• No results found

Meer dan mooischrijverij. Interviews van Bibeb 1958-1974.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meer dan mooischrijverij. Interviews van Bibeb 1958-1974."

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meer dan mooischrijverij

Interviews van Bibeb 1958- 1974

Masterscriptie Journalistiek en Media

Universiteit van Amsterdam Augustus 2015

Annemarie Sterk 5934737

Begeleider: Tweede lezer:

(2)

Enkele gegevens: stevig lichaam, stram, recht, met een onbeweeglijkheid van de romp alsof het dubbelrij colbert van metaal is. Stem: vrij hoog. Soms hoger. Manier van spreken: niet snel, maar hamerend. In bijna elke zin worden één of twee woorden met grote kracht gezegd, waarbij de mond (klein) in de lengte rekt, zodat een kort moment de tanden bloot zijn. Op ernstiger momenten: wiegen van het hoofd en bezwerende of zegenende bewegingen van de geheven handen; temperen van de stem. Plaats: een kantoorkamer bij de machinefabriek IJsselmonde. Later bij de familie Verolme thuis, in Ridderkerk.1

Bibeb interviewt ondernemer Cornelis Verolme, oktober 1960

‘Hoe ging dat’, vraag ik, ‘hoe zet je generaals naar je hand?’2

Bibeb interviewt Minister van Defensie Henk Vredeling, augustus 1974

1 Bibeb. Bibeb & VIP’S, Polak & Van Gennep (Amsterdam 1966), 17 2 Bibeb. Interviews 1973-1977, Van Gennep (Amsterdam 1977), 38

Foto op omslag: Digitaal vrouwenlexicon van Nederland.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding………5

2. Theoretische en historische achtergrond………..…………8

2.1 Contouren van een veranderend Nederland………..9

2.1.1 De jaren zestig duren langer dan tien jaar……….……….9

2.1.2 De kritische en informele burger………..………..11

2.1.3 Kortom……….………..13

2.2 Ontzuilde journalistiek………...………14

2.2.1 De mens in details: naturalistische journalistiek……….…..17

2.2.2 Rebellie tegen objectiviteit: new journalism………..………..19

2.2.3 Literaire journalistiek in Nederland……….…………22

2.2.4 Kortom……….……..25

2.3 Het interview als journalistiek genre………...26

2.3.1 Een voorganger: Wilhelmina van Itallie-van Embden………28

2.3.2 Twee tijdsgenoten: Willem Wittkampf en Ischa Meijer……….…..…..30

2.3.3 Kortom……….…………..32

2.4 Vrouwen op de redactie………..…33

2.4.1 De vrouwenpagina……….…….34

2.4.2 Kortom……….………..37

3. Methodologische verantwoording………38

3.1 Een lang decennium………..39

(4)

4. Interviews van Bibeb………...42

4.1 Seks, drugs en huisvrouwen: thematiek……….42

4.2 En jij dan? Benadering van geïnterviewden………....45

4.3 Interieurs en aanwezigheid: journalistieke stijlmiddelen………...51

5. Conclusie………...56

Bibliografie……….61

(5)

1. Inleiding

Handen en ogen, heel veel handen en ogen. Geen enkele schrijver, politicus of filmster die met interviewster Bibeb spreekt ontkomt er aan: genoteerd wordt het. Hoe ze

bewegen, hoe boos, geïrriteerd of langzaam ze spreken, hoe ze kijken. Televisiester Rudi Carell houdt zijn lange armen zijwaarts. Schrijver Simon Vinkenoog strekt zich uit op de grond, richt het hoofd op en houdt met zijn handen een denkbeeldig boek vast. Boer Koekoek van de Boerenpartij strekt zijn handen op een zegenende manier. En minister Henk Vredeling grijpt, zijn lange vingers gespreid.

Elisabeth Maria Soutberg (1914-2010) schreef onder het pseudoniem Bibeb decennialang interviews; van begin jaren vijftig tot in de jaren negentig voor Vrij

Nederland. Dat was in de hoogtijdagen van het linkse weekblad regelmatig het interview

van de week. Bibeb sprak iedereen: politici, kunstenaars, filmsterren en schrijvers uit binnen- en buitenland. Ze wordt daarom wel de grande dame of moeder van het Nederlandse interview genoemd.3

Vanwege haar oog voor detail. Maar geroemd wordt ze ook om haar stijl, vorm en haar lef om door te vragen. Weinig bleef onbesproken. Voor haar interviews trok ze uren uit, vaak kwam ze nog een tweede of derde keer langs voor een gesprek. “Ik was

geradbraakt”, zegt schrijver Maarten ’t Hart daarover in een profiel over Bibeb. Hij werd begin jaren tachtig door haar geïnterviewd. “Ze kwam drie keer, bleef urenlang.” ‘t Hart doet ook haar bijzondere interviewtechniek uit de doeken: “De eerste keer liet ze me überhaupt niet aan het woord. Ze vertelde honderduit over haar man, haar kinderen en over kunst. Ik dacht: mag ik ook eens wat zeggen? Misschien was dat wel haar tactiek. De volgende keer dat ze kwam, was ik zeer gemotiveerd om te praten en mijn hart uit te storten.”4

Veel interviewers van nu zeggen schatplichtig aan Bibeb te zijn. “Haar interviews hebben me zeker geïnspireerd om de journalistiek in te gaan”, zegt Steffie Kouters, interviewer voor het Volkskrant Magazine. “Bibeb legde iemand echt bloot, ze durfde door te vragen.” Coen Verbraak zegt over Bibeb: “In ambachtelijke zin kon je het meest van haar leren. Ischa Meijer was ook een grote jongen, maar bij hem kon je uit de monologen niet zo veel opmaken uit de manier waarop hij werkte.” En: “Ze beschreef

3 Redactie, ‘Bibeb overleden’, http://www.vn.nl/Service/over-ons/Artikel-Vrij-Nederland/Bibeb-overleden.htm, geraadpleegd op 31 juli 2015

4 Severijnen, Maaike. Een halve eeuw Bibeb, in: De Journalist (1988),

(6)

minutieus elke oogopslag, elk kuchje, elke pink die verschoof tijdens het gesprek. Dat vond ik heel intrigerend. Als je een stuk van Bibeb had gelezen, had je het gevoel dat je de geïnterviewde ontmoet had.”5

Veel grote interviewers van nu zeggen iets van Bibeb te hebben geleerd, door haar te zijn geïnspireerd. In mijn scriptie staat de volgende vraag centraal: wat was er vernieuwend aan de interviews van Bibeb? In andere woorden: waar precies zijn de interviewers van nu schatplichtig aan? Bibeb schreef gedetailleerd, stelde aan mensen met macht en aanzien brutale vragen – maar was zij daadwerkelijk de eerste?

Hoewel Bibeb als de grande dame van het Nederlandse interview wordt beschouwd, is er maar weinig over haar bekend. Wat er wel bekend is, zijn slechts enkele jaartallen en feitelijkheden. Bibeb trouwt in 1937 met journalist Walther Schaper. Samen wonen ze een tijd in Nederlands-Indië, gedurende de Tweede

Wereldoorlog zitten ze drie jaar in een interneringskamp. Na de oorlog gaan ze terug naar Nederland. In 1950 scheiden Bibeb en Schaper. Bibeb hertrouwt in 1952 met kunstenaar George Lampe. Uit de overlevering is verder bekend dat ze zich voor astrologie interesseerde, kleurige kleding droeg en in een “heksenhuisje” woonde, vol met schelpen en stenen.6

Niet alleen over haar persoonlijke leven, maar ook over Bibebs werk en hoe dat zich verhield tot de ontwikkeling van het blad waarvoor ze schreef, is weinig bekend. En dat terwijl ze toch enkele honderden interviews voor Vrij Nederland heeft geschreven. Over bijna elk Nederlands dag- of weekblad is wel een geschiedenis geschreven. De

Groene Amsterdammer, de Volkskrant, HP de Tijd. En in het bijzonder: over hoe ze zich

losmaakten van de verzuiling en van partijblad tot een modern journalistiek medium werden. Over Vrij Nederland nog niet. Overigens is een geschiedenis over het blad wel in de maak, onder leiding van John Jansen van Galen.

Over hoe het interview zich in Nederland tot journalistiek genre ontwikkelde is eveneens nog weinig te vinden in de wetenschappelijke literatuur. Tegenwoordig is het interview een belangrijke journalistieke vorm; in elk dag- of weekblad bedienen

journalisten zich er van. En van Het Parool tot de Volkskrant en NRC Handelsblad:

5 Breedt Bruyn, Martje en Grifioen, Anouk. Nieuwsgieriger dan Blauwbaards vrouwen; Profiel Bibeb, Vrij Nederland, (2008), 26

6Rusman, Floor. Soutberg, Elisabeth Maria, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland,

http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Soutberg, geraadpleegd op 31 juli 2015

(7)

allemaal publiceren ze in het weekend een dragend interview. Dat is bijna altijd een interview met een meer of minder bekend persoon die mag vertellen over werk maar vooral: over zichzelf. Het soort interviews dat Bibeb schreef.

Ik hoop dat met het beantwoorden van mijn hoofdvraag – in hoeverre zijn de interviews van Bibeb vernieuwend? – ik kan bijdragen aan de kennis over Bibeb, Vrij

Nederland en het interview in de Nederlandse journalistiek.

