• No results found

De boekhouding van grote vzw’s en stichtingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De boekhouding van grote vzw’s en stichtingen"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FLASH

P 309340 – Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli

Het BIBF zal aanwezig zijn op de «Beurs van de KMO & Ondernemer» te Brussel op 25 en 26 maart 2004. Voor meer informatie kan u terecht op www.entreprendreondernemen.be.

Gemiddelde motorbrandstofprijs van 2003

De FOD Economie, KMO, Middenstand & Energie heeft de gemiddelde brandstofprijs per liter voor 2003 vastgesteld. De bedragen zijn (in EUR, BTW inb.) :

– normale benzine : 1,0250

– benzine 95 oct. : 1,0260

– benzine 98 oct. : 1,0689

– zwavelarme benzine 98 oct. : 1,0644

– diesel : 0,8025

– zwavelarme diesel : 0,7659

– LPG : 0,3526

De boekhouding van grote vzw’s en stichtingen

In het Belgisch Staatsblad van 30 december 2003 is een Koninklijk Besluit van 19 december 2003 «betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen» verschenen. Het betreft de boekhouding en de jaarrekening van de (zeer) grote vzw’s en stichtingen.

De Wet van 2 mei 2002 heeft de Wet van 27 juni 1921 in die zin gewijzigd dat van de raad van bestuur van de vzw’s en stichtingen voortaan wordt geëist om voor het verstreken boekjaar een jaarrekening en voor het komende boekjaar een begroting op te maken.

Afhankelijk van hun omvang zijn deze verenigingen en stichtingen voortaan onderworpen aan meer gedetailleerde boekhoudkundige verplichtingen betreffende het voeren

I N H O U D

Flash 1

De boekhouding van grote vzw’s en

stichtingen 1

Gemengde belastingplichtigen – Aftrek volgens algemeen

verhoudingsgetal of werkelijk

gebruik – Cassatie 02/10/2003 6

Het RSZ-categoriekengetal van

boekhouders(-fiscalisten) 7

Voorzieningen voor vakantiegeld

2004 8

Aangekondigde verhoging

«1-miljoen-regel» in Belgisch

Staatsblad 8

(2)

van hun boekhouding en het opmaken, het bekendmaken en het controleren van hun jaarrekening.

Deze regels zijn in principe vanaf 1 januari 2004 op iedere in 2004 nieuw opgerichte vzw van toepassing. U begrijpt dus wel waarom de wetgever zoveel ijver aan de dag heeft gelegd om deze regels vóór het einde van 2003 te publiceren.

De regels die van toepassing zijn op de kleine vzw’s (KB van 26juni 2003 – B.S. 11 juli 2003, 2de editie) werden reeds in Pacioli nr. 151 besproken.

Overeenkomstig de regel ingeschreven in de artikelen 17

§ 2, 37 § 2 en 53 § 2 van de wet moeten de kleine verenigingen en stichtingen een vereenvoudigde boekhouding voeren die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen.

Net zoals in het KB van 26 juni 2003 wordt in het KB van 19 december 2003 geen enkele toelichting verstrekt betreffende de vorm of de inhoud van de begroting. De wettekst adviseert enkel de begroting op dezelfde wijze als de staten waaruit de jaarrekening bestaat, in te richten.

1. Groot of klein ?

De wet heeft het over «grote» verenigingen en stichtingen zodra ze twee van de drie volgende criteria bereiken :

– het equivalent, gemiddeld over het jaar, van vijf voltijdse werknemers;

– totaalbedrag van de andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief BTW : 250 000 EUR;

– balanstotaal : 1 000 000 EUR.

De wet heeft het ten slotte over «zeer grote» verenigingen en stichtingen wanneer deze ten minste twee van de drie van de voor de KMO’s geldende criteria, vóór hun laatste indexering op Europees niveau, te boven gaan (het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers, in totaal 6 250 000 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten exclusief BTW en een balanstotaal van 3 125 000 EUR) of wanneer ze gemiddeld over het jaar, het equivalent van 100 voltijdse werknemers tewerkstellen. In tegenstelling tot de KMO-criteria van het Wetboek van Vennootschappen, die bij KB kunnen worden gewijzigd, vereisen de op de vzw’s toepasselijke cijfers, tenminste in het begin, een wijziging van de basiswet.

