• No results found

Het effectiviteits- en morele vraagstuk omtrent ontwikkelingshulp : het theoretische debat op empirische wijze weergegeven : casus Malawi

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effectiviteits- en morele vraagstuk omtrent ontwikkelingshulp : het theoretische debat op empirische wijze weergegeven : casus Malawi"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Huls, Anne-Marie

B a c h e l o r S c r i p t i e P o l i t i c o l o g i e U n i v e r s i t e i t v a n A m s t e r d a m

Het effectiviteits- en morele vraagstuk omtrent

ontwikkelingshulp

Het theoretische debat op empirische wijze weergegeven.

Casus: Malawi

Naam: Rosa Bogerd

Studentnummer: 10195319

Cursus: Bachelor project Postkolonialisme & Ontwikkeling

Docent: S. Rezaeiejan

Datum: 18 juni 2014

Woorden: 16187

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Inleiding 3

Theoretisch kader 6

Wat is ontwikkelingshulp? 6

Is ontwikkelingshulp effectief voor structurele ontwikkeling? 8

Is ontwikkelingshulp een morele plicht? 14

Methode 17

Analyse 22

Politieke situatie Malawi: het “Cashgate” schandaal en de donor- landen 22

Analyse deel I: Is ontwikkelingshulp in Malawi effectief voor structurele ontwikkeling? 24

Variabele 1: economische groei 24

Variabele 2: binnenlands economisch beleid 25

Variabele 3: aandacht voor exportsector 26

Variabele 4: stopzetting van de hulp 28

Variabele 5: agendasetting 29

Variabele 6: bijdrage aan menselijk welzijn 30

Variabele 7: corruptie 32

Variabele 8: sociale onrust 33

Variebele 9: afhankelijkheid 34

Variabele 10: incompetentie van beleidsmakers 35

Variabele 11: economische problemen 36

Analyse deel II: Is het bieden van ontwikkelingshulp aan Malawi een morele plicht voor donorlanden? 39

Conclusie en discussie 43

(3)

Inleiding

Met het naderen van het jaar 2015, nadert ook de einddatum voor het behalen van de millenniumdoelstellingen. De acht zogeheten ‘millennium goals’ zijn in 2000 opgesteld door de Verenigde Naties (VN) en hebben als gezamenlijk doel om over de hele wereld armoede te bestrijden, gezondheid te verbeteren en vrede, mensenrechten en duurzaamheid te bevorderen (UNDP, 2003: 15). Daarbij ligt de focus op de allerarmste landen (Idem: 156). Maar, nu bijna vijftien jaar later zijn de behaalde resultaten van de acht doelen zeer verschillend. Het eerste millenniumdoel, het halveren van het percentage mensen dat in extreme armoede leeft, is gehaald. Meer dan twee miljard mensen hebben bovendien toegang gekregen tot schoon drinkwater in de afgelopen 21 jaar, een belangrijk onderdeel van de zevende doelstelling (UN, 2013: 4). Echter, de doelen omtrent bijvoorbeeld kinder-/moedersterfte en duurzaamheid zullen hoogstwaarschijnlijk niet gehaald worden (Idem: 5). Tegen deze achtergrond bestaat er een kritisch kosmopolitisch argument aangaande het optimisme dat heerst omtrent de doelen. Volgens dit argument schetst de Wereldbank bijvoorbeeld een veel te rooskleurig beeld van de behaalde resultaten. Anders gezegd, hoe kan er internationaal gezien zo vreugdevol gereageerd worden op de resultaten van de millenniumdoelstellingen als er jaarlijks nog steeds 18 miljoen mensen sterven aan de gevolgen van extreme armoede? (Pogge, 2004: 377)

Het realiseren van de millenniumdoelen gebeurt in samenwerking tussen donorlanden en ontwikkelingslanden.1 De regeringen van arme landen ontvangen een Poverty Reduction

Strategy Paper (PRSP) waarin een uitgebreid beleidsprogramma beschreven staat, dat zij in

hun land (zouden) moeten implementeren. Voor veel extreem arme landen2, zoals Malawi, is structurele ontwikkelingshulp van donorlanden daarnaast een noodzaak. Vandaar dat getracht wordt de millenniumdoelstellingen te bereiken door een combinatie van binnenlands beleid en hulp van buitenaf (UN, 2003: 20). De laatste jaren wordt er door theoretici zoals William Easterly en Dambisa Moyo echter onderzoek gedaan naar de vraag of ontwikkelingshulp überhaupt iets is wat men moet willen. Is ontwikkelingshulp eigenlijk effectief voor structurele ontwikkeling? In haar boek Dead Aid stelt Dambisa Moyo dat landen juist arm blijven dankzij ontwikkelingshulp (Moyo, 2009a). William Easterly voegt daar de zelfgenoegzaamheid en neerbuigendheid van het Westen aan toe en komt tot de conclusie dat

1De Wereldbank definitie van een ontwikkelingsland is “a country with a GNI of US$ 11.905 and less”(Website

the International Statistical Institute).

2 Een land wordt als extreem arm beschouwd als het Bruto Binnenlands Product (BBP) gemiddeld minder dan

(4)

ontwikkelingshulp niet eens zo goed of wenselijk is als het in eerste instantie vaak lijkt (Easterly, 2007). In hoeverre zijn kritieken op ontwikkelingshulp terecht? Heeft ontwikkelingshulp niet in veel landen bijgedragen aan de economische groei? Zo ontwikkelden Paul Collier en David Dollar hun artikel Can the world cut poverty in half? (2001) een model voor effectieve ontwikkelingshulp, waaruit bleek dat ontwikkelingshulp effectief is als het aan bepaalde voorwaarden voldoet (Collier en Dollar, 2001: 1800). Ook McGillivray et al. concluderen op basis van economische groeicijfers in ontwikkelingslanden dat ongeacht hoe, ontwikkelingshulp schijnt te werken (McGillivray et al., 2006: 1045). Bovendien, is het bieden van ontwikkelingshulp aan arme landen niet gewoon een morele plicht voor rijke en ontwikkelde landen?

In deze scriptie doe ik aan de hand van onder andere deze tegenstrijdige theorieën op basis van een casus, onderzoek naar de effectiviteit en de wenselijkheid van ontwikkelingshulp. Het land dat ik als casus gebruik is Malawi. Het kleine land met ongeveer 15 miljoen inwoners staat op de 171ste plek van de 181 in de Human Development Index, wat haar één van de armste landen ter wereld maakt. Het land ligt ingesloten tussen Zambia, Tanzania en Mozambique. Malawi is dichtbevolkt en ongeveer 80% van de bevolking woont op het platteland. De gemiddelde levensverwachting is ongeveer 59 jaar en het gemiddelde geboortecijfer3 is zes. (ICEIDA, 2012: 12) Het land zal waarschijnlijk maar vier van de acht millenniumdoelen halen voor de deadline van 2015 (Website the Worldbank: Malawi Overview). De overheidsbegroting van Malawi is voor 40% afhankelijk van internationale ontwikkelingshulp. Na een corruptieschandaal in 2012, bekend onder de naam “Cashgate”, werd ontwikkelingshulp aan Malawi voor een groot deel stopgezet en de economische groei in het land is toen van 9,7% in 2008 gezakt naar minder dan 3% in 2012 (The Guardian, 2013). De focus in dit artikel ligt op de periode van 2010 tot 2014. Zo wordt er namelijk zowel naar twee jaar vóór het schandaal, als naar twee jaar na het schandaal onderzoek gedaan. De centrale vraag die met behulp van de bestaande literatuur over ontwikkelingshulp en de casus Malawi beantwoord wordt in deze scriptie is:

In hoeverre draagt ontwikkelingshulp bij aan structurele ontwikkeling en is het überhaupt wenselijk?

(5)

Deze casestudie zal bijdragen aan het wetenschappelijk debat over de effectiviteit en de wenselijkheid van ontwikkelingshulp, omdat het tot een verwerping dan wel bevestiging (voor dit specifieke land) van de kritiek op ontwikkelingshulp leidt, of op zijn minst een empirische illustratie biedt voor het bestaande debat. Ontwikkelingshulp is tegenwoordig niet meer slechts een zaak van overheden. NGO’s, maar ook bedrijven, doen steeds vaker beroep op de moraliteit van de burger. De media spelen in op het kosmopolitische gedachtegoed dat hier achter schuil gaat. Deze scriptie heeft dus onder andere als doel om de verschillende filosofische, politieke, economische en morele argumentatiestructuren die aan dit fenomeen ten grondslag liggen bloot te leggen. Deze argumenten worden door de verschillende media en ondernemingen namelijk meestal niet kritisch besproken. De maatschappelijke relevantie van dit artikel vindt men tevens in het beeld dat geschetst wordt over de huidige stand van zaken op het gebied van ontwikkeling in Malawi. Dit is extra relevant vanwege de deadline voor de millenniumdoelstellingen in 2015 en de verschillende visies op hoe het verder moet daarna. Met deze deadline en de kosmopolitische kritiek op de tot nu toe behaalde resultaten, is de wetenschappelijke discussie over de effectiviteit en de wenselijkheid van ontwikkelingshulp daarbij ook weer actueel geworden.

Ten slotte is er een grote persoonlijke motivatie die meespeelt in de keuze voor het schrijven van deze scriptie. Als bachelor studente Politicologie met een grote interesse in filosofie en ethiek, heb ik veel theorieën gelezen die een uitspraak doen over hoe de wereld in elkaar zit, hoe zij in elkaar zou moeten zitten en hoe dat bereikt kan worden. Na het afronden van mijn bachelor vind ik het tijd om hier zelf een beeld over te vormen, voor zover dat natuurlijk mogelijk is. Niet langer wil ik leren over de visies van anderen, het is tijd om zelf ervaringen op te doen. Daarom zal ik deze zomer naar Malawi reizen, om daar vrijwilligerswerk te doen. Deze scriptie voorziet mij en U als lezer van een overzicht van visies over het fenomeen ontwikkelingshulp. Met behulp van bestaande data worden deze visies toegepast op de casus Malawi en deze zomer zal ik de bevindingen van mijn scriptie hopelijk met eigen ogen kunnen zien.