(8)

2. Theoretische en historische achtergrond

Wat er vernieuwend was aan Bibeb en waar de interviewers van nu schatplichtig aan zijn kan alleen beantwoord worden door Bibeb in een journalistiek-historisch kader te plaatsen en zo haar werk beter te begrijpen. Dat ga ik doen aan de hand van onderzoek naar veranderingen in de maatschappij en journalistiek in de jaren zestig en zeventig. Dat zal ik doen met behulp van vier invalshoeken: maatschappelijke veranderingen, veranderingen in de journalistiek, de ontwikkeling van het interview als journalistieke genre en de rol van vrouwen op redacties. Te beginnen bij de jaren zestig. Dat is om en nabij het moment dat Bibeb regelmatig voor Vrij Nederland begint te schrijven.

Op wat manier verandert in die jaren de (Nederlandse) samenleving? Het is een periode die gekenmerkt wordt door grote maatschappelijke veranderingen. Nederland werd een socialer en meer egalitair land. Hoe wordt de samenleving informeler?

Ten tweede: hoe hebben die maatschappelijke veranderingen hun weerslag op de journalistiek? Met speciale aandacht voor de literaire journalistiek uit de Verenigde Staten. Een stroming die voortborduurt op een traditie uit de laat-negentiende eeuw: het naturalisme. In Nederland vindt de stroming geen grote navolging. Toch gaat het niet geheel voorbij aan de Hollandse dag- en weekbladen.

Daar sluit de ontwikkeling van het interview als journalistiek genre op aan, de derde invalshoek. Het interview markeert in de journalistiek “de ontdekking van de mens als terugpratende actualiteit”7, maar wordt in Nederland pas vrij laat een

geaccepteerd journalistiek genre.

Tot slot: vrouwen in de journalistiek. Vrouwelijke journalisten en redacteuren zijn lange tijd een uitzondering in het vak. En zelfs als het sociaal gezien geaccepteerd wordt dat ook vrouwen gaan werken blijven ze lang in de minderheid. Ze schrijven voornamelijk over onderwerpen die als vrouwelijk worden gezien: geen hard politiek nieuws, maar ‘zachte’ onderwerpen als mode en koken. Daar gaat het in het laatste deelhoofdstuk over. De ontwikkelingen die bij elk van de invalshoeken worden beschreven, zijn niet los van elkaar te zien of van de tijd waarin ze plaatsvinden. De interviews van Bibeb vervolgens vormen het hoofdgedeelte van deze masterscriptie. Daarin wordt de wetenschappelijke literatuur uit het theoretisch en historisch kader met de praktijk verbonden. Voor het onderzoek heb ik bijna zestig

7 Abeling, Joris. Interviews uit Nederland. De beste Nederlandse interviews van de laatste 100 jaar,

(9)

interviews van Bibeb uit Vrij Nederland gelezen en geanalyseerd. In de methodologische verantwoording zal het hoe en wat van deze analyse uiteen worden gezet.

2.1 Contouren van een veranderend Nederland

Een clichébeeld van de jaren zestig is snel geschetst. Het was het decennium van de minirok, van de hippies, van emancipatie en van rock ‘n roll. De swinging sixties. Een radicale breuk en afrekening met de brave en verzuilde naoorlogse jaren vijftig. Het decennium waarin de verbeelding aan de macht was. Een nieuwe generatie stond niet alleen in Nederland, maar in de gehele westerse wereld – de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk – klaar om de gevestigde orde op te schudden.

Een beeld dat uiteraard te simpel is, anders zou het geen cliché zijn. Maar de samenleving onderging wel degelijk grote veranderingen in de zestiger jaren. En omdat het de jaren zijn waarin Bibeb begint met het schrijven van haar interviews voor Vrij

Nederland, is het van belang te begrijpen welke. Hoe veranderden de jaren zestig zowel

lezer als journalist? Het is ten eerste belangrijk om daartoe grofweg de tijdsperiode af te bakenen – want de jaren zestig duurden langer dan het decennium zelf.

2.1.1 De jaren zestig duren langer dan tien jaar

In de jaren vijftig en zestig kent Nederland twee gezichten, betoogt Hans Righart in De

eindeloze jaren zestig: geschiedenis een generatieconflict uit 1995. Zo is er het land zoals

het zich naar buiten toe presenteert: streng verzuild, sober en preuts. Werk, het sociale leven, school en vrije tijdsbesteding: alles speelt zich af binnen de eigen zuil. De

katholieke, protestantse, socialistische of liberale zuil. Dat is het “waarneembare” Nederland. Daartegenover staat het “verscholen” Nederland.8

Een land waarin al ongeveer twintig procent van de bevolking zich als niet-kerkelijk beschouwt, het gemiddeld aantal binnen het huwelijk geboren kinderen daalt en een groot aantal jongeren naar school en later ook naar de universiteit gaat. Is

Nederland een huis, dan staat de façade overeind, maar vertoont het fundament al flinke scheuren.9 De jaren zestig zijn niet zozeer een plotselinge breuk met de voorgaande

jaren maar eerder een samenkomst of explosie van processen die al eerder in gang zijn gezet.

8 Righart, Hans. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict, Amsterdam University

Press (Amsterdam 2006), 70

(10)

Wat verandert wanneer? Het eerst groeit de welvaart fors - eigenlijk cruciaal voor elke verdere ontwikkeling of verandering. Vanaf ongeveer 1963 stijgen de lonen in Nederland flink, jaarlijks met gemiddeld zes procent. Ook het bruto nationaal product neemt toe, met een jaarlijks gemiddelde van ruim vijf procent. 10 Dat verandert het leven

van de gemiddelde Nederlander ingrijpend. Niet alleen hebben Nederlanders meer geld, ze krijgen ook meer vrije tijd om het aan te besteden: aan reizen, aan ontwikkeling, aan ontspanning. Zoals de auto. In 1968 telt Nederland er twee miljoen, vier jaar later drie miljoen. Of de tv. De eerste tv-uitzending vond plaats in 1951. Veertien jaar later, in 1965, telt Nederland al twee miljoen televisietoestellen. 11

Zo snel als de welvaart toeneemt, zo snel neemt ook het aantal onkerkelijken toe – aan de hand van het aantal ingeschrevenen bij kerkgemeenschappen is een beeld te schetsen vanaf wanneer de groei stokt en de daling inzet. Het is niet zo dat in de jaren zestig het aantal gelovigen in rap tempo afneemt. Maar over een groter aantal jaren is wel degelijk een daling waar te nemen. Tussen 1899 en 1971 daalt het aantal

hervormden van 48 naar 24 procent, het aantal onkerkelijken groeit in diezelfde periode juist van 2,5 naar 22,5 procent.12 Ook de katholieke gemeenschap groeit in eerste

instantie, een cijfer dat vertekenend wordt door het hoge geboortecijfer in katholieke kring. Begin jaren zestig bedraagt het aantal katholieken nog 40 procent van de bevolking. Vanaf dan neemt de zogeheten randkerkelijkheid toe – mensen die wel ingeschreven staan maar zelden of niet de kerk bezoeken - en als ook het geboortecijfer daalt, komt er een eind aan de katholieke dominantie.13

Dan de politiek. Tot in de jaren zeventig hebben de confessionele partijen een meerderheid in het parlement. Al begint de onttakeling van dat “confessionele

overwicht” eerder, bij de verkiezingen in 1967. Vanaf dat jaar zal de KVP, de tot dan toe grootste partij van Nederland, alleen maar zetels verliezen. Maar de jaren zestig, zo suggereert Righart, komen misschien pas écht aan de macht met het aantreden van het rode kabinet Den Uyl. Dat is in 1973. “Het duurde overigens nog geen vier jaar.”14

10 De Liagre Böhl, Herman. ‘Consensus en polarisatie. Spanningen in de verzorgingsstaat 1945-1990’, in:

Aerts, Remieg e.a. ed. Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990, Sun (Nijmegen en Amsterdam, 2004), 293

11Ibidem, 294

12 Righart, De eindeloze jaren zestig, 60 13 Ibidem, 60

(11)

2.1.2 De kritische en informele burger

Van te lezen krant tot sportclub, radio- of televisiezender en sociale kring: alles ligt voor de maatschappelijke veranderingen van de jaren zestig besloten in de zuil waartoe een burger behoort. Katholiek? Dan lees je de Volkskrant, luister je naar KRO, stem je KVP en stuur je de kinderen naar een katholieke school. Sociaaldemocratisch of socialistisch?

Het Vrije Volk, VARA en de PvdA. En in de gereformeerde gemeenschap zijn Trouw,

NCRV en ARP huishoudnamen. Sociale interactie tussen de verschillende zuilen is er nauwelijks. De zuil is een traditioneel keurslijf. Een keurslijf dat met de ontzuiling in rap tempo wordt afgeschud.