Bijgevolg moeten zowel de grote als de zeer grote verenigingen en stichtingen hun boekhouding voeren en hun jaarrekening opstellen overeenkomstig de bepalingen van de Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen.

Een uitzondering geldt evenwel voor de verenigingen en stichtingen die onderworpen zijn aan bijzondere, uit een wetgeving of een overheidsreglementering voortvloeiende, regels betreffende het houden van hun boekhouding en betreffende hun jaarrekening.

Maar deze regels moeten minstens gelijkwaardig zijn aan die bepaald bij de Wet van 17 juli 1975. Deze gelijkwaardigheid wordt beoordeeld onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur.

Het Verslag aan de Koning bij het KB van 19 december 2003 vermeldt dat deze gelijkwaardigheid over het algemeen niet voortvloeit uit het loutere gegeven dat de vereniging of de stichting voor het verkrijgen van subsidies verplicht wordt boekhoudkundige inlichtingen te verschaffen aan de subsidiërende overheid.

2. Structuur van het KB van 19 december 2003

Het koninklijk besluit bestaat uit vier delen met als respectievelijke titel :

– regels betreffende de boekhouding en de jaarrekening van de verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld in artikel 17, § 3 van de wet;

– regels betreffende de boekhouding en de jaarrekening van de stichtingen en de internationale verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld in de artikelen 37, § 3 en 53, § 3 van de wet;

– regels betreffende de openbaarmaking van de jaarrekeningen;

– diverse en overgangsbepalingen.

We bespreken ze hierna in dezelfde volgorde.

Deel I : regels betreffende de boekhouding en de jaarrekening van de verenigingen zonder

winstoogmerk bedoeld in artikel 17, § 3 van de wet Deel I is duidelijk het belangrijkste aangezien het betrekking heeft op de (zeer) grote vzw’s. Het bevat de aanpassingen die werden aangebracht aan de verplichtingen inzake boekhouding, inzake de maatstaven voor de waardering van de inventaris en inzake vorm en inhoud van de jaarrekening.

Deze vloeien voort uit lichte aanpassingen aan de bepalingen van de Wet van 17 juli 1975. Deel I geeft ook de specifieke regels betreffende de waardering van schenkingen en legaten in natura.

Rekening gehouden met het bijzonder statuut van de vzw’s zijn de artikelen 39 (inbrengwaarde), 76 (uitgestelde belastingen) en 78 tot 81 (fusies en splitsingen) van het Koninklijk Besluit van 30 januari 2001 niet van toepassing.

(3)

Let ook op de volgende aanpassingen aan het KB van 30 januari 2001 [met een korte commentaar van onzentwege] :

– Artikel 31 wordt aangevuld met een lid dat als volgt luidt : «Wanneer de verschillende bestanddelen van een geheel dat voor een globale prijs werd verkregen, bij ontstentenis van objectieve maatstaven, individueel niet betekenisvol zijn en niet afzonderlijk kunnen worden gewaardeerd, dan mag het geheel op zijn globale waarde worden gewaardeerd.» [invraagstelling van het beginsel van de afzonderlijke waardering].

– In artikel 57, § 3, wordt 2° weggelaten [inlijving van meerwaarden in het kapitaal].

– In artikel 58 worden de woorden de «rentabiliteit»

vervangen door de woorden de «activiteit» [logisch voor een vereniging «zonder winstoogmerk»];

– Artikel 61, § 1, eerste lid wordt vervangen door volgende tekst : «Voor immateriële vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt overgegaan tot afschrijvingen, berekend volgens een overeenkomstig artikel 28, § 1 opgesteld plan.» [weglating van de verwijzing naar de fiscale bepalingen].

– Artikel 64, § 1, eerste lid wordt vervangen door volgende tekst : «Voor materiële vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt overgegaan tot afschrijvingen, berekend volgens een overeenkomstig artikel 28, § 1 opgesteld plan.» [weglating van de verwijzing naar de fiscale bepalingen].