Het wetenschappelijke debat en de conceptualisering van belangrijke termen zullen in het theoretisch kader allereerst aan de orde komen. In het methodologische gedeelte wordt uiteengezet hoe de hoofdvraag onderzocht zal worden. Hierna volgt een tweedelige analyse. De scriptie eindigt met een conclusie en discussie, waarin de bevindingen en tekortkomingen van dit onderzoek behandeld worden.

(6)

Theoretisch kader

In dit het theoretisch kader komt eerst uitgebreid de conceptualisering van het begrip ontwikkelingshulp aan bod. Er worden verschillende definities van het concept gegeven en er wordt beargumenteerd welke definitie in deze scriptie gehanteerd wordt. De volgende paragraaf brengt het debat rondom de effectiviteitsvraag in kaart. Draagt ontwikkelingshulp echt bij aan structurele ontwikkeling, dus op de lange termijn? Waarom zeggen sommigen van wel en anderen van niet? De laatste paragraaf in het theoretisch kader geeft het wenselijkheidsdebat omtrent ontwikkelingshulp weer. In dit gedeelte zal de vraag “Is ontwikkelingshulp een morele plicht?” centraal staan.

Wat is ontwikkelingshulp?

Om iets te kunnen zeggen over de effectiviteit en de wenselijkheid van ontwikkelingshulp is het van belang om eerst te definiëren wat precies bedoeld wordt met ‘ontwikkelingshulp’. Het verschijnsel ontwikkelingshulp dateert al uit de achttiende eeuw. Ontwikkelingshulp van die tijd is echter vooral te begrijpen binnen de context van het kolonialisme, zoals Easterly in zijn boek The White Man’s Burden beschrijft. Ten tijde van de Verlichting werd er uitgegaan van de superioriteit van Europeanen, die verantwoordelijk zouden zijn voor het brengen van een beschaafde samenleving in ‘de rest van de wereld’. En in 1840 werd er door een Britse oud-premier bijvoorbeeld gepleit voor het einde van de slavernij, omdat de Afrikanen anders nooit werden overtuigd ‘van de superioriteit van hun Europese medemens’ (Easterly, 2007: 29). Deze arrogantie was zelfs bijna een eeuw later nog steeds duidelijk zichtbaar in het convenant van de Volkenbond, die na de Eerste Wereldoorlog werd opgericht. (Idem: 30) In artikel 22 van het convenant staat namelijk: “ (…) the tutelage of such peoples should be

entrusted to advanced nations who by reason of their resources, their experience or their geographical position can best undertake this responsibility, and who are willing to accept it (…)” (League of Nations, 1924: artikel 22). Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het

discours over internationale ontwikkelingshulp. Er werd niet langer gepraat over ‘onbeschaafde’, maar over ‘onderontwikkelde’ landen. Dit was het gevolg van een mentaliteitsverandering, die het racisme achter zich probeerde te laten en streefde naar respectvolle gelijkwaardigheid. Voor het eerst kregen de acties die het Westen ondernam om

(7)

de onderontwikkelde landen te hervormen nu ook de naam ‘ontwikkelingshulp’ (Easterly, 2007: 30). Maar, wat wordt nu eigenlijk onder ontwikkelingshulp verstaan?

De opvolger van de Volkenbond, de Verenigde Naties, hanteert voor ontwikkelingshulp of aid een definitie afkomstig van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD). De OECD beperkt ontwikkelingshulp tot Official

Develop Assistance (ODA). ODA betreft alle officiële geldstromen die als doel hebben om

economische ontwikkeling te creëren in ontwikkelingslanden, waarvan tenminste 25% als gift geldt (OECD Glossary). Deze definitie omvat geldstromen van donorlanden naar ontwikkelingslanden én naar multilaterale instituties op elk niveau (Idem). Naast de OECD is de Wereldbank een belangrijke internationale organisatie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Zij maakt een duidelijk onderscheid tussen ontwikkelingshulp afkomstig uit donorlanden, dat onder de ODA wordt geschaard en investeringen vanuit private bedrijven. Dit laatste wordt door de Wereldbank eveneens erkend als een vorm van ontwikkelingshulp. (The World Bank, 2000: 73)

Deze twee definities zijn echter niet de enige die men tegenkomt in de literatuur over ontwikkelingshulp. Roger C. Riddell stelt in zijn boek Does Foreign Aid Really Work? terecht dat aid eigenlijk alle materiële goederen, vaardigheden, technische know-how, financiële giften en leningen betreft die behoevende landen van donorlanden ontvangen. In bijna geen enkel artikel over ontwikkelingshulp wordt echter deze definitie gebruikt, volgens Riddell omdat hij te breed en onduidelijk is (Riddell, 2007). Het is goed voor te stellen dat zo’n brede definitie als deze meetproblemen met zich meebrengt. Hoe meet men bijvoorbeeld de vaardigheden die een ontwikkelingsland ontvangt? Daarnaast zijn de meeste theoretici volgens Riddell voornamelijk geïnteresseerd in de internationale hulp van rijke aan arme landen, die acuut menselijk lijden stopt en bijdraagt aan het menselijke welzijn, armoedebestrijding en ontwikkeling. Deze vorm van aid wordt door Riddell development aid of development asssistance genoemd. Deze term lijkt veel op de Official Development

Assistance (ODA) van de OECD. Maar, er zit een cruciaal verschil in de betekenis van de

termen. Waar de ontwikkelingshulp die onder ODA valt slechts beperkt wordt tot de hulp die bijdraagt aan economische groei, breidt Riddell de betekenis van zijn development assistance term uit met de hulp die bijdraagt aan het menselijk welzijn en ontwikkeling.

Dit leidt weer tot een volgende vraag, namelijk: wat is dan ontwikkeling? Het ligt voor de hand dat Riddell meer bedoelt dan alleen economische groei wanneer hij spreekt van ontwikkeling. Zoals Hugo Slim stelt, is de essentie van ontwikkeling dat er een positieve verandering plaatsvindt, een verbetering. Deze ontwikkeling moet echter wel continu zijn. Zij

(8)

moet in lijn zijn met de normen, waarden en mogelijkheden van de plaatselijke bevolking. Ontwikkelingshulp moet daarom geschikt zijn, op cultureel, sociaal, economisch, technologisch en milieugebied. (Slim, 1995: 143) Dit is een belangrijk criterium, omdat veel ontwikkelingsorganisaties gebruik maken van gestandaardiseerde ontwikkelingsprogramma’s (Ferguson en Lohman, 1994: 176). Dit werkt vaak niet, omdat óf het betreffende land sociaal en economisch gezien heel anders in elkaar zit dan zo’n ontwikkelingsprogramma veronderstelt. Of, de oplossing om een land te ontwikkelen wordt gezocht bij het nationale staatsapparaat, terwijl de reden voor de onderontwikkeling bijvoorbeeld ligt in de internationale relaties van het land. (Idem: 178)

In dit artikel zal wanneer over ontwikkelingshulp gesproken wordt de betekenis van Riddell’s

development assistance bedoeld worden, tenzij specifiek gesproken wordt over ODA. De

reden hiervoor is dat ontwikkelingshulp zoveel meer doelen heeft dan economische groei. Wat heeft men aan economische groei in een land, als daar jaarlijks nog steeds tienduizenden mensen doodgaan aan aids? Ontwikkelingshulp moet echter wel gericht zijn op structurele ontwikkeling, maar is dat mogelijk? Zowel optimisten als zij die zeggen dat dit onmogelijk is zullen in de volgende paragraaf worden besproken.

Is ontwikkelingshulp effectief voor structurele ontwikkeling?

In deze paragraaf zal ik voor- en tegenstanders van ontwikkelingshulp tegen elkaar afzetten. Dat gebeurt in dit deel niet op basis van verschillende morele overtuigingen, maar op grond van hun opvattingen over de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Het is van belang om eerst te conceptualiseren wat precies met de effectiviteit van ontwikkelingshulp wordt bedoeld. Effectiviteit van ontwikkelingshulp houdt in dat gestelde doelen bereikt worden (ODI, 2002: 1). Ontwikkelingshulp kan verschillende doelen hebben, maar in deze scriptie wordt bedoeld dat de hulp moet hebben bijgedragen aan ten minste één van de aspecten uit de Riddell’s definitie van development assistance uit de vorige paragraaf: economische groei, menselijk welzijn of ontwikkeling. Ontwikkeling moet daarbij wel continu zijn. Anders gezegd, er moet sprake zijn van structurele ontwikkeling. Als men overigens na wil gaan of het doel bereikt is, moet dit doel dus van te voren zijn vastgesteld.

