET BEROEPSGEHEIM ... 73

A.ALGEMEEN ... 73

B.UITZONDERINGEN OP HET BEROEPSGEHEIM ... 75

1. De uitzonderingen vervat in artikel 458 Sw. ... 75

a. De getuigenis in rechte ... 75

b. De wettelijke verplichting ... 76

i. Artikel 29 Sv. ... 77

ii. Artikel 30 Sv. ... 79

iii. Artikel 422bis Sw. ... 79

iv. Anti-witwasreglementering ... 81

2. Artikel 458bis Sw.: het meldrecht van geheimplichtigen ... 82

3. Artikel 458ter Sw. ... 87

4. Artikel 458quater Sw. ... 90

5. Door de rechtspraak erkende uitzonderingsgronden ... 91

a. De noodtoestand ... 91

i. Algemeen ... 91

(11)

b. Andere erkende uitzonderingsgronden ... 94

6. Een door de rechtsleer erkende uitzonderingsgrond ... 94

C.DE DISCRETIEPLICHT ... 95

1. Algemeen ... 95

2. Beroepsgeheim versus discretieplicht ... 96

AFDELING II:HET BEROEPSGEHEIM IN HET NIEUWE STRAFWETBOEK ... 98

A.PLAATS ... 98

B.STRUCTUUR ... 99

C.AFWIJKINGEN OP HET BEROEPSGEHEIM ... 100

AFDELING III:HET BIECHTGEHEIM ... 102

A.ONDERDEEL VAN HET BEROEPSGEHEIM? ... 102

B.HET BIECHTGEHEIM VERSUS HET SCHULDIG VERZUIM ... 103

C.VISIE BELGISCH RECHT ... 105

D.DE REGELING M.B.T. HET BIECHTGEHEIM IN ONZE BUURLANDEN ... 106

ALGEMEEN BESLUIT ... 109

BIBLIOGRAFIE ... 114

WETGEVING EN PARLEMENTAIRE STUKKEN ... 114

EUROPESE WETGEVING ... 114 NATIONALE WETGEVING ... 114 RECHTSPRAAK ... 118 RECHTSLEER ... 123 BOEKEN ... 123 BIJDRAGEN IN VERZAMELWERKEN ... 125 TIJDSCHRIFTEN ... 127 VARIA ... 131

(12)
(13)

INLEIDING

“Een snelle aangifte is fundamenteel om te komen tot beter bewijsmateriaal, een sterker dossier en finaal meer veroordelingen. Een optimaal sporenonderzoek is noodzakelijk om bewijsmateriaal te verzamelen. Een tijdige aangifte kan daarbij alleen maar helpen. Daarnaast moeten slachtoffers gesensibiliseerd worden om aangifte te doen van misbruik opdat er effectief een strafonderzoek gestart kan worden.” - Koen Geens3

Hoewel bovenstaande quote eerder kan gesitueerd worden in het seksueel strafrecht, heeft onze Minister van Justitie het wel bij het rechte eind: de aangifte vormt de start van het strafrechtelijk onderzoek.

Met andere woorden; de aangifte is de bouwsteen waarop een strafrechtelijk onderzoek verder steunt. En een klein barstje in een bouwsteen heeft ontegensprekelijk negatieve gevolgen voor het verdere verloop van dat onderzoek. Na de indiening van een aangifte wordt er vaak een intensief, uitgebreid en kostelijk onderzoek opgestart, waardoor het van belang is dat de bestaande procedure correct wordt toegepast gezien de vergaande consequenties die zij met zich meebrengt.

Om die reden is het van belang de modaliteiten van de aangifte te onderzoeken. De artikelen die handelen over de aangifte dateren reeds uit 1808, de periode van de invoering van de Franse Code d’instruction criminelle. Maar na meer dan 200 jaar lijkt onze wetgever in te zien dat het tijd wordt voor nieuwe en eigentijdse artikelen omtrent de aangifte die beantwoorden aan de noden en verwachtingen van onze voortdurend veranderende maatschappij. Daarvan getuige o.a. de recente wijzigingen van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en het feit dat de Minister van Justitie zinnens was om een volledig nieuw en up-to-date Wetboek van Strafvordering in te voeren.4

In het eerste grote deel van deze masterproef zullen, om alles in zijn juiste context te kaderen, de kernbegrippen “aangifte” en “strafrechtelijk onderzoek” toegelicht worden.

In het tweede deel zal er gekeken worden naar de problemen waar de aangifte vandaag de dag mee te maken krijgt.

De centrale onderzoeksvraag van de masterproef luidt dan ook als volgt:

“Wat zijn de huidige moeilijkheden inzake de aangifte in een strafrechtelijk onderzoek?”

3 Quote Minister van Justitie Koen Geens, Seksueel geweld tijdig aangeven voor optimaal strafonderzoek, https://www.koengeens.be/news/2017/02/08/seksueel-geweld-tijdig-aangeven-voor-optimaal-strafonderzoek.
 4 K. GEENS, Het Justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, https://cdn.nimbu.io/s/1jn2gqe/assets/Plan_justitie_18maart_NL.pdf.

(14)

Het doel van de masterproef is het onderzoeken van de hedendaagse relevantie en de daaruit volgende mogelijke leemtes op het vlak van de aangifte; het is dus geenszins de bedoeling dat er te lang wordt stilgestaan bij het verleden.

Er werd zo veel mogelijk relevante wetgeving, parlementaire voorbereiding van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer grondig bestudeerd. Het onderzoek houdt geen rechtsvergelijkende studie in, hetgeen echter niet wegneemt dat er wel degelijk voor bepaalde problematieken vergelijkingen met – beperkte - buitenlandse rechtsstelsels zullen gemaakt worden. Tevens vormt dit werkstuk vooral een theoretische uiteenzetting en kan ik weinig zeggen over hoe het er in de praktijk aan toe gaat. Bij het lezen van deze masterproef is het belangrijk daarmee rekening te houden.

(15)

DEEL I: SITUERING VAN HET ONDERWERP

HOOFDSTUK I: DE AANGIFTE

Afdeling I: Afbakening van het begrip

1. Wanneer er doorheen dit werk wordt verwezen naar het begrip “aangifte”, zal dit steeds moeten begrepen worden in haar strafrechtelijke betekenis. Aldus blijven de aangiftes die er zijn in de andere rechtsdomeinen dan het straf-proces-recht, zoals daar bestaan de fiscale aangifte, de aangifte in geval van nalatenschap en in geval van overlijden,… onbesproken.

Afdeling II: Algemene definitie

A. Aanloop

2. Er bestaat geen duidelijk afgebakende wettelijke definitie van het begrip aangifte. In het verleden zijn er evenwel pogingen ondernomen om hieraan tegemoet te komen: zo werd er op 13 januari 2004 een wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht (ook wel gekend als de “grote Wet-Franchimont”) ingediend in de Senaat.5 Artikel 74 van dit wetsvoorstel luidde als

volgt: 


“De aangifte is een verklaring waarbij het misdrijf aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld met of zonder aanwijzing van de dader ervan”.

3. De tekst van het wetsvoorstel werd door de Commissie voor de Justitie van de Senaat aangenomen op 23 november 2005 en werd op 1 december 2005 door de Senaat geamendeerd goedgekeurd en overgezonden naar de Kamer.6 Eind 2006 besliste de Kamer dat het

wetsontwerp niet verder zou behandeld worden, waarna het nieuwe Wetboek van Strafprocesrecht voor onbepaalde tijd “on hold” werd gezet.

5Wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht, Parl.St. Senaat 2003-04, nr.3-450/1. 6 Wetsontwerp houdende het Wetboek van strafprocesrecht, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2138.

(16)

B. De hinkstapsprong

4. Sinds het aantreden van de nieuwe Minister van Justitie Koen Geens in 2014 blijkt uit zijn verschillende beleidsnota’s7 een sterk ontwikkelde wil om tegen het einde van de legislatuur een

nieuw Wetboek van Strafvordering te ontwerpen. Het is dan ook een pijnlijke vaststelling om te zien dat er in ons land nog steeds gewerkt wordt met een Wetboek van Strafvordering dat dateert uit 1808. Mijns inziens dient er inderdaad een nieuw en eigentijds Wetboek van Strafprocesrecht te komen, dat daadwerkelijk beantwoordt aan de noden en verwachtingen van de gerechtelijke wereld, de rechtspractici en de burgers.8

5. Toch werd er wel degelijk een poging ondernomen door de Minister van Justitie om over te gaan tot een hercodificatie van onze Belgische basiswetgeving; dit door zijn Sprong naar het recht

van morgen.9 De beeldspraak waarmee hij zijn justitiehervorming aan de man (m/v/x) trachtte te

brengen, was immers die van een mooie atletiekdiscipline: de hink-stap-sprong. De eerste fase, ‘de hink’, bestond uit de hertekening van het gerechtelijk landschap10en de invoering van de

beheersautonomie11tijdens de vorige legislatuur. De ‘stap’ was de hervorming van Justitie door

middel van de diverse Potpourri-wetten12die ondertussen tot stand zijn gekomen. De derde fase,

‘de sprong’, werd aangekondigd als een grondige hervorming van de basiswetgeving in tal van domeinen, waaronder het Wetboek van Strafvordering en het Strafwetboek.

6. Helaas is het ondertussen duidelijk geworden dat, afgezien van enkele hervormingen van punctuele onderdelen van het materieel en formeel strafrecht ingevolge de welbekende Potpourri-wetten, het nieuwe Wetboek van Strafvordering tijdens de vorige legislatuur niet ter goedkeuring kon worden voorgelegd.

7. Dit komt mede door het feit dat er eind januari 2018 een grote clash plaatsvond tussen Geens en de volledige top van het Openbaar Ministerie13, waardoor er een aanzienlijke vertraging 7Algemene beleidsnota’s van 17 november 2014, Parl.St. Kamer, 2014-15, nr.54-0020/018, 15-19; van 10 november 2015, Parl.St. Kamer 2015-16, 1428/008, 22-23 en van 3 november 2016, Parl.St. Kamer, 2016-17, nr.54-2111/021, 19-20.

8 P. TRAEST, “De hervorming van de strafprocedure in België : hopelijk geen never ending story”, in S. DEWULF, La

[CVDW] : liber Amicorum Chris Van den Wyngaert, Antwerpen Apeldoorn: Maklu; 2017, 471.

9K. GEENS, De sprong naar het recht van morgen, hercodificatie van de basiswetgeving, FOD Justitie, 2016, 2, https://www.koengeens.be/policy/hercodificatie.

10 Wet 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde, BS 10 december 2013.

11Wet 18 februari 2014 betreffende de invoering van een verzelfstandigd beheer voor de rechterlijke organisatie, BS 4 maart 2014.

12Wet 19 oktober 2015, BS 22 oktober 2015 (Potpourri I); Wet 5 februari 2016, BS 19 februari 2016 (Potpourri II); Wet 4 mei 2016, BS 13 mei 2016 (Potpourri III); Wet 26 december 2016, BS 30 december 2016 (Potpourri IV); Wet 6 juli 2017, BS 24 juli 2017 (Potpourri V); Wet 25 mei 2018, BS 30 mei 2018 (Potpourri VI); Wet 22 juli 2018, BS 27 juli 2018 (Potpourri VII); Wet 18 juni 2018, BS 2 juli 2019 (Potpourri VIII); Wet 21 december 2018, BS 31 december 2018 (Potpourri IX); Wet 5 mei 2019, BS 24 mei 2019 (Potpourri X); Wet 5 mei 2019, BS 19 juni 2019 (Potpourri XI). 13 N. VANHECKE, “Magistraten schieten hervorming Geens af”, De Standaard 16 januari 2018, https://www.standaard.be/cnt/dmf20180115_03301639?articlehash=1FA211E887244E54EE809F1AC291C3BFA7678 587C257E85E8DC26BF5322E1AB3805C883A1AB342A0722D8B3A25DEC228AC2449988F85A46CF8329CE17872 46AA.; L. BOVÉ, “Geens clasht met alle procureurs”, De Tijd 20 januari 2018, https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/federaal/geens-clasht-met-alle-procureurs/9974065.html.

(17)

werd opgelopen inzake de goedkeuring van de hervormingsteksten rond het nieuwe voorgestelde Wetboek van Strafvordering. Maar ook de recente impasse waarin de Belgische federale regering verkeerde, gooide roet in het eten: als het nieuwe Wetboek van Strafvordering toen zou worden ingediend als een wetsvoorstel, kwam het zeker te laat in de rij voor een behandeling met hoorzittingen, amendementen en lezingen. De slotsom was aldus dat het onmogelijk was geworden dit hoognodige nieuwe Wetboek van Strafvordering nog voor de verkiezingen van 26 mei 2019 goedgekeurd te krijgen. Ook het nieuwe Strafwetboek, dat ervoor heel wat woelige waters had doorzwommen, kwam er niet meer voor deze verkiezingen. De Marrakeshheisa die tot de val van de regering leidde, zorgde ervoor dat het ontwerp ervan is blijven steken in lopende zaken, waarop de regering het niet meer als ontwerp kon indienen in het parlement.14

8. Een goedkeuring, gevolgd door een invoering van een nieuw Wetboek van Strafvordering lijkt verder dan ooit tevoren. Moet men dan een kruis maken over de hercodificatie? Mijns inziens is dit onwaarschijnlijk, aangezien een hercodificatie niet alleen staat; ze is een uitloper van andere hervormingen in de hink en de stap. En zelfs een sportleek weet dat hinkstappen zonder sprong geen olympische discipline is maar veeleer wijst op een blessure bij de atleet. Eerdere hervormingen en hun aankondigingen ervan zullen een zelfgenererend effect krijgen, waardoor elk nieuw succes de behoefte aan hervormingen elders nog meer zichtbaar maakt.15

C. Rechtsleer

9. De aangifte wordt daarentegen wel in de rechtsleer omschreven. Het gaat volgens C. VAN DEN WYNGAERT om “elke handeling waardoor iemand een misdrijf formeel ter kennis brengt

aan de overheid”16, terwijl er door L. HUYBRECHTS wordt gesproken over “een openlijke en schriftelijke kennisgeving van een misdrijf aan de gerechtelijke overheid door een overheidsinstantie, een openbaar ambtenaar of door een privépersoon”.17

D. De artikelen 29 en 30 Sv.

1. Definitie

10. Zoals eerder aangehaald, bestaat er geen wettelijke definitie van het begrip aangifte. Er kan evenwel gekeken worden naar de artikelen 29 en 30 van het Wetboek van Strafvordering, die stellen dat de aangifte kan gelijkgesteld worden met de openlijke en schriftelijke kennisgeving van

14 K. GEENS, https://www.koengeens.be/news/2019/03/18/een-strafwetboek-dat-voldoet-aan-het rechtvaardigheidsgevoel

15 D. HEIRBAUT en M. VAN DER HAEGHEN, De sprong van Geens: het grootste codificatieplan uit de Belgische

geschiedenis in de context, RW 2017-18, 5 mei 2018, nr.36, 1412.