– Artikel 64 wordt aangevuld met een § 3 die als volgt luidt : «Wanneer de functionaliteit van materiële vaste activa constant is, kan de raad van bestuur van de vereniging, mits melding en verantwoording in de toelichting, beslissen om deze materiële vaste activa niet af te schrijven en de onderhouds- en vervangingskosten die daaraan verbonden zijn, op zich te nemen.» [dit komt overeen met art. 42 van het KB van 30 januari 2001];

– Artikel 67 wordt aangevuld met een § 3 die als volgt luidt : «§ 3. De raad van bestuur van de vereniging mag afwijken van § 2, c), mits melding en verantwoording van de afwijking in de toelichting bij de jaarrekeningen die in dat geval onder meer het overzicht moet bevatten van de vorderingen waarop de afwijking betrekking heeft. De tenuitvoerlegging van deze bepaling mag geen inbreuk vormen op het beginsel bedoeld in artikel 24.»

[waardering van vorderingen op lange termijn zonder rente of met een abnormaal lage rente];

– In artikel 69 wordt het woord «ontvangen» tussen de woorden «bestemde» en «gebouwen» geplaatst.

De bepalingen van de Wet van 17 juli 1975, inclusief op het stuk van de inventaris, worden slechts lichtjes gewijzigd, behalve op het gebied van de boeking van schenkingen en legaten in natura.

Men onderscheidt :

– de schenkingen of legaten in natura die worden bestemd voor de activiteit van de vereniging : deze moeten worden geboekt vanaf hun verkrijging. De goederen die aan een vereniging werden geschonken of nagelaten en die ze voor haar activiteit bestemt, moeten worden geboekt tegen hun marktwaarde, of bij ontstentenis daaraan tegen hun gebruikswaarde;

– de schenkingen of legaten in natura die worden herverdeeld of verwezenlijkt : deze moeten worden geboekt tegen hun vermoedelijke realisatiewaarde op het ogenblik van het opmaken van de inventaris of op het ogenblik van hun realisatie indien deze aan de inventaris voorafgaat. Als de vermoedelijke realisatiewaarde nihil is, worden deze andere goederen of diensten vermeld pro memoria om zodoende derden correct te informeren over de toestand van de vereniging op het ogenblik dat de inventaris is opgemaakt.

– goederen die kosteloos ter beschikking worden gesteld van de vereniging moeten worden geboekt tegen hun marktwaarde, of bij ontstentenis daaraan tegen hun gebruikswaarde, mits de vereniging deze onder bezwarende titel mag uitbaten, bijvoorbeeld in geval van onderverhuring.

– de andere goederen die worden geschonken of nagelaten aan een vereniging, die ze niet voor haar activiteit bestemt, evenals de diensten die op vrijwillige basis worden gepresteerd in haar voordeel, worden slechts gewaardeerd op het moment dat de inventaris wordt opgemaakt of bij hun realisatie als deze de inventaris voorafgaat.

Voorbeeld : als een vereniging bederfelijke waren ontvangt en herverdeelt, moeten ze niet worden geboekt. Als de waren daarentegen worden bestemd om te worden verkocht, wordt de opbrengst van de verkoop op de dag van de verkoop geboekt. Als de waren, op het ogenblik dat de inventaris wordt gemaakt, niet zijn verkocht, moeten ze op dat moment worden geboekt.

Schenkingen, legaten en subsidies in natura of in contanten, moeten worden geboekt :

– onder permanente financiering, als ze ertoe leiden de fondsen van de vereniging permanent te vergroten;

– onder kapitaalsubsidies, als ze tot doel hebben een vast actief te vormen dat op duurzame manier wordt bestemd voor de activiteit van de vereniging;

– op de resultatenrekening, als ze een courante activiteit van de vereniging vormen.

De regels betreffende het houden en het bewaren van de boeken, die voor de ondernemingen vastgesteld worden bij Koninklijk Besluit van 12 september 1983, zijn eveneens

(4)

Het KB verwijst uitdrukkelijk naar Bulletin nr. 38 van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, betreffende de beginselen van een regelmatige boekhouding.

Het KB van 12 september 1983 (MAR) wordt voor deze vzw’s vervangen door een speciaal minimum genormaliseerd boekhoudplan dat beter in overeenstemming is met hun wettelijk statuut en hun activiteiten.

De vorm en de inhoud van de jaarrekening werden aangepast in de mate waarin dat was vereist vanuit het wettelijk statuut en de bijzondere aard van de werkzaamheden van de verenigingen.

