• No results found

Download dit artikel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Download dit artikel"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Boerwinkel (1994) signaleerde in dit tijdschrift dat het grip ‘identiteit van het landschap’ zich in een crisis be-vond. Door een onduidelijke conceptvorming was het niet goed bruikbaar in de planning. Een crisis is, zo stelde hij, een opmaat voor een sprong voorwaarts. Sinds die tijd is er in onderzoek en beleid inderdaad een sprong gemaakt. Vooral in de Engelstalige literatuur is veel gepubliceerd over landschapsidentiteit en een verdere uitwerking aan het begrip gegeven. Ook het Nederlandse beleid en het beleidsondersteunende onderzoek hebben zich niet on-betuigd gelaten. Landschapsidentiteit is constant aanwe-zig in het Nederlandse debat sinds 1992. De beleidsstra-tegie en de bijbehorende operationele beleidsdoelen zijn in die periode wel veranderd. De beleidsdoelen van de Nota Landschap zijn met het uitkomen van ‘Natuur voor mensen en mensen voor natuur’ (LNV, 2000) vervallen en de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie is er voor in de plaats gekomen. Maar ook hierin komt het begrip identiteit weer boven drijven. Voor het Milieu- en Natuur-planbureau is dat een reden om identiteit als een van de kerngraadmeters voor natuur en landschap te beschou-wen en door middel van meetnetten en modellen te moni-toren (Wiertz, 2005: 34).

Er is echter geen overkoepelend idee over de samenhang van al dit werk en de verschillende interpretaties. Net als ‘duurzaamheid’ is ‘identiteit’ een containerbegrip met als

voordeel dat het door veel mensen herkend wordt en als nadeel dat onduidelijk is welke invulling men er aan geeft. In het academische debat bestaat overeenstemming over de globale kenmerken van het begrip landschapsidentiteit (zie kader op pagina 6, gebaseerd op Haartsen et al., 2000; Kruit et al., 2004).

Deze kenmerken geven de contouren van het begrip land-schapsidentiteit aan, maar geven geen handvatten om de verschillende vormen van landschapsidentiteit te onder-scheiden. Doel van dit artikel is om een raamwerk te pre-senteren waarmee de verschillende benaderingen van landschapsidentiteit wel ingedeeld kunnen worden. Dat levert een instrument op om te reflecteren op de plaats van de verschillende onderzoeken, projecten en ideeën om-trent landschapsidentiteit in het debat. Veel spraakver-warring kan er mee worden voorkomen. Op basis van de twee belangrijkste manieren waarop landschapsidenti-teit in de literatuur wordt onderverdeeld: existentieel-geo-grafisch en persoonlijk-cultureel, maken we een indeling in vier velden. We beginnen met een theoretische onder-bouwing van deze keuze. Vervolgens worden de belang-rijkste ontwikkelingen in de vier velden beschreven. En ten slotte bespreken we de bruikbaarheid van het raam-werk.

D E R K J A N S T O B B E L A A R , K A R I N A H E N D R I K S

Dr. Ir. D.J. Stobbelaar Wageningen UR, leerstoel-groepen Rurale Sociologie, Plantaardige Productie Systemen en Biologische Bedrijfssystemen. Hollandseweg 1, 6706 KN, Wageningen.

Derk-Jan.Stobbelaar@wur.nl Dr. Ir. C.J.M. Hendriks Bureau Karina Hendriks

Foto Sytske Dijksen, www.saxifraga.nl Slufter Texel

Landschapsidentiteit

Landschapsidentiteit

Geografisch

Existentieel

Persoonlijk

Cultureel

Het concept landschapsidentiteit speelt al geruime tijd – vanaf de Nota Landschap (LNV, 1992) – een belang-rijke rol in het beleid en daarmee ook in de landschapsplanning en -architectuur. Een nauwkeurige beschrijving van het concept ontbreekt echter vaak. Dat is problematisch omdat landschapsidentiteit heel verschillende betekenissen kan hebben wat tot spraakverwarring leidt. Dit artikel presenteert een raamwerk waarmee onder-zoek, projecten en ideeën omtrent landschapsidentiteit geduid kunnen worden, om zo een beter overzicht te krijgen over de beschikbare concepten en toepassingen.

(3)

Theoretisch kader mens en omgeving

De identiteit van een mens wordt gevormd door interac-tie met vele omgevingen, zoals klasse, religie, etniciteit en geslacht (Paasi, 2002), en ook de fysieke omgeving. Aan het landschap waarin ze zijn opgegroeid of leven, ontle-nen mensen een deel van hun identiteit (Seel, 1991; Van Zoest, 1994; Hendrikx, 1999; Keulartz, 2000). Dat gebeurt op minstens drie manieren:

1. door het landschap waar te nemen en er een band mee op te bouwen (landschap als fysieke omgeving); 2. door het landschap als plek voor bepaalde handelin-gen te laten fungeren (landschap als sociale omgeving); 3. door het landschap als kapstok te laten fungeren voor fantasie, mythe, verbeelding en persoonlijke geschiedenis (landschap als culturele omgeving).