16C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 809.

17 L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven” in X, Commentaren met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2012, 9.

(18)

een misdrijf aan de gerechtelijke overheid zodat die kan vervolgen, door een overheidsinstantie, door een openbaar ambtenaar of door een privépersoon, die geen slachtoffer of benadeelde zijn.18

11. In bovenstaande artikelen gaat het echter enkel om de ambtelijke aangifte en de private aangifte, terwijl er zoals vermeld nog vele andere vormen van aangifte bestaan. Daarom is het wenselijker om de aangifte sensu lato te definiëren als “elke kennisgeving van een strafbaar feit aan de overheid door een persoon die kennis heeft van dit misdrijf”.19

2. Gerechtelijke overheid

12. Wat verstaat men nu onder deze “gerechtelijke overheid”? De aangifte dient gedaan te worden aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden.20 Daarnaast bestaan

er nog andere instanties die bevoegd zijn om de strafvervolging uit te oefenen en waarbij men aangifte kan doen, zoals de arbeidsauditeur of de fiscus.21 Volgens artikel 48 Sv. ontvangen ook

de rechters in de politierechtbank, de leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie en hulpofficieren van de procureur des Konings de aangiften van misdaden of wanbedrijven gepleegd in de plaatsen waar zij hun gewone ambtsverrichtingen uitoefenen. De officieren van gerechtelijke politie doen tevens de aan hen gedane aangiften van andere misdaden of wanbedrijven dan die waarvan de vaststelling tot hun onmiddellijke bevoegdheid behoort, onverwijld toekomen aan de procureur des Konings.22

3. Aangever

13. Uit de bewoording “ieder die getuige is geweest” van artikel 30 Sv. kan afgeleid worden dat enkel zij die het strafbaar feit hebben zien gebeuren, aangifte kunnen doen. Wel wordt er geen rechtsbekwaamheid vereist van de aangever, waardoor eenieder ze mag verrichten ongeacht zijn of haar leeftijd en nationaliteit en ongeacht of men bij de aangifte een persoonlijk belang heeft of niet23: het is zelfs zo dat er met een anonieme aangifte rekening moet gehouden worden.24

Daarnaast is het zonder belang of de aangever geloofwaardig voorkomt en of zijn of haar identiteit al dan niet bekend is.25

18 H-D. BOSLY, D. VANDERMEERSCH en A-M BEERNAERT, Droit De La Procédure Pénale (6e éd), Bruges, La Charte, 2010, 166.

19 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 873.

20 Artikel 29, lid 1 en 30 Sv.

21 Brussel, 19 februari 1975, Pas., 1975, II, 111. 22 Artikel 54 Sv.

23 L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven” in X, Commentaren met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2012, 6.

24 Cass. 21 januari 2003, Pas. 2003, 151.

25 E. PICARD e.a.,Dénonciateur, dénonciation, in Pandectes belges: encyclopédie de législation, de doctrine et de

(19)

4. Geschrift

14. Volgens artikel 31 Sv. kan een aangifte opgesteld worden zowel door de aangever, zijn gemachtigde of de procureur des Konings indien hij daartoe gemachtigd wordt. Daarnaast geldt als vormvoorschrift dat de aangiften op elk blad moet getekend worden door de procureur des Konings en door de aangevers of door hun gemachtigden, waardoor men wil beogen de aangever verantwoordelijk te stellen voor zijn aangifte.26 Indien de aangever of zijn gemachtigde niet wil

tekenen, wordt daarvan melding gemaakt. Toch zijn deze vormvoorschriften zoals bepaald in artikel 31 van het Wetboek van Strafvordering niet voorgeschreven op straffe van nietigheid.27

Afdeling III: Onderscheid tussen de aangifte en de klacht

A. Algemeen

15. De aangifte vormt de start van het onderzoek in strafzaken (al is dit niet altijd het geval: zie

infra nr. 34). Als gevolg hiervan moet zij dan ook in de fase van het vooronderzoek geplaatst

worden. Wanneer een misdrijf gepleegd wordt, is het van belang dat dit aan de overheid ter kennis gebracht wordt met het oog op eventueel verder onderzoek van dit misdrijf. Er bestaan verschillende wijzen om misdrijven kenbaar te maken aan de overheid: naast de private en de ambtelijke aangifte - naar gelang de concrete situatie - bestaat er ook de klacht.

16. Voor deze masterproef is het nuttig om kort stil te staan bij het onderscheid tussen de aangifte en de klacht. Hoewel de figuren vaak - onterecht - door elkaar gebruikt worden, is het belangrijk voor ogen te houden dat het hier conceptueel over twee verschillende figuren gaat, die tevens verschillende gevolgen met zich meebrengen.

B. De klacht

17. Net zoals bij de aangifte, bestaat er geen wettelijke definitie van het begrip “klacht”. Ook hier werd er in het verleden evenwel een poging ondernomen om de klacht te definiëren, en dit in het reeds hierboven besproken wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht.28

In artikel 75 van het wetsvoorstel wordt de klacht als volgt omschreven:

“De klacht is een verklaring waarbij het misdrijf aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld door de persoon die beweert door het misdrijf benadeeld te zijn.”

26 A. CHAUVEAU en F. HÉLIE, Théorie du Code pénal, 2e ed., II, nr. 3102. 27 Cass. 2 september 1954, Arr. Cass., 1954.

28 Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht, Parl.St. Senaat 2003-04, nr. 3-450/1.

(20)

Artikel 76 van hetzelfde wetsvoorstel stelt dan weer:

“De aangifte en de klacht zonder burgerlijke partijstelling vereisen geen bijzondere bekwaamheid en zijn niet aan bijzondere vormvoorwaarden onderworpen.”

18. In de rechtsleer wordt de klacht omschreven als een vorm van aangifte van een misdrijf aan de overheid. Er moet hierbij aan twee voorwaarden voldaan zijn alvorens te kunnen spreken van een klacht: de klacht dient uit te gaan van de benadeelde van het misdrijf én de klager beperkt er zich niet toe het misdrijf ter kennis te brengen aan de overheid, maar vraagt bovendien strafvervolging.29 Over deze laatste voorwaarde zijn de rechtsleer en de rechtspraak het unaniem

eens: de klager moet de vervolging ondubbelzinnig willen.30 Wat zonder belang is bij het indienen

van een klacht: de kwalificatie die de benadeelde aan de feiten geeft31 en de redenen die de klager

hebben aangezet om klacht in te dienen.32

19. Hoewel er aldus nergens in het Belgisch strafrecht een definitie kan gevonden worden van het begrip “klacht”, stelt artikel 63 Sv. wel dat hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter klacht kan doen en zich burgerlijke partij kan stellen. Volgens artikel 65 Sv. gelden de bepalingen van artikel 31 betreffende de aangiften eveneens voor de klachten, waardoor de klacht dient gedaan te worden volgens de voor de private aangifte voorgeschreven vormvoorschriften. Naast deze door artikel 31 Sv. voorgeschreven voorschriften is de klacht aan geen bijzondere vormvereisten onderworpen.33

20. Daarnaast staat er nergens de vereiste ingeschreven dat de klager daadwerkelijk om de strafrechtelijke vervolging van de dader van het misdrijf moet vragen, hoewel rechtsleer en rechtspraak het erover eens zijn dat er steeds aan deze voorwaarde moet voldaan zijn (supra nr.18). Zo besliste het Hof van Cassatie in haar arrest van 11 maart 2008 het volgende34:

“De klacht bestaat hierin dat de persoon die beweert te zijn belaagd, aangifte doet aan de overheid, waarbij hij te kennen geeft dat hij de strafrechtelijke vervolging van de dader van het misdrijf wenst. Ook al zijn geen specifieke vormvereisten vereist, is de enkele aangifte van het misdrijf geen klacht als bedoeld in artikel 442bis, tweede lid, voormeld, wanneer de benadeelde van het misdrijf niet op ondubbelzinnige wijze vraagt dat een strafvervolging wordt ingesteld.”