Toen het idee van ontwikkelingshulp nog in het beginstadium was, kort na het Marshall Plan, heerste er veel optimisme rondom de uitvoerbaarheid en de effectiviteit er van. Dit kwam met name ook door het Marshall Plan, wat als een vroege vorm van

(9)

ontwikkelingshulp kan worden gezien (McGillavry et al., 2006: 1032). De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George C. Marshall, kondigde het plan twee jaar na het eind van de Tweede Wereldoorlog af om er voor te zorgen dat er een einde zou komen aan de honger, armoede, wanhoop en chaos op het Europese continent. Tussen 1948 en 1953 bracht het Marshall Plan in de vorm van economische en technische steun meer dan 13 miljard dollar naar Europa (UNCTAD, 2005: 1). Europa was arm vanwege het lage investeringsniveau. De Marshallhulp moest worden gebruikt om internationale schulden af te lossen of om nationale spaarrekeningen aan te vullen, zodat investeringen konden toenemen en daarmee de economische groei. Uiteindelijk zou deze economische groei zelfvoorzienend worden en er geen Marshallhulp meer nodig zijn (McGillavry et al., 2006: 1032). Veel Europese landen ondergingen ook inderdaad een periode van snelle industrialisering, wat als direct gevolg van het Marshall Plan werd gezien (Idem: 1033). Later kwam echter naar voren dat de Marshallhulp door Europese landen helemaal niet werd gespaard en dat er misschien te vroeg was gejuicht over het succes van het Marshall Plan. Het optimisme rondom het plan begon sinds de jaren 60 steeds meer af te nemen (Idem: 1032).

Als ontwikkelingshulp toch niet op deze manier blijkt te werken, hoe zou het dan wel effectief kunnen bijdragen aan structurele ontwikkeling? In een rapport van het Overseas

Development Institute (ODI) wordt geconstateerd dat ontwikkelingshulp in het verleden

inderdaad heeft bijgedragen aan economische groei, en dat is volgens het ODI nog steeds zo. Theoretici zijn het echter niet eens over het hier achter schuilgaande mechanisme (ODI, 2002: 1). Paul Collier en David Dollar ontwikkelden in hun artikel Can the world cut poverty in

half? (2001) een efficiëntiemodel voor ontwikkelingshulp. Net als vele anderen hanteren zij

daarbij de voorwaarde van goed beleid. Uit hun onderzoek bleken de voordelen van goed (economisch) beleid en ontwikkelingshulp elkaar te versterken (Collier en Dollar, 2001: 1801). Goed binnenlands economisch beleid uit zich volgens Collier en Dollar in een veilig spaar- en investeringsklimaat voor zowel huishoudens als bedrijven (Idem: 1787). Als zo’n veilig klimaat ontbreekt is de kans dat de ontwikkelingshulp op corrupte wijze gebruikt zal worden veel groter. Wanneer er wel een veilig klimaat is om te sparen en te investeren, zal de financiële hulp op veel effectievere wijze ingezet worden. Ten tweede vonden Collier en Dollar dat de omvang van ontwikkelingshulp in een bepaald land steeg wanneer dat land haar beleid verbeterde, omdat de ontvangen hulp vervolgens effectiever werd gebruikt. Ten slotte suggereert het feit dat ontwikkelingshulp de voordelen van beleid vergroot, dat meer ontwikkelingshulp de kans vergroot dat het goede beleid ook daadwerkelijk behouden wordt. (Idem: 1801). Het idee dat minder corrupte staten meer ontwikkelingshulp ontvangen is

(10)

overigens door Alesina en Weber in hun artikel uit 2002 ontkracht (Alesina en Weber, 2002: 1136).

Het idee dat ‘goed beleid’ een voorwaarde is voor de effectiviteit van ontwikkelingshulp, en dat ontwikkelingshulp op haar manier kan bijdragen aan het behoud van goed beleid, was al sterk aanwezig in het beroemde rapport Assessing Aid van de Wereldbank uit 1998. Daarin wordt namelijk gesteld dat financiële hulp aan een ontwikkelingsland bijdraagt aan de economische groei, armoedebestrijding en winst op sociaal vlak, mits er sprake is van een gezond economisch beleid in dat land (The World Bank, 1998: 2). De waarde van ontwikkelingsprojecten ligt dan ook in het versterken van sociale instituties en voorzieningen, zodat er op effectievere wijze services geboden kunnen worden (Idem: 3).

Jeffrey Sachs concludeert ook keer op keer dat ontwikkelingshulp wel degelijk effectief is, maar koppelt daar naast de voorwaarde van goed beleid nog een aantal andere voorwaarden aan. Ontwikkelingshulp moet selectief zijn, alleen naar landen gaan die beleid hanteren dat de exportgerichte markteconomie bevordert. Dit betekent dat de regering van het land rekening houdt met de converteerbaarheid van haar munteenheid, zodat zij die kan devalueren wanneer dit nodig is om haar eigen exportsector te beschermen. Op deze manier wordt de winstgevendheid van de exportsector beschermd, en daarmee de economie van het land (Sachs, 1996: 21). Tevens moet het handelsbeleid van een ontwikkelingsland er voor zorgen dat exportanten goede toegang hebben tot kapitaalgoederen en het geïmporteerde productiemateriaal. Dit is vooral belangrijk voor landen met een arbeidsintensieve exportsector (Idem: 20). Bovendien zal het voeren van een exportgerichte markteconomie slechts werken wanneer de overheid van een land zo weinig mogelijk van het budget spendeert én de focus daarbij legt op bijvoorbeeld infrastructuur (zodat plattelandsproducten makkelijker getransporteerd kunnen worden) en elektriciteitsvoorzieningen (Ibidem). Verder stelt Sachs dat ontwikkelingshulp niet ongelimiteerd moet zijn, nadat een land haar schulden heeft kunnen afbetalen moet de hulp worden stopgezet. Ontwikkelingshulp is namelijk geen vervanger van export voor economische groei op de lange termijn (Idem: 21).

Naast het veelgenoemde argument dat goed beleid bijdraagt aan de effectiviteit van ontwikkelingshulp en dat ontwikkelingshulp op haar beurt bijdraagt aan goed beleid, heeft ontwikkelingshulp bijvoorbeeld ook invloed gehad op de agendasetting in ontwikkelingslanden. Zo is de welvaart van extreem arme bevolkingsgroepen een steeds belangrijker onderwerp op de politieke agenda in landen die ontwikkelingshulp ontvangen (ODI, 2002: 2). Ook is ontwikkelingshulp zeer effectief gebleken als het gaat om de

(11)

gezondheidszorg in ontwikkelingslanden. Het heeft essentiële medicijnen gebracht, waardoor sterftecijfers zijn gedaald (Radelet, 2006: 8).).

Uit het voorgaande gedeelte waarin de optimistische visies omtrent de effectiviteit van ontwikkelingshulp besproken zijn, kan een aantal variabelen worden afgeleid. Deze variabelen kunnen gebruikt worden om de effectiviteit van ontwikkelingshulp voor structurele ontwikkeling in een land te onderzoeken. Ontwikkelingshulp zou volgens het ODI in veel van de gevallen bijdragen aan economische groei. De eerste variabele om de effectiviteit van ontwikkelingshulp te testen is dus economische groei. Maar, aan de hand van welke indicator kan economische groei het best worden gemeten? In dit artikel zal voor economische groei gekeken worden naar het Bruto Nationaal Product (BNP) per hoofd van de bevolking, in plaats van naar het Bruto Binnenlands Product (BBP). De reden hiervoor is dat het BNP in landen met grote inkomensverschillen 15% lager kan uitvallen dan het BBP, omdat deze laatste geen rekening houdt met de nationaliteit van inkomens. In landen waar veel middelen in handen zijn van buitenlandse ondernemingen zorgt dit dus voor een scheef beeld (De Vylder, 2006: 18).

Auteurs zoals Collier, Dollar en Sachs zijn van mening dat er wél sprake moet zijn van goed (economisch) beleid in het betreffende land. De tweede variabele om de effectiviteit van ontwikkelingshulp te onderzoeken is dus ‘binnenlands economisch beleid’. Maar, omdat zij daarbij alleen kijken naar de veiligheid van het spaar- en investeringsklimaat van een land, zal deze variabele in dit artikel doorgaan onder de naam ‘veiligheid van het spaar- en investeringsklimaat’. Binnenlands economisch beleid kan namelijk ook nog andere betekenissen hebben, zoals het verhogen (of verlagen) van belastingen of het stimuleren van de werkgelegenheid. Sachs voegt nog een aantal voorwaarden toe aan effectieve ontwikkelingshulp, namelijk een exportgerichte markteconomie en stopzetting van de hulp nadat grote schulden zijn afgelost en de belangrijkste investeringen gedaan. Dit zijn de derde en vierde variabele om de effectiviteit van ontwikkelingshulp te toetsen. Ten slotte draagt ontwikkelingshulp volgens het ODI bij aan gunstige agendasetting voor de armste mensen in een ontwikkelingsland én verbetert het menselijk welzijn, doordat ontwikkelingshulp vaak bijdraagt aan de verbetering van gezondheid met het brengen van bepaalde voorzieningen (ODI, 2002: 2). Hiermee zijn de laatste variabelen vanuit de optimistische visies over ontwikkelingshulp onderscheiden.

Ondanks dat een groot aantal onderzoekers nog steeds de effectiviteit van ontwikkelingshulp aantoont, is het kritische kamp ten opzichte van ontwikkelingshulp de laatste jaren enorm gegroeid. Iemand die als één van de eerste critici over ontwikkelingshulp

(12)

beschouwd kan worden is Peter Bauer. In zijn artikel Foreign aid: what is at stake? uit 1982 kaartte hij al aan dat ontwikkelingshulp tot corruptie4 zou leiden: “Foreign aid does not go to

the pitiable figures we see on posters (…)- it goes to their rulers” (Bauer en Yamey, 1982:

307). Hoe meer geld zo’n regering ontvangt, hoe meer zij de macht heeft over het dagelijks leven van haar burgers. Hiermee wordt elke vorm van sociaal, economisch en fysiek leven gepolitiseerd. Levensonderhoud of in extreme situaties zelfs ‘overleven’ wordt te afhankelijk van politieke en administratieve beslissingen. Dit leidt regelmatig tot conflict, wat er weer voor zorgt dat de bevolking haar energie en aandacht op politieke activiteit richt, in plaats van op productiviteit. En productiviteit is weer een belangrijk criterium voor economische vooruitgang (Idem: 105). In tegenstelling tot Collier en Dollar is Bauer daarnaast van mening dat ontwikkelingshulp slecht nationaal beleid tot gevolg heeft. Regeringen zouden de mogelijkheid krijgen om maatregelen te nemen die uiteindelijk slecht zijn voor de nationale economie, zoals de vervolging van productieve minderheidsgroepen (Idem: 106).

