• No results found

Een onderzoek naar de btw-gevolgen van verschillende samenwerkingsvormen : in hoeverre zijn verschillen en overeenkomsten in overeenstemming met de uitgangspunten van de btw?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de btw-gevolgen van verschillende samenwerkingsvormen : in hoeverre zijn verschillen en overeenkomsten in overeenstemming met de uitgangspunten van de btw?"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie:

Een onderzoek naar de btw-gevolgen van verschillende

samenwerkingsvormen

In hoeverre zijn verschillen en overeenkomsten in

overeenstemming met de uitgangspunten van de btw?

Naam: Phylicia Mooij

Studentnummer: 10275819

Datum: 15 juli 2018

Universiteit: Universiteit van Amsterdam

Opleiding: MSc Fiscale Economie

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Scriptiebegeleider: mr. drs. M.J. Ziepzeerder

(2)

Voorwoord

In juni 2016 heb ik de opleiding Fiscaal Recht en Economie aan de Hogeschool van Amsterdam afgerond. Ter verkrijging van de titel Master of Science en om mij wetenschappelijker te

ontwikkelen, ben ik in september 2016 gestart met de master Fiscale Economie aan de Universiteit van Amsterdam. Met veel plezier heb ik deze opleiding doorlopen. Na een werkstudentschap op de btw-afdeling bij Meijburg & Co en het toekomstperspectief om hier fulltime aan de slag te gaan, lag mijn voorkeur bij een btw-onderwerp voor mijn scriptie. Naast mijn master Fiscale Economie aan de UvA volg ik ook de master Fiscaal Recht ook aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Mijn passie voor btw gaf mij ambitie om hier deel te nemen aan het accent indirecte belastingen.

Ik ben praktisch ingesteld, zolang ik mijn inzet niet terugzie in mijn toekomstige carrière, komt er weinig van de grond. De afdeling bij Meijburg & Co heeft mij doen inzien hoe leuk het is om btw-vraagstukken op te lossen. Na gewerkt te hebben bij een groot kantoor, kriebelde het om ook even binnen te kijken bij de btw-afdeling een wat kleiner kantoor. De uitdaging en vertrouwen die ik heb gekregen van Eline Polak (partner van Mazars) gaf een stukje motivatie, wat ik nodig had om na het overlijden van mijn moeder toch mijn onderzoek weer op te pakken. Brutaal, wild en wonderbaarlijk zijn precies de drie woorden die ik wil laten zien tijdens mijn werkzaamheden. Dit is dan ook de houding die ik ambieer tijdens mijn verdere carrière.

Voor de bijdrage aan het uiteindelijke resultaat van dit onderzoek gaat mijn dank speciaal uit naar de Heer mr. drs. M.J Ziepzeerder, mijn onderzoekbegeleider. Bedankt voor het bijsturen en het geven van aanwijzingen tijdens mijn afstudeeronderzoek. Mijn dank gaat zeker ook uit naar mijn vader Wilfred Mooij en moeder Marlies Mooij. Ondanks dat ze mijn afstuderen nog zo graag wilde meemaken, heeft ze afgelopen mei toch haar rust gepakt. Bedankt lieve mama, papa, Cyrille en Gideon dat jullie mij tijdens mijn studietijd in veel opzichten hebben gesteund en een luisterend oor zijn geweest. Zonder jullie bijstaan zou ik niet zover gekomen zijn tot waar ik nu ben. Door het voltooien van deze scriptie is de opleiding master Fiscale Economie afgerond.

Amsterdam, juli 2018 Phylicia Mooij

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2 Inleiding 6

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 6

1.2 Probleemstelling ... 6 1.3 Methodes ... 7 1.4 Afbakening ... 7 2 Toetsingskader 9 2.1 Inleiding ... 9 2.2 De Btw-richtlijn ... 9

2.3 Het algemene heffingsbeginsel ... 9

2.4 Het neutraliteitsbeginsel ...10 2.4.1 Economische neutraliteit ...10 2.4.2 Juridische neutraliteit ...12 2.4.3 Externe neutraliteit ...13 2.5 Rechtskarakter ...13 2.6 Tussenconclusie ...14 3 Theoretische beginselen 15 3.1 Inleiding ...15

3.2 Het subject van heffing ...15

3.2.1 Eenieder ...15

3.2.2 Economische activiteit ...15

3.2.3 Zelfstandig...17

3.3 Het object van heffing...17

3.4 De geruisloze overgang ...17 3.4.1 Algemeen ...17 3.4.2 Doel en inbreuken ...18 3.4.3 Indeplaatstreding ...19 3.5 Vrijstellingen ...20 3.5.1 Algemeen ...20

3.5.2 Handelingen inzake aandelen ...20

3.6 Recht op aftrek ...21

3.6.1 Algemeen ...21

3.6.2 De pro rata ...21

3.6.3 Herziening ...22

3.7 De btw-positie van de houdstervennootschap ...22

3.7.1 De zuivere houdster ...22 3.7.2 De effectenhandelaar ...22 3.7.3 De moeiende houdster ...23 3.7.4 De verlengstukgedachte ...24 3.8 Tussenconclusie ...25 4 De activa-passiva transactie 26

(4)

4.1 Inleiding ...26

4.2 De object- en subjectbenadering ...26

4.2.1 Algemeen ...26

4.2.2 De zaken Zita Modes en Christel Schriever ...26

4.2.3 Voorkeur ten aanzien van beide benaderingen ...27

4.3 De algemeenheid van goederen ...27

4.3.1 Algemeen ...27

4.3.2 De overgang of overdracht ...28

4.3.3 Handelszaak of autonoom bedrijfsonderdeel ...28

4.3.4 Lichamelijke en eventueel onlichamelijke zaken...29

4.3.5 Autonome economische activiteit ...30

4.3.6 Het voorzettingsvereiste ...30

4.4 Recht op aftrek van voorbelasting bij kosten in verband met de overgang ...30

4.4.1 Algemeen ...30 4.4.2 De overdrager ...30 4.4.3 De overnemer ...31 4.4.4 Herziening ...32 4.5 Tussenconclusie ...32 5 De aandelentransactie 33 5.1 Inleiding ...33

5.2 De aandelentransactie en de geruisloze overgang ...33

5.2.1 De overdracht van aandelen in de zaak EDM ...33

5.2.2 De overdracht van aandelen in de zaak SKF...33

5.2.3 De overdracht van aandelen in de zaak X B.V. ...34

5.2.4 De overdracht van aandelen in samenhang met geruisloze overgang ...35

5.3 Recht op aftrek van voorbelasting bij kosten ...36

5.3.1 Algemeen ...36

5.3.2 Aandelenoverdracht onder toepassing van de geruisloze overgang ...36

5.3.3 De onbelastbare en vrijgestelde aandelenoverdracht ...36

5.3.4 Aandelenverwerving onder toepassing van de geruisloze overgang...38

5.3.5 De onbelastbare en vrijgestelde aandelenverwerving ...38

5.3.6 Herziening ...39

5.4 Tussenconclusie ...39

6 De juridische fusie en joint venture 41 6.1 Inleiding ...41

6.2 De juridische fusie ...41

6.3 Recht op aftrek van voorbelasting samenwerking middels juridische fusie ...42

6.4 De joint venture ...42

6.5 Recht op aftrek van voorbelasting samenwerking middels joint venture ...43

6.6 Tussenconclusie ...43

7 Een vergelijking tussen verschillende samenwerkingsvormen 45 7.1 Inleiding ...45

7.2 Verschillen en overeenkomsten ...45

7.2.1 Algemeen ...45

7.2.2 Het Subject van heffing ...45

(5)

7.2.4 De onbelastbare en vrijgestelde aandelentransactie als object van heffing ...47

7.3 Toetsing met toetsingskader ...47

7.3.1 Het beginsel van algemene heffing ...47

7.3.2 De economische en juridische neutraliteit ...48

7.3.3 Inbreuk rechtskarakter van de btw ...48

7.4 Oplossingen voor de geconstateerde problemen ...48

7.5 Tussenconclusie ...50

8 Conclusie & samenvatting 51 9 Nawoord 54 10 Lijst met afkortingen 55 11 Literatuurlijst 56 1. Dissertaties...56 2. Boeken ...56 3. Artikelen ...56 4. Jurisprudentie ...57 5. Wetten ...58

(6)

Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Met het oog op een strategische overname van een concurrent kan een onderneming overgaan tot overnames en fusies. Uit actuele problematiek blijkt dat de hiernavolgende gevolgen voor de btw-positie vragen oproepen. Dit blijkt onder andere uit verschillende recente zaken waarin prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) zijn gesteld.1 Een

daarvan is de zaak Ryanair (C-249/17), waarvoor op 12 mei 2017 een verzoek is ingediend ter verduidelijking van het recht op aftrek van voorbelasting die ziet advieskosten gerelateerd aan een

mislukte overname door een houdstervennootschap (hierna: houdster).2 Deze kosten betreffen

afgenomen adviesdiensten, die in verband staan met een voorgenomen, maar niet gerealiseerde, aankoop van een concurrente onderneming. Ryanair is de btw-gevolgen overkomen maar had mogelijk door haar samenwerking anders vorm te geven een beperking tot aftrek van de voorbelasting kunnen voorkomen.