Een belangrijke aanpassing op dit vlak bestaat uit de vervanging van het begrip «verbonden onderneming» door dit van «verbonden entiteit». Deze wordt gedefinieerd als een «entiteit die verbonden is met een vereniging in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen».

Daaruit volgt dat een vereniging die de criteria van artikel 17, § 5 van de Vzw-wet overschrijdt en bijgevolg haar jaarrekening volgens het volledige schema moet opstellen, in de toelichting bij de jaarrekening (IV, VA, VB, VC en XVIII) gegevens moet verstrekken betreffende de entiteiten die zij controleert, de entiteiten die haar controleren, de entiteiten waarmee ze een consortium vormt en de andere entiteiten waarvan de raad van bestuur kennis heeft en die worden gecontroleerd door een entiteit als hiervoor bedoeld.

Worden verder, en behoudens bewijs van het tegendeel, vermoed verbonden entiteiten te vormen, de entiteiten waarvan de bestuursorganen voor ten minste de meerderheid zijn samengesteld uit dezelfde personen, de entiteiten waarvan de maatschappelijke zetel of de exploitatiezetel op hetzelfde adres is gevestigd, evenals de entiteiten die, rechtstreeks of onrechtstreeks, duurzaam en betekenisvol verbonden zijn in termen van administratieve, financiële of logistieke bijstand, personeel of infrastructuur.

Zowel verbonden entiteiten gevestigd in België als in het buitenland worden beoogd door deze nieuwe definitie die, met name in het geval van verenigingen die een beroep doen op de vrijgevigheid van het publiek, moet toelaten de vereniging beter te situeren in het geheel waartoe ze behoort.

De creatie van nieuwe rubrieken zoals «Fondsen van de vereniging» ter vervanging van de rubriek «Geplaatst kapitaal» en die met name de fondsen van de vereniging omvat (beginvermogen en permanente financiering) alsook de bestemde fondsen, «Voorzieningen voor schenkingen en legaten met terugnemingsrecht» of «Lidgeld, schenkingen, legaten en subsidies» kan eveneens worden verklaard vanuit de bekommernis de boekhoudverplichtingen volgend uit

de Wet van 1975 aan te passen aan de bijzondere aard en het wettelijk statuut van de verenigingen.

Boek II, dat het eerste deel afsluit, bevat diverse bepalingen omtrent de overgang van een vereenvoudigde boekhouding naar een volledige boekhouding en andersom.

Die bepalingen beogen, enerzijds, de lezers van de jaarrekening te informeren over de verandering van boekhoudsysteem en, anderzijds, te vermijden dat andere regels zouden worden gebruikt dan die bepaald ter uitvoering van de artikelen 17, § 2 of 17, § 3 van de wet.

DEEL II : regels betreffende de boekhouding en de jaarrekening van de stichtingen en de internationale verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld in de artikelen 37, § 3 en 53, § 3 van de wet

Krachtens de enige bepaling waaruit deel II bestaat, vinden de bepalingen toepasselijk op de verenigingen zonder winstoogmerk, ook toepassing op de stichtingen en internationale verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld in de artikelen 37, § 3 en 53, § 3 van de wet.

Als mocht blijken dat de uitbreiding van de regels toepasselijk op de verenigingen zonder winstoogmerk naar de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de nieuwe juridische entiteit van de stichting, niet voldoende rekening houdt met de karakteristieken van deze entiteiten, kunnen later aanpassingen worden voorgesteld.

Met betrekking tot de private stichtingen, kan worden aangestipt dat de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, in februari 2001, een advies heeft gegeven betreffende de boekhoudkundige aspecten van de certificering van effecten uitgegeven door handelsvennootschappen.

DEEL III : regels betreffende de openbaarmaking van de jaarrekeningen

De openbaarmakingsregeling voor de jaarrekening van de grote verenigingen zonder winstoogmerk en de grote private stichtingen, is in grote mate gebaseerd op de regeling die van toepassing is op de handelsvennootschappen, maar houdt rekening met bepaalde bijzonderheden die eigen zijn aan de verenigingen en stichtingen (bijvoorbeeld : de afwezigheid van elke consolidatieverplichting of nog het feit dat de vermelding van de neerlegging van hun jaarrekeningen niet moet worden gepubliceerd in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad).