Één van de bekendste en meer uitgewerkte kritieken op ontwikkelingshulp is het boek

Dead Aid van Dambisa Moyo. In dit boek legt Moyo uit waarom ontwikkelingshulp er

eigenlijk juist voor zorgt dat ontwikkelingslanden arm en onderontwikkeld blijven. Net als Bauer, stelt Moyo dat ontwikkelingshulp corruptie in de hand werkt (Moyo, 2009a: 48). Regeringen van onderontwikkelde landen ontvangen grote bedragen aan financiële hulp, die onrechtmatig worden gebruikt en in gaan tegen het idee van transparante sociale instituties en bescherming van burgerrechten. Zo geeft Moyo zelf Kenia als voorbeeld, waar burgerrechten op de meeste plekken overduidelijk niet beschermd worden. In een buitenwijk van Nairobi wonen 1 miljoen mensen op minder dan drie vierkante kilometer. Dit terwijl een paar honderd meter verderop het riante hoofdkantoor van de VN te vinden is, waar men bezig zou zijn met het promoten van “(…) socially and environmentally sustainable towns and cities with the

goal of providing adequate shelter for all” (Moyo, 2009b: 1). Dit maakt een land als Kenia

onaantrekkelijk voor buitenlandse investeringen. Hierdoor neemt de economische groei af, waardoor er minder werkgelegenheid is en de armoede toeneemt. Donorlanden geven meer ontwikkelingshulp en zo start deze vicieuze cirkel opnieuw (Idem: 49). De reden dat internationale ontwikkelingshulp door autoriteiten zonder (veel) consequenties gebruikt kan worden voor persoonlijk gewin is dat de regering van een ontwikkelingsland haar burgers niks verschuldigd is. Zij hoeft namelijk geen belastingen te heffen om aan haar geld te komen

4 In de literatuur is men het er over eens dat van corruptie gesproken wanneer “A public official (A), acting for

personal gain, violates the norms of public office and harms the interests of the public (B) to benefit a third party (C) who rewards A for access to goods or services which C would not otherwise obtain” (Philp, 2006: 45).

(13)

en hoeft daarom ook geen verantwoording af te leggen aan de burgers qua budgettering (Idem: 58). Er is weinig sociaal kapitaal5 in zulke landen. Men is niet afhankelijk van elkaar om rond te komen, maar van de internationale gemeenschap. Het vertrouwen wat ten grondslag ligt aan een functionerende maatschappij ontbreekt en een land dat ontwikkelingshulp ontvangt wordt enorm afhankelijk van het donorland (Ibidem). Verder stelt Moyo, net als Bauer, dat ontwikkelingshulp voor sociale onrust zorgt. Opstandelingen willen namelijk slechts financieel voordeel halen uit een staatsgreep en hulp maakt zo’n staatsgreep dan waarschijnlijker (Idem: 59). Waar Moyo dit echter verklaart vanuit het financiële voordeel dat de coupepleger toekomt, houdt Bauer het bij de ontevredenheid van de bevolking.

Ontwikkelingshulp kan tevens economische problemen met zich meebrengen (Idem: 60). Ten eerste stelt Moyo dat het nationale spaarsaldo en binnenlandse investeringen af zullen nemen, omdat de autoriteiten meer zullen gaan consumeren nu er toch financiële hulp binnenkomt. Door de afname van spaargeld gaat het investeringsniveau van nationale banken weer omlaag (Idem: 61). Ten tweede kan ontwikkelingshulp leiden tot inflatie, vanwege de stijgende consumptie die hierboven is uitgelegd. Hoe meer vraag naar schaarse producten, hoe hoger de prijs van zulke producten (Idem: 62). Een derde economisch probleem is dat ontwikkelingshulp de exportsector kan vernietigen. Ontwikkelingshulp dat in dollars binnenkomt in bijvoorbeeld een Afrikaans land moet om uitgegeven te worden omgewisseld worden in de munteenheid van dit land. Het aantal nationale munteenheden blijft echter hetzelfde waardoor één zo’n eenheid meer waard wordt. Dit zorgt voor een ongunstige concurrentiepositie, omdat exportproducten hierdoor duurder worden (Ibidem). Dit is hetzelfde probleem als Jeffrey Sachs al voorzag, al is dit volgens hem op te lossen door de nationale munteenheid te devalueren. Ten slotte hebben arme landen vaak niet de capaciteit om alle ontvangen ontwikkelingshulp op effectieve wijze te gebruiken. Maar, het land dat ontwikkelingshulp ontvangt moet hoe dan ook rente over het bedrag betalen, ongeacht of zij de hulp daadwerkelijk gebruikt. Daarom wordt de ontwikkelingshulp die niet geïnvesteerd kan worden vaak geconsumeerd, waardoor de kans op inflatie weer groter wordt. Om deze inflatie te beperken worden nationale reserves aangewend, wat naast de rente een enorme kostenpost kan zijn voor het betreffende land (Idem: 65).

Er bestaat volgens Moyo geen prikkel voor nationale beleidsmakers in een ontwikkelingsland om naar alternatieven te zoeken waarmee langetermijnontwikkeling in hun

5

Sociaal kapitaal: “(…) the invisible glue of relationships that hold business, economy and political life

(14)

land gefinancierd zou kunnen worden (bijvoorbeeld een belastingsysteem), omdat de ontwikkelingshulp (terecht) als vast inkomen wordt beschouwd (Idem: 66). Ook dit punt werd al aangekaart door Jeffrey Sachs, en daarom pleit hij ook voor het stopzetten van de ontwikkelingshulp nadat de grootste schulden zijn afbetaald en de economie van het land een boost heeft gekregen.

Uit de belangrijkste bestaande literatuur over ontwikkelingshulp die in het bovenstaande gedeelte uiteengezet is, zijn variabelen af te leiden die verklaren/uitleggen waarom ontwikkelingshulp niet effectief is voor structurele ontwikkeling. Eén van de belangrijkste redenen waarom ontwikkelingshulp niet effectief zou zijn, is dat het tot corruptie leidt. De eerste variabele die uit bovenstaand deel wordt afgeleid is dan ook ‘corruptie’. Een tweede argument dat regelmatig terugkomt om de ineffectiviteit van ontwikkelingshulp aan te tonen is dat zulke grote financiële geldstromen tot sociale onrust of conflict in een land zouden leiden. Enerzijds kan dit ontstaan uit frustratie van de bevolking, omdat de regering vanwege de ontwikkelingshulp die zij ontvangt meer en meer macht krijgt over het dagelijks leven van haar bevolking. Anderzijds zou ontwikkelingshulp een coupe stimuleren, omdat dit de coupepleger financieel voordeel zou opleveren. Hieruit wordt de tweede variabele ‘conflict’ afgeleid, die dus op twee manieren verklaard kan worden. Tevens wordt een ontwikkelingsland door de continue toestroom van financiële hulp economisch gezien enorm afhankelijk van haar donorland(en). Afhankelijkheid belemmert de structurele ontwikkeling van een land, omdat er geen sprake is van duurzame en zelfredzame ontwikkeling, maar vooral van grote geldbedragen die in het gunstigste geval direct geïnvesteerd worden in bijvoorbeeld instituties of infrastructuur. Dit betekent dus dat de ontwikkeling van zo’n land volledig afhankelijk is en blijft van de geldstromen die het land binnenkomen. De variabele ‘afhankelijkheid’, hoe afhankelijk is een land van de ontwikkelingshulp die zij ontvangt en haar donorland(en), resulteert weer in twee andere variabelen. Ten eerste brengen deze grote geldstromen vaak economische problemen met zich mee. De vierde variabele ‘economische problemen’ bestaat uit alle obstakels waar een land mee te maken kan krijgen dankzij ontwikkelingshulp, namelijk een afname van het spaarsaldo en investeringen, inflatie, een verslechterende exportsector en moeite om het gehele bedrag te absorberen in de nationale economie. De laatste variabele is incompetente politieke elite, die geen prikkel ervaren om alternatieven voor ontwikkelingshulp te zoeken.

(15)

Kortom, er is (nog) geen consensus in de bestaande literatuur over de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Hoewel ontwikkelingshulp in veel gevallen lijkt te werken als er maar aan de juiste voorwaarden wordt voldaan, is er ook veel kritiek die de huidige vormen van ontwikkelingshulp volledig afkeurt en als ineffectief beschouwt.

Is ontwikkelingshulp een morele plicht?

Nu de verschillende visies op de effectiviteit van ontwikkelingshulp uiteen gezet zijn, zal in dit deel worden besproken of ontwikkelingshulp moreel gezien überhaupt wenselijk is. De vraag die in dit deel centraal staat is: Bestaat er een morele plicht voor rijke landen om ontwikkelingshulp te bieden? Volgens Opeskin zijn er vier visies op deze kwestie.