Omzetverhoging, samenwerkings- en netwerkvoordelen zijn strategische argumenten voor een operationele onderneming om een samenwerking aan te gaan. Economische activiteiten kunnen worden ondergebracht middels verkrijging van eigendom of, door een samenwerkingsovereenkomst. Dit kan vanuit een hoedanigheid waarvan de functionele activiteiten bestaan uit operationele

activiteiten, het houden van aandelen, of middels een nieuw opgerichte vennootschap. Verschillende vormen van samenwerken vallen onder het toepassingsbereik van de geruisloze overgang welke is opgenomen in artikel 19 en 29 Btw-richtlijn. Dit artikel bepaalt dat het mogelijk is om een

onderneming over te dragen zonder het heffen van btw. Doordat de overnemer in plaats treedt van de overdrager wordt de overdracht van de onderneming aangemerkt als een niet-levering. Vanwege het feit dat de geruisloze overgang alleen onder bepaalde omstandigheden van toepassing is, kunnen gelijkwaardige samenwerkingsvormen bij benadering vanuit de gehele productiekolom

btw-technisch verschillend uitpakken.

De keuze voor een samenwerkingsvorm zal gebaseerd moeten worden op bedrijfseconomische redenen, en niet op btw-gevolgen. Vanuit economisch oogpunt zijn binnen een concern (groep

zelfstandige vennootschappen, onderworpen aan dezelfde leiding)3 alle samenwerkingen

gelijkwaardig. Mijns inziens moeten om die reden verschillende samenwerkingsvormen gelijkwaardig worden behandeld. In een perfect systeem, zouden gelijke samenwerkingsvormen de neutraliteit niet mogen verstoren. Het doel van dit onderzoek is de verschillen en overeenkomsten vast te stellen na samenwerken door een operationele onderneming als subject van heffing (hierna: vennootschap), te toetsen aan de uitgangspunten van de btw. Daarbij overweeg ik of de verschillen te

rechtvaardigen zijn.

1.2 Probleemstelling

In dit onderzoek worden de verschillen en overeenkomsten in de btw-behandeling van

samenwerkingsvormen vergeleken. Door middel van het opgestelde toetsingskader in hoofdstuk 0 ga ik na of deze verschillen en/of overeenkomsten rechtvaardig zijn ten opzichte van de uitgangspunten van de btw. Afgesloten wordt met een mogelijke oplossing voor de ongewenste verschillen. Tijdens de uitvoering van dit onderzoek beantwoord ik de vraag ‘In hoeverre zijn de overeenkomsten en

verschillen in de heffing van btw, bij samenwerken door een vennootschap, in overeenstemming met de uitgangspunten van de btw?’

Bij de beantwoording van mijn onderzoeksvraag zal ik in mijn analyse ingaan op de volgende deelvragen:

1 HvJ 29 mei 2017, C-320/17 (Marie Participations) & HvJ 18 augustus 2017, C-502/17 (C&D Foods Acquisitions) 2 HvJ 12 mei 2017, C-249/17 (Ryanair) Verwijzingsbeschikking, p. 3.

(7)

1. Wat zijn de uitgangspunten van het huidige btw-stelsel op basis waarvan een toetsingskader moet worden vastgesteld?

2. Welke theoretische beginselen zijn benodigd voor de beoordeling van de btw-gevolgen van een samenwerking door een vennootschap?

3. Wat zijn de btw-gevolgen van een samenwerking middels een activa-passiva transactie? 4. Wat zijn de btw-gevolgen van een samenwerking middels een aandelentransactie? 5. Wat zijn de btw-gevolgen van een samenwerking middels een de juridische fusie? 6. Wat zijn de btw-gevolgen van een samenwerking middels een joint venture?

1.3 Methodes

Mijn methode van onderzoek bestaat eerst uit het analyseren van EU-wetgeving, rechtspraak en literatuur. Bij het onderzoeken van wetgeving zal ik het Europese beleid zoals geformuleerd in de Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde4 (hierna: Btw-richtlijn) behandelen, en diverse jurisprudentie

van het HvJ. In dit onderzoek ligt de nadruk op de Europese wetgeving. Vanwege de Europese wetgeving en mogelijkheid van belastingplichtigen on zich direct op de Europese wetgeving te beroepen, worden bijzondere afwijkingen in de Nederlandse wet sporadisch toegelicht. Dit verklaart ook waarom ik in dit onderzoek de term ‘btw’ gebruik in plaats van de term ‘omzetbelasting’. Het onderzoek is opgebouwd uit verschillende onderdelen. In hoofdstuk 1 begin ik met de inleiding waarin ik de aanleiding, doelstelling, probleemstelling, deelvragen, methode, afbakening en opbouw van het onderzoek schets. Het onderzoek zal in hoofdstuk 2 de uitgangspunten van het Btw-stelsel uiteenzetten, waarna een toetsingskader wordt geformuleerd. Hierna, wordt in hoofdstuk 3

ingegaan op belangrijke theoretische beginselen die belangrijk worden geacht bij de beoordeling van btw-gevolgen na samenwerken. Hier wordt ook een overzicht geven van de huidige stand van de wetgeving en rechtspraak met betrekking tot de btw-positie van de houdster en de invloed hiervan op het recht op aftrek van voorbelasting. Hiervoor is de rechtspraak van het HvJ relevant. Daarna wordt de btw-behandeling van de activa-passiva transactie in hoofdstuk 4 besproken, gevolgd door de btw-behandeling van de aandelentransactie in hoofdstuk 5. De juridische fusie en joint venture worden in hoofdstuk 6 besproken. Bij deze bespreking wordt per samenwerking de voorwaarden voor toepassing, en de btw-gevolgen zoals; invloed op belastingplicht, het recht op aftrek van voorbelasting, herziening en gevolgen voor de fiscale eenheid besproken. De btw-gevolgen worden steeds afzonderlijk uiteengezet voor zowel de overnemende als de overdragende partij. Daarna wordt in hoofdstuk 7 de verschillen en/of overeenkomsten tussen de vormen van samenwerking benoemd. Hierin vindt ook kwantitatieve analyse van de totale btw-druk op de verschillende vormen van samenwerken plaats. Vervolgens wordt door toepassing van de verschillen en/of

overeenkomsten op het gevormde toetsingskader gezocht naar mogelijke verklaringen en

oplossingen voor geconstateerde problemen. Afgesloten wordt met een conclusie en samenvatting.

1.4 Afbakening

Zoals blijkt uit de centrale probleemstelling is het doel van dit onderzoek om de verschillen en overeenkomsten vast te stellen met betrekking tot het object van btw-heffing van verschillende samenwerkingsvormen. Het object van heffing bij fusies en overnames is de levering van goederen en diensten onder bezwarende titel. Ondanks dat er verschillende vormen van bedrijfseconomische samenwerkingen zijn, beperk ik mijn onderzoek tot twee soorten eigendomsoverdracht en twee soorten samenwerkingen. De onderzochte samenwerkingsvormen zijn afgebakend tot de activa-passiva transactie, de aandelentransactie, de juridische fusie door overname en de joint venture. Deze samenwerkingsvormen resulteren mijns inziens in gelijke resultaten ten aanzien van een aan de samenwerking ten grondslag liggende doelstelling. Voor dit onderzoek gebruik ik als gewenst

resultaat de zakelijke doelstelling zoals geformuleerd in de HvJ zaak Ryanair; namelijk het opkrikken

(8)

van de omzet, en het verkrijgen van samenwerkings- en netwerkvoordelen.5 Ten aanzien van het

subject van heffing gebruik ik enkel als uitgangspunt de operationele onderneming. Hierbij wordt niet ingegaan op civiele en financieel-administratieve verplichtingen aangezien deze niet relevant zijn om de probleemstelling te beantwoorden.

Voor dit onderzoek beschouw ik EU-wetgeving, rechtspraak van het HvJ en vakliteratuur van verschillende geleerden leidend. Indien noodzakelijk wordt een verwijzing naar nationaal-, recht en jurisprudentie gemaakt. Ten slotte wordt ter beantwoording van mijn probleemstelling wetgeving met betrekking tot de maatstaf van heffing, plaatsbepaling, tarieven en verschuldigdheid irrelevant geacht. Het onderzoek is afgesloten op 15 juli 2018. Wetgeving en jurisprudentie gedateerd na die datum is verschenen niet gebruikt.

(9)

2 Toetsingskader

2.1 Inleiding

In dit onderzoek wordt specifiek gekeken of verschillen in btw-behandeling van gelijkwaardige samenwerkingsvormen in strijd zijn met de uitgangspunten van het huidige btw-stelsel. Om een vergelijking te kunnen maken wordt voor iedere samenwerkingsvorm op basis van de feiten gegeven in prejudiciële vragen van de zaak Ryanair de btw-gevolgen geschetst. Verschillen in btw-gevolgen worden in hoofdstuk 7 getoetst aan de in dit hoofdstuk opgesteld toetsingskader welke is gebaseerd op de uitgangspunten van de Btw-richtlijn. Uit artikel 1, lid 2 Btw-richtlijn volgt dat de btw, zich kenmerkt als een algemene, objectieve belasting, waarbij op neutrale wijze consumptief verbruik wordt belast. Ook het HvJ waarborgt de neutraliteit bij de heffing van de btw als een

verbruiksbelasting.6 In de eerste paragraaf wordt kort de achtergrond Btw-richtlijn beschreven.

Hierna wordt in de paragrafen drie, vier en vijf ingegaan op het algemene heffingsbeginsel, het neutraliteitsbeginsel en het rechtskarakter van de btw. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een tussenconclusie waarin een overzicht wordt gegeven van het vastgestelde toetsingskader.