Niet de gemeenschap, maar de ontwikkeling van het individu tot een creatief en kritisch zelf staat voorop. Dat is dan ook precies wat de babyboomers doen. Deze vlak na de oorlog geboren generatie gaat in grote getalen naar de universiteit en is hoger

opgeleid dan de vorige. De nieuw verworven welvaart maakt de babyboomgeneratie verder tot een aparte consumentengroep: de jongere. De generatie heeft het geld spullen te kopen en de vrije tijd er wat mee te doen.15

Ook op politiek vlak wordt de jongere een factor van belang. De generatie laat van zich horen, op straat en in actiegroepen. Kijk bijvoorbeeld naar Parijs. Daar

demonstreren jongeren in de lente van 1968 tegen het regime van president De Gaulle, een jaar eerder gaan in West-Duitsland studenten de straat op tegen het bezoek van de Perzische sjah en enige tijd later vanwege de moord door een politieagent op een

deelnemer aan die demonstratie. In de Verenigde Staten wordt er massaal geprotesteerd voor gelijke rechten voor alle burgers, zwart en wit, en tégen de oorlog in Vietnam. 16

Zonder de suggestie te willen wekken dat er in alle westerse samenlevingen eenzelfde soort revolutie gaande was – want dat is niet zo - is er in ieder geval wereldwijd sprake van revolutionaire krachten die zich inzetten voor emancipatie op allerlei verschillende gebieden.17

Ook in Nederland groeit het engagement. De niet-electorale participatie neemt in de jaren zestig en zeventig toe, betoogt politicoloog Ruud Koole. 18 Hij definieert

15Meelker, Emma. Links en toch leesbaar. Een onderzoek naar de hoogtijdagen van literaire journalistiek bij de Haagse Post en Vrij Nederland (1970-1980), Universiteit van Amsterdam: 2012, 28

16 Kurlansky, Mark. 1968: Het jaar waarin alles anders werd, Anthos, (Amsterdam, 2004), 18 en 20 17 Hans Righart, De wereldwijde jaren zestig: Groot-Brittannië Nederland, de Verenigde Staten, Instituut

Geschiedenis van de Universiteit Utrecht (Utrecht 2004), 12

18 Koole, Ruud. ‘Tussen lijdelijkheid en contestatie: politieke participatie in de twintigste eeuw’, in:

Van Eijl, Corrie, e.a. ed. Sociaal Nederland: contouren van de twintigste eeuw, Aksant (Amsterdam 2001), 160

(12)

politieke participatie als het proberen uit te oefenen van invloed op de overheid en haar beleid. Die participatie is niet per definitie gericht op verandering van het beleid, ook steunuitingen behoren ertoe. Koole constateert dat de politieke participatie in de jaren zestig niet zozeer toeneemt als wel een andere uitingsvorm krijgt. Getalsmatig gezien neemt participatie juist af – in 1970 wordt de opkomstplicht bij verkiezingen afgeschaft. Dat is meteen terug te zien in het aantal mensen dat naar de stembus gaat. Daar staat tegenover dat de betrokkenheid op andere vlakken toeneemt. Koole noteert een toename van “het demonstratiemiddel, van de handtekeningenactie en ook van het indienen van een klacht of bezwaarschrift.”19 De betrokkenheid bij politieke zaken krijgt

daarmee een ander karakter, die van het protest. Dat protest richt zich op onder meer de democratisering van de politiek en vrouwenemancipatie.

Vrouwen beginnen vanaf de jaren zestig hun achterstand op mannen in te halen, aldus Koole.20 Tot dan toe is de vrouw vaak moeder of huisvrouw; nog waarschijnlijker

is ze beide. In 1967 schrijft Joke Smit (destijds nog Joke Kool-Smit) het stuk Het

onbehagen bij de vrouw. Het wordt gezien als het startschot van de tweede feministische

golf in Nederland. In het stuk rekent ze af met het idee dat vrouwen slechts geschikt zijn voor het moederschap. Smit bekritiseert het idee dat alleen moeders cruciaal zijn in de persoonlijke ontwikkeling van hun kind en daarom niet moeten willen werken.21

Ambitie en moederschap zijn geen per definitie onverenigbare zaken, betoogt Smit. In datzelfde jaar scanderen de Dolle Mina’s hun inmiddels beroemde leus ‘Baas in eigen buik’. Ook deze actiegroep strijdt voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen en agendeert het recht op geboortebeperking en abortus.22 Een thema dat sinds de

ontzuiling en met de inmenging van actiegroepen als deze steeds bespreekbaarder wordt. Seks, voortplanting en voorbehoedsmiddelen: er over spreken is niet langer taboe.

En zo worden de contouren zichtbaar van een socialer en meer egalitair Nederland. Tegelijkertijd vindt er in de jaren zestig een proces van informalisering plaats: het minder formeel worden van omgangsvormen en gedragscodes.

19 Koole, ‘Tussen lijdelijkheid en contestatie’, 166 20 Ibidem, 165

21 Vuijsje, Marja. Joke Smit: Biografie van een feministe, Uitgeverij Atlas, (Amsterdam en Antwerpen 2008),

186-189

(13)

Democratisering en vermindering in verschillen tussen standen en rangen leiden altijd tot een informelere manier van omgang, constateert socioloog Cas Wouters, die

uitvoerig over het fenomeen heeft gepubliceerd.

Vanaf de tweede helft van de jaren zestig en in de jaren zeventig vond een doorbraak plaats in de verhoudingen en in de gedragscodes. De golf van emancipatie en verzet die Nederland en andere Westerse landen overspoelde, vormde een krachtige aanslag op het ‘stand ophouden’ en op de daarbij horende formele omgangsvormen. 23

Aan de hand van gepubliceerde etiquetteboekjes toont Wouters wat in welke eeuw beschaafd gedrag wordt gevonden. Tot aan de jaren zestig heerst er in de Nederlandse samenleving een uitgesproken klassenbewustzijn. De deftige elite is

“voortdurend” gepreoccupeerd met standsverschillen en uit dat ook. 24 Dat verandert op

het moment dat de jaren zestig zich aandienen. Vanaf dan tot aan de jaren tachtig verschijnen er slechts twee manierenboeken op de markt, waarvan één een herdruk is van een eerder gepubliceerd etiquetteboek: Hoe heurt het eigenlijk van Amy Groskamp-ten Have.

Dat is een unicum, schrijft Wouters. In geen enkel ander land dat hij bestudeerde, stokt het publiceren van boeken over etiquette. In de jaren zestig verschijnt er wel een ander soort boeken op de markt: die over emancipatie en zelfontplooiing. “De vraag ‘hoe hoort het eigenlijk?’ leek te zijn omgebogen tot de vraag hoe mensen elkaar als gelijken kunnen behandelen.”25 Door een deel van de beschaving wordt de ontwikkeling als

zedenverval beschouwd, zo niet het einde van de beschaving. Door anderen wordt die informalisering juist bejubeld als een bevrijding.

2.1.3 Kortom

De jaren zestig beginnen in Nederland ergens in de jaren vijftig en lopen door tot midden jaren zeventig. Met eind jaren zestig als hoogtepunt van de maatschappelijke turbulentie. Het decennium is geen radicale breuk met voorgaande decennia maar eerder een samenkomst van verschillende processen.

De Nederlandse ‘jaren zestig’ lopen vrijwel gelijk op met pakweg de eerste twintig jaar dat Bibeb haar stukken in Vrij Nederland publiceert: van 1955 tot 1975. In

23 Wouters, Cas. ‘Informalisering van omgangsvormen en van arbeidsverhoudingen’, in: Brinkgreve,

Christien e.a., Over ongelijkheid en verschil, Het Spinhuis (Apeldoorn – Antwerpen 2006), 38

24 Ibidem, p. 174 25 Ibidem, p.172

(14)

die periode schudden Nederlanders het traditionele keurslijf van de verzuiling af. Niet de katholieke, protestantse, liberale of socialistische gemeenschap, maar de

ontwikkeling van het individu tot een creatief en kritisch zelf staat voortaan voorop. Een kritisch zelf dat politiek en rolpatronen bekritiseert. Nederland ontwikkelt zich tot een socialer en meer egalitair land, ook op politiek vlak. De democratisering leidt daarnaast tot een informele manier van omgang in de samenleving. Gedragscodes en

omgangsvormen worden minder formeel en daarmee vervagen sociale verschillen.

2.2 Ontzuilde journalistiek

De informalisering van de samenleving geeft ruimte aan een ander soort journalistiek Journalisten blijven zelf niet onberoerd door de maatschappelijke veranderingen uit de jaren zestig en dat klinkt door in het soort journalistiek dat zij bedrijven. Ook heeft de kritische burger behoefte aan een ander soort journalistiek. Die is geen passief verzuilde lezer meer, maar een kritische nieuwsconsument zonder een vanzelfsprekend

vertrouwen in instituties. De nieuwe kritische lezer wil geïnformeerd worden over wat er in de wereld gebeurt buiten de zuil, en tegelijkertijd vermaakt worden. 26

Dus zowel van binnenuit als van buiten is er een behoefte aan een ander soort journalistiek. Er verandert in de jaren zestig veel in het Nederlandse medialandschap, dat ontzuilt mee met de samenleving. Omroepen en dag- en weekbladen worden van partijblad tot modern journalistiek medium. Zoals bijvoorbeeld de Volkskrant, tot ver in de zestiger jaren de krant voor katholiek Nederland. Daarna wordt de krant steeds minder katholiek.

Dat is niet van de ene op de ander dag zo. Zoals Righart over de jaren zestig in zijn algemeenheid schrijft dat de veranderingen geen radicale breuk met het verleden zijn maar eerder een samenkomst van verschillende ontwikkelingen, zo is ook de Volkskrant niet ineens een ander dagblad, aldus historicus Frank Van Vree in zijn boek De

metamorfose van een dagblad: een journalistieke geschiedenis van de Volkskrant. Steeds

wordt een stapje extra gezet, al dan niet bewust, in de richting van een meer links

georiënteerde krant. In 1965 schrapt de Volkskrant bijvoorbeeld de ondertitel ‘Katholiek dagblad voor Nederland’.27 Pas vier jaar later stopt de krant met het schrijven over

katholieke zaken in de wij-vorm.

26 Meelker, Links en toch leesbaar, 28

27 Vree, Frank van. De metamorfose van een dagblad; een journalistieke geschiedenis van de Volkskrant,

(15)

Vanaf dat moment wordt katholiek nieuws ook op journalistieke maatstaven beoordeeld. “Een journalistieke normalisering”, aldus Van Vree. 28 De focus komt steeds

meer te liggen op onderwerpen als politieke en sociale vraagstukken, onderwijs, gezondheidszorg, milieu en de Derde Wereld. Het katholieke nieuws verdwijnt geleidelijk uit de kolommen van de krant. Dat gebeurt natuurlijk niet alleen bij de

Volkskrant.