Dat alles maakt dat mensen vaak verknocht blijven aan de streek waar ze zijn opgegroeid. De identiteit die mensen ontlenen aan landschappen, wordt existentiële identiteit ge-noemd (Van Zoest, 1994; Boerwinkel, 1994). Behalve om de objecten in en kenmerken van de fysieke omgeving, gaat het bij existentiële identiteit dus ook om associaties, herinneringen en symbolische betekenissen die aan een landschap zijn gerelateerd, d.w.z. om de sociale en cultu-rele omgeving. Deze manier om landschappen te be-schouwen is nog vrij nieuw in Nederland.

Een langere traditie heeft de tweede toepassing van het begrip identiteit – de relatie tussen mens en omgeving, waarbij het gaat om de identiteit die de mens toekent aan zijn omgeving, ook wel geografische identiteit genoemd (Van Zoest, 1994).

Paasi (2002) beschrijft het verschil tussen geografische en existentiële identiteit door te spreken over de identiteit van een regio en de regionale identiteit van de inwoners. Het verschil gaat in feite over de manier waarop de mens in het landschap staat. Ingold (2000) spreekt van ‘buil-ding’ en ‘dwelling’. Een mens kan van buitenaf tegen het

kenmerken van landschapsidentiteit

1. Landschapsidentiteit wordt door mensen toegeschre-ven aan een gebied en valt niet één op één samen met de natuurlijke of objectieve kenmerken van dat gebied. Landschapsidentiteit is per definitie een sociale of per-soonlijke constructie. Echter, in dergelijke constructies worden wel altijd de natuurlijke en objectieve kenmerken van een gebied gebruikt.

2. Mensen kennen landschapsidentiteit toe aan verschil-lende ruimtelijke niveaus in het landschap – zoals de plek, de streek, de regio of het land – waarbij de kenmer-ken van de lagere schaalniveaus (streek) passen in de ho-gere schaalniveaus (regio).

3. De identiteit die een persoon toekent aan het land-schap, staat in wisselwerking met de identiteit die groe-pen mensen – waartoe deze persoon behoort – toekennen aan het landschap.

4. De identiteit van een gebied heeft invloed op de iden-titeit van zijn bewoners.

5. Landschapsidentiteit verbindt de bewoners van een streek en onderscheidt ze van bewoners van andere stre-ken.

6. Landschapsidentiteit krijgt over het algemeen een po-sitieve invulling. Bij een beschrijving blijven de negatie-ve aspecten meestal buiten beschouwing.

7. Landschapsidentiteit is gebaseerd op het verleden en op de toekomst. Sporen uit het verleden zijn een bron van inspiratie om de huidige identiteit te beschrijven net zoals de mogelijkheden die de toekomst biedt.

8. Mensen of instituties met verschillende belangen in het gebied kennen verschillende landschapsidentiteiten toe. Dè landschapsidentiteit is daardoor altijd inzet van strijd.

9. Landschapsidentiteit verandert door de veranderende context. De machtsbalans tussen belangengroepen kan verschuiven, hun doelen kunnen veranderen, nieuwe spe-lers komen op, nieuwe rurale functies worden belangrijk.

(4)

Conceptvorming

In Nederland hebben de Nota Landschap uit 1992 en het Structuurschema Groene Ruimte 2002 waarschijnlijk de belangrijkste aanzet gegeven tot het concept cultureel-ge-ografische identiteit. Identiteit is in de Nota Landschap ingevoerd om het begrip landschapskwaliteit nader te operationaliseren. De Nota Landschap beschrijft land-schapsidentiteit als: “de ecologische en historische ken-merken van een gebied die een gebied doen onderschei-den van een ander gebied. Deze kenmerken bepalen de waardering van een gebied door bewoners en gebrui-kers”. In het Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 2002: 26), wordt het begrip niet gedefinieerd, maar wel onderverdeeld in kenmerkende natuurlijke en cultuurlijke landschap aan kijken en zo een beeld opbouwen van zijn

fysieke omgeving (building) door er allerlei kenmerken aan toe te kennen. Hij kan echter ook opgaan in het land-schap, er in ronddwalen (dwelling) en beïnvloed worden door zijn omgeving.

Naast het verschil tussen geografische en existentiële identiteit kan ook een onderscheid gemaakt worden tussen persoonlijke en culturele identiteit (Van Zoest, 1994; Keulartz, 2000). Hiermee wordt het verschil in betekenis uitgedrukt dat een landschap heeft voor een individu met zijn per-soonlijke plekken en voorkeuren, en voor het collectief waarbij de algemeen bekende verhalen over bepaalde plekken in het landschap van belang zijn.