2.2 De Btw-richtlijn

De rechtsgrond van een belastingmiddel is gelegen in een formele wet; namelijk artikel 104 van de

Grondwet. Het bijzondere van de Nederlandse Wet op de Omzetbelasting (hierna: Wet OB)7 is dat

deze ook een Europese rechtsgrond heeft. Namelijk de Btw-richtlijn uitgevaardigd door de Europese Unie.8 Naast de budgettaire functie, is een van de redenen ter introductie van een gelijkwaardige

belasting over de toegevoegde waarde om de Europese interne markt dichterbij te brengen.9 Met de

Btw-richtlijn als wetgevend instrument bewerkstelligt Europa een harmonisatie van een algemene verbruiksbelasting. Deze richtlijn is bindend voor lidstaten en dient als rechtsgrond voor nationale wetgeving.10 In Nederland is de Btw-richtlijn opgenomen in de Wet op de Omzetbelasting 1968. De

richtlijn hoeft niet letterlijk te worden verwerkt, maar het karakter van de Btw vereist wel dat nationale wetgeving zoveel mogelijk wordt uitgelegd in overeenstemming met de bewoordingen en het doel van de richtlijn. Het uitgangspunt hierbij is dat de lidstaat de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen.11 In beginsel ondervindt de

belastingplichtige hier weinig invloed van. Pas als de omzetting niet (volledig) of niet juist is, kan hij zich direct beroepen op de bepaling in de richtlijn. Bij onduidelijkheid over implementatie van een richtlijnbepaling mag het HvJ uitleg geven. Uitleg van het HvJ verscherpt de betekenis Btw-richtlijn met als gevolg de verandering van betekenis in nationale wetgeving.

2.3 Het algemene heffingsbeginsel

De btw kenmerkt zich als een algemene, objectieve belasting. Dit wordt ook wel aangeduid als het beginsel van algemene heffing. Het beginsel van algemene heffing is onderdeel van het algemene karakter van de btw en ziet op het feit dat de heffing van de btw zich uitstrekt tot alle prestaties in de zin van leveringen en diensten.12 De btw is niet beperkt tot bepaalde bestedingen noch is het

oogmerk van de belastingplichtige tot een bepaalde besteding relevant. Waar andere verbruiksbelastingen heffen over in de wet aangewezen goederen, zoals accijnzen en

energiebelasting, staat bij de btw objectieve aard van de handelingen voorop en spelen subjectieve omstandigheden geen rol.13

6Zie o.a. HvJ 25 april 2013, C-65/11 (Commissie/Nederland), r.o. 23 & HvJ 20 juni 1996, C-155/94 (Wellcome Trust), r.o. 38. 7 Wet van 28 juni 1968, Stb. 1968, 329, zoals laatstelijk gewijzigd op 21 december 2016, Stb. 2016, 544 (i.w.tr. 01-01-2017) 8 EU VAT Directive - Council Directive 2006/112/EC of 28 November 2006

9Punt 4 van de preambule van de Btw-richtlijn. 10 Cornielje 2016, p. 14.

11 Van Hilten & Van Kesteren 2017, p. 35 & 36. 12 Braun 2002, p. 47.

(10)

Het algemene karakter komt niet alleen tot uitdrukking in het object van heffing, maar ook in de omschrijving van de belastingplichtige, oftewel vanuit een subjectieve benadering. Volgens Cornielje wordt hiermee bedoeld dat de kwalificatie als belastingplichtig persoon zo algemeen mogelijk moet verlopen.14 Dit begrip moet ruim worden opgevat zodat ook personen die in het dagelijks leven niet

direct als belastingplichtige worden aangemerkt, toch als belastingplichtige kwalificeren. Het algemene heffingsbeginsel vereist dat heffing geschiedt over zelfstandige prestaties onder bezwarende titel. Wanneer een handeling niet aan de heffing van btw wordt onderworpen vanwege het ontbreken van een bezwarende titel (objectieve benadering), is dit niet in strijd met het

algemene heffingsbeginsel. Evenals niet-heffing wegens het ontbreken van een subject van heffing ontstaat geen strijdigheid met het algemene heffingsbeginsel. Denk bijvoorbeeld aan handelingen verricht in het kader van een samenwerking of door niet-belastingplichtige personen in de

huishoudelijke sfeer. Van Doesum stelt dat het karakter van de btw gelukkig niet zo ver gaat dat ook andere handelingen dan prestaties onder bezwarende titel door als ‘zodanig’ handelende

belastingplichtigen aan de heffing moet worden onderworpen.15 2.4 Het neutraliteitsbeginsel

Dat de heffing van btw-neutraal dient te gebeuren is opgenomen in de preambule van de Btw-richtlijn.16 Bij het neutraliteitsbeginsel wordt gestreefd naar de grootste mate van neutrale heffing.

Terra onderscheidt hierin de interne en externe neutraliteit.17 De interne neutraliteit heeft

betrekking op de nationale aspecten van de economische- en juridische neutraliteit in het btw-stelsel terwijl de externe neutraliteit ziet op de internationale aspecten.

2.4.1 Economische neutraliteit

Zoals gezegd is de grondgedachte van de btw om belasting over alle goederen en diensten te heffen. Het uitgangspunt hierbij is dat ‘het concurrentiemilieu’ ofwel de concurrentieneutraliteit; zo min mogelijk wordt verstoord.18 Het heffen van belasting mag immers zo min mogelijk effect hebben op

het economisch handelen van belastingplichtigen. Belastingplichtigen fungeren slechts als heffingspunten, die de belasting aan de schatkist afdragen en doorberekenen aan hun afnemers. Hoewel veel transacties plaatsvinden in het productie- en distributieproces voor het moment van heffing, mag de lengte van de productie- en distributieketen niet van invloed zijn op de hoeveelheid btw waarmee een prestatie uiteindelijk is belast. Om dit te bewerkstelligen is in artikel 1, lid 2 Btw-richtlijn bepaald dat bij elke handeling btw wordt berekend over de prijs van de prestatie, onder aftrek van voorbelasting waarmee de onderdelen van de prijs rechtstreeks zijn belast.19 Door

afwenteling van eerdere btw-heffing drukt bij een perfect werkend btw-systeem, de btw slechts op de particuliere consumptie van de eindverbruiker waarbij de btw-heffing strikt evenredig aan de prijs van de goederen en diensten is.20

Een concern is opgebouwd uit meerdere in juridisch opzicht zelfstandig georganiseerde

ondernemingen welke samen een grote economische eenheid vormen.21 Binnen deze

ondernemingen is het mogelijk dat sprake is van een onderneming die niet gerechtigd is tot aftrek van voorbelasting. Deze onderneming zal zijn niet aftrekbare voorbelasting opnemen in zijn kostprijs. Zodra een andere btw-belaste onderneming binnen dit concern prestaties van hem afneemt,

14 Cornielje 2016, p. 36. 15 Van Doesum 2009, p. 30.

16 Punt 5 van de preambule van de Btw-richtlijn. 17 Terra 1984, p. 32.

18 Van Doesum 2009, p. 31. 19 Artikel 1, lid 2 Btw-richtlijn 20 Van Doesum 2009, p. 32. 21 Van Norden 2007, p. 34.

(11)

bijvoorbeeld een operationele onderneming (ook wel; werkmaatschappij genoemd), bestaat er voor de afnemende onderneming geen mogelijkheid om de voorbelasting, die onderdeel is geworden van de kostprijs in aftrek te brengen. Het gevolg hiervan is dat op de levering aan de eindverbruiker, btw over ‘verstopte’ btw in rekening wordt gebracht. Het cijfermatige voorbeeld hieronder illustreert dit nadelige effect.

Ondernemer Verkopen Belasting Afdracht Belastingdruk

A € 100,00 € 21,00 21% € 21,00 € 21,00 B € 200,00 € - 0% € - € - C € 250,00 € 52,50 21% € 52,50 € 52,50 Eindverbruiker € 350,00 € 73,50 21% € 21,00 € 21,00 Totaal € 94,50 Geen cumulatie € 73,50 Cumulatie € 21,00 Btw-tarief 21% Belastingdruk 27%

Hieruit blijkt dat door cumulatie in het totale productieproces 6% meer btw wordt afgedragen. De belastingdruk stijgt in dit geval met € 21,-. Dit is gelijk aan het bedrag aan voorbelasting van onderneming B op de aankoop bij onderneming A. Over het algemeen ontstaat het beeld dat de vrijstelling altijd gunstig is, maar door het niet mogen claimen van voorbelasting kan dit onder omstandigheden toch nadelig uitpakken. Dit verschijnsel wordt ook wel de paradox van de btw genoemd en is niet-economisch neutraal.

Volgens Van Doesum is volledige ‘economische neutraliteit’ utopisch en daarom slechts een relatief begrip.22 Dit komt omdat de Btw-richtlijn een aantal regelingen kent zoals vrijstellingen,

aftrekbeperkingen en de toepassing van het verlaagde tarief, die de economische neutraliteit verstoort. Dergelijke afwijkingen zijn ooit geïntroduceerd op basis van politieke redenen en ter voorkoming van verstoring van mededinging. Vrijstellingen en de mogelijkheid om verlaagd tarieven toe te passen worden nauwkeurig toegepast op de aard van de handeling. Een handeling die niet aan de heffing van btw wordt geworpen leidt tot een beperking van de aftrek van voorbelasting. Voor belastingplichtigen die dergelijke handelingen verrichten gaat de btw als last fungeren en ontstaat cumulatie in de productiekolom. De geheven btw is niet langer exact evenredig met de prijs en resulteert in verstoring van de neutraliteit tussen belastingplichtigen. Vanwege dit ongewenste effect lijkt ook het HvJ de toepassing van vrijstellingen te beperken in haar uitspraken.23

In dit onderzoek worden vier vormen van samenwerking besproken waarbij op basis van de economische neutraliteit onvoorzienbare cumulatie van btw onwenselijk is. Het is dus vooral bij fusies en overnames zo dat de economische neutraliteit een belangrijke rol speelt. Uitkomsten uit de analyse in hoofdstuk 7 zijn enkel te rechtvaardigen indien zij (relatief bezien) in overeenstemming zijn met de economische neutraliteit. Ik neem de economische neutraliteit dus mee als maatstaf in dit onderzoek.