21. In casu betrof het een belaging als klachtmisdrijf, waarbij het Hof aldus van mening was dat de benadeelde op ondubbelzinnige wijze moet vragen dat de strafvervolging ingesteld wordt. Wanneer de voorafgaande klacht derhalve een vereiste is, betekent dit dat de klacht een voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van de strafvordering.35

29 P. ARNOU, “Klachtmisdrijf” in X, Commentaren met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1994, 3-4.

30 F. VAN VOLSEM, “Over klachtmisdrijven: een klager moet strafvervolging willen” (noot onder Cass. 11 maart 2008),

RABG 2008, 2, 802.

31 Cass. 19 april 1921, Pas. 1921, I, 324.

32 A. VANDEPLAS, “Noot: over het klachtmisdrijf” (noot onder Antwerpen 24 mei 2006), RW 2007-08, 193.

33 Cass. 27 maart 2001, AR P990995N, Arr.Cass. 2001, 497; Cass.1 juni 2010, AR P100155N, Arr.Cass. 2010, 1587. 34 Cass. 11 maart 2008, RABG 2008, afl. 13, 799.

(21)

C. Klachtmisdrijven

1. Algemeen

22. Bij een klachtmisdrijf is het vereist dat de benadeelde een klacht neerlegt. Deze specifieke klachtmisdrijven vormen een uitzondering op het algemene principe dat het Openbaar Ministerie steeds ambtshalve kan vervolgen en op het feit dat de mogelijkheid van vervolging niet afhankelijk is van het standpunt van de benadeelde of van het slachtoffer.36 De ratio legis die schuilgaat

achter klachtmisdrijven is dat de wetgever de afweging van het bijzonder belang tegenover het algemeen belang niet in de handen van het O.M. wenst te leggen, maar over te laten aan de particulier, gezien het om zijn of haar eigen belangen gaat.37

23. Artikel 2 van de Wet houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering (hierna: V.T.Sv.) bepaalt het volgende:

“Ingeval de wet bepaalt dat de uitoefening van de strafvordering afhankelijk is van een klacht van de benadeelde partij, kan de rechtspleging geen voortgang vinden wanneer die partij haar klacht intrekt vóór elke daad van vervolging.”

24. Het is wel zo dat voor elk afzonderlijk klachtmisdrijf een wettelijke bepaling vereist is die stelt dat de strafvordering enkel kan ingesteld worden nadat er klacht is ingediend door een door de wet aangeduide persoon.38Typische voorbeelden van klachtmisdrijven zijn o.a. belaging (artikel

442bis Sw.) en laster en eerroof (artikel 450 Sw.).

2. Tendens tot opheffing klachtmisdrijven

25. Terecht wordt er door de rechtsleer gesteld dat de wetgever de tendens volgt tot opheffing van steeds meer klachtmisdrijven.39 Zo verdwenen reeds in het verleden de klachtvereisten die

gelden voor het auteursrecht en merkenrecht in het economisch strafrecht40, en voor belaging.41

26. We zien dat deze trend doorgetrokken wordt in het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek.42 Om aan de kwaliteitsvereisten van een modern wetboek te voldoen, vormen drie

kernwoorden de rode draad van de voorgestelde hervorming van ons huidige Strafwetboek: accuraat, coherent en eenvoudig.43 Deze eerste vereiste van accuraatheid impliceert ook dat

strafrechtelijke assumpties die niet wetenschappelijk kunnen worden gefundeerd, worden

36 F. VAN VOLSEM, “Over klachtmisdrijven: een klager moet strafvervolging willen” (noot onder Cass. 11 maart 2008),

RABG 2008, 2, 800.

37 F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch strafprocesrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 33.

38 P. ARNOU, “Klachtmisdrijf” in X, Commentaren met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1994, 2.

39 F. VAN VOLSEM, “Over klachtmisdrijven: een klager moet strafvervolging willen” (noot onder Cass. 11 maart 2008),

RABG 2008, afl. 13, 801.

40 Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, BS 27 juli 1994 en Wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten, BS 18 juli 2007.

41 Wet van 25 maart 2016 tot wijziging van artikel 442bis van het Strafwetboek, BS 5 april 2016. 42 Wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek, Parl.St. Kamer 2018-2019, nr.54 3651/001.

43 J. ROZIE en D. VANDERMEERSCH m.m.v. J. DE HERDT, M. DEBAUCHE en M. TAEYMANS, Commissie voor de

(22)

verlaten. De Commissie tot hervorming van het strafrecht44, die het voorontwerp aangaande het

nieuwe Strafwetboek heeft opgesteld, is dan ook van mening dat de figuur van het klachtmisdrijf moet verlaten worden in een nieuw Strafwetboek. Het is de leden van deze Commissie hun overtuiging dat de figuur van het klachtmisdrijf op sterven na dood is.45 Zo verklaren zij:

“Niet alleen gaat de idee van het klachtmisdrijf in tegen de juridische vaststelling dat het strafrecht van openbare orde is, maar uit wetenschappelijk onderzoek is ook gebleken dat er economische bezwaren zijn tegen dergelijk systeem. Bij de afweging die het slachtoffer maakt over het al dan niet indienen van een klacht, zal het slachtoffer de kosten en baten niet in maatschappelijk perspectief plaatsen. In bepaalde gevallen zullen de baten van een vervolging voor de samenleving groter zijn dan voor het slachtoffer, maar wordt de kans gemist deze baten te realiseren indien het slachtoffer beslist geen klacht in te dienen. Bovendien bestaat het risico dat het slachtoffer veeleer gefocust is op het “winnen van zijn eigen zaak”, in plaats van op het zorgen voor een rechtvaardige oplossing. Er zijn dus onvoldoende objectieve elementen om dit systeem nog langer te verantwoorden. Deze rechtsfiguur wordt in het kader van het voorontwerp van Boek 2 van het Strafwetboek dan ook verlaten. Er moeten duidelijke keuzes worden gemaakt. Ofwel vindt men de aantasting van de openbare orde te beperkt voor deze misdrijven om over te gaan tot strafvervolging, ook indien het slachtoffer geen klacht indient, en dan moet men zich afvragen of voor dergelijke feiten nog wel voor een strafrechtelijke sanctionering moet worden gekozen. Ofwel vindt men een strafrechtelijke beteugeling van dergelijke feiten wel degelijk noodzakelijk, en dan moeten de normale procedureregels gelden die het Openbaar Ministerie toestaan te beslissen over de vervolging”.46

27. In het huidige Strafwetboek blijft de klachtvereiste voorlopig enkel behouden voor de volgende misdrijven: smaad tegen een lid van de Kamers (art. 275, derde lid Sw.), nalatigheid van leveranciers, hun agenten, de openbare ambtenaren of de door de regering aangestelde of bezoldigde agenten (art. 296 Sw.), kraken van een niet-bewoonde ruimte (art. 442/1 Sw.), aanranding van de eer of de goede naam van personen tegen bijzondere personen gepleegd, met uitzondering van de lasterlijke aangifte (art. 450 Sw.) en bedrog door middel van een effect (art. 509, tweede lid Sw.). Echter, wanneer het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek in de toekomst tijdens de volgende legislatuur zou goedgekeurd worden, zal er nergens in het Strafwetboek nog een klachtvereiste voor enig misdrijf te vinden zijn, waardoor het belang van klachtmisdrijven volledig zou uitdoven.