Ook bij Vrij Nederland vinden er veel veranderingen plaats. Het blad wordt aan het begin van de Tweede Wereldoorlog opgericht door een groep vrienden en heeft een links, progressief en christelijk signatuur.29 In 1955 krijgt de katholieke Mathieu Smedts

de leiding over Vrij Nederland. Onder hem begint de bloeiperiode van het blad: de oplage groeit en een aantal jonge redacteuren komt in de redactie: Rinus Ferdinandusse, Joop van Tijn, Renate Rubinstein, Hugo Brandt Corstius. In 1968 krijgt die redactie ruzie met hoofdredacteur Smedts. Hij stapt op nadat de redacteuren gezamenlijk hun ontslag indienen en bemiddeling na het terugtrekken van dat collectieve ontslag niet helpt. Een jaar later wordt Ferdinandusse aangesteld als hoofdredacteur. In het redactiestatuut wordt opgenomen dat de hele redactie voortaan de baas is van het blad, niet slechts de hoofdredacteur.30

Volgens Ferdinandusse is het mede de ontzuiling die ook voor Vrij Nederland een nieuw soort journalistiek mogelijk maakt, al is het blad in beginsel onafhankelijk van welke partij of religie dan ook. Werd het blad eerst gevuld met “stukjes die bijvoorbeeld de PvdA wilde zien”,31 zegt Ferdinandusse in een interview met Emma Meelker, in de

jaren zestig moeten de journalisten zelf op pad en schrijven ze op persoonlijke wijze op wat ze zien.

Bij meer media vindt een journalistieke normalisering of professionalisering plaats. Denk bijvoorbeeld aan De Groene Amsterdammer en aan omroepen als de VARA, VPRO, KRO en NCRV. Moderne journalistieke standaarden als objectiviteit, hoor en wederhoor en een algemeen kritische houding worden de norm. Daar waar het

voorheen vooral belangrijk was partijnieuws of berichten uit de eigen zuil te brengen. Nu wordt juist de onderzoeksjournalistiek ontdekt en daarmee de onderzoeksjournalist: die gaat op pad, duikt in documenten, ondervraagt, checkt en publiceert. Ook als het

28 Ibidem, p.75

29 Vrieling, D.S.N. Mensen als werkterrein: de ontwikkeling van interviewer Bibeb en haar plaats in journalistiek-historische context, Rijksuniversiteit Groningen: 13 januari 2010, 9

30 Meelker, Links en toch leesbaar, 36 31 Ibidem, 47

(16)

onwelgevallig nieuws voortbrengt. Met de ontzuiling ontstaat er tussen de verschillende omroepen en dagbladen voor het eerst ook echte concurrentie. Waren ze voorheen verzekerd van een stabiel publiek of afzetmarkt, nu verandert dat.32 Geen zuilen, geen

vanzelfsprekend lezerspubliek.

Ook nieuw in de ontzuilde journalistiek is dat journalisten zich steeds meer en steeds vaker als individu gaan presenteren. Journalisten krijgen een gezicht, letterlijk en figuurlijk. Is het in de vooroorlogse verslaggeving gebruikelijk dat artikelen geschreven zijn door ‘een onzer redacteuren’ of door ‘onze politieke redactie’, vanaf de jaren zestig maakt dat plaats voor de naam van de verslaggever(s) zelf. 33 Daarnaast mengen ze zich

in het publieke debat, iets dat tot dan toe vaak alleen is voorbehouden aan hoofdredacteuren.

Bij de VARA op de radio ontstaat misschien wel het eerste mediaforum van Nederland. In het programma Bij Nader Inzien mogen verschillende journalisten van onder meer het Algemeen Handelsblad en Het Vrije Volk hun mening over de actualiteit komen verkondigen. Daarnaast verschijnt in 1965 een essaybundel waarin

verschillende journalisten maatschappelijke fenomenen analyseren.34 Inmiddels is het

heel normaal dat journalisten over van alles hun mening geven – denk aan het Mediaforum van Radio 1 en talkshows als De Wereld Draait Door en Pauw waarin regelmatig journalisten als experts aanschuiven. En ook een boek schrijven is als journalist allang niet meer uitzonderlijk.

Tegelijkertijd groeit er in de jaren zestig ook kritiek op de verslaggeving van de naoorlogse jaren. Sommige journalisten vinden die niet toereikend om de complexe werkelijkheid te beschrijven. Terwijl de journalistiek professionaliseert en het naleven van iets als objectiviteit steeds belangrijker wordt, vindt er ook een tegenbeweging plaats: new journalism. In het Nederlands ook wel nieuwe of literaire journalistiek genoemd. Voor een beter begrip van die stroming is het belangrijk iets terug in de tijd te gaan – naar het ontstaan van de moderne journalist en het ideaal van het naturalistische schrijven.

32 Wijfjes, Huub. Journalistiek in Nederland 1850-2000: beroep, cultuur en organisatie, Uitgeverij Boom

(Amsterdam 2004), 331

33 Ibidem, p. 339 34 Ibidem, p. 339

(17)

2.2.1 De mens in details: naturalistische journalistiek

Eind negentiende eeuw ontstaat in Frankrijk een nieuwe literaire stroming: het naturalisme. Voortbouwend op schrijvers als Emile Zola, Gustave Flaubert en Guy Maupassant wordt het naturalisme een invloedrijke stroming in de literatuur. Volgens Zola – beschouwd als de grondlegger van het literair naturalisme - is de roman een vorm van wetenschap. Zoals medicijnen of sociologie een wetenschap zijn, zo is ook de

literatuur dat. Schrijven, zo meent Zola, zou daarom ook volgens wetenschappelijke methodes bedreven moeten worden. 35 Het is een stelling waar niet elke naturalistische

schrijver het mee eens is, maar het is een stelling die Zola zal blijven verdedigen. Volgens naturalisten is de roman er om “objectief-onbewogen”36 de werkelijkheid te

beschrijven; een werkelijkheid buiten de op het eerste gezicht waarneembare en objectieve werkelijkheid. In de details menen de naturalisten die te vinden.

Uiterlijkheden, karaktereigenschappen of beschrijvingen van interieurs vinden ze veelzeggend. Die plaatsen de mens namelijk in zijn context en maken hem of haar als personage begrijpelijk. De vele details in het werk van de naturalisten – het is hun handelsmerk – zijn er dus nadrukkelijk niet slechts voor de mooischrijverij.

W. van Leeuwen beschreef in een standaardwerk in 1931 het naturalisme en de romantiek in de Nederlandse literatuur. De twee stromingen zijn volgens Van Leeuwen tegenpolen: ze staan beiden verschillende mensenbeelden voor. De romantische mens wordt gedreven door een goddelijke bezieling en streeft zijn idealen na. De

naturalistische mens is eerder een mens zonder vrije wil, bepaald door zijn natuur, opvoeding en afstamming, “als een atoom dus temidden der stoffelijke natuur of een atoom temidden der mensenmaatschappij (…)”, aldus Van Leeuwen.37 Het naturalisme is

in die zin deterministisch en zelfs pessimistisch: de mens evolueert, maar wel

gedetermineerd door achtergrond, erfelijkheid en de sociaal-politieke toestand. Het is de taak van de naturalist dat zo feitelijk mogelijk op te schrijven, als ware het een wetenschap.

Vanuit Frankrijk waait de literaire stroming over naar de Nederlandse letteren en de journalistiek. In Nederland is er van begin af aan een andere houding tegenover de beginselen van het naturalisme, noteert Debbaut. Zo is er minder aandacht voor het

35 Debbaut, Romain. Het naturalisme in de Nederlandse letteren, Acco (Leuven en Amersfoort, 1989), 22 36 Ibidem, 43

37 Leeuwen, W.L.M.E van. Naturalisme en romantiek. Proza en kritiek in Nederland sinds 1880, met bloemlezing, Boekdrukkerij van J.B. Wolters (Groningen, 1935),17

(18)

wetenschappelijke. De naturalistische schrijvers beschouwen de “werkelijkheid als essentieel”38 maar bevragen tegelijkertijd of het daadwerkelijk objectief opschrijven van

de werkelijkheid wel mogelijk is.

De bloei van het naturalisme valt samen met een belangrijke ontwikkeling in de Nederlandse journalistiek: de geboorte van de moderne journalist, die van

bureauredacteur tot verslaggever verwordt. Eind negentiende eeuw ontstaan de moderne tradities waar nu in de journalistiek nog steeds gebruik van wordt gemaakt. Tot voor die tijd is de journalist vooral een redacteur die opschrijft wat hij hoort in openbare politieke vergaderingen of andere bijeenkomsten waar hij door de

hoofdredacteur heen is gestuurd. Rond de eeuwwisseling verandert dat. Het wordt dan – gedreven vanuit abonnees die een ander soort verhalen willen lezen - steeds

belangrijker om zelf te zien en waar te nemen wat er buiten de burelen van de redactie gebeurt. 39 Daardoor opent zich ook een heel arsenaal aan andere onderwerpen en

schrijfvormen. Wijfjes noemt hem een “actieve verslaggever” die verschillende

“gereedschappen” tot zijn beschikking heeft: de reportage, het interview. 40 Reportage,

een genre overgewaaid uit Frankrijk, vermengt feiten met sfeerbeelden en

waarnemingen. In de VS raakt dan juist het korte, duidelijke schrijven in gebruik. Maar de Nederlandse journalist is in die jaren meer op Frankrijk gericht.