22 Van Doesum 2009, p. 31.

(12)

2.4.2 Juridische neutraliteit

Voor de juridische neutraliteit is ook van belang is dat de btw-heffing strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten. De geheven btw moet bij gelijkwaardige goederen en gelijke diensten gelijk zijn.24 Volgens Cornielje betreft de juridische neutraliteit met name de mededinging en is hierbij

een uitvloeisel is van het gelijkheidsbeginsel.25 Door betrekking van soortgelijke producten of

economische verrichtingen op dezelfde wijze in de btw-heffing, ondervinden zij dezelfde belastingdruk.26 De rechtsvorm (met of zonder rechtspersoonlijkheid) waaruit het subject de

handeling verricht is hiervoor niet van belang. Belastingplichtigen die zich in een vergelijkbare positie bevinden, dienen op gelijke wijze in de heffing te worden betrokken.27Vanuit het oogpunt van de

eindverbruiker dient het btw-stelsel volstrekt neutraal te zijn.28 Ieder product dient eenzelfde

btw-druk te kennen en ontwijken van deze belastingbtw-druk dient te worden voorkomen.

Ten aanzien van de juridische neutraliteit ontstaat naast tegenstrijdigheid ook rechtsonzekerheid als gevolg van afwijkingen in het btw-stelsel. Volgens Cornielje is de mate waarin het HvJ geneigd is om vergelijkbare gevallen gelijk te behandelen van belang voor de ontwikkeling van het

toepassingsbereik van de uitgangspunten van de btw. De mate waarin het HvJ oog heeft voor feitelijke technische en juridische verschillen tussen economisch vergelijkbare gevallen en het gewicht dat zij hieraan toekent, is bepalend voor de relatie tussen de rechtszekerheid en de gelijkheid van belastingheffing voor verschillende belastingplichtigen.29 Ik deel de mening van

Cornielje dat gelijkheid van belastingheffing niet zover dient te gaan dat geen voorzienbaar verband meer bestaat tussen het algemene objectieve karakter van het btw-recht en toepassing ervan in een concreet geval. Wanneer een belastingplichtige ter bereiking van een bepaald strategisch doel de keuze heeft tussen vrijgestelde handelingen en belastbare handelingen, dient hij zijn beslissing te baseren op zijn eigen economisch belang, de regels en rekening houdend met het objectieve Btw-stelsel.30 Deze gedachte wordt bevestigd in de HvJ-zaak Abbey National II waarin wordt besloten dat

belastingplichtigen een organisatiemodel moeten kiezen op basis van economische overwegingen, ongeacht mogelijke uitsluiting van een vrijstelling.31 Hieruit volgt de strijdigheid die ontstaat tussen

gelijke behandeling en de wetgeving van het btw-stelsel. Enerzijds kan een belastingplichtige na keuze voor een belastbare handeling niet met een beroep op de neutraliteit zich alsnog beroepen op de voordelen voor een vrijgestelde handeling, terwijl anderzijds geldt dat een belastingplichtige zijn bedrijf zo mag voeren als hem vanuit economisch oogpunt het beste uitkomt, zonder dat dit voor hem tot nadelige btw-gevolgen leidt.

Voor dit onderzoek speelt de juridische neutraliteit een belangrijke factor wanneer een

gelijkwaardige verkrijging van zelfstandige economische activiteiten voor een vennootschap ongelijk wordt behandeld. Maar ook wanneer de behandeling van ongelijke verkrijgingen de ongelijkheid niet in de juiste mate weerspiegelt. In een perfect btw-stelsel, ontstaat gelijke evenredigheid tussen de btw en de prijs van de verkrijging van de economische activiteiten bij alle samenwerkingsvormen. De eindproductie mag niet worden beïnvloed door een eventuele stijging in de kostprijs door

belastinglast. De overeenkomsten en verschillen die naar voren komen in dit onderzoek worden daarom getoetst aan de juridische neutraliteit.

24 Van Hilten & Van Kesteren 2017, p. 52. 25 Cornielje 2016, p. 37. 26 Van Doesum 2009, p. 33. 27 Ibid. 28 Swinkels 2001, p. 34. 29 Cornielje 2016, p. 38. 30 HvJ 6 april 1995, C-4/94 (BLP), r.o. 26.

(13)

2.4.3 Externe neutraliteit

Op internationaal niveau komt de neutraliteit tot uitdrukking in de externe neutraliteit.32 Dit beginsel

beoogt te bereiken dat op eenzelfde verrichting dezelfde belastingdruk rust ongeacht in welke lidstaat zij plaatsvindt.33 Uit de preambule Btw-richtlijn volgt dat neutraliteit ook van belang is ter

waarborging van de interne markt door de heffing van btw bij de in- en uitvoer van goederen.34 Een

interne markt tussen lidstaten vereist immers dat de ondernemers van die lidstaten hun goederen en diensten intracommunautair kunnen aanbieden met dezelfde belastingdruk in de verkoopprijs als lokale goederen.

In een perfect werkend btw-systeem zal wanneer verbruik buiten de EU plaatsvindt, geen heffing binnen de EU plaatsvinden. Doordat bij exportgoederen geen consumptie binnen de EU plaatsvindt, wordt door het verlenen van een teruggaaf, een belastinglast bij uitvoer voorkomen. De teruggaaf mag niet meer of minder zijn dan de in het binnenland geheven belasting. Tegenover de teruggaaf bij uitvoer staat btw-heffing bij invoer van goederen en diensten uit andere landen. De btw-heffing bij invoer is in lijn met het verbruiksbeginsel omdat ingevoerde goederen geacht te worden verbruikt binnen de EU. De belastingplichtige is gerechtigd de verschuldigde of voldane btw voor de in die lidstaat ingevoerde goederen in aftrek te brengen van het door hem verschuldigde belastingbedrag die ziet op het verrichten van belastbare handelingen.35

De externe neutraliteit is gericht op de internationale handel. Dit beginsel speelt met betrekking tot de vergelijking van nationale samenwerkingen geen grote rol. Wel is het zo dat verschillende btw-wetgeving bij samenwerkingen binnen de EU kan leiden tot onduidelijkheid vanwege verschillen in wetgeving op nationaal niveau. Voor dit onderzoek wordt de externe neutraliteit buiten

beschouwing gelaten.

2.5 Rechtskarakter

Het rechtskarakter van de btw komt onder andere tot uitdrukking in de Btw-richtlijn, jurisprudentie van het HvJ maar ook in verschillende proefschriften. Het rechtskarakter geeft antwoord op de vraag wie en wat de btw beoogt te belasten en wordt gebruikt bij de uitlegging van bepalingen in de Btw-richtlijn.

De btw beoogt particuliere consumptie te belasten en richt zich op het verbruik dat ondernemingen

via productieketens mogelijk maken.36 Volgens van Doesum moet verbruik worden opgevat als het

aanwenden van goederen en diensten ter bevrediging van behoeften. In de productieketen is dit niet aan de orde aangezien goederen en diensten worden aangewend voor productie. Daarom geldt voor verbruik hierbinnen dat deze niet is belast met een verbruiksbelasting. Het belasten van verbruik wordt bewerkstelligd via btw-heffing over de leveringen van goederen en diensten onder

bezwarende titel door belastingplichtigen.37 De heffing vindt plaats bij de overdracht van goederen

en diensten door iemand die een economische activiteit verricht.38 Deze indirecte wijze van heffen

wordt gerechtvaardigd op basis van doelmatigheid. De hoeveelheid ondernemers is immers

beperkter dan de hoeveelheid consumenten.39 Middels het systeem van aftrek van voorbelasting

wordt de consument het subject dat de btw draagt en indirect betaalt terwijl de ondernemer als belastingplichtige het subject van heffing is.

32 Van Doesum 2009, p. 33.

33 Punt 7 van de preambule van de Btw-richtlijn. 34 Punt 5 van de preambule van de Btw-richtlijn. 35 Art. 168, onderdeel e Btw-richtlijn

36 Blokland 2016, p. 23.

37 Artikel 2, lid 1, letter b Btw-richtlijn 38 Blokland 2016, p. 35.

(14)

Sommigen geleerden zien hier tegenstrijdigheid aangezien ook heffing plaatsvindt in

omstandigheden waar geen verbruik optreedt. Moeilijk meetbaar is of voedingsmiddelen werkelijk worden geconsumeerd na aanschaf. Vanuit dit perspectief zou de btw meer fungeren als een bestedingsbelasting dan een verbruiksbelasting. Hetzelfde geldt voor belastingplichtigen die vrijgestelde prestaties verrichten. Zij worden aangemerkt als eindverbruiker ten aanzien van deze ingekochte prestaties, terwijl de werkelijke consumptie van eindprestaties bij derden plaatsvindt. Volgens Cornielje en Van Norden kan deze ‘imperfectie’ worden verklaard uit eenvouds- en

doelmatigheidsoverwegingen van de Europese wetgever.40 Het verschil tussen het ‘beoogde’ en

‘uiteindelijke’ object van heffing weegt niet op tegen de eenvoud- en doel van heffing. Naar mijn mening is deze gedachte in lijn met de waarde die het HvJ toekent aan de btw als verbruiksbelasting. Een aandeel is een eigendomsbewijs van deelname in een rechtspersoon en hangt nauw samen met het voortbestaan van rechtspersonen. Van belang is dat aandelen bepaalde rechten geven ten aanzien van de deelneming in de vennootschap. Het verwerven van een eigendom in een

vennootschap kan een belegging of een investering zijn, maar is geen besteding die tot consumptie leidt. Ook is de verkoop van een aandeel geen voortstuwing van een dienst in een productie- of distributieketen. Hoogstens is sprake van een indirecte bijdrage aan de productie van goederen of diensten. Een voorbeeld is dat een aandeelhouder zijn aandeelhoudersrechten aanwendt om

netwerkvoordelen tot stand te brengen tussen zijn eigen onderneming en de onderneming waarmee hij samenwerkt.