De jaarrekening van de onderworpen verenigingen en stichtingen moet, naar gelang het geval, worden opgenomen in het dossier dat wordt gehouden ter griffie van de

(5)

rechtbank van koophandel of bij de Federale Overheidsdienst Justitie. Dit geldt trouwens ook voor de jaarrekening van de kleinere verenigingen en stichtingen.

Voor de «grote» dient het verkort schema te worden gebruikt en voor de «zeer grote» het volledig schema.

De jaarrekening moet worden neergelegd bij de Nationale Bank van België die zal zorgen voor de openbaarmaking ervan. Een bijzondere procedure werd uitgewerkt om te vermijden dat de betrokken verenigingen een dubbele formaliteit zouden moeten vervullen : de NBB zal een kopie van de jaarrekening rechtstreeks overmaken aan de griffie van de betrokken rechtbank van koophandel.

De kosten voor openbaarmaking worden vastgesteld op 105 EUR, excl. BTW, wanneer de stukken op papier worden neergelegd, en op 85 EUR, excl. BTW, wanneer ze op informatiedrager worden neergelegd.

DEEL IV : Diverse en overgangsbepalingen

In dit deel worden de regels opgenomen betreffende de openingsbalans van het eerste boekjaar. Deze bepalingen moeten worden toegepast door elke vereniging of stichting die bestaat op het ogenblik van de inwerkingtreding van het KB van 19 december 2003.

Als, naar het oordeel van de raad van bestuur, de vereniging al over een boekhouding beschikt die minstens beantwoordt aan degene die door het besluit wordt vereist, stemt de openingsbalans van het eerste boekjaar waarvoor de bepalingen van dit besluit gelden, overeen met de afsluitingsbalans van het vorige boekjaar. Als een vereniging waarderingsregels toepast die niet overeenstemmen met degene die het besluit oplegt, moet de vereniging haar waarderingsregels aanpassen. Deze aanpassing wordt in de toelichting vermeld en cijfermatig uiteengezet.

Als, naar het oordeel van de raad van bestuur, de vereniging niet beschikt over een boekhouding die minstens overeenstemt met degene die het besluit oplegt, wordt de openingsbalans van het eerste boekjaar waarvoor de bepalingen van dit besluit gelden, opgesteld via de waardering van de activabestanddelen tegen hun marktwaarde, of, bij gebreke daarvan, tegen de gebruikswaarde die ze op dat moment hebben. Bij gebrek

aan marktwaarde of betrouwbare gebruikswaarde, worden de activa in de toelichting bij de jaarrekening opgenomen met de vermelding dat er geen betrouwbare markt- of gebruikswaarde aan kan worden toegerekend.

Inzake de problematiek van de eerste balans, heeft de wetgever dus gekozen voor de oplossing die door de internationale rechtsleer als «zero based» wordt gekwalificeerd, volgens dewelke het goed moet worden gewaardeerd op de dag van de openingsbalans, eerder dan voor de oplossing van de continuïteit die het achterhalen vergt van de initiële aanschaffingswaarde alsook de berekening van de afschrijvingen sinds de datum van aanschaffing.

Let ook op de toenemende invloed die de IAS/IFRS- normen ongetwijfeld zullen hebben gehad (door de invoering van het begrip «marktwaarde» of «fair value»).

3. Conclusie

Het KB van 19 december 2003 is van toepassing op de grote en zeer grote verenigingen of stichtingen. De tekst ervan verwijst hoofdzakelijk naar de bepalingen die toepasselijk zijn op de ondernemingen.

Sommige omschrijvingen werden logischerwijs aangepast, evenals sommige waarderingsregels. Er wordt in een specifieke MAR voorzien.

Er wordt in twee jaarrekeningschema’s, een verkort en een volledig, voorzien. We mogen ook niet uit het oog verliezen dat de zeer grote verenigingen of stichtingen verplicht zijn een commissaris te benoemen.

Het valt wel te betreuren dat de KMO-criteria, die voor de vzw’s werden overgenomen, blijkbaar niet werden aangepast en, erger nog, dat niet in de mogelijkheid werd voorzien dat bij KB te doen.