Zetten we geografische en existentiële identiteit enerzijds en persoonlijke en culturele identiteit anderzijds uit op twee assen, dan ontstaan vier velden (figuur 1). In de vol-gende paragrafen geven we van elk veld:

• een beschrijving;

• historie en sleutelpersonen bij de conceptvorming rond het veld;

• enkele voorbeelden van toegepast onderzoek;

• en de rol van de verschillende schaalniveaus in het veld.

De cultureel-geografische identiteit

Inhoud

In het landschapsbeleid en de landschapsplanning vat men identiteit meestal op als cultureel-geografische iden-titeit (I in figuur 1). In deze context is ideniden-titeit gedefi-nieerd als de kenmerken die een gebied doen onderschei-den van een ander gebied (LNV, 1992). Het gaat daarbij om kenmerken die in principe voor iedereen waarneem-baar zijn in het landschap, zoals de ruimtelijke composi-tie, het grondgebruik, de mix van dierenleven, plantenle-ven en mineralen, de kleuren en vormen en de situering, het materiaalgebruik van gebouwen, enzovoort.

Figuur 1 Identiteit van een landschap uiteen-gelegd op de assen geo-grafische en existentiële identiteit enerzijds en persoonlijke en culturele identiteit anderzijds (Hendriks en Stobbelaar, 2003).

Figure 1 Landscape iden-tity unfolded on the axes geographical and existen-tial identity on the one hand and personal and cultural identity on the other hand (Hendriks and Stobbelaar, 2003).

(5)

structuurdragers, gebouwen en grondgebruik. De Nota Ruimte (VROM et al., 2004) ten slotte, voert het begrip kernkwaliteiten in. Deze kwaliteiten beschrijven op een cultureel-geografische manier de belangrijkste kenmer-ken van verschillende strekenmer-ken in Nederland.

Toepassingen

De Nederlandse wetenschappelijke discussie is mede door de genoemde beleidsconcepten sterk gericht op de geografische identiteit van gebieden. Toepassing ervan heeft geleid tot indelingen van gebieden op basis van een beperkt aantal kenmerken zoals terreinvormen, archeolo-gie, ontginningsgeschiedenis, historische bouwkunde en schaalkenmerken. Voorbeelden hiervan zijn Farjon et al. (2002), Geertsema et al. (2003), en Schaminee & Stortelder (2003). De eerste twee studies gebruiken het begrip om aan te geven in hoeverre de oorspronkelijke streekeigen karakteristieke verschillen in landschapsvorm nog be-staan. Farjon et al. doen dit om een bijdrage te leveren aan het Monitoringssysteem kwaliteit groene ruimte van LNV. Identiteit, samen met waardering door bewoners, zegt daarbij iets over beleving van het landschap. Geertsema et al. willen achterhalen wat de groenblauwe dooradering van een gebied betekent voor de identiteit daarvan. Het onderzoek van Schamineé en Stortelder (2003) over streekeigen natuur voegt aan deze twee onderzoeken het besef toe, dat cultureel-geografische landschapsidentiteit zich laat beschrijven op verschillende niveaus die met el-kaar in verband staan. Uitgangspunt van hun onderzoek is dat plantengemeenschappen een uitdrukking moeten zijn van de plek waarop ze groeien en dat ze in een land-schappelijke configuratie moeten voorkomen die begrij-pelijk maakt waarom ze daar groeien. Als aan beide voor-waarden is voldaan, is sprake van streekeigen natuur. “Als wij ons richten op de identiteit van een gebied, dan ontle-nen we aan sommige elementen vrij algemene informatie;

andere zaken zijn meer specifiek of zelfs tot dat gebied beperkt. De aanwezigheid van de combinatie hiervan maakt dat een gebied begrepen (‘gelezen’) kan worden. Het lezen van het landschap is vergelijkbaar met het vin-den van een adres: straatnaam en huisnummer krijgen be-tekenis als de stad en het land bekend zijn” (Schaminée & Stortelder, 2003).

Schaalniveaus

Dit type onderzoek kan in principe alle niveaus bestrijken, maar opvallend is dat vooral veel beleidsondersteunend on-derzoek zicht richt op het niveau van de regio of hoger. Het nationale beleid vraagt om methodes die met behulp van expertkenmerken de verschillen tussen de regio’s kunnen beschrijven en monitoren. Aangezien het meeste beleids-ondersteunende onderzoek modelmatig gebeurt is het ken-nelijk lastig om met de beschikbare databestanden vol-doende verschillen op lagere schaalniveaus waar te nemen.

De persoonlijk-geografische identiteit

Inhoud

Bij de persoonlijk-geografische identiteit van het land-schap (II in figuur 1) gaat het om de kenmerken en on-derdelen van het landschap die een individu belangrijk vindt voor de herkenbaarheid van een gebied en waaraan hij zich kan oriënteren. Het gaat om kenmerken die ie-dereen kan waarnemen, maar waar niet ieie-dereen evenveel waarde aan hecht.