Voor dit onderzoek acht ik het rechtskarakter relevant. Een interpretatie van het btw-recht kan pas een juiste zijn als deze interpretatie in overeenstemming is met het rechtskarakter van de btw. Verschillen en overeenkomsten die uit het onderzoek volgen worden getoetst aan het beoogde subject en object van heffing om te bepalen of deze verschillen en/of overeenkomsten zijn te rechtvaardigen binnen de btw.

2.6 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk zijn kort de achtergrond en uitgangspunten van de Btw-richtlijn besproken waarna een toetsingskader is samengesteld. Op basis van dit toetsingskader kunnen de verschillen en overeenkomsten die uit de probleemstelling voortvloeien worden beoordeeld op rechtvaardigheid. Voor deze toetsing wordt als uitgangspunten beschouwd het algemene heffings-,

neutraliteitsbeginsel en het rechtskarakter van de btw. Het beginsel van algemene heffing ziet op het feit dat de heffing van de btw zich uitstrekt tot alle prestaties in de zin van leveringen en diensten. Hiernaast zijn de economische en juridische neutraliteit onderdeel van het toetsingskader in dit onderzoek. Bij een neutraal werkend btw-systeem drukt de btw slechts op de particuliere consumptie van de eindverbruiker waarbij de btw-heffing strikt evenredig aan de prijs van de goederen en diensten is. Bij de economische neutraliteit staat centraal dat het concurrentiemilieu tussen belastingplichtigen niet mag worden verstoord. De ondernemer ondervindt slechts een belastingplicht die niet van invloed mag zijn op zijn bedrijfseconomisch handelen. De juridische neutraliteit ziet op de gelijke behandeling van goederen en diensten. Voor deze uitwerking van het gelijkheidsbeginsel dienen belastingplichtigen die zich in vergelijkbare rechtsvorm bevinden op gelijke wijze in de heffing te worden betrokken. Voor het toetsingskader wordt de externe neutraliteit minder relevant geacht aangezien deze ziet op de waarborging van de internationale markt door de heffing van btw bij de in- en uitvoer van goederen. Tenslotte betreft het laatste uitgangspunt opgenomen in de het toetsingskader het rechtskarakter van de btw. Hiermee wordt bedoeld wie (de verbruiker) en wat (consumptie) moeten worden belast.

(15)

3 Theoretische beginselen

3.1 Inleiding

Voor een correcte beoordeling van de btw-gevolgen na samenwerken zijn een aantal theoretische beginselen van belang. Voor dit onderzoek is relevant of economische activiteiten worden

ondergebracht middels de verkrijging van eigendom of, door een samenwerkingsovereenkomst. Hiervoor zal belastingplicht voor beide partijen beoordeeld moeten worden. De activiteiten van een samenwerkende partij kunnen bestaan uit operationele activiteiten, het houden van aandelen, of middels een nieuw opgerichte rechtspersoon. Gezien de verkrijging van economische activiteiten bij een strategische overname centraal staan, wordt als eerst, in paragraaf 2 het subject van heffing besproken. Belastingplichtig ‘als subject van heffing’ is bovendien ook nodig voor toepassing van de geruisloze overgang welke in paragraaf vier wordt besproken. Hiertussen in wordt in paragraaf drie kort het object van heffing behandeld. Daarna zal in paragraaf vijf worden ingegaan op het recht op aftrek van voorbelasting. De problematische btw-positie van de houdster wordt het laatste

belangrijke theoretische beginsel geacht, welke wordt behandeld in paragraaf zeven. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een tussenconclusie in paragraaf acht.

3.2 Het subject van heffing

3.2.1 Eenieder

De betekenis van ‘belastingplichtige’ volgens de Btw-richtlijn is ‘eenieder die, op ongeacht welke

plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit’.41 De term ‘eenieder’ zorgt ervoor dat het voor de belastingplicht niet van belang is welke

juridische hoedanigheid een subject heeft. Eenieder kan zich daardoor voordoen als een natuurlijk persoon, rechtspersoon, vennootschap onder firma, maatschap, een commanditaire vennootschap, vereniging, stichting en elk min of meer duurzame samenwerking tussen de hiervoor genoemde

vormen.42 Om verschillende samenwerkingsverbanden als één onderneming te beschouwen is

doorslaggevend of de eenheden zich in het economisch verkeer zich als eenheid presenteert.43 Het

enkel onder dezelfde naam naar buiten treden jegens derden is onvoldoende.44 Er dient een zekere

mate van organisatie in het geheel van personen en elementen aanwezig te zijn bij de uitoefening van de economische activiteit.45 Ook voor samenwerkingsverbanden geldt dat een natuurlijk persoon

naast haar hoedanigheid in het verband, ook als eenieder wordt beschouwd bij het zelfstandig verrichten van economische activiteiten.46

3.2.2 Economische activiteit

De btw-richtlijn beschouwt als voorwaarde voor belastingplicht het verrichten van ‘economische

activiteiten’.47 Deze definitie dient ruim te worden beschreven om te vermijden dat transacties leiden

tot consumptie ontkomen aan de heffing van btw. Dit is in lijn met het algemene heffingsbeginsel zoals besproken in paragraaf 2.3.

Toch kwalificeren niet alle activiteiten als economische activiteit. Een activiteit kan alleen een

economische activiteit zijn als deze wordt verricht op regelmatige basis. In beginsel vallen incidentele activiteiten buiten de heffing van btw. Ook is vereist dat er een tegenprestatie wordt ontvangen voor de verrichtte activiteit. Deze tegenprestatie kan een vergoeding zijn in geld, of een ruilprestatie. Een

41 Artikel 9, lid 1 Btw-richtlijn 42 Braun 2002, p. 87 en 88.

43 TC 28 november 1977, nr. 11 177 O’68 (loonslagersarrest), BNB 1978/89, p. 2, 44 HvJ 15 oktober 1998, C-60/90 (Polysar), r.o. 17.

45 Van Norden 2007, p. 89.

46 HvJ 37 januari 2000, C-23/98 (Heerma), r.o. 22. 47 Artikel 9, lid 1 Btw-richtlijn

(16)

winstoogmerk is hiervoor niet van belang. Uit de HvJ-zaak Hong-Kong volgt dat activiteiten die om niet worden verricht, niet binnen het bereik van de btw-heffing vallen.48

De exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak wordt opgevat als de levering van een belastbare dienst. Artikel 24, lid 1 Btw-richtlijn noemt als dienst ‘elke handeling die geen levering van

goederen is’.49 Voor dit onderzoek is relevant dat zuiver vermogensbeheer zoals beleggen in

aandelen en obligaties hier niet onder valt. Dit wordt niet aangemerkt als de exploitatie van een

zaak.50 Het enkel verwerven en houden van de eigendom van aandelen vormt immers geen

economische activiteit waaruit de status van belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1 Btw-richtlijn kan worden afgeleid.51 De hieruit vloeiende vergoeding vindt zijn grondslag in het bezitten

van de eigendom en staat niet in relatie tot de levering van belaste handelingen.

Indien een persoon voornemens is een onderneming te starten, is het logisch dat er in de beginfase investeringshandelingen worden verricht waarbij btw in rekening wordt gebracht. Nu in de beginfase nog geen belaste handelingen worden verricht, is op basis de Rompelman-leer verdedigbaar om tijdens deze periode alsnog de belastingplichtige status te verkrijgen. Dit principe houdt in dat iedere belastingplichtige zoveel mogelijk moet worden ontlast van de aan hem in rekening gebrachte btw. Het HvJ concludeert in deze zaak dat investeringshandelingen bij ‘voornemen tot economische

activiteit’ alsnog tot de economische activiteiten gerekend mogen worden. Zo ontstaat in een

voorstadium tot het verrichten van belaste prestaties belastingplicht.52 Om hiervoor in aanmerking te

komen dient de ondernemer zijn wil te verklaren middels objectieve bewijzen.53 Verklaringen voor

het opzetten van een speciale bedrijfsactiviteit kunnen bijvoorbeeld een indicatie van een zakelijke investering zijn, maar ook de aard van de verworven activa in de tijd die loopt tussen de initiële investering en het daadwerkelijk gebruik.54 Op basis van bovengenoemde arresten zal ongeacht of de

beoogde economische activiteit daadwerkelijk van de grond komt recht op aftrek van voorbelasting ontstaan bij een voornemen tot het verrichten van economische activiteiten.55 Enkel wanneer sprake

is geweest van kwade trouw, fraude of misbruik kan een belastingplichtige met terugwerkende kracht zijn belastingplichtige status verliezen.56

Evenals bij een voornemen tot het verrichten van economische activiteiten geldt dat de

voorbelasting op kosten die worden gemaakt na het beëindigen van economische activiteiten ook voor aftrek in aanmerking komt. De belastingplicht blijft bestaan tijdens de vereffening van de onderneming, maar eindigt na verrichten van de laatste liquidatiehandeling.57 Het HvJ bepaald in de

zaak Fini H dat een belastingplichtige na beëindigen van zijn economische activiteiten, nog steeds gerechtigd is tot aftrek van voorbelasting van kosten die zijn gebruikt voor de beëindiging van economische activiteiten.58 In deze zaak moest vanwege een niet-beeïndigingsclausule van een

pachtovereenkomst worden doorgegaan met het betalen van zakelijke huur en lasten voor een pand waarin een restaurant werd geëxploiteerd. Het HvJ EU oordeelde dat de kosten rechtstreeks en onmiddellijk verbonden waren aan de economische activiteit en de belastingplicht daarom

48 HvJ 1 april 1982, C-89/91 (Hong Kong), r.o. 11. 49 Artikel 24, lid 1 Btw-richtlijn

50 Braun 2002, p. 103.

51 HvJ 15 oktober 1998, C-60/90 (Polysar), r.o. 13.

52 HvJ 14 februari 1985, BNB 1985/315 (Rompelman), r.o. 24, HvJ 29 februari 1996, C-110/94 (Inzo), r.o. 25, HvJ 8 juni 2000, C-396/98

(Schlobstrabe), r.o. 40 & HvJ 21 september 2017, C-441/16 (SMS group), r.o. 46.