Het schrijven van een reportage, zo constateert Wijfjes, wordt een professionele bezigheid. Ook ontstaan er op redacties vastomlijnde ideeën over wat er wel en niet in een goede krantenreportage thuishoort. 41 Eind achttienhonderd lopen er niet meteen

veel actieve verslaggevers rond. Toch raakt het fenomeen snel ingeburgerd: in 1901 zijn er bijvoorbeeld al 64 verslaggevers aanwezig bij het huwelijk van Wilhelmina.

En zo raken het naturalisme en de journalistiek elkaar. In zekere zin is de journalistieke reportage in de kern naturalistisch: het nauwkeurig bestuderen van wat er zich buiten afspeelt, dat opschrijven, en zo de werkelijkheid proberen te vangen. Er zijn eind negentiende eeuw journalisten die zich uitgesproken van een naturalistische stijl en werkwijze bedienen. Zoals schrijver en journalist voor Het

Vaderland Frans Netscher; hij correspondeert met Zola over het naturalisme.42 Netscher

38 Debbaut, Het naturalisme, 66

39 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 54 40 Ibidem, p. 54

41 Ibidem, p.58

42 Graaf, J. de. Le réveil littéraire en Hollande et le naturalisme francais, H.J. Paris, (Amsterdam 1937), 42.

(19)

is één van de parlementair journalisten die zich aan naturalistische schetsen waagt van Tweede Kamerleden. Schetsen die volgens Wijfjes voortkomen uit verveling op de perstribune. De persoon zelf vinden ze intrigerender dan de saaie en abstracte

debatten.43 “Als de zaak abstract was, was in ieder geval de persoon te begrijpen.”44 En

dat begrijpen, het tot de psyche van een politicus doordringen, proberen ze te doen door uiterlijke kenmerken te noteren.

Daarbij zijn de parlementaire journalisten allesbehalve vriendelijk, zoals blijkt uit een voorbeeld dat Wijfjes aanhaalt. Netscher omschrijft kamerlid J.C. Fabius van de ARP zo: “Over een mager lichaampje, met smalle schoudertjes, een ingevallen borst, magere beentjes, hangen eenvoudige kleren, van slechten snit, en die hem meer het aanzien geven van een aemborstigen schoolmeester, dan van een fermen militair in politiek.”45

Volgens Netscher heeft Fabius zo’n klein voorhoofd, dat ook de hersenen die er in liggen wel heel klein moeten zijn en de gedachten die er uit voortkomen slechts “bekrompen”. Er zijn maar een paar schrijvers, Netscher meegerekend, die experimenteren met de stijl. Niet altijd met succes. Wijfjes oordeelt dat veel van de journalisten verzanden in ellenlange beschrijvingen. Van Leeuwen constateert al in 1931 iets soortgelijks: dat de naturalistische literatuur wel heel snel schilderen wordt. “In Nederland stond in die tijd de inktpot al te dicht naast de verfpot.”46 Het is een kritiek die ook bekende

naturalistische schrijvers uiten, zoals Maupassant. Hij keert zich op een gegeven

moment zelfs helemaal van het naturalisme af. Hij wil voorbij “la photographie banale de la vie”. 47

Met de generatie van Netscher verdwijnt het echte naturalistische schrijven uit de Nederlandse journalistiek. Tot in de jaren zestig het new journalism opleeft, een stroming die veel karaktertrekken vertoont van het naturalisme.

2.2.2 Rebellie tegen objectiviteit: new journalism

In de Verenigde Staten ontstaat in de jaren zestig het new journalism. De stroming is onlosmakelijk verbonden met grote namen als Tom Wolfe, Norman Mailer, Hunter Thompson en Truman Capote. Ze rebelleren tegen de objectieve verslaggeving die in die cause devants vos compatriots.” (p.44)

43 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 64 44 Ibidem, p. 64

45 Netscher geciteerd in ibidem, 65 46 Leeuwen, Naturalisme en romantiek, 22 47 Ibidem, p.23

(20)

tijd de nagestreefde norm in de journalistiek is. En tegen journalistiek waarin een neutrale en afstandelijke houding objectiviteit moet suggereren - objectiviteit bestaat volgens de nieuwe journalisten helemaal niet. Uiteindelijk is elk verhaal geconstrueerd: een journalist maakt altijd een selectie van wat er wel en niet in de tekst terecht komt. Liever laten de new journalists daarom duidelijk blijken aan de lezer dat zij deel hebben aan het verhaal, stelt historicus Ilja van den Broek48. Ze kiezen ervoor om een verhaal

vanuit een persoonlijk standpunt te vertellen. Juist door duidelijk subjectief te zijn, hopen de verslaggevers een hogere vorm van objectiviteit te behalen. “By revealing his personal biases, the new journalist strives for a higher kind of objectivity.”49

De Amerikaan John Hollowell beschrijft in zijn boek Fact & Fiction uit 1977 waarmee en hoe de nieuwe journalistiek zich onderscheidt. Dat is ten eerste door die andere houding tegenover objectiviteit. Een ander belangrijk aspect is de stijl van de nieuwe journalisten. Ze bedienen zich van allerlei literaire stijlmiddelen. Verhalen zijn niet strak, zakelijk en feitelijk opgeschreven maar eerder als een roman of kort verhaal. Hollowell onderscheidt zes gangbare stijlmiddelen onder new journalists, die hij deels ontleent aan Wolfe. De eerste is (1) het loslaten van de chronologische volgorde. Verhalen worden opgeschreven in losse scenes, die dus niet noodzakelijkerwijs chronologisch zijn. Dan is er (2) het uitschrijven van hele dialogen, in tegenstelling tot het in die tijd gangbare gebruik van losse citaten. Een ander stijlmiddel (3) is het

beschrijven van persoonlijke details die iets zeggen over het karakter of de status van de beschreven persoon: hoe iemand praat of beweegt bijvoorbeeld. Dan is er nog (4) het gebruik van creatieve invalshoeken en vertelvormen. Ook (5) het gebruik van innerlijke monologen is volgens Hollowell een stijlmiddel van de nieuwe journalist. En tot slot is ook (6) het samenvoegen van verschillende personen tot één personage een vorm die in de nieuwe journalistiek gebezigd wordt.50

Er is nog een derde karakteristiek van het new journalism – naast de overtuiging dat objectiviteit niet het hoogst haalbare is en het gebruik van literaire stijlmiddelen - en dat is de onderwerpskeuze. Die is inherent verbonden aan het politieke en sociale

klimaat van de jaren zestig en zeventig. De nieuwe journalisten willen lezers kennis laten maken met dan nog onbekende (sub)culturen en maatschappelijke problemen.

48 Broek, Ilja van den. De persoonlijke politiek van New Journalism, Tijdschrift voor Mediageschiedenis 1,

(2003) 108-123, 111

49 Hollowell, John. Hollowell, John. Fact and fiction. The new journalism and the nonfiction novel,

University
 of North Carolina Press, Chapel Hill 1977, 18

(21)

Hollowell – een man van lijstjes – verdeelt de onderwerpen in vier categorieën,

namelijk: (1) beroemdheden en persoonlijkheden, (2), jeugdcultuur en nieuwe culturele ontwikkelingen, (3) het ‘grote evenement’, zoals oorlogen en demonstraties. Denk bijvoorbeeld aan de oorlog in Vietnam en de protesten daartegen. En dan tot slot: (4) sociale en politieke reportages.51

Een kanttekening over de nieuwe journalistiek uit de Verenigde Staten is hier op zijn plaats: die was namelijk helemaal niet zo nieuw. Goed beschouwd is new journalism dus een ongelukkige naam. Want er heeft altijd al een nauwe relatie bestaan tussen literatuur en journalistiek, betoogt Hollowell: hij noemt het werk van onder meer de Engelse schrijver Daniel Defoe als voorbeeld van die nauwe relatie.52 Ook Emma

Meelker betoogt in haar masterscriptie Links en toch leesbaar: Een onderzoek naar de

hoogtijdagen van literaire journalistiek bij de Haagse Post en Vrij Nederland (1970-1980

dat de literaire journalistiek geen uitvinding is van de new journalists: al in het Groot-Brittannië van de negentiende eeuw worden er literaire stijlmiddelen gebruikt in journalistieke verhalen. En ook in Nederland experimenteren journalisten in de negentiende eeuw met stijl, denk aan de naturalistische schrijvers.

Evenmin is de sociale reportage hun uitvinding. In tijden van grote

maatschappelijke veranderingen als een economische crisis wordt er in de journalistiek al vaker het betrokken, sociale verhaal opgeschreven. Waarom de stroming dan toch belangrijk is, en vernieuwend was? Volgens Meelker is het de persoonlijke stijl en rebellie tegen de objectiviteit. 53 Volgens Hollowell is het ook de zojuist genoemde

onderwerpskeuze die het new journalism nieuw maakt.54

Van den Broek wijst eveneens op de rebellie tegen de conventionele journalistiek als onderscheidend aspect van de nieuwe journalisten. Ze benadrukt de politieke

component. Volgens de auteur – ze maakt overigens een onderscheid tussen nieuwe (inhoud) en literaire (vorm) journalistiek – is een belangrijk aspect ook het politieke karakter van de journalistiek. Niet vanwege de vaak politieke onderwerpen (een anti-Vietnamoorlogdemonstratie bijvoorbeeld) maar vanwege de persoonlijke en betrokken stijl van de verslaggevers.