Conceptvorming

Grondlegger van de tak van wetenschap die zich bezig houdt met de oriëntatie van een individu in de ruimte is Kevin Lynch (1960). Hij wilde weten hoe mensen de om-geving gebruiken om zich te verplaatsen in een stedelijk landschap. Hij stelde dat paden, randen, districten,

(6)
(7)

knooppunten en herkenningspunten de vijf elementen zijn die bijdragen aan de oriëntatie van mensen.

Toepassing

Hoe mensen zich oriënteren in een landschap kan zichtbaar gemaakt worden door mensen kaarten van hun omgeving te laten tekenen (mental maps). Het idee hierachter is dat de kaart een uitdrukking is van de structuren die in de hersenen liggen. Belangrijke aanwijzingen die onderzoekers in het te-kenen vinden zijn: welke elementen getekend worden, de volgorde waarin elementen op de kaart worden gezet en de relatieve grootte van de elementen (Soini, 2001). Daaruit blijkt dat wat mensen als persoonlijk-geografische identiteit toekennen aan een landschap, afwijkt van de cultureel-geo-grafische identiteit, die meestal gebaseerd is op expertcrite-ria. Wanneer de persoonlijke binding van mensen met een landschap van belang geacht wordt, zou met dit aspect in de planning meer rekening gehouden moeten worden.

Schaalniveaus

Opvallend is dat in deze tak van wetenschap – voor zover bekend – geen onderscheid in schaalniveau wordt ge-maakt. De vijf elementen van Lynch kennen bijvoorbeeld geen hiërarchie. De toepassing heeft echter meestal be-trekking op de directe leefomgeving van mensen en daar-mee op een vrij laag schaalniveau. De ervaring leert dat oriëntatie in een landschap veelal gebeurt door continu grote elementen in zicht te houden (bergen, water of – in de stad – torens en pleinen) en de kleinere elementen te gebruiken voor het vinden van de weg.

De persoonlijk-existentiële identiteit

Inhoud

Ieder mens heeft zijn eigen leefwereld, opgebouwd uit plekken met een persoonlijke betekenis; dit noemen we

de persoonlijk-existentiële identiteit van een landschap (III in figuur 1). De persoonlijke betekenis van een land-schap ligt in de associaties en herinneringen die verbon-den zijn aan plekken.

Conceptvorming

In de Engelstalige literatuur is overeenstemming ontstaan over de invulling van wat wij persoonlijk-existentiële iden-titeit noemen en daar vaak Place-identity heet (Twigger-Ross & Uzzell, 1996; Devine-Wright & Lyons, 1997; Manzo, 2003; Wester-Herber, 2004). Voortbouwend op het werk van Breakwell (1986) wordt gesteld dat de identiteit van een mens voortdurend herbevestigd moet worden – en ook continu verandert – door interactie met de sociale en fysieke omgeving. Bij de interactie zijn tenminste vier as-pecten van een plek van belang (Twigger-Ross & Uzzell, 1996):

1. Onderscheidend vermogen. Een plek geeft een mens de mogelijkheid zich te onderscheiden van anderen. Ik kom uit Amsterdam of ik kom uit de Friese Wouden. Op deze manier werkt plaats / plek net zoals een sociale categorie en daarom kan plekidentificatie gezien worden als syno-niem aan sociale identificatie. Dit aspect heeft te maken met de eigenheid van het gebied.

2. Continuïteit. De fysieke omgeving biedt aanknopings-punten om de persoonlijke geschiedenis aan af te lezen. Twee vormen van continuïteit worden onderscheiden: plaatsgerelateerde continuïteit en congruente of overeen-komstige continuïteit. Plaatsgerelateerde continuïteit re-fereert aan specifieke plaatsen die emotionele betekenis hebben voor de mens en die ervoor zorgen dat zijn histo-rie onderhouden wordt. Congruente continuïteit verwijst naar karakteristieken van plaatsen die algemeen en over-draagbaar zijn van de ene plek naar de andere. Denk daar-bij aan iemand die opgroeit op de Groninger klei en zich daarom ook thuis voelt in delen van Zeeland. Dit aspect

(8)

scheidt een boer van anderen. Dat is de plek waar hij hoort, waar hij leeft en werkt. Die persoonlijke binding met de omgeving wordt in het perceptieonderzoek, uitge-voerd in Nederland, meestal niet onderzocht. Het be-leidsondersteunende onderzoek kiest er zelfs expliciet voor om dat niet te doen, omdat “de persoonlijke ge-schiedenis en verbondenheid met een landschap niet is te meten en niet is te relateren aan een graadmeter” (Wiertz, 2005: 39). De graadmeter die wel wordt gebruikt door het Milieu en Natuur Planbureau beperkt zich tot de fysieke kenmerken van een landschap zoals een ‘gemiddelde’ Nederlander die waardeert. Onderzocht wordt hoe fysie-ke fysie-kenmerfysie-ken van het landschap stimuli genereren voor een psychologische respons. In de psychofysische bena-dering doet men onderzoek naar de biologische basis van de waardering; in de psychologische benadering ligt de nadruk vooral op de sociaal-culturele basis van mensen (Van den Berg et al., 1995). Daarnaast komen ook voor-zichtig nieuwe stromingen in het belevingsonderzoek op (representaties, semiotiek) die meer aandacht aan de per-soonlijke binding met het landschap schenken.