Tot dusver (begin februari 2004) is in het Belgisch Staatsblad nog geen KB verschenen in verband met de (verwachte) indexering van deze criteria, namelijk van 6 250 000 tot 7 300 000 EUR (omzet) en van 3 125 000 naar 3 650 000 EUR (balanstotaal).

Stéphane Mercier Erkend boekhouder-fiscalist BIBF

(6)

Gemengde belastingplichtigen – Aftrek volgens algemeen verhoudingsgetal of werkelijk gebruik – Cassatie 02/10/2003

1. Gemengde belastingplichtigen

Gemengde belastingplichtigen zijn personen die een economische activiteit uitoefenen waarvan slechts een gedeelte recht geeft op aftrek van de voorbelasting.

Voor de toepassing van de BTW wordt onder een economische activiteit steeds een als zelfstandige uitgeoefende activiteit begrepen.

Gemengde belastingplichtigen zijn bijvoorbeeld :

– bouwpromotoren die, naast een activiteit die recht geeft op aftrek (verkoop van nieuwe gebouwen), eveneens een bij artikel 44 van het BTW-wetboek vrijgestelde activiteit uitoefenen (verkoop van oude gebouwen, van gronden, onroerende verhuur, enz.);

– doctors in de geneeskunde (activiteit zonder recht op aftrek) die een geneesmiddelendepot exploiteren (activiteit met recht op aftrek als apotheker);

– ambulanciers (bij artikel 44 vrijgestelde activiteit) die ook een taxi-onderneming uitbaten;

– autoscholen die opleiding en beroepsherscholing (rijbewijs zware vrachtwagens met vrijstelling op grond van artikel 44 voormeld) geven en rijopleiding verstrekken (dienstverrichtingen met recht op aftrek);

– psychologen die studie- en gezinsbegeleiding (zonder recht op aftrek) verlenen en andere aan de BTW onderworpen dienstprestaties verrichten (met recht op aftrek);

– auteurs die uitgavecontracten sluiten (vrijgesteld bij artikel 44) en auteursrechten genieten (met recht op aftrek);

– exploitanten van ontspanningstoestellen (met recht op aftrek) en van kansspelen (zonder recht op aftrek);

– sportclubs die een activiteit met recht op aftrek uitoefenen (inkomgelden, kantine, reclame, enz.) en systematisch tombola’s inrichten (vrijgesteld bij artikel 44);

– verzekeringsmaatschappijen die geregeld afgestane goederen verkopen.

Personen die de hoedanigheid van belastingplichtige (zelfstandige economische activiteit) en van niet-zelfstandige (werknemer, enz.) cumuleren, zijn geen gemengde belastingplichtigen, maar gedeeltelijke belastingplichtigen (gedeeltelijk belastingplichtige en gedeeltelijk niet- belastingplichtige). Laatstgenoemden worden hier niet beoogd.

2. Uitoefening van het recht op aftrek–

bijzondere voorwaarden

Omdat deze personen, binnen één economische activiteit, zowel handelingen met recht op aftrek als handelingen zonder recht op aftrek verrichten, moeten ze hun aftrek volgens bijzondere voorwaarden uitoefenen.

In grote lijnen bestaan er, volgens artikel 46 van het BTW- wetboek twee afzonderlijke methoden daartoe :

– de aftrek volgens het algemeen verhoudingsgetal;

– de aftrek volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten.

3. Aftrek volgens het algemeen verhoudingsgetal

Wanneer een belastingplichtige, in de uitoefening van zijn economische activiteit, zowel handelingen verricht met recht op aftrek van de belasting (geheven van de inkomende handelingen) als andere handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt de belasting van de voor die economische activiteit gebruikte goederen en diensten, in aftrek gebracht naar verhouding van de breuk gevormd door het bedrag van eerstgenoemde handelingen en het totaalbedrag van de door betrokkene verrichte uitgaande handelingen.

Met andere woorden moet een verhouding worden vastgesteld, gebaseerd op de verschillende omzetten (deze met recht op aftrek en deze zonder recht op aftrek).

Deze verhouding, vastgesteld in de vorm van een percentage, dient voor de bepaling van de BTW die aftrekbaar is met betrekking tot de inkomende handelingen.

