• No results found

Casus A (vraag 1) Casus A (vraag 2) Omgevingsrecht casus met vragen (jurisprudentie)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Casus A (vraag 1) Casus A (vraag 2) Omgevingsrecht casus met vragen (jurisprudentie)"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Omgevingsrecht week 6b

- casus met vragen (jurisprudentie)

Prof. mr. K.J. (Kars) de Graaf k.j.de.graaf@rug.nl

2

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus A (vraag 1)

1. Bouwvergunning  2.1 lid 1 (a) Wabo

2. Vrijstelling bestemmingsplan  2.1 lid 1 (c) Wabo 3. Aanlegvergunning  2.1 lid 1 (b) Wabo

3

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus A (vraag 2)

Los aanvragen toestemmingen?

› Mogelijkheid van deelvergunning

› Maar aanvraag moet zien op alle

onlosmakelijk samenhangende activiteiten (2.7 Wabo)

= ‘een en dezelfde feitelijke handeling’

‘onverminderd art. 2.10 lid 2 en 2.11 lid 2 Wabo’

Uitzondering ‘activiteit afwijken van planologisch regime’ (art. 2.1 lid 1 (c) Wabo)

(2)

Casus A (vraag 3)

 zie rechtsoverweging 2.2.2

“Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet, voor zover van belang, wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Het begrip bouwwerk is in die wet niet nader gedefinieerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr. 200509405/1) dient voor de uitleg van het begrip bouwwerk het spraakgebruik richtinggevend te zijn. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de in de modelbouwverordening 1992 gegeven definitie van bouwwerk.

Deze definitie luidt: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.”

5

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus A (vraag 4)

 zie rechtsoverweging 2.2.1

‘Nu het college het rechtsoordeel dat voor het buitendijkse gedeelte geen bouwvergunning is vereist heeft gegeven naar aanleiding van de ingediende bouwaanvraag, maakt dit

rechtsoordeel deel uit van het besluit op die aanvraag en is als zodanig een

publiekrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht’

6

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus A (vraag 5)

 zie rechtsoverweging 2.2.3

Geen bouwwerk

Tussen binnen & buitendijkse deel koelwateruitlaat geen constructieve samenhang

Feitelijke koelwateruitlaat niet constructief verbonden met buitendijkse deel

(3)

Casus A (vraag 6)

› Art. 2.10 lid 1 Wabo

‘Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de

omgevingsvergunning geweigerd indien:’

› Limitatief-imperatief stelsel (geen strijd, dan verlenen)

 Eis nieuwe bebouwing zoveel mogelijk inpassen in skyline onderdeel daarvan?

8

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus B (vraag 1)

› Tijdelijke omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan voor 1 jaar voor losvoorziening tbv bouwrijp maken polder.

Nabijgelegen onderneming vreest hinder (trilling, verkeer, verstuiving zand).

Artikel 5 lid 6 Bijlage II Besluit omgevingsrecht

‘Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage’.

› Rechtsvraag  staat art. 5 lid 6 bijlage II Bor in de weg aan verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning met kruimelafwijking?

9

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus B (vraag 2)

› Art. 2.1, eerste lid, onder c, Wabo

‘Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: c.

het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met…’

› Art. 2.12 lid 1 onder a (onder 2) Wabo

‘slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: 2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

› Art. 2.7 Bor

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

 art. 4 onderdeel 9 Bijlage II Bor

(4)

Casus B (vraag 3)

 zie rechtsoverweging 3.3

‘de aangevraagde activiteit een activiteit is die is opgenomen in D 2.1 van het Besluit

milieueffectrapportage, zodat de

uitzonderingsbepaling in artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor aan toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in de weg staat’

11

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus B (vraag 4)

 D 2.1 bijlage Besluit m.e.r

Kolom 1 [activiteit] De aanleg, wijziging of uitbreiding van overladingsstations of faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen.

Kolom 2 [gevallen] In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 25 hectare of meer

› Vz. Rb.Noord-Nederland: kolom 1 + kolom 2

› ABRvS: kolom 1

12

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus B (vraag 5-7)

Vraag 5

› 8:69a Awb  strekt geschonden norm (art. 5 lid 6 bijlage II Bor) tot bescherming van belangen appellant?

› Rb  Nee (milieubelangen norm versus bedrijfseconomische belangen appellant)

› ABRvS  Ja, (goede ruimtelijke ordening, omvat ook goed woon, werk en ondernemersklimaat)

Vraag 6 Bouwpraktijk blij met de uitspraak?