De eerste visie stelt dat er geen morele plicht bestaat, maar dat ontwikkelingshulp gezien moet worden als een liefdadigheidsactie (Opeskin, 1996: 23). Dit houdt kortweg in dat het doneren van geld aan goede doelen, maar ook het bieden van ontwikkelingshulp aan arme landen, gezien wordt als een gulle actie. Er is geen morele plicht, en daarom is er ook geen sprake van een ‘fout’ als gekozen wordt om geen geld te schenken. Dit morele standpunt wordt vaak verdedigd vanuit het begrip ‘supererogatory’ (Singer, 1972: 235). Als een actie als ‘supererogatory’ wordt bestempeld, betekent het dat ook al is het ideëel of moreel wenselijk om iets te doen, het is geen plicht. Dat komt omdat de actor wellicht teveel moet opofferen of riskeren (McConnell, 1980: 36). Voor het fenomeen ontwikkelingshulp suggereert dit principe dus dat het geen verplichting is voor landen om hulp te bieden aan ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld omdat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het binnenlands beleid.

De tweede morele benadering die Opeskin onderscheidt zegt dat grensoverschrijdende hulp inderdaad een morele plicht is en beargumenteert dit vanuit het idee van humaniteit. Deze visie vereist dat eenieder die de mogelijkheid heeft, menselijk lijden moet verzachten, als hiervoor niet iets van even grote morele waarde opgeofferd moet worden (Opeskin, 1996: 23). Dit idee vindt men terug bij de Australische filosoof Peter Singer. Volgens Singer is dit idee allesbehalve controversieel. Het impliceert namelijk alleen maar dat men het ‘slechte’ (menselijk lijden) moet voorkomen, niet dat men het ‘goede’ moet promoten, en alleen dán wanneer dit geen offer eist (Singer, 1972: 231). Singer maakt een vergelijking tussen het redden van een kind uit een rivier waar je langs loopt, of het redden van een kind in een derdewereldland dat sterft van de honger. Er is geen rechtvaardige verklaring waarom je in het eerste geval het kind wel zou redden als je dat kunt, met als gevolg alleen natte schoenen

(16)

en kleren, en in het tweede geval niet. Afstand maakt volgens Singer geen verschil en daarom is ontwikkelingshulp geen goed doel, maar net als het redden van het kind uit de rivier, een morele plicht (Ibidem).

Opeskins derde benadering stelt tevens dat ontwikkelingshulp een morele plicht is, op basis van een bepaald rechtvaardigheidsconcept. Eén van de opvattingen die hier achter schuil gaat is dat ontwikkelingshulp dient als een soort ‘vergoeding’ voor de fouten die door de rijke landen gemaakt zijn in het verleden (Opeskin, 1996: 23). Een grote vertegenwoordiger van dit morele standpunt is Thomas Pogge. Pogge komt vanuit het idee van een negatieve verantwoordelijkheid tot de conclusie dat het een morele plicht is om ontwikkelingshulp te bieden. Sterker nog, eigenlijk pleit hij voor mondiale herverdeling. Met deze negatieve verantwoordelijkheid wordt bedoeld dat iedereen die niet in extreme armoede leeft, bijdraagt aan en profiteert van deze armoede (Pogge, 1999: 502). Pogge onderbouwt dit met drie argumenten. Ten eerste, zegt hij, worden de omstandigheden van het armste deel van de wereldbevolking direct beïnvloed door de top van bepaalde internationale instituties (Idem: 504). Ten tweede profiteren alleen de rijken op onze planeet van de exploitatie van natuurlijke bronnen en worden de armen volledig uitgesloten van deze voordelen (Idem: 507). Ten slotte gebruikt Pogge het argument dat Opeskin aanhaalde om te spreken van een morele plicht, namelijk dat de sociale beginposities van de rijkste en de armste mensen vandaag de dag zijn voortgekomen uit een historisch proces vol van cruciale fouten van de mensheid zoals slavernij en genocides (Idem: 509).

De laatste en meest kritische benadering die ik in deze paragraaf, het morele debat, zal bespreken is vooral bekend onder de naam van William Easterly. Internationale ontwikkelingshulp, of de pogingen van het Westen om ontwikkelingslanden te ‘helpen’, is volgens Easterly allesbehalve wenselijk. In de huidige situatie komt ontwikkelingsgeld zeker niet bij de armen terecht. Met de focus op de hervorming van hele politieke systemen, door hulp aan voorwaarden te verbinden, zal dit niet veranderen (Easterly, 2007: 376). Ook het paternalistische zelfvertrouwen van de Westerse wereld dat men beter weet dan anderen hoe problemen op te lossen wordt door Easterly verafschuwd. Ontwikkeling kan slechts van eigen bodem gerealiseerd worden op basis van de dynamiek van individuen en bedrijven in vrije markten. De rijke Westerse wereld moet individuen helpen in plaats van hypocriete leiders en dat is niet wat er gebeurt met ontwikkelingshulp (Ibidem).

Is ontwikkelingshulp een liefdadigheidsactie? Is het een morele plicht om menselijk lijden te verzachten of is deze morele plicht gebaseerd op de fouten van rijke Westerse landen? Easterly zou al deze visies ontkennen en stellen dat het bieden van

(17)

ontwikkelingshulp, zoals dat tot nu toe is gegaan en nog steeds gaat, juist een grote morele fout is.

De beste definitie van ontwikkelingshulp is ‘internationale hulp van rijke aan arme landen, die acuut menselijk lijden moet stoppen en bijdraagt aan het menselijk welzijn, armoedebestrijding en ontwikkeling’. Met ontwikkeling doelt men op een positieve continue verandering, die in lijn is met de normen, waarden en mogelijkheden van de plaatselijke bevolking. Hoewel er veel gevallen bekend zijn waarbij ontwikkelingshulp inderdaad effectief is gebleken op één of een aantal van de punten uit de bovenstaande definitie, bestaan er ook sterke kritieken op de effectiviteit van ontwikkelingshulp. De effectiviteit van ontwikkelingshulp wordt meestal aangetoond met statistische modellen, terwijl de kritieken hierop vaak een meer descriptief of kwalitatief karakter hebben. Zo wordt bijvoorbeeld gesteld dat ontwikkelingshulp corruptie in de hand werkt of tot conflict leidt. Of het nou wel of niet effectief is, er bestaat toch een morele plicht om de armste mensen te helpen zouden kosmopolieten als Singer en Pogge zeggen. Ook hier bestaat echter geen universele overeenstemming over. Easterly stelt namelijk dat ontwikkelingshulp moreel onwenselijk is, omdat het nooit de armste mensen ter wereld zal helpen.

Methode

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit en de wenselijkheid van ontwikkelingshulp. Het betreft een casestudie die op kwalitatieve wijze benaderd wordt. De centrale vraag die in dit artikel beantwoord wordt is: In hoeverre draagt ontwikkelingshulp bij aan structurele ontwikkeling en is het überhaupt wenselijk? De casus waar dit voor onderzocht zal worden is Malawi in de periode van 2010 tot 2014. Het antwoord op het eerste deel van de onderzoeksvraag zal gevormd worden met behulp van elf variabelen. Zes van de elf variabelen zijn afgeleid uit de literatuur die een positief standpunt inneemt ten opzichte van de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Dit zijn de variabelen economische groei,

veiligheid van het spaar- en investeringsklimaat, aandacht voor de exportsector, stopzetting van de hulp, agendasetting en bijdrage aan menselijk welzijn. De andere vijf variabelen zijn

herleid uit de bestaande literatuur die kritisch is ten opzichte van de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Met behulp van de variabelen corruptie, sociale onrust, afhankelijkheid,

(18)

ontwikkelingshulp in Malawi niet effectief zou zijn voor de structurele ontwikkeling van het land.

De eerste variabele, economische groei, zal grotendeels onderzocht worden met behulp van primaire data afkomstig van de Wereldbank. Daarnaast zullen secundaire data van onderzoeksbureaus zoals African Economic Outlook en International Food Policy Research Institute gebruikt worden, die inzichten kunnen bieden in de relatie tussen ontwikkelingshulp en economische groei in Malawi. Aan de hand van deze eerste variabele zal onderzocht worden of ontwikkelingshulp in Malawi daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de economische groei van het land. Met behulp van de beschikbare data zal worden uitgelegd waarom dit wel of niet het geval is. Data over de economische groei in Malawi zullen gebaseerd zijn op het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking.

Voor de tweede variabele, veiligheid van het spaar- en investeringsklimaat, zal worden onderzocht of Malawi een veilig spaar- en investeringsklimaat heeft. Om deze variabele voor Malawi te onderzoeken zal gebruik worden gemaakt van primaire data van twee verschillende Malawische initiatieven die veel promotiewerk doen op dit gebied. Tevens zal er een secundaire bron worden aangewend, die wellicht objectiever is ten opzichte van het spaar- en investeringsklimaat in het land, namelijk een rapport van het Amerikaanse ministerie van economische zaken.

De derde variabele, aandacht voor de exportsector, zal voornamelijk worden onderzocht door te kijken naar de maatregelen die Malawi al dan niet neemt om haar exportsector te beschermen. De focus ligt op wel of geen devaluatie van haar munteenheid, de Kwacha. Om te onderzoeken of Malawi inderdaad dit soort maatregelen heeft genomen in de periode 2010-2014 wordt vooral gebruik gemaakt van secundaire data, in de vorm van Afrikaanse krantenartikelen. Daarnaast wordt gekeken of het land ook voldoet aan de voorwaarden van Sachs voor een succesvolle devaluatie. Hiervoor wordt een onderzoeksrapport van de Wereldbank gebruikt.

Stopzetting van de hulp, de vierde variabele, is lastiger te operationaliseren/

onderzoeken voor de gekozen periode omdat er nog geen sprake is van permanente stopzetting van de hulp aan Malawi. Er zal dus worden gekeken naar eventuele toekomstplannen omtrent dit idee. Hier wordt secundaire data afkomstig van Malawische media voor gebruikt en primaire data van het IMF.