4. Aftrek volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten

In afwijking van het algemeen verhoudingsgetal kan de Minister van Financiën en/of zijn gedelegeerde de belastingplichtige, op zijn verzoek, toestaan om het recht op aftrek van de belasting op de inkomende handelingen uit te oefenen met inachtneming van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel daarvan.

Daarenboven kan de belastingplichtige door de Minister van Financiën en/of zijn gedelegeerde worden verplicht de aftrek uit te oefenen volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten, wanneer de toepassing van het

(7)

algemeen verhoudingsgetal tot ongelijkheid zou kunnen leiden in de heffing van de BTW.

De aftrek volgens het werkelijk gebruik veronderstelt een afzonderlijke boekhouding om de kosten uitgesplitst op te volgen.

Voorbeeld

Een bouwpromotor verkoopt bebouwde percelen.

De BTW op de kosten in verband met de gebouwen trekt hij volledig af.

Er wordt geen aftrek uitgeoefend in verband met de kosten met betrekking tot de gronden.

5. Algemeen verhoudingsgetal of werkelijk gebruik – voorrang

Op 2 oktober 2003 besliste het Hof van Cassatie dat de aftrek volgens de regel van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten door de belastingplichtige slechts in twee welbepaalde situaties mag worden toegepast :

– ten eerste wanneer de fiscale administratie het hem verplicht om ongelijkheid in de heffing van de BTW te vermijden;

– ten tweede wanneer de fiscale administratie het hem, op zijn verzoek, verleent.

De eerste situatie geeft geen aanleiding tot bijzondere commentaar.

Ze is in de regel gemotiveerd en heeft geen terugwerkende kracht.

In de tweede situatie daarentegen, is de vergunning vanwege de Administratie onderworpen aan een verzoek in die zin vanwege de belastingplichtige.

Dat komt erop neer dat, wanneer de belastingplichtige geen verzoek heeft ingediend, hij de aftrek volgens de regel van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten niet op eigen initiatief mag toepassen.

Deze uitspraak is bijzonder duidelijk.

Ze zou kwalijke gevolgen kunnen hebben voor een gemengde belastingplichtige die nagelaten heeft een verzoek in te

dienen, aangezien hij nooit de bewuste vergunning heeft bekomen.

Het Hof van Cassatie voegt daaraan toe dat zelfs een bevoegd rechter dergelijke vergunning niet aan de belastingplichtige kan verlenen, aangezien dit een exclusief voorrecht van de fiscale administratie is.

Voorbeeld

Een bouwpromotor verkoopt gebouwen en de gronden waarop deze zijn opgericht.

Stel dat de verkoop van de gronden 1/10 en de verkoop van de gebouwen 9/10 van de totale omzet uitmaakt.

Het algemeen verhoudingsgetal bedraagt dus 90 %.

Stel dat de bouwpromotor vergat de vergunning voor de aftrek volgens het werkelijk gebruik aan te vragen.

Op alle facturen van onderaannemers die hij ontvangt, kan hij, ondanks de verlegging van de betaling naar de medecontractant (art. 20 KB nr. 1) slechts 90 % van de BTW die hij via rooster 56 van zijn periodieke aangifte voldoet in aftrek brengen.

De BTW op de kosten in verband met de gronden (opmeten, afpalen, enz.) is ook ten belope van 90 % aftrekbaar.

We kunnen alleen maar vaststellen dat de toepassing van het algemeen verhoudingsgetal op de kosten in verband met de oprichting van gebouwen een nadelige financiële operatie is voor onze bouwpromotor. Deze kosten zijn immers ontzettend veel hoger dan deze in verband met de gronden.

5. Conclusies

Ons inziens mogen we bij deze situatie niet apathisch blijven.

Belastingplichtigen die zich in de hiervoor beschreven moeilijke situatie bevinden, zouden, volgens ons, bij de fiscale administratie alsnog een vergunning met terugwerkende kracht moeten aanvragen om de aftrek volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten te mogen toepassen.

Het lijkt ons immers wenselijk een oplossing te vinden vooraleer een fiscale controle zich aandient.