Vraag 7  art. 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo

(5)

Casus C (vraag 1)

Artikel 2.1 lid 1 Wabo

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

e.

1°. het oprichten,

2°. het veranderen of veranderen van de werking of 3°. het in werking hebben

van een inrichting of mijnbouwwerk,

14

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus C (vraag 2)

Artikel 2.6 lid 1 Wabo

‘Voor zover de aanvraag om een

omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting (…) en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering.

15

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus C (vraag 3)

› Art. 2.14 lid 5 Wabo

In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden

› Art. 3.10 lid 3 Wabo

1. die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan,

2. waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport

3. die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.

(6)

Casus 3 (vraag 4)

 Zie rechtsoverweging 3

Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de hoeveelheid achtergebleven lijmstoffen als gevolg van het accepteren van C6- stoffen niet zal toenemen en dat het shredderen van lijmresten geen negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Het betoog van [appellante] biedt geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de hiervoor genoemde standpunten van het college onjuist zijn.

17

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus D (vraag 1)

College B&W is het niet eens met door GS afgegeven omgevingsvergunning milieu voor het nemen van proeven met verwerken

astbesthoudend staalschroot in staalsmelterij

18

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus D (vraag 2)

› Milieueffectrapportage  H7 Wm + Besluit mer

 Zie Bijlage Besluit mer

Onderdeel C = m.e.r plichtige besluiten

Onderdeel D = m.e.r. beoordeling

Vormvrije m.e.r-beoordeling (par. 7.6 Wm nvt)

› aangevraagde proeven met asbest vallen niet onder Besluit m.e.r. Bijlage C of D

(rechtsoverweging 4.2 + 5.1)

› Uit vormvrije m.e.r. beoordeling volgt dat MER niet noodzakelijk is (rechtsoverweging 6.2)

(7)

Casus D (vraag 3)

 Rechtsoverweging 7.1

vergunningvoorschrift 5.2.4 voorgeschreven dat alvorens een dergelijke proef mag worden uitgevoerd, eerst de resultaten van een vergelijkbare laboratoriumproef, zoals bij de aanvraag ingediend, aan het bevoegd gezag moeten worden overgelegd en het bevoegd gezag toestemming moet geven voor de proeven. In het voorschrift is voorts bepaald dat alleen toestemming wordt gegeven indien de resultaten van de laboratoriumproef aantonen dat geen emissie van asbestvezels heeft plaatsgevonden.

 Rechtsoverweging 7.2

Gelet op de toelichting van gedeputeerde staten acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat op verspreiding van asbestvezels naar de omgeving doordat medewerkers asbest op hun kleding en schoeisel meedragen naar buiten.

20

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus D (vraag 4)

› BBT  Art. 2.14 lid 1 onder c sub 1 Wabo

› Definitie  art. 1.1 lid 1 Wabo

› Bepalen BBT?

Rekening houden met BBT-conclusies, art.

5.4 Bor + 9.2 Mor

Geen BBT-conclusies? Art. 5.4 lid 2 en 3 Bor

21

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus D (vraag 5)

BBT-conclusies IJzer- en staalproductie

›BBT-conclusies (publicatiedatum 8 maart 2012)

›BREF IJzer en staalproductie 2012 (pdf, 9.3 MB)

(8)

Casus E (vraag 1)

 Zie rechtsoverweging 3

Het college is van mening dat de in- en uitrit voor het toegangshek vanuit juridisch, feitelijk en historisch oogpunt deel uitmaakt van de inrichting en de geluidbelasting vanwege het verkeer op de in- en uitrit daarom moet worden beschouwd en beoordeeld als directe geluidhinder.

Het college heeft om die reden, in afwijking van de aanvraag, een andere begrenzing van de inrichting vergund dan aangevraagd

23

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus E (vraag 2)

 Zie rechtsoverweging 5 Het is echter aan degene die een

milieuvergunning vraagt om te bepalen voor welke inrichting hij vergunning wenst te hebben.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr.

200800956) heeft een bestuursorgaan hierbij geen beoordelingsvrijheid. Het bevoegd gezag is gehouden te beoordelen of voor de inrichting waarvoor vergunning is gevraagd, vergunning kan worden verleend

24

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus F (vraag 1)

De omgevingsvergunning voor het veranderen van een rundveehouderij is geweigerd in 2011

 Sinds 1 januari 2013 geldt geen

vergunningplicht meer…dus in 2011 nog wel

(9)

Casus F (vraag 2)

 Zie rechtsoverweging 4

Aangezien voor de aangevraagde activiteit geen vergunning meer is vereist en [appellant] niet heeft gesteld dat hij als gevolg van de weigering van de vergunning schade heeft geleden, heeft hij geen belang meer bij de beoordeling van het oordeel van de rechtbank dat het college de vergunning terecht heeft geweigerd. Derhalve is zijn belang bij een inhoudelijke uitspraak op zijn hoger beroep vervallen.