Voor het onderzoeken van de vijfde variabele, agendasetting, maak ik gebruik van een onderzoek van een promovendus aan de Universiteit van Birmingham, op de afdeling Internationale Ontwikkeling. Het onderzoek stelt dat de politieke elite in een land de cruciale

(19)

factor zijn voor het implementeren van een ‘pro-poor policy’ en bekijkt in hoeverre er in Malawi sprake is van een beleid waarbij het belang van de allerarmsten continu in het achterhoofd wordt gehouden (Kalebe-Nyamongo, 2010: 1). Dit onderzoek sluit perfect aan bij de vijfde variabele van dit onderzoek, omdat het een antwoord kan geven op de vraag die aan deze variabele is gekoppeld, namelijk: Heeft ontwikkelingshulp bijgedragen aan gunstige agendasetting voor het allerarmste deel van de Malawische bevolking?

De zesde variabele, bijdrage aan menselijk welzijn, wordt afgebakend wegens de enorm brede betekenis die het concept welzijn kan hebben.6 Vaak worden gezondheid, gemoedstoestand en educatie als aspecten van menselijk welzijn gezien. Omdat het ODI als voorbeeld van een bijdrage aan menselijk welzijn als eerste ‘provision of health’ noemt, zal voor deze variabele gekeken worden in hoeverre ontwikkelingshulp in Malawi heeft bijgedragen aan het verbeteren van gezondheidssituaties. Hiervoor worden secundaire data van het National Audit Office, een artikel over gezondheidsfinanciering in Malawi en Malawi’s Poverty Reduction Strategy Paper aangewend.

Voor de zevende variabele, corruptie, wordt gekeken of ontwikkelingshulp corruptie in de hand heeft gewerkt. Eerder in deze scriptie is in de vierde voetnoot een definitie van corruptie gegeven, namelijk “A public official (A), acting for personal gain, violates the

norms of public office and harms the interests of the public (B) to benefit a third party (C) who rewards A for access to goods or services which C would not otherwise obtain” (Philp,

2006: 45). Omdat volgens deze definitie echter pas van corruptie wordt gesproken als er een derde partij aan te pas is gekomen, wordt er voor gekozen om voor deze variabele al van corruptie te spreken als een autoriteit overheidsgeld gebruikt voor persoonlijk gewin en daarmee de normen van de openbare orde en het algemeen belang schaadt. Door middel van secundaire data wordt onderzocht hoeveel corruptie er bestaat in Malawi en in hoeverre ontwikkelingshulp een stimulans is voor deze corruptie.

De achtste variabele onderzoekt of ontwikkelingshulp indirect tot conflict leidt. Volgens Bauer zorgen de grote geldstromen van ontwikkelingshulp er voor dat de regering steeds meer macht krijgt, wat tot politisering leidt. De bevolking raakt gefrustreerd over het feit dat haar levensonderhoud afhankelijk is van politieke en administratieve beslissingen en dit leidt tot conflict. Om te onderzoeken of dit in Malawi het geval is wordt een onderzoek gebruikt van het National Democratic Institute (NDI), dat gebaseerd is op focusgroepen onder

6

In het Nederlands woordenboek wordt welzijn als volgt omschreven: 1. welvaart, voorspoed. 2. welstand, gezondheid, zorg betreffende bejaardenwerk, jeugd- en jongerenwerk, sport en recreatie, maatschappelijke dienstverlening, wijkopbouw (Koenen en Drewes, 1992: 1288).

(20)

de Malawische bevolking. De tweede wijze waarop ontwikkelingshulp tot conflict kan leiden is door groeperingen die uit zijn op financieel gewin een staatscoupe plegen. Of hier in Malawi sprake van is geweest wordt bepaald op basis van secundaire data, namelijk krantenartikelen.

Voor de negende variabele, afhankelijkheid, wordt eerst gekeken of er in Malawi sprake is van de verdwijning van sociaal kapitaal zoals Moyo (2009a: 58) veronderstelt. Hiervoor wordt een artikel van Sane Zuka uit 2013 gebruikt waarin onderzoek is gedaan naar sociaal kapitaal in twee verschillende regio’s in het land, Njala en Domasi. Vervolgens wordt kort de afhankelijkheidsrelatie van Malawi met haar donorlanden in kaart gebracht met behulp van een artikel van Daniel Wroe en de website van het Duitse ministerie voor Economische samenwerking en Ontwikkeling.

De tiende variabele, incompetentie van beleidsmakers, onderzoekt of ontwikkelingshulp in Malawi leidt tot luie of incompetente nationale beleidsmakers. Er wordt gebruik gemaakt van secundaire data, in de vorm van een onderzoek van de Canadian

Council for International Co-operation (CCIC). Omdat Moyo (2009a: 66) als voorbeeld van

luie/incompetente beleidsmakers het ontbreken van een welwerkend belastingsysteem geeft, wordt gekeken of er in Malawi sprake is van een zwak belastingsysteem en wordt beargumenteerd of dit inderdaad het gevolg is van ontwikkelingshulp.

Om te onderzoeken of ontwikkelingshulp in Malawi voor economische problemen heeft gezorgd wordt een uitzondering gemaakt wat betreft de onderzoeksperiode. De reden hiervoor is dat er weinig data beschikbaar is over dit soort problemen tussen 2010-2014. Daarnaast spelen dit soort economische trends meestal over een langere tijd en dus zal verder terug in de geschiedenis worden gekeken. De vier economische problemen die worden behandeld zijn een afname van het spaarsaldo en investeringsniveau, inflatie, vernietiging van de exportsector en problemen met het absorberen van de hulp. Deze laatste variabele wordt onderzocht met behulp van een rapport van het Overseas Development Institute (ODI), over de fiscale effecten van ontwikkelingshulp in Malawi. Ondersteunend wordt secundaire data gebruikt in de vorm van krantenartikelen en primaire data uit een rapport van de African Development Bank Group (ADBG).

Het tweede deel van de analyse heeft betrekking op het morele vraagstuk omtrent ontwikkelingshulp. In dit deel van de analyse wordt antwoord gegeven op de vraag: Is het bieden van ontwikkelingshulp aan Malawi een morele plicht voor donorlanden? Er zal op beargumenteerde wijze worden betoogd welke van de vier visies die Opeskin heeft

(21)

onderscheiden het best past bij de casus Malawi. De vier morele posities en de daarbij behorende variabelen of criteria die aan bod zullen komen zijn deze:

Ontwikkelingshulp is een liefdadigheidsactie:

- Is het theoretisch mogelijk dat een donorland veel moet opofferen voor het geven van ontwikkelingshulp?

Dit wordt namelijk vereist door het begrip ‘supererogatory’, dat stelt dat er geen sprake is van een plicht vanwege deze eventuele opofferingen en ten grondslag ligt aan deze eerste benadering. Deze visie wordt uitgewerkt met als voorbeeld Engeland, de relatief grootste donor en ex-kolonisator van Malawi.

Ontwikkelingshulp is een morele plicht vanwege het idee van humaniteit:

- Is er sprake van menselijk lijden in Malawi dat verzacht kan worden zonder iets van even grote morele waarde op te offeren?

Voor deze benadering wordt gebruik gemaakt van Singer’s idee dat menselijk lijden verzacht of voorkomen moet worden wanneer dit mogelijk is zonder iets van even grote morele waarde op te offeren. Om te kijken of deze morele visie stand houdt voor de casus Malawi moet eerst worden antwoord gegeven op twee vragen: Is er sprake van menselijk lijden in Malawi? En kan dit lijden worden voorkomen door ontwikkelingshulp?

Ontwikkelingshulp is een morele plicht, vanwege het idee van rechtvaardigheid:

-Bestaat er een negatieve verantwoordelijkheid om ontwikkelingshulp te bieden aan Malawi, vanwege het falen van internationale instituties, oneerlijke exploitatie van natuurlijke bronnen en een onrechtvaardige geschiedenis?

Pogge’s visie dat ontwikkelingshulp een morele plicht is, vanwege een rechtvaardigheidsprincipe, zal op rationele wijze worden ontkracht.

(22)

Ontwikkelingshulp is moreel slecht:

- Heeft ontwikkelingshulp in Malawi tot zoveel slechts geleid dat het eigenlijk een moreel kwaad is?

Eerst zal een voorbeeld worden gegeven van wat Easterly precies bedoelt met zijn kritiek op het paternalistische zelfvertrouwen van het Westen. Vervolgens zal worden betoogd waarom, ondanks veel waarheden in Easterly’s visie, er geen sprake is van een moreel kwaad. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de deontologie van Kant.7

Analyse

Nu het theoretisch kader is geschetst en de methodologie behandeld is, zijn we aangekomen bij het empirische gedeelte van deze scriptie. De analyse wordt opgedeeld in twee delen. In het eerste deel zal een antwoord worden gegeven op de vraag: Is ontwikkelingshulp in Malawi effectief voor structurele ontwikkeling? Elke variabele die iets zegt over waarom dit in het algemeen wel of niet zo zou zijn wordt onderzocht voor de casus Malawi, zodat op structurele wijze kan worden nagegaan of ontwikkelingshulp in Malawi voornamelijk wel of niet effectief is voor structurele ontwikkeling. Te beginnen met alle variabelen die het positieve effect van ontwikkelingshulp verklaren, gevolgd door de variabelen die aantonen dat ontwikkelingshulp niet effectief zou zijn voor structurele ontwikkeling. Uiteindelijk zal een afgewogen antwoord op het eerste deel van de hoofdvraag worden gegeven. Het tweede deel van de analyse bestaat uit een moreel filosofisch betoog, waarin een standpunt wordt ingenomen omtrent de vraag: Is ontwikkelingshulp in Malawi een morele plicht? Voorafgaand echter aan de analyse zal kort de politieke situatie van het land geschetst worden en zal een specifieke gebeurtenis in kaart worden gebracht die relevant is voor de periode die onderzocht wordt.