44 Ministerieel Besluit 30 november 2015 houdende oprichting van de Commissie tot hervorming van het strafrecht en van het strafprocesrecht, BS 29 december 2015.

45 J. ROZIE, “Waar naartoe met het klachtmisdrijf?”, RW 2015-16, 1603.

(23)

D. Verschillen en gelijkenissen tussen de aangifte en de klacht

28. Het grootste verschil tussen de klacht en de aangifte bestaat hierin dat een aangever de strafvordering niet op gang kan brengen, terwijl een klager dat wel kan door zich ofwel burgerlijke partij te stellen bij de onderzoeksrechter, ofwel, in de gevallen waarin de wet dit toelaat, door de beklaagde rechtstreeks te dagvaarden voor de strafrechter.47

29. Daarnaast hebben beide begrippen een verschillend personeel toepassingsgebied. Terwijl de klacht dient uit te gaan van de benadeelde zelf, is dit voor de aangifte geenszins het geval. Het is trouwens de wetgever die aangeeft wie de voor vervolging noodzakelijke klacht kan indienen. Zo geldt bij de misdrijven met betrekking tot de aanranding van de eer of de goede naam van personen (Hoofdstuk V van Titel VIII van het Strafwetboek), met uitzondering van de lasterlijke aangifte, dat de persoon die beweert beledigd te zijn, de klacht moet indienen.48 Indien deze

persoon echter overleden is zonder een klacht te hebben gedaan of zonder daarvan te hebben afgezien, of indien de laster of de eerroof tegen iemand is gericht na zijn overlijden, kan de vervolging niet geschieden dan op klacht van zijn echtgenoot, van zijn afstammelingen of (wettelijke) erfgenamen tot en met de derde graad.49

30. Voor de aangifte volstaat een loutere kennisgeving aan de overheid. Daarentegen is het essentieel bij de klacht dat de benadeelde op ondubbelzinnige wijze aangeeft dat hij effectieve strafvervolging wenst.50 Het louter ter kennis brengen van bepaalde gegevens aan de overheid is

niet voldoende voor een klacht; daarom wordt terecht gesteld dat een klacht méér is dan een aangifte.51 Het Hof van Cassatie besliste reeds meermaals dat de klacht de wil van de benadeelde

strekkende tot strafvervolging duidelijk moet maken.52 Indien er twijfels zouden rijzen over de

wilsuiting van de benadeelde, dan moet de verbalisant of het Openbaar Ministerie verduidelijking vragen en eventueel het verschil tussen een klacht en een aangifte uitleggen.53

31. Een laatste verschilpunt tussen de aangifte en de klacht betreft de mogelijkheid tot intrekking ervan. Enkel de benadeelde kan later afstand doen van zijn ingediende klacht: deze mogelijkheid om afstand te doen is eigen aan de klacht.54 Dergelijke afstand kan uitdrukkelijk of impliciet

geschieden.55 Wanneer een klacht wordt ingetrokken vóór elke daad van vervolging, kan de

rechtspleging geen voortgang vinden.56 Indien de strafvordering reeds geldig is ingesteld, heeft

een eventueel intrekken van de klacht in principe geen effect meer op het verloop van de

47 R. VERSTRAETEN, De burgerlijke partij en het gerechtelijk onderzoek: het slachtoffer in het strafproces, Antwerpen, Maklu, 1990, 35.

48 Artikel 450, lid 1 Sw. 49 Artikel 450, lid 2 Sw.

50 F. VAN VOLSEM, “Over klachtmisdrijven: een klager moet strafvervolging willen” (noot onder Cass. 11 maart 2008),

RABG 2008, afl. 13, 803.

51 A. VANDEPLAS, “Over het klachtmisdrijf” (noot onder Antwerpen 24 mei 2006), RW 2007-08, 194. 52 Cass. (2de k.) 16 april 1877, Pas. 1877, I, 209; Cass. (2de k.) 27 maart 2001, Arr.Cass. 2001, 497. 53 A. VANDEPLAS, “Noot: over het klachtmisdrijf” (noot onder Antwerpen 24 mei 2006), RW 2007-08, 194.

54 P. ARNOU, “Klachtmisdrijf” in X, Commentaren met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1994, 26.

55 F. VAN VOLSEM, “Over klachtmisdrijven: een klager moet strafvervolging willen” (noot onder Cass. 11 maart 2008),

RABG 2008, 2, 808.

(24)

strafprocedure.57 De klager heeft achteraf wel nog steeds de mogelijkheid om de klachtafstand

later terug in te trekken. In het verleden werd hierover door het Hof van Beroep te Luik geoordeeld dat het intrekken van een klachtafstand moet beschouwd worden als een nieuwe klacht.58 Een

aangifte daarentegen kan niet ingetrokken worden: de intrekking of afstand van een aangifte heeft geen enkel nut.

HOOFDSTUK II: HET STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK

Afdeling I: De start van het strafrechtelijk onderzoek

A. Algemeen

32. Zoals de titel van deze masterproef aangeeft, vormt de aangifte de start van het strafrechtelijk onderzoek, uitgebreider ook wel het instellen van de strafvordering genoemd.59 Met

de strafvorderingsensu lato wordt bedoeld:

“Het geheel van rechtsregels betreffende de opsporing, de vervolging en de berechting van personen die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd”.60

B. Vrijheid van vervolging

33. Volgens artikel 1 V.T.Sv. kan de rechtsvordering tot toepassing van de straffen niet worden uitgeoefend dan door de ambtenaren die de wet daarmee belast. Met deze ambtenaren wordt bedoeld ambtenaren van het O.M. die optreden als vertegenwoordigers van de samenleving: enkel zij vorderen de toepassing van de strafwet61en bezitten aldus het monopolierecht van de

strafvordering.62 Quid met de andere actoren die optreden tijdens het strafrechtelijk onderzoek?

De politie is enkel belast met het opsporen en vaststellen van misdrijven, en noch het slachtoffer, noch de rechter of de minister van Justitie kunnen in strafzaken de toepassing van de strafwet vorderen.63

57 Cass. (2de k.) 1 april 1986, Arr.Cass. 1986, 1006. 58 Luik 28 juni 1905, Pas. 1907, II, 49.

59 De strafvordering verwijst in zijn meest brede betekenis naar het strafprocesrecht, terwijl het in zijn enge betekenis refereert naar de vordering tot toepassing van de strafwet.

60 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 540 en 734.

61 Artikel 138 Ger.W.

62 Cass. 21 mei 1928, Pas. 1928, I, 164.

63 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 735.