Het RSZ-categoriekengetal van boekhouders (-fiscalisten)

Op vraag van een aantal confraters die bezoldigd personeel tewerkstellen in het kader van hun beroepsactiviteit, heeft het BIBF onlangs de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gecontacteerd met de vraag wat het juiste categoriekengetal is

De Directie Identificatie laat ons weten dat de door het BIBF erkende boekhouders(-fiscalisten) en de rechtspersonen opgericht onder vorm van een burgerlijke vennootschap als categoriekengetal «035» hebben gekregen.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

In samenwerking met Kluwer uitgevers

Voorzieningen voor vakantiegeld 2004

De bedragen die in de op 31 december 2003 afgesloten balansen worden geboekt als voorziening voor de uitbetaling van het vakantiegeld aan personeelsleden in 2004, mogen als beroepskosten worden beschouwd in zover zij niet meer bedragen dan :

– 18,8 % van de vaste en veranderlijke bezoldigingen die in 2003 zijn toegekend aan bedienden die het voordeel

van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers genieten;

– 10,27 % van 108/100 van de lonen die in 2003 zijn toegekend aan arbeiders en leerlingen die het voordeel van dezelfde wetgeving genieten.

De percentages zijn ongewijzigd gebleven tegenover vorig jaar.

Aangekondigde verhoging «1-miljoen-regel»

in Belgisch Staatsblad

Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 procent. Wanneer het belastbare inkomen maximaal 322.500 euro bedraagt, gelden volgende tarieven:

– 24,25 % op de schijf van 0 tot 25 000 euro;

– 31 % op de schijf van 25 000 euro tot 90 000 euro;

– 34,5 % op de schijf van 90 000 euro tot 322 500 euro.

Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) voorziet een aantal uitzonderingen. Het voordeel van het verlaagde tarief van de vennootschapsbelasting is o.a. beperkt tot vennootschappen die, ten laste van het belastbaar tijdperk, aan minstens één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging toekennen van minstens 24 500 euro of een bezoldiging die ten minste gelijk is aan het belastbare inkomen van de vennootschap.

De Wet van 8 januari 2004 die op 26 januari 2004 in het Staatsblad verschenen is, trekt deze minimale bezoldiging geleidelijk op. Het bedrag van 24 500 euro wordt verhoogd tot 27 000 euro (aanslagjaar 2005), 30 000 euro (aanslagjaar 2006), 33 000 euro (aanslagjaar 2007) en 36000 euro (aanslagjaar 2008).

Verder bepaalt de Wet van 8 januari 2004 dat elke wijziging die vanaf 26 september 2003 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, geen invloed heeft op de toepassing van bovengenoemde tarieven.

Deze wet treedt in werking op 5 februari 2004.

de herverdeling van de sociale lasten. Bijgevolg is de bijdrage aan het Fonds voor sluiting van ondernemingen niet verschuldigd.

De andere vennootschappen, m.a.w. de handelsvennootschappen, zijn ondergebracht onder categoriekengetal «010» en zijn de bijdrage aan het sluitingsfonds wel verschuldigd. Deze bijdrage bedraagt 0,21 % of 0,24 % van de brutobezoldigingen.

Wettelijke basis : Artikel 68 van de Wet van 22 februari 1998 houdende diverse sociale bepalingen tot wijziging van artikel 1, 2e al. van het Koninklijk Besluit van 18 juni 1976 tot uitvoering van artikel 46 van de Wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen (B.S.

3 maart 1998).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• GDPR-Logboek: een handige tool om een verplicht logboek bij te houden waarin je alle stappen oplijst die je zet om je vereniging in orde stellen.. • GDPR-Inventaris: een

Artikel 33 van het KB van 30 januari 2011 bepaalt : «Er moet rekening worden gehouden met de kosten en de op- brengsten die betrekking hebben op het boekjaar of op

Om in aanmerking te komen voor de aftrek voor eni- ge en eigen woning moet de woning op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, de enige woning

– Een belastingplichtige, natuurlijke persoon, die een bedrijfsmiddel zowel gebruikt voor zijn economische activiteit waarvoor hij recht op aftrek heeft als voor zijn

1:4-5: En toen Hij met hen samen was, beval Hij hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden ver- wachten, die u, zei Hij, van Mij

Het maximum investeringsbedrag voor de aansluiting op het verwarmingsnet en het verwarmingsnet zelf, genoemd onder a t/m f, dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking

Artikel 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een beperkt belastingplichtige de kosten

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of