7Deontologische theorieën focussen op wat moreel vereist, verboden en toegestaan is (Website Stanford

(23)

Politieke situatie Malawi: het “Cashgate” schandaal en de donorlanden.

Malawi is in 1964 onafhankelijk geworden van Engeland, maar werd pas een ‘democratie’ in 1993. Democratie staat hier opzettelijk tussen aanhalingstekens, omdat men kan aanvechten of een land met zoveel corruptie wel een democratie genoemd kan worden, ook al heeft het land een meerpartijensysteem en verkiezingen. De situatie in het land is relatief rustig, hoewel een aantal politieke schandalen wel hebben gezorgd voor enig tumult en geweld in 2011 en 2012 (ICEIDA, 2012: 13). De huidige president van Malawi is Joyce Mtila Banda, leider van de People’s Party (PP), die ze in 2011 zelf oprichtte. In 2012 werd ze verkozen tot de eerste vrouwelijke president van Malawi (Website the Worldbank: Malawi Overview). Er wordt vaak gesuggereerd dat Banda door middel van fraude aan de macht is gekomen. Dit idee is alleen maar toegenomen toen er in September 2012 een enorm corruptieschandaal uitlekte. Dit schandaal, beter bekend als “Cashgate”, is het grootste financiële schandaal in de geschiedenis van Malawi. Schattingen hebben geleid tot een bedrag van ongeveer 250 miljoen dollar dat door Malawische autoriteiten weggesluisd zou zijn. Het geld was afkomstig uit een digitaal financieel opslagsysteem, waarbij autoriteiten keer op keer misbruik maakten van de mogelijkheid om dit systeem voor eigen gewin uit te buiten. Het gaat dus om overheidsgeld dat is verdwenen en nog pijnlijker wordt het wanneer men realiseert dat 40% van het overheidsbudget van Malawi bestaat uit financiële hulp van donoren. Het schandaal heeft grote invloed gehad op de relaties met haar donorlanden (BBC, 2014). Maar, wat zijn precies Malawi’s donorlanden en -organisaties? In onderstaand schema vindt men de belangrijkste donoren van Malawi en de bedragen die zij in 2010 aan Malawi schonken. Data worden alleen weergegeven voor het begin van de onderzoeksperiode (2010), omdat de hulp in dit jaar voor het laatst gemonitord is. Overigens is er verder weinig informatie beschikbaar over de overheidsbegroting van Malawi. Op de website van het ministerie van financiën van Malawi staat een hele lijst rapporten met titels als “2013-2014 Budget Statement” en “Budget

Performance Quarterly Report Q2 2013-14”. Echter, wanneer men probeert deze bestanden

te openen en/of te downloaden verschijnt er een wit document.8

8De pagina op de website van het Malawische Ministerie van Financiën, waar een lijst met lege bestanden

te vinden is: http://www.finance.gov.mw/index.php?option=com_docman&Itemid=107 (Website Ministry of Finance, The Malawi Government).

(24)

Land Betaald bedrag op landelijk niveau (US Dollar) Duitsland 33.268.233 Ierland 9.301.050 Japan 39.786.244 Noorwegen 50.128.000 Groot-Brittannië 133.000.000 Verenigde Staten 140.500.000

African Development Bank 41.210.000

EU Instituties 203.962.244 GAVI Alliance 6.261.562 Global Fund 49.818.255 IFAD 5.853.275 Verenigde Naties 97.744.610 Wereldbank 130.830.403

Totaal van alle donoren 941.663.876

Figuur 1. Overzicht van bedragen van de belangrijkste donoren van Malawi in 2010 (OECD Survey on Monitoring the Paris Declaration, 2010).

Analyse deel I: Is ontwikkelingshulp in Malawi effectief geweest voor structurele ontwikkeling in de periode 2010-2014?

In deze analyse zullen elf variabelen worden onderzocht voor de casus Malawi. De eerste variabele is economische groei. Klopt het dat ontwikkelingshulp heeft bijgedragen aan economische groei in het land, zoals het ODI beweert? Zoals in het theoretisch kader en de methodologie al is aangegeven wordt de economische groei gemeten aan de hand van het Bruto Nationaal Product (BNP) per hoofd van de bevolking. Metingen van het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking wijzen uit dat de economische groei in Malawi van 310 US dollar in 2010 steeg naar 340 US dollar in 2011. Op een korte afname van het BNP in 2009 na, is deze stijging al decennia lang de trend. In 2012 zien we echter een daling van het BNP per hoofd van de bevolking naar 320 US dollar per jaar (The World Bank Data). Deze afname in de groei was te danken aan een inkrimping van de landbouw- en productiesector, alsmede een tekort aan deviezen in het land (Website AEO). Dit zogenaamde

(25)

deviezentekort had het land te danken aan onder andere een stijgende importrekening, een afname in de exportprijzen van tabak, weinig vertrouwen van internationale investeerders en de opschorting van (een groot deel van) de financiële hulp (IFPRI, 2013: 20). Dit was een direct gevolg van het eerder omschreven Cashgate schandaal (The Guardian, 2014). Ongeacht of ontwikkelingshulp eerder direct bijdroeg aan de economische groei in het land, kan wel met zekerheid worden gezegd dat stopzetting van de financiële hulp als onderdeel van de ontwikkelingshulp direct heeft bijgedragen aan een afname van de economische groei. Dit impliceert dat ontwikkelingshulp hoogstwaarschijnlijk bijdraagt aan de economische groei van Malawi, maar omdat stopzetting van de hulp na het Cashgate schandaal op zo’n korte termijn al invloed heeft gehad op de economische groei, was het eerdere positieve effect van de hulp niet dusdanig duurzaam om deze financiële opschorting volledig op te vangen. Daarvoor is het land nog te afhankelijk van haar donorlanden, maar deze variabele komt later in de scriptie aan bod. In die zin is de relatie tussen ontwikkelingshulp en economische groei zoals die door het ODI is vastgesteld wellicht te simplistisch, omdat de duurzaamheid van deze groei en de zelfstandigheid van het betreffende land niet in overweging worden genomen.

De veiligheid van het spaar- en investeringsklimaat is de tweede variabele die wordt geoperationaliseerd om te onderzoeken of ontwikkelingshulp in Malawi effectief is (in dit geval: kan zijn) voor structurele ontwikkeling. Een veilig spaar- en investeringsklimaat is volgens Collier en Dollar de belangrijkste voorwaarde voor effectieve ontwikkelingshulp. Anders gezegd, wordt er door de Malawische regering wel een veilig spaar- en investeringsklimaat gecreëerd in het land, zodat ontwikkelingshulp effectief geïmplementeerd kan worden? Uit een rapport van het Amerikaanse ministerie van economische zaken uit 2013 blijkt dat er in Malawi sprake is van openheid ten opzichte van zowel binnenlandse als buitenlandse investeerders. Naast deze openheid probeert de Malawische regering ook enorm om buitenlandse investeringen te promoten (Website US Department of State). Het land heeft zelfs haar eigen Malawi Investment Promotion Agency (MIPA) (SACD: 2). De MIPA heeft als taak om onder andere de volgende functies te vervullen: gastvrije services bieden aan investeerders, informatie over het investeringsklimaat publiceren (waarin een goed imago naar voren komt) en het aanmoedigen van al bestaande investeerders om hun investeringen uit te breiden (Ibidem). Er is echter ook een aantal factoren dat er voor zorgt dat buitenlandse investeerders er nog steeds weinig voor voelen om te investeren in het land. Deze factoren zijn bijvoorbeeld hoge transportkosten, onbetrouwbare elektriciteit- en watervoorzieningen, hinderlijke bureaucratische regels, slechte toegang tot deviezen en weinig bekwame arbeid

(26)

(Website US Department of State). Daarnaast is/was het overgrote deel van de Malawische bevolking het zelf ook niet gewend om haar inkomen op een spaarrekening te zetten of te investeren. In 2006/2007 werd dan ook de Community Savings and Investment Promotion Union (COMSIP) opgericht. COMSIP wil spaar- en investeringsmogelijkheden faciliteren in verschillende gemeenschappen in het land, zodat kleine bedrijven opgestart kunnen worden en een kans van slagen hebben. Aan de hand van verschillende doelstellingen, waaronder “het creëren van een spaar- en investeringscultuur in plattelandsgemeenschappen” en “het oprichten van sterke institutionele structuren om hierin te voorzien”, probeert COMSIP dit te realiseren (COMSIP, 2012: 3). Al met al kan nog niet worden geconstateerd dat er in Malawi sprake is van een volledig veilig spaar- en investeringsklimaat, maar wel wordt er door de regering en verschillende initiatieven van alles aan gedaan om dit te blijven verbeteren.

De derde variabele die onderzocht wordt is aandacht voor de exportsector. Meer specifiek wordt gekeken of Malawi probeert een exportgerichte markteconomie te bevorderen. Wordt de Malawische munteenheid Kwacha gedevalueerd wanneer dit nodig is om de exportsector te beschermen? Allereerst zullen de exportcijfers van Malawi voor de periode 2010-2014 in onderstaande grafiek in kaart worden gebracht. De waarde van de export is weergegeven in Malawische Kwacha (MWK). In figuur 3 is vervolgens te zien hoe de exportsector van Malawi onderverdeeld is in verschillende soorten export.