51 Ibidem, 40 52 Ibidem, 33

53 Meelker, Links en toch leesbaar, 18 54 Hollowell, Fact and Fiction, 46

(22)

De nieuwe, persoonlijke en kunstzinnige vormen in de journalistiek waren in zichzelf subversief omdat zij de bestaande conventies en autoriteiten ondermijnden. Maar zij waren ook politiek in hun pogingen de lezers aan te sporen zelf na te denken, zich te verdiepen in hun eigen situatie en die van anderen, en hun verantwoordelijkheid te nemen. Door de wereld op een andere, minder vanzelfsprekende wijze te tonen, schiepen de nieuwe journalisten de ruimte en daarmee de mogelijkheid om deze te veranderen.55

Ze maken het persoonlijke politiek, aldus Van den Broek.

Het new journalism heeft naast een maatschappelijke impact ook een heel ander- en vermoedelijk onbedoeld bijeffect: bekendheid. De new journalists – Wolfe, Capote, Mailer – verwerven de status van bekend persoon. Misschien juist omdat zij zelf een belangrijke rol in hun verhalen spelen, schrijft Hollowell.56 Zoals in In Cold Blood van

Capote bijvoorbeeld. Daarin beschrijft hij zijn zoektocht naar de moordenaar van de familie Clutters uit Kansas. Niet zozeer het whodunnit, maar de persoonlijke band die Capote met de moordenaar opbouwt, staat centraal. Een sterrenstatus dus, voorheen alleen voorbehouden aan voor musici of politici. Door hun stukken worden de new

journalists zelf deel van andermans verhalen. 2.2.3 Literaire journalistiek in Nederland

In de Verenigde Staten brengt het new journalism sterren voort. In Nederland daarentegen wordt de stroming niet meteen omarmd. Het verschijnen van De zaak

40/61 van Harry Mulisch is volgens Wijfjes, Hofland en Maarse57 een van de eerste

mijlpalen. Het boek uit 1962 bestaat uit een serie artikelen over het Eichmann-proces in Israël. Mulisch schreef de stukken in eerste instantie voor Elsevier. Het werk van

Mulisch vindt niet meteen navolging in de journalistiek – en dat terwijl de jaren zestig en zeventig in de VS juist de bloeijaren zijn.

Henk Hofland beklaagt zich daar in 1976 over in een essay. Volgens de schrijver is de conventionele journalistiek niet langer toereikend om nieuwsgebeurtenissen te verslaan en moet er op een alternatieve manier aan verslaggeving worden gedaan. De

55 Van den Broek, De persoonlijke politiek, 109 56 Hollowell, Fact and Fiction, 49

57 Maarse, Geert. De poëzie ligt op straat. Een onderzoek naar literaire journalistiek in dag‐ & weekblad (1960‐2009), Erasmus Universiteit: 27 aug 2009, 37. Hofland, H.J.A. De Nieuwe Journalistiek, in: Betrekkelijke kleinigheden waarin opgenomen Mens en dier (Amsterdam 1976), 83-90, 89 en Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 347

(23)

uitgangspunten van de nieuwe journalistiek lenen zich daar volgens Hofland goed voor. Zoals in de schilderkunst het dadaïsme nieuwe perspectieven op de werkelijkheid biedt, zo zou een nieuwe journalistiek dat ook moeten doen.58 Het essay van Hofland lijkt te

suggereren dat er ruim een decennium na het verschijnen van het boek van Mulisch in Nederland nog maar weinig geëxperimenteerd is met nieuwe vormen.

Toch is dat niet helemaal zo. Uit zowel de masterscriptie van Maarse en Meelker – beiden deden onderzoek naar literaire journalistiek bij de Haagse Post en bij Vrij

Nederland - blijkt dat er wel degelijk gebruikt wordt gemaakt van literaire stijlmiddelen

en nieuwe vormen door Nederlandse journalisten vanaf de vroege jaren zestig. Het zijn bladen als Vrij Nederland, Haagse Post en ook Het Parool die daar ruimte voor bieden. In

Vrij Nederland en Haagse Post kwalificeert Maarse respectievelijk 49 (HP) en 33 (VN)

stukken als literaire journalistiek. Vanaf 1960 heeft hij van beiden bladen de jaargangen onderzocht, en hij concludeert dat er bij Haagse Post sprake is van twee oplevingen van stijlvernieuwing: rondom Armando in de vroege jaren zestig en in de jaren tachtig. Het onderzoek van Meelker schetst een iets ander beeld. Ook zij constateert de opleving van stijlvernieuwing jaren zestig en tachtig, maar voegt daar nog een periode aan toe. Ook begin jaren zeventig vindt zij literair journalistieke stukken in het blad, die “de stijlvernieuwing van Armando met engagement vermengen”. 59

De vernieuwing bij HP in de jaren zestig is voornamelijk verbonden aan één persoon: Armando. Onder leiding van Sylvia Brandt Buys, vrouw van Haagse Post-eigenaar Guus Hiltermann en op de redactie een invloedrijk persoon, komen Armando en schrijvers als Simon Vinkenoog bij Haagse Post terecht. Zo ontstaat er een redactie met een“schizofrene, half-bohème inslag”60, schrijven John Jansen van Galen en Hendrik

Spiering in hun geschiedenis van het blad. Armando verzamelt een groep om zich heen, waaronder schrijvers als Cherry Duyns, Betty van Garrel, Theun de Winter en K.

Schippers. Ze spreken zich uit over het soort journalistiek dat Haagse Post moet voorstaan en dopen zichzelf om tot de schrijvers met het gouden pennetje61. Kort

samengevat is hun opvatting dit: een journalist moet de werkelijkheid zo goed mogelijk beschrijven en feitelijk noteren – ook een ruimtewezen dat net op aarde landt moet het

58 Hofland, H.J.A. ‘De Nieuwe Journalistiek’, 87 59 Meelker, Emma. Links en toch leesbaar, 54

60 Jansen van Galen, John en Spiering, Hendrik. Rare jaren. Nederland en de Haagse Post 1914-1990. Nijgh

& Van Ditmar (Amsterdam 1993), 177

(24)

begrijpen - maar wel op een zo mooi mogelijke manier.

Ze ontwikkelen een literaire stijl, vandaar het gouden pennetje. Zo introduceren ze de illustratieve scene aan het begin van een reportage. 62 Ook hun onderwerpskeuze

is voor die tijd ongewoon. Ze ontwikkelen een interesse voor de marginale en illegale kanten van de samenleving.63 Een alledaags fenomeen uitlichten is interessanter dan

een politiek verslag schrijven. Liever interviewen ze daarom de chauffeur van een minister dan de minister zelf.64

Bij Het Parool is iets soortgelijks terug te zien. Ook het dagblad brengt

stelselmatig ‘het menselijke verhaal’. Midden jaren zestig worden voor nieuwe pagina’s extra verslaggevers aangenomen. Zij worden op pad gestuurd om de menselijke kant van het verhaal op te schrijven. Denk bijvoorbeeld aan het verslag over een

voetbalwedstrijd. Daar kan je een feitelijk verslag over opschrijven: spelers, blessures, uitkomst. Maar Het Parool stuurt een verslaggever op pad om de sfeer onder supporters (in dit voorbeeld: bij een wedstrijd tussen Feyenoord en Ajax) te peilen en dát op te schrijven. 65 Maarse concludeert: “(…) de overtuiging is dat de literatuur (of de poëzie)

op straat ligt. Het betekent niet dat literaire journalistiek altijd van enig actualiteitsbesef verstoken is. De nadruk ligt alleen niet meer op wat er verteld wordt, maar op hoe de journalist in kwestie dat doet.” 66

Bij Vrij Nederland vinden beide onderzoekers beduidend minder literaire

stijlvernieuwing. In het blad verschijnen voornamelijk reportages die “traditioneel van opzet zijn”.67 Het accent ligt eerder op het brengen van onderzoeksverhalen en politieke

stukken dan op vormvernieuwing.68 Meelker spreekt in 2012 met hoofdredacteur Rinus

Ferdinandusse over de focus op onderzoekjournalistiek. Volgens de hoofdredacteur schopten de redacteuren van Vrij Nederland graag tegen heilige huisjes: “Burgemeesters werden eerder niet tegengesproken. Wij deden dat wel. Wij wilden actuele onderwerpen aan de kaak stellen en opschudding veroorzaken.”69

Het literaire schrijven wordt niet op grote schaal overgenomen door Nederlandse

62 Maarse, De poëzie ligt op straat, 57

63 Jansen van Galen en Spiering, Rare jaren, 186 64 Maarse, De poëzie ligt op straat, 55

65 Mulder, G en Koedijk, P. Léés die krant! Geschiedenis van het naoorlogse Parool, Meulenhoff,

(Amsterdam, 1996), 464

66 Maarse, De poëzie ligt op straat, 99 67 Ibidem, 42

68 Meelker, Links en toch leesbaar, 53 69 Ibidem, 46

(25)

media. Maar er wordt bij een aantal bladen wel degelijk geëxperimenteerd met verschillende stijlvormen en met verschillende genres. Die ontwikkelingen maken de weg vrij voor een interviewer als Bibeb.

2.2.4 Kortom

Het medialandschap verandert met de samenleving mee in de jaren zestig. In rap tempo ontzuilen dagbladen en omroepen, ze maken zich los van partij of religie. En zo

verandert ook het soort journalistiek: niet langer onkritisch partijnieuws maar nieuws beoordeeld op professionele standaarden als objectiviteit.