53 HvJ 21 september 2017, C-441/16 (SMS group), r.o. 46.

54 HvJ 11 juli 1991, C-97/90 (Lennartz), r.o. 20 & HvJ 8 juni 2000, C-396/98 (Schlobstrabe), r.o. 40.

55 HvJ 14 februari 1985, BNB 1985/315 (Rompelman), r.o. 24, HvJ 29 februari 1996, 110/94 (Inzo), r.o. 17 & HvJ 22 oktober 2015,

C-126/14 (SVEDA), r.o. 20.

56 Van Norden 2007, p. 126. 57 Braun 2002, p. 128.

(17)

voortduurde tot de laatste liquidatiehandeling.59 Fini H was gerechtigd om de voorbelasting die ziet

op deze kosten in aftrek te brengen. Evenals in een voorstadium van belastingplicht, bestaat recht op aftrek van voorbelasting tot de laatste handeling die ziet op verrichtte economische activiteiten.

3.2.3 Zelfstandig

De zelfstandigheids-voorwaarde voor belastingplicht wordt nader omschreven in artikel 10 Btw-richtlijn. Hierin wordt als betekenis van zelfstandige niet beschouwd; de loontrekkenden en andere

personen, voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben gesloten.60

Werknemers verrichten immers economische activiteiten namens hun werkgever en maken zodanig geen zelfstandig deel uit van de productie- en distributieketen.

Een bijzondere zelfstandigheidsvorm is de fiscale eenheid. Op basis van de richtlijn hebben lidstaten

binnen de EU de mogelijkheid om groepen vennootschappen als één subject aan merken.61 De fiscale

eenheid komt van rechtswege tot stand zodra sprake is van financiële, organisatorische en

economische verworvenheid.62 Nederland heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid in artikel 7,

lid 4 Wet OB. Deze regeling brengt met zich mee dat eenieder hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schulden van de fiscale eenheid.63 Daarnaast zijn onderlinge transacties zoals fusie en

overnames binnen de fiscale eenheid, onzichtbaar voor de btw. Binnen de EU heerst discussie over de betekenis van de term ’personen’ opgenomen artikel 11 van de Btw-richtlijn. Deze discussie vindt zijn oorzaak in het feit dat de Nederlandse Staatssecretaris van Financiën op 18 februari 1991 goedkeuring heeft gegeven omtrent het opnemen van de niet-belastingplichtigen de houdster en vaste inrichting in de fiscale eenheid btw.64

3.3 Het object van heffing

Zoals in paragraaf 2.5 toegelicht, beoogt de btw de particuliere consumptie te belasten en richt zich op het verbruik dat ondernemingen via productieketens mogelijk maken. Voor de btw-heffing geldt een onderscheid tussen belastbare en onbelastbare handelingen.65 De onbelastbare handelingen zien

op handelingen die niet als economische activiteit worden aangemerkt. In dit onderzoek zijn dat onder andere het verwerven en houden van de eigendom van aandelen. De opbrengsten in de vorm van dividenden vallen daarom buiten het toepassingsbereik van de btw. De belastbare handelingen zijn economische activiteiten die worden onderworpen aan-, of vrijgesteld van, de btw-heffing. Het doel van dit onderzoek is om de verschillen en overeenkomsten vast te stellen met betrekking verschillende samenwerkingsvormen als object van de btw-heffing. De geruisloze overgang bevat een inperking van dit belastingobject op basis van het hierop van toepassing zijnde

niet-leveringsbeginsel (paragraaf 3.4).

3.4 De geruisloze overgang

3.4.1 Algemeen

Lidstaten binnen de EU hebben de mogelijkheid om de overdracht van een algemeenheid van goederen door een belastingplichtige als geruisloze overgang aan te merken. Oftewel, er wordt geacht geen levering te hebben plaatsgevonden (niet-leveringsbeginsel). Nederland heeft hiervan gebruik gemaakt in artikel 37d Wet OB. Artikel 19 Btw-richtlijn omvat de faciliteit voor de overdracht of overgang van een algemeenheid van goederen terwijl artikel 29 Btw-richtlijn de faciliteit van artikel 19 van overeenkomstige toepassing verklaart op diensten. Bij een overdracht van een

59 HvJ 3 maart 2005, C-32/03 (Fini H), r.o. 30. 60 Van Norden 2007, p. 90.

61 Artikel 11 Btw-richtlijn en artikel 7, lid 4 Wet OB 62 Artikel 11 Btw-richtlijn

63 Chin-Oldenziel 2016, p. 3.

64 Besluit van 18 februari 1991, nr. VBD91/347, FED 1991/266 (‘Holdingresolutie’) 65 Artikel 2, lid 1 Btw-richtlijn

(18)

onderneming worden meestal zowel lichamelijke, als onlichamelijke zaken overgedragen. Bij de overdracht is daarom toepassing van zowel artikelen 19 en 29 Btw-richtlijn benodigd. Indien enkel onlichamelijke zaken worden overgedragen, kunnen deze middels de schakelbepaling van artikel 29 Btw-richtlijn onderdeel uitmaken van een overdracht van een algemeenheid van goederen. Het gaat

hier om bijvoorbeeld rechtsbetrekkingen of overdraagbare rechten.66 Wanneer de aandelen recht

geven op eigendom of het genot van een onroerende zaak lijkt toepassing van de geruisloze

overgang op basis van de fictie een overdracht van onlichamelijke zaken.67 De aandelen fungeren dan

als bedrijfsmiddel bij het verrichten van belastbare diensten.

Voor een activa-passiva transactie, aandelentransactie, de juridische fusie en de joint venture geldt dat deze onder de geruisloze overgang van 19 en 29 van de Btw-richtlijn kunnen vallen. Toch is dit niet vanzelfsprekend. Voor bijvoorbeeld de houdster vormt haar btw-positie een blok aan het been bij overnames en samenwerkingen onder toepassing van de geruisloze overgang (t.a.v. haar btw-positie zie paragraaf 3.7).

3.4.2 Doel en inbreuken

Vanwege de ‘niet-leveringsfictie’ vindt er over de geleverde prestaties geen heffing van btw plaats. De bepaling van de overdracht van een algemeenheid van goederen heeft ten doel het bevorderen

van samenwerkingen tussen ondernemingen door eenvoud bij bedrijfsoverdrachten.68 Wanneer

afzonderlijke leveringen en diensten gewaardeerd moeten worden kan blijken dat verschillende tarieven van toepassing zijn. Dit leidt tot ingewikkelde waarderingsproblematiek. Bovendien dient door toepassing van de bepaling te worden vermeden dat betrokken partijen onnodig financieel worden belast. Dit is dan ook de tweede doelstelling van de faciliteit.69 Zowel de overnemer als de

overdrager dient niet onnodig aan financiële druk door cashflow nadelen te worden onderworpen. De grondgedachte hierachter is dat de goederen en diensten door de overdracht niet dichter bij de verbruiker komen. Bovendien volgt uit de conclusie van A-G Jacobs bij Zita Modes dat een bijkomend voordeel van de geruisloze overgang is de voorkoming van faillissementsfraude. Een insolvente onderneming hoeft geen btw dient te berekenen over een bedrijfsoverdracht zonder dat deze btw wordt afgedragen, terwijl aan de overnemer recht op aftrek van voorbelasting toekomt.

Cornielje onderscheidt bij de artikelen 19 en 29 Btw-richtlijn op twee manieren een inbreuk op het

beginsel van algemene heffing.70 Ten eerste omdat overgang van een algemeenheid van goederen

niet als een individuele leveringen van goederen en diensten onder bezwarende titel worden aangemerkt. Het uitgangspunt van de btw is immers dat iedere levering van een goed of dienst afzonderlijk voor de btw in aanmerking wordt genomen. Het wegdenken van afzonderlijke goederen en diensten is uniek binnen de btw.71 De onderdelen van de overgang worden niet per element

bepaald terwijl dit in theorie wel mogelijk is. Cornielje omschrijft dit als een black box.72 De tweede

inbreuk ziet op het feit dat op basis van het niet-leveringsbeginsel een overdracht van (gedeeltelijke) onderneming buiten de heffing van de btw gehouden. Opmerkelijk is dat de ene bundel zaken wel in aanmerking wordt genomen als algemeenheid van goederen en de andere niet. Dit heeft te maken met de band tussen de lichamelijke en onlichamelijke zaken onderling, die samen een onderneming vormen. Zonder deze band zouden de goederen en diensten niet tezamen een economische

activiteit kunnen vormen. Tenslotte blijkt uit het arrest Zita Modes dat de overdrager op de hoogte moet zijn van de intentie van de overnemer om al dan niet met de overgedragen bundel zaken de

66 Cornielje 2016, p. 83. 67 Artikel 15 Btw-richtlijn

68 Van Norden 2007, p. 288 & HvJ 29 november 2003, C-497/01 (Zita Modes), r.o. 39. 69 Ibid.

70 Cornielje 2016, p. 74. 71 Ibid.

(19)

economische activiteiten voort te zetten. Gezien in beginsel subjectieve elementen geen rol spelen in de btw vormt dit ook een inbreuk op het beginsel van algemene heffing.