(25)

C. De burgerlijke partijstelling als nuance op het monopolierecht

34. Een nuance op dit monopolierecht van het Openbaar Ministerie is de burgerlijke partijstelling, waardoor de benadeelde een soort van eigen initiatiefrecht bezit om de strafvordering op gang te brengen. Hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, kan daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.64 Tenzij er sprake zou zijn van enige grond van niet-ontvankelijkheid, zet deze juridische

actie de strafvordering in gang.65

35. De bepaling uit artikel 3bis V.T.Sv. heeft wel vooral een symbolisch gehalte, aangezien de vaak voorkomende realiteit is dat er achter de vordering tot schadevergoeding bestraffingsdoeleinden verscholen liggen.66

36. Toch klinkt het steeds luider dat de houdbaarheidsdatum van deze klassieker in ons strafprocesrecht bereikt is. Zo maakte H-D. BOSLY de bedenking dat de burgerlijke partijstelling “un pouvoir considerabel, voire même exorbitant” is.67 Het kan inderdaad niet ontkend worden dat

er veelvuldig misbruik wordt gemaakt van de burgerlijke partijstelling. Zo wordt ze vaak gebruikt om de door de wet toegekende rechten te misbruiken68 of wordt ze gebruikt om in een

hoofdzakelijk burgerlijke aangelegenheid een dossier samen te stellen dat in een latere fase hoe dan ook voor de burgerlijke rechter kan gehanteerd worden.69

37. Daarnaast is er reeds uit analyses gebleken dat de gerechtelijke onderzoeken in de zaken geopend na burgerlijke partijstellingen bijna tweemaal zo lang duren dan deze na vordering van het parket, dat geen 42% een verwijzing naar de rechtbank oplevert en dat in die zaken die uiteindelijk toch worden verwezen naar de correctionele rechtbank, in minder dan 60% een veroordeling volgt.70

38. Naar de toekomst toe lijkt het voortbestaan van de burgerlijke partijstelling nog moeilijk te motiveren. Uiteindelijk komt deze neer op een ongecontroleerd initiatiefrecht in hoofde van de benadeelde, hetgeen toch niet in overeenstemming is met het fundamentele recht van gelijke berechting voor eenieder binnen een redelijke termijn.71 Tevens geldt er momenteel geen enkele

kwaliteitsvereiste voor deze burgerlijke partijstelling, waardoor een individu zonder enig opsporingsonderzoek voor een rechter kan gedaagd worden.
Wanneer men rekening houdt met bovenstaande hindernissen, is het dan ook logisch dat er in de toekomst eerder zou geopteerd worden voor een systeem van burgerlijke partijstelling die zich enkel kan aansluiten bij een reeds

64 Artikel 63 Sv.

65 R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 3de herwerkte editie, 2003, 42. 66 J. GRANIER, Quelques réflexions sur l’action civile, in JCP, 1957, I, 1386, nr. 3.

67 H-D. BOSLY, “L’action de la victime et l’action publique” in Les cahiers de l’Institut d’études sur la justice, La place

de la victime dans le procès pénal, Brussel, Bruylant, 2005, 83.

68 Voorontwerp van wetboek van Strafprocesrecht, Parl.St. 2001-02, DOC 50 2043/001, 86-88.

69 J.M. BERKVENS, “Ontlast de onderzoeksrechters van klachten met burgerlijke partijstelling”, De Juristenkrant 9 maart 2005, 8-9.

70 Statistische analisten van het Openbaar Ministerie, Doorlooptijden gerechtelijke onderzoeken: van de instroom op

het parket tot het vonnis ten gronde, 15 juni 2009, 24-53.

(26)

door het Openbaar Ministerie ingestelde strafvordering, en dit in elke stand van de procedure, waarbij er uiteraard moet geëist worden dat de behandeling van de zaak à charge en à décharge gebeurt door niet-vooringenomen magistraten.72

39. Echter ligt het debat over de burgerlijke partijstelling moeilijk. Het is een penibel thema om het huidige slachtoffergeoriënteerde systeem zomaar af te schaffen omdat het de goede werking en de efficiëntie van het strafrechtelijk systeem in gedrang brengt.73 Daarom is het mijns inziens

beter om te opteren voor het behoud van de burgerlijke partijstelling, mits modulering.

40. Zo kan er bijvoorbeeld gekozen worden voor een filtering van burgerlijke partijstellingen door de raadkamer op grond van proportionaliteit en subsidiariteit, een idee dat reeds werd vooropgesteld in het voorontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht.74 Hierbij schuilt echter wel

het gevaar van een casuïstische benadering die weinig houvast biedt en waarbij de raadkamer geval per geval zal bepalen welke aspecten in overweging genomen worden.75 Naar mijn

bescheiden mening lijkt het dan ook beter om aan de raadkamer een aantal criteria toe te reiken aan de hand van welke zij kunnen toetsen of de instelling van de strafvordering moet worden afgewezen.

41. Deze mogelijke toetsingscriteria zijn: een in concreto beoordeling van de voldoende zwaarwichtigheid van de feiten, de reeds beschikbare bewijsmiddelen - zo zou bijvoorbeeld de mogelijkheid om de strafvordering in te stellen kunnen afgewezen worden in die gevallen waarin dit initiatief geen reële of substantiële meerwaarde biedt voor de waarheidsvinding -, de door de benadeelde aangebrachte feiten werden manifest niet gepleegd (waardoor er onmiddellijk een halt kan toegeroepen worden aan de burgerlijke partijstelling) en een invoering van een rem in de tijd, aangezien de bewijsvoering moeilijker wordt naarmate de sinds het misdrijf verstreken tijdsperiode langer wordt. Dit laatste criterium lijkt verdedigbaar in het licht van het subsidiariteitsbeginsel om van de benadeelde enige voortvarendheid te eisen in de vorm van het respecteren van een wettelijk bepaalde termijn, wanneer de strafvordering niet werd ingesteld door het Openbaar Ministerie.76 Dergelijk systeem kan evident onmogelijk worden uitgewerkt in

het Wetboek van Strafvordering. Een uitvoering ervan lijkt eerder mogelijk in een reglementair KB, waarbij de uiteengezette criteria dan concreet worden uitgewerkt.77 Hierbij wil ik nog opmerken

dat het mij evenwel verstandig lijkt om voor bepaalde misdrijven die een grote maatschappelijke schade met zich meebrengen78, voor te schrijven dat een dergelijke filtering door de raadkamer

72 Y. LIEGOIS, “De onvermijdelijke evolutie van het strafprocesrecht”, in F. DERUYCK, M. DE SWAEF, J. ROZIE, M. ROZIE, P. TRAEST en R. VERSTRAETEN (eds.), De wet voorbij. Liber amicorum Luc Huybrechts, Antwerpen, Intersentia, 2010, 254.

73 R. VERSTRAETEN, “De houdbaarheidsdatum van de burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter” in F. DERUYCK en M. ROZIE (eds.), Het strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 977.

74 Voorontwerp van wetboek van strafprocesrecht, Parl.St. 2001-02, DOC 50 2043/001.

75 R. VERSTRAETEN, “De houdbaarheidsdatum van de burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter” in F. DERUYCK en M. ROZIE (eds.), Het strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 975.

76 Ibid 77 Ibid, 976.

78 Bijvoorbeeld de misdrijven oplichting (artikel 496 e.v. Sw.), frauduleus faillissement (art. 489 e.v. Sw.), witwassen (art. 505 e.v. Sw.),... met zeer zware financiële gevolgen.

(27)

niet kan uitgevoerd worden, maar dat de burgerlijke partijstelling met betrekking tot deze misdrijven onmiddellijk “toegelaten” wordt.