Tegelijk met de professionalisering vindt er ook een tegenbeweging plaats: niet elke verslaggever vindt de journalistieke middelen van die tijd toereikend om de complexe werkelijkheid mee te vangen. De verslaggevers verwijten de naoorlogse

journalistiek braaf en saai te zijn. In de VS komt het verzet hiertegen tot uiting in het new

journalism. Daarin worden romantechnieken- en stijlmiddelen gebruikt om een

journalistiek verhaal te vertellen, zoals het gebruik van innerlijke monologen en het uitschrijven van persoonlijke details die iets zeggen over het karakter van de

geïnterviewde.

Daarmee vertoont de journalistieke stroming trekken de naturalistische stijl die journalisten in Nederland eind negentiende eeuw beoefenen. Ook zij menen dat er iets over de psyche van de mens te zeggen is door op de details te letten. Door een mens in zijn of haar natuurlijke omgeving te plaatsen wordt hij of zij als personage completer. Voor de nieuwe journalisten is objectiviteit verder niet langer het hoogste goed: door een verhaal duidelijk vanuit een subjectief perspectief te vertellen hopen ze een nieuw, hoger soort objectiviteit te creëren.

In de Verenigde Staten levert het een paar schrijverssterren op: Capote, Wolfe, Thompson. In Nederland vindt de stroming geen grote navolging maar toch zijn er genoeg artikelen aan te wijzen waarin er met vorm en stijl wordt geëxperimenteerd. Bij

Haagse Post is vormvernieuwing in de jaren zestig en zeventig haast norm. Ook bij Het Parool is er een groep verslaggevers die het menselijke verhaal brengt. Bij Vrij

Nederland is de redactie meer gericht op onderzoeksjournalistiek en politieke stukken

(26)

2.3 Het interview als journalistiek genre

Het interview is in de huidige journalistiek een zeer gangbare en veel gebruikte vorm geworden. Zowel het persoonlijke interview als het nieuwsinterview zijn tegenwoordig dagelijks in dag- en weekbladen te vinden. Ook op televisie is het een veel gebezigde vorm. Vragen stellen als bron van informatie – het klinkt vanzelfsprekend. Toch was dat niet altijd zo. Zoals Joris Abeling schrijft: “Ze [de vorm van het interview, A.S] markeerde de ontdekking van de mens als nieuwsonderwerp, als terugpratende actualiteit.”70 De

eerste interviews worden midden negentiende eeuw in de Verenigde Staten geschreven.71

Het is overigens belangrijk een onderscheid te maken tussen het persoonlijke vraaggesprek en het nieuwsinterview. In het eerste is het interview de essentie van het stuk: interviewer en geïnterviewde gaan een vaak persoonlijk gesprek aan. Bij het nieuwsinterview is het interview eerder een middel om iets te weten te komen over een actuele gebeurtenis.

Het genre slaat in de VS in ieder geval snel aan bij journalisten en het grote publiek, eind negentiende eeuw. Het laat zich raden waarom. Het interview biedt journalisten de mogelijkheid gezaghebbende of bekende personen kritisch te

ondervragen, te onderbreken, een voorheen vermeden onderwerp aan te snijden. Het geeft ze de mogelijkheid een verhaal een bepaalde richting op te sturen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld een toespraak waarin een spreker zelf kan bepalen wat hij zegt.

Tegelijkertijd maakt het interview een journalistiek verhaal levendiger. Een citaat brengt een persoon immers dichterbij dan een afstandelijke beschrijving. Daarom slaat het interview ook aan bij het grote publiek: het is vermakelijk. 72

In Europa is het genre precies om die redenen impopulair – in ieder geval onder journalisten. Dagbladen die zich aan het genre wagen worden afgeschilderd als ordinair en op sensatie belust, zoals in Nederland wel van De Telegraaf wordt beweerd. De Amerikaanse samenleving is dan ook een heel andere dan de Europese. In Europa druist de nabijheid van interviewer en geïnterviewde in tegen de vrij strikte verhoudingen van de negentiende-eeuwse maatschappij. Het duurt even voordat het interview in de

70 Abeling, Interviews uit Nederland, 9

71 Broersma, Marcel. The Discursive Strategy of a Subversive Genre. The Introduction of The Interview in

US and European Journalism, in H.W. Hoen and M.G. Kemperink, eds., Vision in Text and Image. The

Cultural Turn in the Study of Arts (Leuven, Paris and Dudley 2008), 143-158, 144 72 Ibidem, 144

(27)

Franse, Duitse en Nederlandse media opduikt: eind negentiende eeuw. Pas na de Eerste Wereldoorlog wordt het wijdverbreid een geaccepteerd genre.

Ook in Nederland. Zowel Broersma als Wijfjes wijzen een stuk uit het

Rotterdamsch Nieuwsblad van 5 oktober 1881 aan als het eerste Nederlandse interview-

al is het dat volgens moderne standaarden nog niet echt. Eerder is het een mengeling van zowel reportage als interview. Bij de Rotterdamse Beukelsdijk is een trein

ontspoord. De dienstdoende verslaggever gaat op onderzoek uit en beschrijft uitgebreid wat er is gebeurd en wat hij ter plekke ziet. Daarnaast spreekt hij met een ooggetuige.

Grote navolging vindt de verslaggever niet. Pas vier jaar later, op 16 maart 1885 wordt het volgende interview in de Nederlandse pers gepubliceerd, ditmaal in Algemeen

Handelsblad. De opstand van de boeren in Zuid-Afrika tegen Engeland staat op de

voorpagina van het dagblad. De verslaggever vraagt aan de diplomatiek

vertegenwoordiger van Zuid-Afrika in Nederland naar zijn mening over de opstand – een “letterlijk afgedrukt vraaggesprek”, aldus Wijfjes. 73 Het interview eindigt met

misschien wel de eerste human interest-vraag uit de Nederlandse persgeschiedenis: Ons restte thans slechts nog de vraag, die wel niet van algemeen belang, toch zeker door ieder onzer lezers in onze plaats zou gedaan zijn, nl. hoe het ‘t elfjarig zoontje van den Beelaerts [de geïnterviewde, A.S] maakte die met den generaal Smit naar Transvaal was gegaan. Wij vernamen met genoegen dat het kleine energieke kereltje het best maakte en nog volstrekt geen berouw had over zijn cordate stap.74

De negentiende-eeuwse schrijver van bovenstaand interview heeft, zoals uit het citaat blijkt, het gevoel te moeten verdedigen dat hij een persoonlijke vraag stelt. Dat is in de Nederlandse journalistiek vervolgens lange tijd de norm. De journalist gedraagt zich onderdanig en gezagsgetrouw – en maakt daarom bij voorbaat excuses voor het wellicht betreden van het privédomein. Tegelijkertijd laat de journalist zien dat hij of zij ondanks dat interview wel beschaafd is door op te schrijven dat al te persoonlijke vragen niet gesteld werden.75

Broersma beschrijft het stramien van het gemiddelde interview uit de laat-negentiende eeuw. Vanaf dan tot aan de Tweede Wereldoorlog houden de meeste

73 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 61 74 Ibidem, 61

(28)

interviews dezelfde verhaalstructuur aan. Het is niet slechts een optekening van het gesprek. Vrijwel altijd wordt ook beschreven hoe het gesprek tot stand is gekomen, hoeveel moeite er gedaan is de geïnterviewde tot het gesprek te overtuigen en waarom het gerechtvaardigd is dat juist deze persoon hier vragen gaat beantwoorden.

Vervolgens volgt een uitgebreide beschrijving van het huis van de geïnterviewde. Pas dan volgt het gesprek – vaak vrij letterlijk opgetekend, meestal in vraag-en-antwoord-vorm. Het interview besluit met een reflectie door beide partijen op het besprokene. En soms rechtvaardigt de journalist nogmaals waarom het gesprek heeft plaatsgevonden.

2.3.1 Een voorganger: Wilhelmina van Itallie-van Embden

Een vaak genoemde pionier van dit soort interviews is de Haagse Wilhelmina van Itallie-van Embden (1870-1959). Vanaf ongeveer 1920 schrijft zij stukken voor de Haagse Post en voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant; een deel van die interviews is gebundeld in de boekenreeks Sprekende Portretten. Ze interviewde wetenschappers, politici,

feministen als Aletta Jacobs. Of schrijfster, actrice en feministe Mina Krüseman en Nobelprijswinnaar Heike Kamerlingh Onnes.