Op de economische neutraliteit wordt inbreuk gemaakt vanwege de omschrijving van ‘een

algemeenheid van goederen’. Bij onduidelijkheid over de omvang van een algemeenheid van

goederen vindt een overdracht plaats van afzonderlijke leveringen en diensten onder bezwarende titel. Als blijkt dat een van de leveringen of diensten is vrijgesteld, treedt cumulatie op van niet aftrekbare voorbelasting op van hieraan gerelateerde kosten. Doordat bij toepassing van de geruisloze overgang irrelevant is of bepaalde levering of een dienst als onderdeel van een

algemeenheid van goederen is vrijgesteld ontstaat geen cumulatie bij de overdracht van vrijgestelde leveringen of diensten. Hier ontstaat een ongelijke behandeling ten opzichte van de artikelen 19 en 29 Btw-richtlijn. Dit verschil in bepaling van de omvang van de algemeenheid van goederen, resulteert in verstoring van de economische neutraliteit tussen belastingplichtigen. De juridische neutraliteit wordt niet door de artikelen 19 en 29 Btw-richtlijn geschaad. Ten aanzien van het rechtskarakter is verdedigbaar dat vanwege de horizontale overgang binnen de bedrijfskolom geen inbreuk wordt gemaakt op het beoogde object en subject van de btw. De overgedragen goederen komen immers niet dichter bij de consument.

3.4.3 Indeplaatstreding

In de laatste zinsnede van de eerste alinea van artikelen 19 Btw-richtlijn is opgenomen dat ‘degene

op wie de goederen overgaan, in de plaats reedt van de overdrager’. Dit rechtsgevolg is ook van

toepassing op artikel 29 Btw-richtlijn. Met de term ‘in de plaats treedt’ wordt de btw-positie van de overdragende partij overgenomen. De overnemende partij treedt voor de berekening van

verschuldigde btw in de plaats (rechten en plichten) van de overdrager.73 Dit betekent dat onder

andere dat de herziening van de voorbelasting op investeringsgoederen wordt overgedragen aan de overnemer.74 De herzieningstermijn die bij de overdragende partij loopt, loopt na de overdracht door

bij de overnemer. Indien afzonderlijke leveringen van goederen of diensten waren geconstateerd, had de overdrager, afhankelijk van of de levering is belast of vrijgesteld, moeten herzien. Een nieuwe herzieningstermijn start enkel voor de daarvoor in aanmerking komende zaken die zijn verworven na de overgang.

De overnemer treedt ook in de plaats van de overdrager ten aanzien van de vermogensetikettering. In Nederlandse wetgeving is opgenomen dat de keuze voor vrijgestelde verhuur in stand blijft na een

geruisloze overgang.75 Ook ten aanzien van de in Nederlandse wetgeving opgenomen

landbouwregeling is indeplaatstreding van toepassing. De Nederlandse staatssecretaris van Financiën gaat niet zo ver dat de overnemende partij kan worden aangesproken voor de belastingschulden van de overdrager.76 Hiertegenover staat dat de overdragende partij niet kan worden aangesproken voor

belastingschulden die ontstaan na de overdracht.77 Zorgvuldigheid is vereist om na te gaan of

expliciete standpuntbepalingen of toezeggingen van de inspecteur aan de overdrager, door de

overnemer kunnen worden gebruikt.78 Tenslotte brengt toepassing van de geruisloze overgang ook

civielrechtelijke gevolgen met zich mee. De fiscale geruisloosheid ontslaat de overdrager namelijk niet altijd van zijn civielrechtelijke overdrachtshandelingen.

73 Cornielje 2016, p. 102. 74 Artikel 187 e.v. Btw-richtlijn

75 Van Hilten & Van Kesteren 2017, p. 158 & Artikel 11, lid 1, onderdeel a Wet OB 76 Bijvoegsel Handelingen II 1998, 25 709, nr. 70, p. 5273 en 5274.

77 Artikel 8, lid 1 Uitvoeringsbeschikking Wet OB 78 Cornielje 2016, p. 106.

(20)

3.5 Vrijstellingen

3.5.1 Algemeen

Ook het vrijstellen van bepaalde handelingen maakt inbreuk op het algemene heffingsbeginsel. Het feit dat geen aanwijsbaar gebruik kan worden aangetoond maakt de levensduur van prestaties oneindig.79 Bovendien geldt voor sommige prestaties zoals financiële prestaties en prestaties in de

verzekeringssfeer, dat deze zich niet zo goed lenen voor de heffing van omzetbelasting.80 Op basis

van het rechtskarakter; het belasten van het verbruik, en praktische overwegingen, wordt de vrijstelling van bepaalde handelingen gerechtvaardigd. Door ter zake van deze prestaties enerzijds geen belasting te heffen en ze anderzijds van de aftrek van voorbelasting uit te sluiten, blijven zij formeel buiten de belastingheffing en vormt hij geen last voor de ondernemer.81 Langs deze weg

wordt een ondernemer die enkel vrijgestelde prestaties verricht, administratief buiten de

omzetbelasting gehouden. Hetgeen voor de ondernemer en voor de Belastingdienst een belangrijke verlichting van de lasten betekent.

Door de uitsluiting van het recht top aftrek van voorbelasting bij vrijgestelde prestaties ontstaat cumulatie van btw. Dit gevolg is een inbreuk op de economische en juridische neutraliteit van de btw (paragraaf 2.4). Voor dit onderzoek is enkel de vrijstelling inzake aandelen en deelnemingen in andere vennootschap relevant vanwege de toepassing van deze vrijstelling bij de aandelentransactie.

3.5.2 Handelingen inzake aandelen

Wanneer handelingen in beginsel niet in de werkingssfeer van de btw vallen, wordt door het

vrijstellen van die bepaalde handeling de btw weer rechtgetrokken wanneer die handeling toch in de werkingssfeer van de btw valt. Indien sprake is van het houden van een pakket aandelen binnen de btw-werkingssfeer, zijn handelingen inzake het verkrijgen, houden en verkopen van die aandelen niet btw-belast. In de Btw-richtlijn zijn handelingen inzake aandelen echter vrijgesteld van heffing.82

Op grond van dit artikel 135, lid 1, onderdeel f Btw-richtlijn dienen lidstaten vrijstelling te verlenen voor handelingen inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren. In de Nederlandse wet is deze vrijstelling volledig overgenomen echter wordt in plaats van de termen: ‘aandelen, obligaties en andere deelnemingen’; het begrip ‘effecten’ gebruikt.

Noch in de wet of in de richtlijn is aangegeven wat de kenmerken zijn van de termen ‘handelingen

inzake’. Volgens Euser is het dan ook niet mogelijk om een duidelijke afbakening te geven van

handelingen die onder de vrijstelling vallen.83 De meest globale beschrijving is de overdracht inclusief

bemiddeling, van aandelen, obligaties en andere deelnemingen. Uit meerdere arresten van het HvJ blijkt dat de aandelentransactie onder de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 135, lid 1,

onderdeel f Btw-richtlijn valt.84 Ook zijn de termen ‘beheer’ en ‘bewaring’ niet gedefinieerd in de

Btw-richtlijn. Gedoeld wordt op handelingen van administratief financiële, boekhoudkundige, commerciële of informatietechnologische diensten.85 De reden voor het uitsluiten van beheer en

bewaring van de vrijstelling lijkt vanwege hun administratieve aard. Hieraan gerelateerde

handelingen wijzigen immers niet de juridische of financiële posities van de aandeelhouders en zijn daardoor belastbare handelingen.

79 Braun 2002, p. 225. 80 Braun 2002, p. 226. 81 Braun 2002, p. 220.

82 Artikel 135, lid 1, onderdeel f Btw-richtlijn 83 Euser 2017, §2.3.3.G.b2.

84 HvJ 6 april 1995, C-4/49 (BLP), HvJ 29 oktober 2009, C-29/08 (SKF) & HvJ 5 juli 2009, C-259/11 (DTZ Zadelhoff). 85 HvJ 14 november 2000, C-142/99 (Floridienne-Berginvest), r.o. 19.