26

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus F (vraag 3)

Zie rechtsoverweging 4

Thans wordt deze activiteit geheel gereguleerd door het Activiteitenbesluit milieubeheer

27

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus G (vraag 1)

 Zie rechtsoverweging 2.3.1

Ingevolge artikel 4.110 van het Activiteitenbesluit worden bij het bereiden van voedingsmiddelen ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder bij ministeriële regeling te bepalen maatregelen toegepast.

 art. 407 lid 1 Regeling algemene regels voor inrichtingen

(10)

Casus G (vraag 2)

Artikel 2.7a lid 1 Activiteitenbesluit

Indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.

Maatwerk

Art. 2.7a lid 4 Activiteitenbesluit

Maatwerk = 1.2 Activiteitenbesluit

29

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus G (vraag 3)

 Zie r.o. 2.4.1

Ingevolge (…) blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus (…) buiten beschouwing het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein

met 'onoverdekt terrein' bedoeld ‘een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, dus een buitenterrein zoals een tuin of een terras’.

In dit geval bevindt terras zich op balkon aan de achterzijde = geen onbebouwd deel van de inrichting

30

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus H (vraag 1)

Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt.

Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.

 Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

(11)

Casus H (vraag 2)

 Zie rechtsoverweging 3.1 RVS:2014:388

Wanneer omgevingsvergunning wordt verleend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden.

 Zie rechtsoverweging 18.3 RVS:2016:737

[appellant sub 1] woont op ongeveer 5 km van de inrichting.

[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van de verleende vergunning hinder van enige betekenis ondervindt. De omstandigheid dat lage tonen mogelijk hoorbaar zijn is daarvoor onvoldoende.

32

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus H (vraag 3)

 Zie rechtsoverweging 3.2

Indien bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde, is deze norm niet bepalend voor de vraag of de betrokkene

belanghebbende is bij het besluit. Indien het besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep.

33

| faculteit rechtsgeleerdheid vakgroep staatsrecht,

bestuursrecht & bestuurskunde

Casus H (vraag 4)

 Zie rechtsoverweging 3.2

Er zijn ter plaatse van de woningen van betrokkenen dus feitelijke milieugevolgen als gevolg van het mestbassin. Dit betekent dat [appellant] en anderen belanghebbende zijn bij het besluit, tenzij geoordeeld moet worden dat ‘gevolgen van enige betekenis’ voor hen ontbreken. Met betrekking tot deze laatste vraag is van belang dat de geurhinder zich met name voordoet als het mestbassin net gevuld is en de wind in de richting van de betreffende woningen staat, dat de geurhinder niet continue maar wel regelmatig plaatsvindt en dat geur van mest doorgaans als penetrant wordt ervaren.

Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat voor de betreffende omwonenden van het mestbassin gevolgen van enige betekenis ontbreken.

(12)

Bedankt voor uw aandacht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vereist voor deze activiteiten een omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning voor de activiteit “het gebruiken

Wanneer een leerling bepaalde leer- of gedragsproblemen heeft maar wel terecht komt in het regulier voorgezet onderwijs, zie ik het als mijn taak deze leerling zo

eerste lid van de Wabo, moet en overeenkomstig artikel 2.31 tweede lid van de Wabo, kan het bevoegd gezag voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden wijzigen.

Het besluit, de aanvraag en bijbehorende stukken zijn gedurende 6 weken, in te zien bij de gemeente Lelystad, Stadhuisplein 1 te Lelystad, tijdens kantooruren en op te vragen bij

Het besluit is vanaf 22 juni 2017 digitaal in te zien op de website www.ofgv.nl van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) en digitaal met de aanvraag

Bij besluit van 21 december 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Flevoland een omgevingsvergunning Wabo verleend voor het verplaatsen van een baggerdepot en het verplaatsen van

Besluit is digitaal in te zien op de website www.ofgv/nl van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) en digitaal met de aanvraag en bijbehorende stukken

Het besluit is digitaal in te zien op de website www.ofgv.nl van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) en digitaal met de aanvraag en bijbehorende stukken