Schaalniveaus

Schaalniveaus spelen binnen de persoonlijk-existentiële identiteit een rol doordat mensen zich gebonden voelen aan een bepaalde plek, die voor hen een andere betekenis heeft dan het omringende landschap. Hierbij zal de bin-ding van mensen aan het landschap afnemen naarmate dat verder van die favoriete plek af ligt.

De cultureel-existentiële identiteit

Inhoud

Door sociale processen kan een plek voor een groep men-sen een bijzondere betekenis krijgen. Dit is de cultureel-existentiële identiteit van een landschap (IV in figuur 1). heeft te maken met de historie of geschiedenis van het

ge-bied en de persoonlijke geschiedenis daarin.

3. Zelfrespect. Dit verwijst naar een positieve evaluatie van een individu of van de groep waarmee het individu zich identificeert. Zelfrespect is verbonden met gevoelens over persoonlijke en sociale waarden. Het betekent dat iemand kan zeggen: ik ben een Woudboer en daar ben ik trots op. Dit aspect verwijst naar de gevoelens die de binding met het gebied bij een mens oproepen.

4. Zelfredzaamheid. Gevoelens van zelfredzaamheid wor-den onderhouwor-den wanneer de omgeving de persoonlijke levensstijl ondersteunt of in ieder geval niet dwars zit. Dit aspect heeft betrekking op het gebruik of de functie van een gebied.

Toepassing

Plaats-identiteit en de vier aspecten daarvan, zijn in de eerste plaats bruikbaar om te verklaren waarom ingrij-pende veranderingen in een gebied voor zoveel weerstand zorgen (Wester-Herber, 2004). Ten tweede is het concept bruikbaar om te beschrijven waarom mensen zich ver-bonden voelen met een gebied en om te kunnen meten welke factoren, karakteristieken en elementen daarvoor zorgen (Twigger-Ross & Uzzell, 1996; Devine-Wright & Lyons, 1997). Zo geeft het bijvoorbeeld inzicht in de ster-ke binding die boeren hebben met het land (zie bijvoor-beeld “Waarom blijven boeren?” van Paul Schnabel uit 2001: www.scp.nl/publicaties/ boeken/9037700845/ Waar om_ blijven_boeren.pdf ). Zelfredzaamheid van de boer wordt sterk bepaald door het land. Uit het werk op en aan het land verkrijgt de boer zelfrespect. Hij kan erop wijzen (letterlijk) wat hij allemaal heeft bereikt. Omdat een boer zo direct ingrijpt in de omgeving, is er ook een grote mate van continuïteit in de persoonlijke en familiegeschiedenis af te lezen aan het landschap. Het werken met het land, sterker nog, het werken op die ene plek op aarde,

(9)

onder-Ingrijpende gebeurtenissen bijvoorbeeld, op een bepaal-de plek, kunnen het landschap een lading geven die door velen gevoeld wordt en voor hun groepsidentiteit van be-tekenis is. Ook plekken die veelvuldig worden gebruikt door de streekbewoners (feesten, herdenkingen, spelen) of waar anderen de streek mee associëren (de kei van Amersfoort), kunnen een plaats krijgen in de cultureel-existentiële identiteit van mensen.

Conceptvorming

Het belang van dit type identiteit is dat het verklaart waar-om groepen mensen zich gebonden voelen aan een be-paald gebied, ook al leven ze daar niet. De oorsprong van het concept is onduidelijk, maar dat heeft de toepassing daarvan niet in de weg gestaan: die is vooral internatio-naal aanzienlijk.

Toepassing

Onderzoek in Nederland is schaars. Uit onderzoek van Van Marwijk (2002) naar het gebruik van de duinen van Terschelling door de bewoners blijkt dat dit sterk verwe-ven is met plaatsen. Dit soort informatie is van belang in planningsprocessen omdat het de halsstarrigheid van mensen kan verklaren wanneer het gaat om veranderin-gen.

Lowenthal (1994: 21) schrijft dat het Engelse landschap vier karakteristieken heeft: het eilandgevoel, het gemaak-te landschap, stabiligemaak-teit (in de tijd) en orde. Deze vier be-schrijven samen het idee dat het Engelse landschap uniek is en daarmee een speciale rol vervult in de identiteitsvor-ming van de Engelsen: “freedom was a feeling for the English landscape” (uit een oorlogsgedicht (1914 – 18) van Spender, geciteerd in Lowenthal, 1994). Nog sterker beschrijft hij de relatie tussen de Amerikanen en hun landschap: “Americans never tire of pointing out the mor-al lessons – freedom, exuberance, optimism – they derive

from the [unity and immensity] of their landscape (Lo-wenthal, 1994: 18).