(21)

3.6 Recht op aftrek

3.6.1 Algemeen

De aftrekregeling heeft tot doel de belastingplichtige te ontlasten van de in het kader van zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw.86 Artikel 168 Btw-richtlijn maakt aftrek van

voorbelasting mogelijk voor zover een belastingplichtige goederen en diensten gebruikt voor ‘belaste

handelingen’. Het gebruik ziet op rechtstreekse en onmiddellijke samenhang tussen de ingekochte

diensten en de latere belaste activiteit. Artikel 2 Btw-richtlijn vooronderstelde dit door de hierover verschuldigde btw te verminderen met de btw welke is verdisconteerd in de kostprijs van de belaste handeling. Wanneer op basis van bovenstaande criteria rechtstreekse samenhang van de

aangekochte prestaties met de belaste handeling kan worden gevonden, worden de kosten beschouwd als directe kosten en bestaat volledig recht op aftrek van de hierin omvatte voorbelasting. Als later blijkt dat de belastingplichtige zijn belaste handelingen, wegens

omstandigheden buiten zijn wil niet heeft kunnen verrichten, blijft om de algehele neutraliteit van het btw-stelsel voor de belastingplichtigen te vrijwaren, recht op aftrek bestaan.87

Wanneer een belastingplichtige handelingen verricht waarop recht op aftrek van voorbelasting bestaat als handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, en bepaalde kosten maakt welke niet direct toerekenbaar zijn aan handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat, moet worden onderzocht of deze kosten het gevolg zijn van de handeling waarvoor recht op aftrek bestaat. Wanneer geen rechtstreeks en onmiddellijke samenhang met die handeling kan worden vastgesteld worden de

kosten geacht onderdeel te vormen van de algemene kosten.88 Doordat algemene kosten zijn

verdisconteerd in de prijs van alle producten, bestaat via deze weg gedeeltelijk recht op aftrek van de voorbelasting. De belastingplichtige dient met objectieve gegevens aan te tonen dat de kosten van de diensten een bestanddeel vormen van zijn kostprijs.89 Als de ingekochte kosten wel direct

toerekenbaar zijn aan de handeling waarvoor geen recht op aftrek bestaat, bestaat per direct geen recht op aftrek. De kosten vormen dan direct deel van de kostprijs van de onbelaste handeling (hierover meer in paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Gezien een van de

uitgangspunten van het HvJ is het zoveel mogelijk ontlasten van de aan de belastingplichtige in rekening gebrachte btw, zal zij na uitsluiting van kosten als directe kosten, eerder zoeken naar een mogelijkheid om kosten toe te rekenen aan de gehele bedrijfsactiviteiten van de onderneming.

3.6.2 De pro rata

In eerste instantie lijkt direct uitsluiting voor de aftrek van voorbelasting te bestaan voor kosten waarvoor geen rechtstreeks verband bestaat met een niet-economische- of vrijgestelde activiteit.90

Toch zal op basis van het stappenplan eerst toetsing met betrekking tot de als ‘algemene kosten’

plaats moeten vinden.91 Bij bestaan van een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de gehele

economische activiteit bestaat gedeeltelijk recht op aftrek van voorbelasting.

Op basis van een splitsing wordt de aftrekbare voorbelasting bepaald die drukt op een deel van de algemene kosten. Bij de zogenaamde ‘pre pro rata methode’ heeft de splitsing betrekking op kosten die enerzijds in verband staan met economische en anderzijds met niet-economische activiteiten. Terwijl de splitsing bij de pro rata methode ziet op kosten die enerzijds in verband staan met belaste en anderzijds met vrijgestelde- activiteiten.92 De Btw-richtlijn noch de wet voorziet momenteel in een

86 HvJ 14 februari 1985, (Rompelman), r.o. 19, HvJ 6 april 1995, C-4/94 (BLP), r.o. 26, HvJ 3 maart 2005, C-32/03 (Fini H), r.o. 25, HvJ 9 juni

2006, C-98/98 (Midland Bank), r.o. 19 HvJ 8 februari 2007, C-435/05 (Investrand), r.o. 22, HvJ 18 januari 2012, C-26/12 (PPG Holdings), r.o. 20.

87 HvJ 9 juni 2006, C-98/98 (Midland Bank), r.o. 22 en HvJ 29 februari 1996, C-110/94 (INZO), r.o. 20 & 21. 88 HvJ 9 juni 2006, C-98/98 (Midland Bank), r.o. 28 - 31.

89 HvJ 9 juni 2006, C-98/98 (Midland Bank), r.o. 26 - 33. 90 Artikel 173, lid 1 Btw-richtlijn

91 HvJ 9 juni 2006, C-98/98 (Midland Bank) 92 HvJ 29 oktober 2009, C-29/08 (SKF), r.o. 68.

(22)

voorgeschreven splitsingsmethodiek maar het HvJ meent toch dat uit het gehele stelsel voortvloeit dat een dergelijke splitsing dient te worden gemaakt die de fiscale neutraliteit geen geweld

aandoet.93 De lidstaten kunnen bijvoorbeeld de omzetverhouding hanteren, de mate waarin

bijeengebracht kapitaal wordt geïnvesteerd in economische en niet-economische activiteiten, of het werkelijk gebruik als maatstaf nemen.94 Voor de vrijgestelde aandelentransactie geldt dat de omzet

onderdeel vormt van de noemer van de pro rata. Dit is in tegenstelling tot de situatie waarin de opbrengst door toepassing van het niet-leveringsbeginsel buiten de reikwijdte van de btw valt. Zowel het afzonderlijk moeten registreren van belaste en onbelaste prestaties als het splitsen van de voorbelasting, leidt tot administratieve lasten. Voor een belastingplichtige die enkel btw-belaste prestaties verricht zal een splitsing in belaste en onbelaste prestaties niet nodig zijn. Het enkel verrichten van belaste prestaties kent een pro rata van 100% waarvoor volledige aftrek van

voorbelasting bestaat. Tenslotte geldt dat aangewezen bijkomstige economische activiteiten niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de pro rata.95 Een economische activiteit moet

wordt aangemerkt als ‘bijkomstig’ (…) wanneer zij niet het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk vormt van de belastbare activiteiten van de onderneming of wanneer zij geen

aanmerkelijk gebruik impliceert van de goederen of diensten waarvoor btw verschuldigd is.

3.6.3 Herziening

Indien de btw van een investeringsgoed in aftrek is gebracht, dient op basis Btw-richtlijn aan het einde van het jaar opnieuw te worden beoordeeld of het goed daadwerkelijk is gebruikt voor btw-belaste handelingen. Duurzame btw-geleverde goederen worden een aantal jaren gevolgd (de herzieningsperiode), zodat aan elk jaar een percentage van de voorbelasting is toe te rekenen. Zo wordt bereikt dat het uiteindelijk recht op aftrek beter aansluit bij het (werkelijke) gebruik gedurende die periode. De Btw-richtlijn laat lidstaten vrij om invulling te geven aan de term

‘investeringsgoederen’.96 De Wet OB beschouwt hieronder onroerende- en duurzame roerende zaken

waarvoor een herzieningstermijn van respectievelijk 10 á 5 jaar na eerste ingebruikname geldt.97 De

toets kan door middel van het werkelijk gebruik, en indien niet meetbaar, op basis van de omzet. Als deze verhouding wijzigt, moet de aftrek van voorbelasting worden gecorrigeerd. Bij een wijziging in het gebruik ná de herzieningsperiode vindt geen correctie van de afgetrokken voorbelasting meer plaats.

3.7 De btw-positie van de houdstervennootschap

3.7.1 De zuivere houdster

Binnen een concern dient de belastingplicht van elke onderneming zelfstandig te worden beoordeeld.98 Een ‘zuivere’ houdster beperkt zich enkel tot het passief houden van financiële

deelnemingen en vervult verder geen wezenlijke economische activiteit. Ontvangen dividend wordt gezien als de opbrengst van deelneming in de eigendom van een onderneming, evenals bij een particuliere belegger.99 Dividend wordt niet beschouwd als tegenprestatie voor enig economische

activiteit, en valt daardoor niet binnen het toepassingsgebied van de werkingssfeer van de btw.

3.7.2 De effectenhandelaar

In de HvJ-zaak Welcome Trust is voor het eerst door het HvJ beslist dat het aan- en verkopen van aandelen kan leiden tot de hoedanigheid van belastingplichtige. In dit arrest bepaalde het HvJ dat uit de Btw-richtlijn volgt dat handelingen inzake aandelen, obligaties en andere deelnemingen binnen

93 HvJ 13 maart 2008, C-437/06 (Securenta), r.o. 36. 94 HvJ 13 maart 2008, C-437/06 (Securenta), r.o. 39. 95 Artikel 174, lid 2, letter b Btw-richtlijn

96 Artikel 190 Btw-richtlijn

97 Artikel 12, lid 3 Uitvoeringsbeschikking Wet OB 98 HvJ 15 oktober 1998, C-60/90 (Polysar), r.o. 16.

99 HvJ 15 oktober 1998, C-60/90 (Polysar), r.o. 13, HvJ 22 juni 1993, C-333/91 (Sofitam), r.o. 13, HvJ 27 september 2001, C-16/00 (Cibo), r.o.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vervolgens beslist het besproken arrest dat de uitoefening van het recht op aftrek volgens de techniek van het wer- kelijk gebruik, zoals bepaald door artikel 46, § 2 van het

Wat betreft de andere roerende goederen dan de voer- tuigen (laptops, tablets, pc’s, smartphones, printers, ...) die zowel voor de economische activiteit als voor an- dere

Om in aanmerking te komen voor de aftrek voor eni- ge en eigen woning moet de woning op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, de enige woning

Aftrek volgens het algemeen verhoudingsgetal Wanneer een belastingplichtige, in de uitoefening van zijn economische activiteit, zowel handelingen verricht met recht op aftrek van

Artikel 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een beperkt belastingplichtige de kosten

— gminy Horyniec-Zdrój, Narol, Stary Dzików, Wielkie Oczy i część gminy Oleszyce położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od

Het is niet dat de afdracht en aftrek van btw geheel samenvallen door toepassing van deze maatregelen, onder andere door de vereisten voor teruggaaf van btw die

Vaak is het bijvoorbeeld onontbeerlijk dat een kind door een logopedist gevolgd wordt en raadt de school dit aan, maar is dit financieel niet haalbaar (zie deel 3 over