42. Bij dit alles is het belangrijk om voor ogen te houden dat het eventueel voortbestaan van de burgerlijke partijstelling - al dan niet mits modulering - afhankelijk is van het feit of de figuur van de onderzoeksrechter zal blijven bestaan, waarover zowaar nog meer discussie bestaat.79

Afdeling II: Link met de aangifte

A. Algemeen

43. In de praktijk wordt het Openbaar Ministerie dikwijls in kennis gesteld van gepleegde misdrijven via klachten of aangiften.80 Op grond van artikel 29, lid 1 Sv. is iedere gestelde overheid,

ieder openbaar officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of een wanbedrijf verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings.
Deze zogenaamde ambtelijke aangifteplicht, waarbij de niet-naleving kan leiden tot sancties (infra nr.110 e.v.) is evenwel niet van toepassing op de agenten en officieren van gerechtelijke politie die kennis krijgen van misdrijven die behoren tot hun opsporingsbevoegdheid.81 Wanneer deze laatsten kennis krijgen van gepleegde misdrijven door

opsporingen die ze van ambtswege verrichten, heeft men het over een actief politieoptreden, terwijl het vernemen van misdrijven via aangiften of klachten het reactieve politieoptreden genoemd wordt.82

B. Opportuniteitsbeginsel

44. Inzake de beslissing tot vervolging geldt voor het Openbaar Ministerie een opportuniteitsbeginsel: zij beslissen vrij of de strafvordering al dan niet ingesteld wordt.83 Het O.M.

heeft steeds een recht om te vervolgen, maar is daar geenszins toe verplicht. Artikel 28quater, eerste lid Sv. verwoordt het als volgt:

“Rekening houdend met de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, vastgesteld krachtens artikel

143ter van het Gerechtelijk Wetboek, oordeelt de procureur des Konings over de opportuniteit van de vervolging. Hij geeft de reden aan van de beslissingen van seponering die hij terzake neemt.”

79 P. TRAEST, G. VERMEULEN, W. DE BONDT, T. GOMBEER, S. RAATS en L. VAN PUYENBROECK, Scenario’s

voor een nieuwe Belgische strafprocedure: een praktijkgericht knelpuntonderzoek, Maklu, 2015, 1- 583.

80 R. VERSTRAETEN, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 47. 81 Ibid, 63-64; Cass. 6 juli 1999, Arr.Cass. 1999, nr. 412.

82 F. DERUYCK, Overzicht van het Belgisch strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2014, 82. 83 Cass. (2de k.) 21 januari 2003, AR P011221N, Arr.Cass. 2003, 179.

(28)

45. Hoewel er dus rekening dient gehouden te worden met de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid84, sluit dit niet uit dat op grond van de concrete omstandigheden van de zaak enerzijds en

van de eventuele antecedenten van de betrokkene anderzijds, van deze richtlijnen afgeweken wordt.85

C. Seponeringsbevoegdheid

1. Gelijkheidsbeginsel

46. Het gevolg van deze vrijheid van vervolging is dat het parket dus ook kan oordelen om een zaak te klasseren en geen vervolging in te stellen. Dit betreft echter steeds een beslissing van een individuele parketmagistraat en er is dus geen sprake van een rechterlijke beslissing.

47. Bij de beslissing om te vervolgen of niet speelt het gelijkheidsbeginsel, krachtens hetwelk vergelijkbare gevallen op een vergelijkbare manier dienen behandeld te worden en ongelijke gevallen verschillend al naargelang hun ongelijkheid. Zo zal er steeds een afweging moeten gemaakt worden tussen de voor- en nadelen van het instellen van vervolgingen voor de gemeenschap in het algemeen en voor de verdachte en zijn omgeving, ook al is er voldoende bewijs van een strafbaar feit. Volgens het Grondwettelijk Hof houdt het opportuniteitsbeginsel geen schending in van het gelijkheidsbeginsel, maar volgens hen mag een door het Openbaar Ministerie gevoerd seponeringsbeleid evenwel niet leiden tot willekeurige discriminatie.86

Artikel 28quater Sv. vormt de wettelijke basis voor het sepot en bepaalt dat het seponeringsbeleid aansluiting moet vinden met de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid én dat de procureur des Konings de redenen geeft van de beslissingen van seponering die hij terzake neemt (hoewel het hier slechts om een formele motivering gaat).87

2. Soorten seponering

88

48. Er bestaan 2 soorten seponering. Ten eerste is er het “technisch sepot”, waarbij het gaat om situaties waarin vervolging moeilijk of onmogelijk is, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende bewijsmiddelen over de daad en de dader bestaan, of omdat de verdachte overleden is. In dergelijk geval heeft de procureur des Konings dan ook geen beslissingsbevoegdheid.

49. Daarnaast is er het zogenaamde “opportuniteitssepot” of “beleidssepot”. In dat geval is er voldoende bewijs, maar beslist het O.M. bewust om iemand niet te vervolgen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een klein misdrijf en de verdachte het nadeel aan het slachtoffer vergoed heeft. Indien er sprake is van zo’n soort sepot, beschikt de procureur des Konings over een ruime beslissingsvrijheid.

84 Artikel 143ter Ger.W.

85 Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 867/6, 20-21.

86 Cass. (2de k.) 5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 755.

87 R. VERSTRAETEN, Handboek Strafvordering, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 67. 88 Ibid.

(29)

3. Recente cijfers m.b.t. het seponeringsbeleid

50. Wanneer we kijken naar de meest recente beschikbare cijfers, die helaas dateren van 2018 – officieel zou de black-out van statistieken te wijten zijn aan computerproblemen, door de overschakeling naar het nieuw computersysteem MaCH-89, zien we bij de uitstroom van zaken in

de loop van 2018 per rechtsgebied volgens afsluitende beslissing dat 63,87% van de zaken zonder gevolg bleef.90

51. Voor elke zonder gevolg gestelde zaak kent het parket een motief voor seponering toe: bovenstaand percentage kan dan ook onderverdeeld worden in de twee soorten sepot.
63,55% van de sepotbeslissingen zijn sepot van technische aard, waarbij de hoofdreden van het sepot erin bestaat dat de dader(s) onbekend zijn, terwijl 36,45% van deze beslissingen een sepot om opportuniteitsredenen inhoudt. De hoofdoorzaak van deze laatste soort sepot is dat er een vergoeding aan het slachtoffer heeft plaatsgevonden.91

4. Onmogelijkheid tot seponeren

52. Toch bestaan er ook een aantal gevallen waarin een seponering door het O.M. onmogelijk is. Zo kan men een misdrijf waarvoor het O.M. niet bevoegd is om de strafvervolging op gang te brengen, niet seponeren. Tevens is seponering onmogelijk wanneer de strafvordering reeds op gang werd gebracht.92

5. Formaliteiten van het sepot

53. De beslissing tot seponeren is aan geen enkele bijzondere vormvereiste onderworpen. De beslissing wordt door de parketmagistraat kenbaar gemaakt door de code die verwijst naar de reden van seponering te vermelden op de kaft van het dossier. Met het doel om uniformiteit en harmonisering tussen de parketten na te streven, werden er door het College van procureurs-generaal zulke codes opgesteld.93 Enkele van de meeste gehanteerde categorieën met het doel

te seponeren zijn o.a. “SV” (strafuitsluitende verschoningsgrond), “BMW” (beperkte maatschappelijke weerslag), “REL” (misdrijf van relationele aard),...

54. Er bestaat trouwens geen verplichting om de beslissing tot seponering mee te delen aan de slachtoffers of de aangevers. Artikel 5bis V.T.Sv. heeft een verplichting in het leven geroepen om de seponeringsbeslissing en de reden ervan mee te delen aan de persoon die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd.94 Zoals vermeld is de seponering een louter feitelijke 89 L. BOVÉ, Totale cijferblack-out bij justitie, De Tijd 16 april 2019, https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/federaal/totale-cijferblack-out-bij-justitie/10117573.html.