Kim en Kaplan (2004) merken op dat er erg weinig studies zijn die de relatie tussen de fysieke omgeving en wat zij noemen gemeenschapsgevoel (sense of community) daadwerkelijk onderzoeken. Een van hun vragen is of de fysieke omgeving invloed heeft op het gemeenschapsge-voel. Dat gevoel bestaat volgens de auteurs uit vier com-ponenten: binding met de gemeenschap, identificatie met de gemeenschap, sociale interactie en wandelmogelijkhe-den. Het blijkt dat voor alle vier de componenten in ieder geval de indeling van de ruimte, de architectuur, en het groen in de straat van belang zijn.

Schaalniveaus

Tot nu toe is er in het onderzoek naar cultureel-existentiële identiteit veel aandacht besteed aan de identiteit op na-tionaal niveau (Brace, 1999). De wisselwerking tussen re-gio’s en naties komt nog weinig aan bod. Lowenthal (1994: 17) verklaart de langdurige onderdrukking in Eu-ropa van de regionale identiteit door de nationale als een poging om de eenheid te bewaren. Nu de natiestaten aan gewicht verliezen ten faveure van Europa zoekt men ener-zijds naar een Europese identiteit, zie het project Europe-se Grondwet, en anderzijds naar meer regionale identi-teit. In tijden dat de wereld open breekt en Europa nog geen veilige paraplu biedt, zoeken mensen naar houvast dichter bij huis en steunen daarbij op regionale identiteit. Regionale identiteit is voor mensen een belangrijk anker in woelige tijden. De mondialisering doet het verlangen naar de regio toenemen (Paasi, 2003).

Discussie

De verwarring voorbij

(10)

geïntrodu-Ook is er aandacht voor verschillende ruimtelijke schaal-niveaus in het onderzoek naar landschapsidentiteit. In het cultureel-geografische en cultureel-existentiële onder-zoek ligt de nadruk tot nu toe op de hogere ruimtelijke schaalniveaus van de regio en het land. Bij persoonlijk-geo-grafisch en persoonlijk-existentieel onderzoek ligt de na-druk meer op de lagere ruimtelijke schaalniveaus. Hierbij zou het interessant zijn om het onderzoek te verdiepen dat ingaat op oriëntatie (geografisch) en binding (exis-tentieel) in gebieden verder van huis, om bijvoorbeeld te zien wat kennis van en gevoel voor de thuisstreek daar te betekenen hebben.

Toepassing in beleid en praktijk

Het raamwerk dat wij in dit artikel hebben gegeven kan door onderzoekers en door praktijkmensen worden ge-bruikt om te toetsen welke invalshoeken van landschaps-identiteit men wel of niet in een project betrekt of wil be-trekken. Het is duidelijk dat identiteit in meervoud bestaat en dat je – wanneer je gaat onderzoeken of ontwerpen – rekening kunt houden met verschillende vormen van identiteit. En dat vertaalt zich weer in wie er bij deze pro-jecten betrokken worden: individuele burgers, belangen-groepen, experts en / of beleidsmakers.

Daarnaast hebben we geconstateerd dat we de geografi-sche component van landschapsidentiteit in Nederland inmiddels aardig onder de knie hebben. Om echter gede-gen aan de slag te kunnen gaan met streekeigede-gen land-schapsontwikkeling is er nog een behoorlijk veld te ont-ginnen wat betreft de existentiële component van land-schapsidentiteit en de integratie met de geografische. Dat de interesse daarvoor groeiende is, getuigt ook de Euro-pean Landscape Convention (Council of Europe, 2000), waarvan landschapsidentiteit en binding de essentie vor-men. In de uitwerking van de Nota Landschap wordt het echter aan provincies en gemeenten overgelaten in hoe-ceerd in dit artikel, is een handig hulpmiddel bij de

posi-tionering van studies en meningen over landschapsiden-titeit. Ook kan het auteurs helpen de reikwijdte van hun ideeën beter aan te geven. Dat is ook de toegevoegde waarde ten opzichte van de kenmerken die in het kader (p.6 ) genoemd staan. Deze leggen de spelregels uit en bakenen het speelveld af maar geven nog geen beschrij-ving van dat speelveld. Dat gebeurt in figuur 1 wel, waar-door het mogelijk wordt om eventuele verbanden tussen onderzoeken in de verschillende kwadranten aan te geven evenals de wijze waarop ze elkaar zouden kunnen aanvul-len. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk om onderzoeksre-sultaten uit cultureel-geografisch onderzoek als opstap te nemen voor onderzoek naar de persoonlijk-geografische (Hendriks & Stobbelaar, 2003) en persoonlijk-existentiële identiteit van een gebied.