Het was haar doel om aan de hand van jeugdervaringen te laten zien hoe mensen “met vallen en opstaan iets bereikt hadden en zo de jongeren ten voorbeeld waren”. 76

Want zoals mensen geïnteresseerd waren in personages uit romans, zo waren ze dat ook in echte mensen, aldus Van Itallie-van Embden. Het anonieme voorwoord van haar bundel beweert het volgende over haar gesprekken: “Want om de bekendheid hunner werken werden ze gekozen, maar de “bezoekster” [Van Itallie-van Embden, A.S] had ’t vaste voornemen den m e n s c h te plaatsen in ’t centrale punt, uit wiens aanleg, wil, doorzettingsvermogen, geholpen, of althans niet geknot door de omstandigheden, het werk – secundaire grootheid – zich natuurlijkerwijs ontwikkelde.”77

Dat vertoont overeenkomsten met het uitgangspunt van de naturalistisch

journalisten eind negentiende eeuw: dat de echte mens zich in de details laat kennen en beter tot zijn recht komt binnen een context. Ook Van Itallie-van Embden bedient zich van sfeerbeelden en het opschrijven van sprekende details. Aan de Franse psycholoog en

76 Hagen, Piet. Journalisten in Nederland: een persgeschiedenis in portretten 1850-2000, de Arbeiderspers

(Amsterdam 2002), 273

77 Itallie- van Embden, Wilhelmina van. Sprekende Portretten, A.W. Sijthoff’s Uitgeverijmaatschappij,

(29)

apotheker Emile Coué vraagt ze: “Hoe is u wel gegroeid tot deze faam? Wie en wat waren uw ouders?”78

Over Mina Krüseman, dan in de nadagen van haar carrière, schrijft Van Itallie-van Embden dat die in een oud flatje in Boulogne-sur-Seine in Frankrijk woont. Gedurende het gehele gesprek wordt er teruggeblikt en elk detail dat Van Itallie-van Embden opschrijft ademt de sfeer van vergankelijkheid. Zoals in dit citaat:

Daar zat op een ouderwetsche, stijf-Hollandsche canapé, in een kamer boordevol versleten meubels, boeken en muziekrollen, een zware oude vrouw, breed-uit, met een eigenaardig gezicht, waarvan de vroeger sterksprekende trekken onder rimpels en ouderdoms-corpulentie verloren waren gegaan.79

Tegelijkertijd is het een nogal venijnige opmerking over het uiterlijk en het postuur van mevrouw Krüseman. Zo is Van Itallie-van Embden vaker scherp over degenen die ze beschrijft, net als haar tijdsgenoot en naturalist Frans Netscher. Politicus Pieter Jelles Troelstra beschrijft ze in 1924 niet zo flatteus:

Een vreemde kop! Het enige ongewone binnen deze muren. Hoe uitstekend werd hij getroffen door de karikatuur; maar ook, hoe gemakkelijk was haar taak! De forsche neus, die zich voornam Romeinsch te worden, en dan inééns neerknakte, en recht lang

doorliep naar beneden; de oogleden die, de horizontale lijn versmadend, vreemd schuin-af naar buiten wegtrokken op de jukbeenderen toe; en ver daaronder de stevige snor (…). 80

Dat contrasteert met de vleiende houding die Van Itallie-van Embden ook aanneemt in haar interviews. Grotendeels volgen haar stukken de structuur van het laat negentiende-eeuwse interview dat Boersma beschrijft. Daarin is juist de rechtvaardiging tegenover lezer en geïnterviewde dat het interview plaatsvindt belangrijk en neemt de interviewer eerder een onderdanige dan een brutale houding aan. In haar interviews is Van Itallie-van Embden zich in ieder geval wel bewust Itallie-van het feit dat het interview geen

vanzelfsprekendheid is. Soms maakt ze zelfs excuses.

Het interview dat ze met politicus De Savornin Lohman heeft, sluit Van Itallie-van

78 Itallie- van Embden, Wilhelmina van. Sprekende Portretten, Nijgh & Van Ditmar, (Rotterdam 1928), 21 79 Itallie- van Embden, Sprekende Portretten (1924), 24

(30)

Embden zo af: “Ik dank u, dank u zéér, voor uw vertrouwen. Ik heb u toch niet

vermoeid?” Waarop De Savornin Lohman antwoordt: “Wel neen, mevrouw.”81 Eerder in

het gesprek vindt de volgende conversatie plaats (De Savornin Lohman is de eerste die spreekt):

‘Ik zal heel open met u spreken. Maar waarom wilt u eigenlijk van mij hooren? Het zal u tegenvallen: ik heb nooit celebriteiten ontmoet.’

‘Er kunnen andere punten van aantrekking bestaan.’ ‘Mijn leven interesseert niemand.’

‘Daarover is de persoon zelf een slecht beoordelaar. Ook als hij het tegenovergestelde mocht denken van u.’ 82

Ook schrijver Herman Heijermans uit zich in 1924 verbaasd over het feit dat Van Itallie-van Embden hem wil spreken. “Dat u al die moeite doet voor den zieken auteur; en in zoo’n beesteweer. Eén ding moet u weten, mevrouw: ik ben verloren.”83

Van Itallie- van Embden is ondanks de gangbare verontschuldigingen geen

interviewer die op de achtergrond blijft. Ook daarin volgt ze de laat negentiende-eeuwse interviewstructuur die Boersma beschrijft. Hoe en waar ze aankomt, hoe ze iemand tot een interview heeft weten te overtuigen: ze schrijft het op. Dat doet ze zonder de eerste persoonsvorm te gebruiken. Ze refereert in haar teksten aan zichzelf als “de bezoekster” en schrijft dan ook over zichzelf in de derde persoonsvorm.

Een opmerkelijke uitzondering daarop vormt een dialoog in het gesprek met schrijver Heijermans, waarin ook de kritische en brutale kant van Van Itallie-van Embden waar te nemen is. Hij spreekt zijn bewondering uit voor zijn moeders

toewijding voor haar tien kinderen, en zegt: “Haar leven gaf ze weg in één voortdurende offering. Zooals een man het niet kan.” Waarop Van Itallie-van Embden antwoordt: “Ik vrees óók niet alle vrouwen van nú.”84

2.3.2 Twee tijdsgenoten: Willem Wittkampf en Ischa Meijer

Wordt Bibeb enkele decennia later de grande dame van het interview, dan zijn Willem Wittkampf en Ischa Meijer de twee grote heren. Het drietal staat bekend als dé

81 Ibidem, 12

82 Itallie- van Embden, Sprekende Portretten, 2

83 Itallie- van Embden, Sprekende Portretten (1928), 33 84 Ibidem, 34

(31)

invloedrijke interviewers uit de Nederlandse geschiedenis. Zij ontwikkelen na de Tweede Wereldoorlog het interviewgenre verder. 85 Gedrieën schrijven ze interviews

voor haast alle landelijke media. Bibeb uiteraard voor Vrij Nederland, Wittkampf voor

Het Parool en Meijer voor beide bladen plus nog een keur aan andere media: de Volkskrant, NRC Handelsblad, Nieuwe Revu, De Nieuwe Linie en Haagsche Post. Meijer

doet later ook interviews voor radio en tv, onder meer voor de NOS, VARA, VPRO en RTL.

Willem Wittkampf (1924-1992) schrijft onder zijn voornaam Willem jarenlang interviews voor Het Parool. Hij begint op de stadsredactie van de krant, schrijft

rechtbankverslagen en daarna zijn bekende Willems: lange interviews in

monoloogvorm. Hij interviewt nooit beroemdheden maar juist de gewone man met een bijzonder verhaal: de schoolmeester, de marktkoopman en deurwaarder. Door de gewone man een stem te geven democratiseert hij het interview.86

Zijn interviews zijn full-quote opgeschreven – alsof de geïnterviewde het gewoon zo in een keer verteld heeft en er helemaal geen interviewer aan te pas is gekomen. Niets is minder waar: gemiddeld schrijft Wittkampf maar over gemiddeld één van de vijf mensen die hij spreekt een verhaal. En met het uitwerken van zo’n interview was hij al gauw twee weken bezig, valt in een profiel van journalist Gijs Groenteman over

Wittkampf te lezen. 87 Volgens Groenteman is Wittkampf de eerste die in Nederland deze

vormt gebruikt. Hij noemt hem daarom “de uitvinder van de monoloog als interviewvorm.”88

Over Wittkampfs persoonlijke leven is al net zo weinig bekend als over dat van Bibeb. Bij Het Parool gaat hij na een conflict weg; een boek waar hij dan al mee bezig is krijgt hij nooit af of in ieder geval niet gepubliceerd. Zijn leven leidt hij steeds

geïsoleerder tot op het eind bijna niemand contact meer met hem heeft. Ook zijn werk raakt dan in de vergetelheid, anders dan bij Meijer en Bibeb. Twee interviewers die hij bewondert, Bibeb nog wel het meest, schrijft Wittkampf na zijn journalistieke carrière in een brief aan Carmiggelt.89

85 O.a. Wijfjes, Hagen, Meelker en Maarse 86 Hagen, Journalisten in Nederland, 78

87 Nawoord Groenteman in: Wittkampf, Willem. Verzameld werk, de Prom, (Baarn 2000), 442 88 Ibidem, 442

89 Kellerhuis, Tom. ‘De geheimzinnige Wittkampf’, in: De Journalist,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ontwikkeling naar een opener ledenbeleid – waardoor ook rooms-katholieken lid van de ChristenUnie kunnen worden – zal ook niet met vreugde door de sgp zijn gadegeslagen, net

Het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer aan een specifieke betrok- kene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende

De isolatie, het gevoel opgesloten te zijn maar vooral niet meer in staat te zijn om werk en privé goed te scheiden, heeft een grote impact op mensen.. Thuis moet een plaats zijn

Tijdens de eerste workshop maken de studenten kennis met meerdere tekstgenres (Van Norden 2014), schrijven ze zelf een aantal verschillende korte teksten en ervaren ze het tot

Daarnaast moeten alle regio’s dezelfde instrumenten hebben voor subsidies, werkplekvoorzieningen, jobcoaching en re-integratiemogelijkheden.” Van Weelden gaat ervan uit dat het breed

Dat ik in zijn laatste levensmaanden zo goed voor hem heb kunnen zorgen, al zijn wensen heb kunnen realiseren en wij tijd hebben gekregen om afscheid te nemen is een rijkdom voor

– ten minste drie uur voor jezelf (als je ook het afgelopen jaar wilt afsluiten) – ten minste een uur voor jezelf (om het komende jaar te plannen).. – je agenda van

‘Ik heb eens tegen Boutens gezegd, dat was op de zestigste verjaardag van Van Deyssel, het moet in 1934 geweest zijn, toen sprak Boutens zo'n beetje zijn minachting uit