90 Gegevensbank van het College van Procureurs-generaal - statistisch analisten, Overzicht van de correctionele zaken in 2018 per parket: hangende zaken op 01/01/2018 en 31/12/2018, nieuwe, heropende en afgesloten zaken in 2018 (N en %), https://www.om-mp.be/stat/corr/jstat2018/n/home.html.

91 Ibid.

92 P. ARNOU, “Seponering”, in X. (ed.), Strafrecht en strafvordering. Commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen België, 1999, losbl, 4 dln, 4.

93 B. ALDERWEIRELDT, “Statuut van het Openbaar Ministerie”, Vl. Jurist (Vlaams jurist vandaag)1997, afl. ½, 21. 94 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 66.

(30)

parketbeslissing en staat er bijgevolg geen enkel rechtsmiddel tegen open. De sepotbeslissing is slechts een voorlopige beslissing die in principe steeds kan worden herroepen wanneer de parketmagistraat naar aanleiding van nieuwe gegevens de vervolging alsnog wenst in te stellen.95

55. Belangrijk om voor ogen te houden is dat er evident nog meerdere mogelijkheden bestaan voor het Openbaar mMinisterie om een passend gevolg te geven aan het dossier eenmaal het opsporingsonderzoek is afgerond. Tegenover de beslissing tot niet-vervolging staat uiteraard de dagvaarding voor de strafrechter. Wanneer er eerder een alternatieve maatregel aangewezen is, kan het O.M. opteren voor een ‘tussenoplossing’. Zo kunnen zij ervoor kiezen een minnelijke schikking op te leggen (artikel 216bis Sv.) of beslissen om over te gaan tot bemiddeling in strafzaken (artikel 216ter Sv.).

D. Bijzondere regeling bij de uitoefening van de strafvordering

56. In een aantal gevallen is het Openbaar Ministerie onderworpen aan de vervulling van een voorafgaande voorwaarde voor het instellen van de strafvordering. Zo kan vereist worden dat er een machtiging, een klacht of een aangifte wordt gedaan door het slachtoffer.96 Evenwel zal het

reeds besproken opportuniteitsbeginsel steeds blijven spelen, waardoor het O.M. niet verplicht kan worden om tot vervolging over te gaan wanneer aan een van deze voorafgaande vereisten is voldaan.97

57. Er bestaan twee situaties waarbij de vervolging slechts kan ingesteld worden na een machtiging, nl. bij fiscale misdrijven98 en ten aanzien van personen die bepaalde immuniteiten of

voorrechten bezitten. Aangezien beide materies het onderwerp van deze masterproef te buiten gaan, zullen deze niet verder besproken worden.

58. De vereiste van een klacht werd reeds hoger bij de klachtmisdrijven besproken (supra nr. 22).

59. In tegenstelling tot wat geldt bij de klachtmisdrijven, is de aangifte in principe geen noodzakelijke voorwaarde voor het uitoefenen van de strafvordering. Toch zijn er ook hier specifieke situaties waarbij het O.M. afhankelijk is van het vervullen van deze voorwaarde van aangifte.

60. Zo bestaat er een bijzondere regeling bij de uitoefening van de strafvordering in fiscale strafzaken. In deze materie geldt tevens als beginsel dat het Openbaar Ministerie (i.e. in de regel de procureur des Konings) de strafvordering uitoefent. Echter mogen fiscale ambtenaren die in de uitoefening van hun ambt een misdrijf hebben vastgesteld overeenkomstig het artikel 29,

95 Ibid. Nuance: deze herroeping kan slechts plaats vinden binnen de termijn van verjaring van het misdrijf. 96 R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, 43.

97 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Maklu, 2010, 120.

(31)

tweede lid Sv., dit misdrijf slechts aan het parket voorleggen voor zover zij daartoe gemachtigd zijn door de directeur waaronder zij ressorteren.

61. Tevens mag de vervolging van de misdrijven van de leveranciers van de Staat omschreven in de artikelen 294 en 295 Sw. slechts ingesteld worden na aangifte van de terzake bevoegde minister.99

62. Tot slot geldt voor sommige Belgische of buitenlandse daders dat zij slechts vervolgbaar zijn voor in het buitenland gepleegde misdrijvenmits er aan één of meer bijkomende voorwaarden wordt voldaan.100 Voor de volgende misdrijven dient er een officieel bericht (i.e. een aangifte) te

worden uitgestuurd door de vreemde overheid van het land op wiens grondgebied het misdrijf werd gepleegd, alvorens deze misdrijven in België kunnen vervolgd worden: misdrijven tegen de buitenlandse openbare trouw (artikel 6, 3° V.T.Sv.) en misdrijven door Belgen in het buitenland gepleegd, waarvan een vreemdeling het slachtoffer is en waarop straf gesteld is door de wet van het land waar het is gepleegd (artikel 7 §2 V.T.Sv.).

63. Ondertussen bestaat er binnen de Europese Unie tal van regelgeving omtrent justitiële samenwerking. Zo is het Europees aanhoudingsbevel (EAB) sinds 1 januari 2004 operationeel.101

Het is in de plaats gekomen van de langdurige uitleveringsprocedures tussen de EU-lidstaten, en het betreft een vereenvoudigde grensoverschrijdende gerechtelijke procedure van overlevering, met het oog op vervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. Een door de rechterlijke autoriteiten van een lidstaat uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel is geldig voor het hele grondgebied van de Europese Unie. Opmerkelijk hierbij is dat officiële communicatie, en dus ook het officieel bericht, rechtstreeks uitgewisseld wordt tussen uitvaardigende en uitvoerende rechterlijke autoriteiten en de uitvoerende macht bijgevolg niet meer tussenkomt.

99 Art. 296 Sw.

100 Artikelen 6 tot en met 14 V.T.Sv. (Strafvordering wegens misdaden of wanbedrijven buiten het grondgebied van het rijk gepleegd)

101 Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, Pb. L. 190 van 18/07/2002; Wet van 19 december 2003 betreffende Het Europees aanhoudingsbevel, BS 22 december 2013.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gegevens in de GBA moeten worden ontleend aan een limitatief aantal brondocumenten (dit kunnen authentieke akten zijn zoals opgemaakt in de burgerlijke stand, maar ook

Asten kent de mogelijkheid om een (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand die reeds in een andere gemeente is benoemd en welke benoeming (en hun beëdiging) niet is

Georganiseerde oppo- sitie ('fractievorming') blijft echter verboden. lo De congresvoorbereiding geeft hetzelfde beeld te zien van centralisme met bijstellingen. De afdelingen

handelende voor en namens D., gedaagde bij exploit van dagvaarding van {buitengewoon) deurwaarder 13. ., tot liet aannemen van natemelden afstand bijzonder gevolmagtigd bij acte

danja potong bageannja, f-amarata dari harga samoewa, dari barang jang teriket dengen hijpo- theek, bediri, seperti dia jang pegang sendiri. Di dalem apa kedjadian seperti terseboet

Madura, binnen wiens rechtsgebied de verrichtingen moe- ten plaats hebben, (de verrichtingen van den deurwaarder) of indien de verrichtingen binnen de afdeeling Macassar moeten

(1) Voorts wilde de Raad de bestaande rechtspleging van art. aan den nieuwen rechtstoestand aanpassen en daarin zoodanige wijzigingen brengen, als haar voor alle categorieën

Vanuit het perspectief van kennisclustering zijn de belangrijkste factoren: kennis, informatie of technologische ‘spillovers’, het ontwikkelen of toepassen van innovaties