(27)

Soort export % van totale export

Tabak & gefabriceerde tabaksvervangers 50.86

Uranium 13.21

Koffie, thee & kruiden 9.33

Suiker & suikergoed 5.61

Overig 20.99

Figuur 3. Overzicht van de aandelen van verschillende soorten export in de totale exportsector van Malawi (KPMG, 2013: 3).

Het IMF herkende Sachs’ probleem van een sterke munteenheid in Malawi. De sterke Kwacha zorgde voor te dure export. Ondanks dat veel economen stelden dat dit de Malawische economie enorm zou schaden, weigerde de toenmalige president Bingu wa Mutharika (2010-2011) de Kwacha (verder) te devalueren. Volgens de ex-Wereldbankeconoom zou devaluatie namelijk helemaal niet bevorderend zijn voor de Malawische economie (Nyasa Times, 2011). Toen Joyce Banda in 2012 de nieuwe president van Malawi werd, was het devalueren van de Kwacha met 49% in mei één van de eerste dingen die haar regering deed (Website AEO). Zoals in figuur 2 te zien is, heeft de export van Malawi vanaf mei 2012 een enorme groeispurt gemaakt met een piek in september 2012. Daarna is de export weer gedaald, maar het heeft sinds de devaluatie niet meer zo’n dieptepunt bereikt als voor de devaluatie.

Ondanks dat de devaluatie de officiële beslissing was van Joyce Banda, is er wel druk gezet door het IMF. De beslissing kwam namelijk voort uit de wens om te voldoen aan de voorwaarden die het IMF hanteert, zodat de organisatie een “process of engaging” zou starten met het land (Malawi Voice, 2012). Overigens wordt er naast de devaluatie volgens Monitoring African Food and Agricultural Policies (MAFAP), die tevens het effect van de devaluering van de Kwacha monitort, verder weinig aan de bescherming van de eigen exportsector in Malawi gedaan (MAFAP, 2013: 1). De devaluatie heeft voor Malawi echter niet alleen de gewenste gevolgen gehad. De prijzen van primaire goederen stegen enorm, waardoor levensstandaarden daalden en meerdere protesten werden georganiseerd (ThinkAfricaPress, 2013). Precies zoals voorgaand president Mutharika voorspeld had. Ondanks dat de devaluatie van de Kwacha noodzakelijk was en inderdaad positieve gevolgen zal hebben voor de economie van Malawi op de lange termijn (KPMG, 2013: 1) zijn Sachs, het IMF en Joyce Banda voorbij gegaan aan de directe negatieve gevolgen die dit heeft gehad

(28)

voor de Malawische bevolking. Om ontwikkelingshulp dus alleen te sturen naar landen die hun economie en exportsector op deze manier beschermen, zoals Sachs voorstelt, is eigenlijk een paradox. Een land ontvangt ontwikkelingshulp op voorwaarde dat zij haar munt devalueert. Die devaluatie zorgt voor een betere concurrentiepositie, maar voor meer binnenlandse armoede, die weer verholpen zou moeten worden met de ontwikkelingshulp die een land als ‘beloning’ voor de devaluatie heeft ontvangen. En inderdaad heeft deze maatregel van Joyce Banda er voor gezorgd dat diverse donorlanden en organisaties de opschorting van de ontwikkelingshulp aan Malawi terugdraaiden (IRIN, 2012).

Bovendien stelt Sachs dat devaluatie alleen werkt wanneer de overheid zo min mogelijk geld uitgeeft, het liefst minder dan 20% van het Bruto Binnenlands Product (BBP), en de focus legt op infrastructuur en elektriciteitsvoorzieningen (Sachs, 1996: 20). De overheidsuitgaven van Malawi staan echter gelijk aan 35% van het BBP (Website Heritage Foundation), een stuk hoger dan Sachs’ voorwaarde dus stelt. Ligt de nadruk daarbij dan in ieder geval op het verbeteren van de infrastructuur en publieke voorzieningen zoals water en elektriciteit? Uit een onderzoeksrapport van de Wereldbank uit 2011 is gebleken dat als Malawi haar infrastructuurachterstand in wil halen, dit de regering 600 miljoen dollar per jaar zou kosten. In de loop van de jaren 2000 was het daadwerkelijke bedrag dat aan infrastructuur en publieke services werd uitgegeven ongeveer 200 miljoen dollar, waarvan de helft direct naar de transportsector ging. Er van uitgaande dat het BBP van Malawi in 2011 ongeveer 5,6 biljoen dollar was (Databank van de Wereldbank), waren de uitgaven aan infrastructuur dus ongeveer gelijk aan 3,5% van het BBP.9 Hier zijn de uitgaven aan de elektriciteitssector en dergelijke publieke voorzieningen bij inbegrepen. Vanwege het grote aantal inefficiënties verspreid over het hele land, werd deze 200 miljoen dollar elk jaar echter bijna geheel verspild (The World Bank, 2011). Er kan dus wel gesteld worden dat de focus van de Malawische overheid niet echt ligt bij infrastructuur en elektriciteitsvoorzieningen, omdat dit maar 3,5% van het BBP betreft, terwijl de totale uitgaven van de Malawische overheid gelijk zijn aan 35% van het BBP. Al met al kunnen we dus stellen dat Malawi in het algemeen niet voldoet aan de voorwaarden die Sachs stelt aan een succesvolle devaluatie.

Als vierde variabele komt stopzetting van de hulp aan bod. Wordt ontwikkelingshulp aan Malawi ook weer tijdig stopgezet, op het moment dat zij haar grootste schulden heeft afgelost en de belangrijkste investeringen zijn gedaan, zodat het land niet afhankelijk wordt gehouden van haar donorlanden? Het is lastig om deze variabele te analyseren voor de

(29)

gekozen periode, omdat Malawi nog niet toe is aan deze zelfstandigheid. Daarom zal vooral worden gekeken naar de toekomstplannen omtrent deze variabele. Vooralsnog is het onduidelijk of ontwikkelingshulp aan Malawi in de nabije toekomst stopgezet zal worden. Volgens een recent artikel op de website van BNL Times10 moet het land echter wel rekening houden met deze optie. De traditionele donoren van het land hebben aangegeven dat er inderdaad een mogelijkheid is dat alle financiële hulp aan het land permanent wordt stopgezet, omdat zij ontevreden en wantrouwend zijn over de financiële managementsystemen van het land (na de uitbuiting van één zo’n systeem bij het Cashgate schandaal) (BNL Times, 2014). Malawi’s donorlanden erkennen het idee van Sachs, dat ontwikkelingshulp niet bedoeld is om een land volledig uit haar economische crisis te halen, maar om een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding en economische stabiliteit. Dezelfde donoren hebben hun hulp aan een groot aantal andere landen ook al stopgezet (Ibidem). Het is dus nog niet zeker of ontwikkelingshulp aan Malawi op de korte termijn stopgezet zal worden. Daarnaast is de directe aanleiding hiervoor, geen vertrouwen in de financiële managementsystemen van het land, geen geschikte reden om deze variabele mee te ondersteunen. Wel kan geconstateerd worden dat de donorlanden op dezelfde manier nadenken over de beweegredenen achter eventuele stopzetting van de hulp als Sachs dat doet. Hopelijk zal eventuele stopzetting van de hulp in de toekomst dan ook daadwerkelijk op deze beweegredenen gebaseerd zijn.

De vijfde variabele is agendasetting. In hoeverre draagt ontwikkelingshulp daadwerkelijk bij aan een gunstige agendasetting voor de armste mensen van Malawi, zoals het ODI beweert? Een zeer belangrijk aspect dat door het ODI over het hoofd wordt gezien, of in ieder geval niet wordt genoemd, is de cruciale rol van de elite zoals Kalebe-Nyamongo in haar promovendionderzoek aankaart. Ook al kan ontwikkelingshulp de allerarmsten inderdaad op de agenda zetten, écht gunstig of effectief wordt deze agendasetting pas als de elite bereid is om een effectieve ‘pro-poor policy’ te gaan voeren (Kalebe-Nyamongo, 2010: 3). Volgens haar onderzoek, waarbij zij veldonderzoek verrichtte in Malawi, is de politieke elite in Malawi zich volledig bewust van de realiteit en de ernst van de armoede in het land. Het wordt door haar gezien als hét probleem van hun land en zij is continu bezig met het bedenken van effectieve ‘pro-poor policies’. Sommige ideeën komen ook overeen met de voorstellen van verschillende donorlanden (Idem: 4). Daarmee kan dus gesteld worden dat ontwikkelingshulp aan Malawi in bepaalde opzichten waarschijnlijk heeft bijgedragen aan

10

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zeker voor afvalstoffen uit de zeevaart is een vorm van ketenaansprakelijkheid geen haalbaar perspectief, daar de ontdoener zich op het moment van verwerking meestal in andere

Consumenten worden gewaarschuwd voor de handelspraktijken van het Spaanse bedrijf eDreams die op haar website http://nl.edreams.com/ aan Nederlandse consumenten vliegtickets

• Verstoorde balans afbraak/opbouw extra cellulaire matrix door MMP’s.. •

Daarom informeerde de gemeente het zorgkantoor over het vermoeden van fraude en het gebrek aan deskundige zorg binnen deze casus. Na de doorstart is de gemeente in gesprek gegaan

Nu blijkt Van Vliet – met de DigiD-gegevens van moeder Anna – ook zorg te hebben aangevraagd (die niet van toepassing is) voor de andere dochter, Chris.. De zaak kwam aan het

Wanneer een leerling bepaalde leer- of gedragsproblemen heeft maar wel terecht komt in het regulier voorgezet onderwijs, zie ik het als mijn taak deze leerling zo

Wanneer omgevingsvergunning wordt verleend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna:

- knie minder pijnlijk gespannen, wel nog dik - flexie beperkt tot 100 graden. - extensie