De ontwikkeling van het concept

land-schapsidentiteit

Streekeigen ontwikkeling, waarbij de unieke kenmerken van de streek tot uiting komen, staat nu ook in Nederland sterk in de belangstelling, bijvoorbeeld in het Belvedere-beleid. Toen het artikel van Boerwinkel verscheen, domi-neerde de cascobenadering (zie bijvoorbeeld Sijmons, 1991) met het risico dat het landschap als dichotomie zou worden opgevat; nu wordt veel meer de uniciteit van het landschap gewaardeerd. Dat is misschien wel een grotere omschakeling dan Boerwinkel zich in 1990 kon indenken. Nederlands onderzoek naar het uniek zijn van het land-schap richt zich vooral op de geografische identiteit. Er is wel op alle vier de velden van landschapsidentiteit theo-retische en praktische voortgang geboekt. De conceptvor-ming over existentiële landschapsidentiteit is echter nog mager en voornamelijk beperkt tot de Angelsaksische li-teratuur. Veel toegepast onderzoek is er in deze twee vel-den nog niet te vinvel-den.

(11)

verre existentiële identiteit daadwerkelijk een plek krijgt. Dat is een gemiste kans. Dat het nieuwe beleid in de prak-tijk tot interessante resultaten kán leiden is te zien in en-kele inspirerende landschapsontwikkelingsplannen waarin geografische en existentiële aspecten worden geïntegreerd (bijvoorbeeld Van Blerck & Van Ziel, 2004). Een van de belangrijkste eigenschappen van landschaps-identiteit is volgens ons dat het mensen een gevoel van binding met hun streek kan geven. Deze kan er toe leiden dat er betrokkenheid ontstaat bij en verantwoordelijkheid wordt genomen voor het behoud en de verdere ontwikke-ling van zowel de geografische als de existentiële

karak-teristieken van het landschap. Het werken met het con-cept landschapsidentiteit geeft de mogelijkheid tot het creëren van een gemeenschappelijke ‘vlag’ waarachter ontwikkelingen kunnen aanlopen (zie bijvoorbeeld Ele-rie, 2002; Herngreen, 2002). Inzicht in de vormen van landschapsidentiteit die daarbij moeten worden ingezet, is onmisbaar.

Dank

Met dank aan Walter Rossing voor zijn opbouwend com-mentaar.

Summary

Landscape identity

D e r k J a n S t o b b e l a a r & K a r i n a H e n d r i k s

landscape identity, geographical, existential, personal, cultural.

The concept of landscape identity has played an impor-tant role in Dutch landscape policy and practise over re-cent decades. However, there is often no clear descrip-tion of the meaning of the concept which blurs discus-sions about landscape identity. In this paper we present a framework for interpreting and categorising research,

projects and ideas about the identity of landscapes. We employ two axes: the cultural – personal axis and the geo-graphical – existential axis, which when put together form four quadrants. We provide a brief description, and summarise the history and key authors associated with each quadrant, provide some examples of applied re-search and discuss the role of different spatial levels. We suggest that the framework can be used in projects con-cerning landscape identity as a tool to help identify which aspects of identity are covered and which are ne-glected.

Literatuur

Berg, A.E. van den, J.F. Coeterier, H. Dijkstra & J. Pligt, 1995. De waar-genomen kwaliteit van landschapsveranderingen: theoretisch en experi-menteel onderzoek naar de mogelijkheden van een model voor het verk-laren en voorspellen van de waargenomen kwaliteit van natuuront-wikkelingsmaatregelen. Wageningen. DLO-Staringcentrum.

Blerck, H. van & H. van Ziel, 2004. Regionaal Landschapsontwikke-lingsplan Groesbeek, Millingen a/d Rijn en Ubbergen. Buro Schokland en Buro Hemmen.

Boerwinkel, H.J.W., 1994. Identiteit in de landschapsplanning. Een begrip in identiteitscrisis. Landschap 11/4: 33-42.

Brace, C., 1999. Gardenesque imagery in the representation of region-al and nationregion-al identity: the Cotswold garden of stone. Journregion-al of Rurregion-al Studies 15 (4): 365-462.

Breakwell, G.M., 1986. Coping with threatened identity. Londen. Methuen.

Council of Europe, 2000. European Landscape Convention and explanatory report. Strasbourg.

(12)

Marwijk, R. van, 2002. Terschelling in beeld. Onderzoek naar de repre-sentaties omtrent de identiteit van Terschelling in beleid en samenleving. Doctoraalverslag Wageningen Universiteit, Departement Omgevingsweten-schappen.

Manzo, L.C., 2003. Beyond house and haven: toward a revisioning of emotional relationships with places. Journal of Environmental Psychology 23: 47-61.

Paasi, A., 2002. Bounded spaces in the mobile world: deconstructing ‘regional identity’. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 93 (2): 137-148.

Paasi, A., 2003. Region and place, regional identity in question. Progress in Human Geography 27 (4): 475-485.

Schaminée, J.H.J. & A.F.H. Stortelder, 2003. Streekeigen natuur. Gemeente Tytsjerksteradiel. Wageningen. Alterra.

Seel, M., 1991. Eine Aesthetik der Natur. Frankfurt-am-Main. Suhrkamp.

Sijmons, D.F., 1991. Het casco-concept: een benaderingswijze voor de landschapsplanning. Utrecht. IKC-NBLF.

Soini, K., 2001. Exploring human dimensions of multifunctional land-scapes through mapping and map-making. Landscape and Urban Planning 57 (93): 225-239.

Twigger-Ross, C.L. & D. L. Uzzell, 1996. Place and identity processes. Journal of Environmental Psychology 16: 205-220.

VROM, LNV, VenW & EZ, 2004. Nota Ruimte: ruimte voor ontwikkel-ing. Den Haag.

Wester-Herber, M., 2004. Underlying concerns in land-use conflicts – the role of place-identity in risk perception. Environmental Science & Policy 7: 109-116.

Wiertz, J., 2005. Kerngraadmeters voor natuur en landschap. Een tussenbalans. Wageningen, Milieu- en Natuur Planbureau, Rapport 500002006/2005.

Zoest, J.G.A. van, 1994. Landschapskwaliteit. Uitwerking van de kwaliteitscriteria in de Nota Landschap. Wageningen. Staring Centrum. Devine-Wright, P. & E. Lyons, 1997. Remembering pasts and

repre-senting places: the construction of national identities in Ireland. Journal of Environmental Psychology 17: 33-45.

Elerie, H., 2002. Terug naar het landschap. In: VROM: Academische reflecties. De wetenschap aan het woord over de Vijfde Nota: 57 -71. Farjon, J.M.J., H. Dijkstra, G.H.P. Dirkx & A.J.M. Koomen, 2002. Ontwerp voor indicator identiteit: Monitoringssysteem kwaliteit groene ruimte (MKGR). Wageningen. Alterra rapport-416: 52.

Geertsema, W., A. Griffioen, H.A.M. Meeuwsen & J.T.R. Kalkhoven, 2003. Natuur en Identiteit. Een rapport over 2002: Groenblauwe dooradering is belangrijk voor natuur en identiteit in het agrarisch cul-tuurlandschap. Wageningen. Alterra rapport 712: 82.

Haartsen, T., P. Groote & P.P.P. Huigen, 2000. Claiming rural iden-tities. Dynamics, Contexts, Policies. Assen. Van Gorcum.

Hendriks, K. & D.J. Stobbelaar, 2003. Landbouw in een leesbaar land-schap. Hoe gangbare en biologische landbouwbedrijven bijdragen aan landschapskwaliteit. Proefschrift Wageningen Universiteit. Wageningen. Uitgeverij Blauwdruk.

Hendrikx, J.A., 1999. Cultuurhistorie van stad en land. Waardering en behoud. Utrecht. Matrijs.

Herngreen, R., 2002. De 8etransformatie. Over planning en regionale

identiteit. Wageningen.

Ingold, T., 2000. The perception of the environment. Essays on liveli-hood, dwelling and skill. London. Routledge.

Keulartz, J., 2000. Naar een beschaafde strijd om de natuur. In: J. Keulartz (red.) Rustig, ruig en rationeel. Filosofische debatten over de verhouding cultuur-natuur. Baarn. Kasteel Groeneveld.

Kim, J. & R. Kaplan, 2004. Physical and psychological factors in sense of community. New urbanist Kentlands and Nearby Orchard Village. Environment and Bahavior, 36 (3): 313-340.

Kruit, J., I.E. Salverda & K. Hendriks, 2004. Regionale identiteit van natuur en landschap; een verkenning van een containerbegrip en de bruikbaarheid als sturingsinstrument. Wageningen. Alterra-rapport 1014. LNV, 1992. Nota Landschap. Regeringsbeslissing Visie Landschap. Den Haag. SDU.

LNV, 2000. Natuur voor mensen, mensen voor Natuur. Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw. Den Haag.

LNV, 2002. Tweede structuurschema Groene Ruimte. Samen werken aan groen Nederland. Ontwerp planologische kernbeslissing. Den Haag. Lynch, K., 1960. The image of the city. Cambridge. Massachusetts Institute of Technology.

Lowenthal, D., 1994. European and English landscapes as symbols. In: David Hooson (ed.) Geography and national identity. Oxford UK. Blackwell.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door het opstellen van aanbevelingen voor een integrale beheervisie op erfgoed voor de militaire oefen- en schietterreinen in Nederland krijgen de landschappelijke

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Een onderzoek naar dynamiek in referentiekaders van bewoners rond planningsprocessen voor windmolenparken in Nederland 28 | 70 Er zijn ook verschillende respondenten die aangeven

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Het heeft zelfs heel lang geduurd voordat de partij durfde te erkennen dat zij een (sociaal-)liberale partij is. Maar sinds Opschudding en de daaropvolgende vaststelling van

However, the effect of the high temperature used during assembly should be considered in terms of material properties and stress when a multi material assembly

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds

Keywords: Historical context value; Restoration of dignity; Exhumation; Reinterment; Human skeletal remains; National Heritage Resources Act; JAL Montgomery; CS Dickinson;