• No results found

Het mooie van rechts: De literair-esthetische waarden van de huidige rechts-conservatieve beweging in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het mooie van rechts: De literair-esthetische waarden van de huidige rechts-conservatieve beweging in Nederland"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het mooie van rechts

De literair-esthetische waarden van de huidige

rechts-conservatieve beweging in Nederland

Erik de Vries Lentsch 12300446 Masterscriptie

8 maart 2021

Scriptiebegeleider: Jan Rock Tweede lezer: Everdien van Rietstap Master Redacteur/editor (Neerlandistiek)

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Inhoud Inhoudsopgave ... 3 Introductie en methodologie ... 5 Inleiding ... 5

Forum voor Democratie ... 5

Vraagstelling ... 8 Theorie ... 8 Uitwerking ... 10 Methode ... 11 Selectie ... 12 Structuur ... 14 Ideologische definities ... 14 Erkenbrand ... 18 Selectie ... 18 Ideologie ... 18 Literatuur ... 19 Erkenbrands canon ... 23 Thierry Baudet ... 26 Selectie ... 26 Ideologie ... 26 Literatuur ... 27 Politiek en literatuur ... 27 Sid Lukkassen ... 31 Selectie ... 31 Ideologie ... 31 Literatuur ... 32 Politiek en literatuur ... 33 Robert Lemm ... 36 Selectie ... 36 Ideologie ... 36 Literatuur ... 37 Politiek en literatuur ... 39

Boudewijn van Houten ... 40

Selectie ... 40

Ideologie ... 40

Literatuur ... 41

Politiek en literatuur ... 42

Bas van Bommel ... 44

Selectie ... 44

Ideologie ... 45

Literatuur ... 45

Politiek en literatuur ... 47

Peter van Duyvenvoorde ... 48

Selectie ... 48

Ideologie ... 48

Literatuur ... 49

Politiek en literatuur ... 51

(4)

4 Selectie ... 53 Ideologie ... 53 Literatuur ... 54 Literatuur en politiek ... 56 Vergelijking en duiding ... 58 Vergelijking ... 58 Transcendentie ... 58 Toegankelijkheid ... 59 Tijdperk ... 61 Traditie en experiment ... 63 Intertekstualiteit ... 64 Cultuurwereld ... 64 Politisering ... 65 Duiding ... 66 Conclusie ... 69 Bibliografie ... 71

(5)

5

Introductie en methodologie

Inleiding

“We zijn de eerste rechtse partij sinds lange tijd die echt een idee heeft over cultuur.” Dat zei Peter van Duyvenvoorde tegen me (persoonlijk interview). Hij was op dat moment directeur van het Renaissance Instituut, het wetenschappelijk bureau van Forum voor Democratie (FvD).

Ik geloof dat hij gelijk heeft. Hoewel FvD inmiddels is teruggezakt in de peilingen, leek de partij een tijdlang de gedoodverfde opvolger van de Partij voor de Vrijheid (PVV)

(Louwerse). Voormalig Pim Fortuyn-aanhanger Gerard van As zei al in 2017 tegen Thierry Baudet: “Jij moet heel die PVV over gaan nemen” (Abels). Maar hoewel de belangrijkste thema’s van de partijen overeenkomen, met name immigratie en de Europese Unie, zijn ze verschillend van aard. FvD presenteert zich als een verfijnder partij, met een grotere nadruk op geschiedenis en intellect. Haar logo is immers een Griekse tempel, tegenover de meeuw van de PVV. FvD vernoemt haar wetenschappelijk bureau naar de Europese ‘wedergeboorte’ van de vijftiende eeuw, de PVV heeft geen wetenschappelijk bureau (“Wetenschappelijk bureau politieke partij”). Wilders spreekt de taal van het volk, Baudet spreekt Latijn.

Met FvD heeft het rechts-conservatisme in Nederland dus een nieuwe verschijningsvorm. Dat is niet alleen interessant voor politicologen, maar ook voor neerlandici, en wel omdat deze nieuwe vorm van rechts-conservatisme zich laat horen op literair en cultureel gebied. Baudet is naast politicus namelijk ook romancier. Bovendien hangt rondom zijn partij een netwerk van rechtse intellectuelen die eveneens op cultureel én politiek gebied actief zijn. Dat is een fascinerend fenomeen dat in deze scriptie verkend zal worden. Wat voor idee over cultuur hééft FvD precies?

Forum voor Democratie

Forum voor Democratie werd op 21 november 2014 als denktank opgericht door Thierry Baudet en Henk-Jan Otten (“We bestaan 5 jaar!”). In 2016 werd de denktank omgedoopt tot politieke partij, die bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 twee zetels haalde

(Lucardie). Brandpunt meldde dat jaar dat Thierry Baudet relatief veel media-aandacht kreeg voor een leider van een nieuwe partij. Hij was meer op televisie te zien “dan de kopstukken

(6)

6 van de vijf overige nieuwe partijen bij elkaar opgeteld” (Pen). FvD maakte een vlugge

opkomst. Het ledenaantal steeg tot 23.000 in januari 2018 en de partij haalde de meeste stemmen tijdens de verkiezing voor Provinciale Staten in 2019, waarmee ze ook de grootste partij in de Eerste Kamer werd (Lucardie). Ook rondom deze verkiezing kreeg Baudet veel aandacht. Televisieprogramma Pauw organiseerde voorafgaand een debat tussen enkel Mark Rutte en de FvD-leider (“Anderhalf miljoen kijkers”). Na de verkiezing sprak Baudet een opmerkelijke overwinningsspeech uit, met veel intellectuele verwijzingen waarover onder andere nos.nl, Volkskrant, Telegraaf en AD publiceerden. Met name de ‘uil van Minerva’ en de term ‘boreaal’ trokken de aandacht (“De uil van Minerva en oikofobie”, Mersbergen, Tempelman, Schoolenberg).

De partij heeft drie conflicten gekend die tot een uitloop leidden. In februari 2018 werden verschillende leden geroyeerd om een conflict over interne partijdemocratie (ANP). In april 2019 botsten Baudet en medeoprichter Otten met elkaar, waarbij de tweede uit de partij werd gezet; sommige volksvertegenwoordigers van FvD sloten zich bij Otten aan (Lucardie). In het najaar van 2020 heerste opnieuw ruzie binnen de partij, ditmaal over vermeend

antisemitisme binnen de jongerenafdeling. Vier FvD’ers die op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer stonden, splitsten zich af na een interne machtsstrijd, en coryfee Theo Hiddema trok zich terug uit de politiek (De Witt Wijnen en Rutten).

De partij is gedurende haar bestaan geradicaliseerd. Paul Lucardie schrijft dat het conflict in februari 2018 een botsing was tussen de “liberaal-conservatieve” en

“conservatief-reactionaire” vleugels. Ik lees de latere twee conflicten op dezelfde manier. Het conflict met Otten begon immers toen die in een NRC-interview kritiek uitte op Baudets koers: “Baudet trekt de partij te veel naar rechts” (De Koning en De Witt Wijnen). Bij de recentste ruzie eisten partijgenoten dat Baudet harder zou optreden tegen radicalisme binnen de

jongerenvereniging, wat hij weigerde (Haenen en Rutten). Inmiddels beweert Baudet, tegen cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek in, dat corona niet meer levens in

Nederland heeft geëist dan een griepgolf (“Hebben we nou”). Ipsos-onderzoek wijst uit dat de helft van de FvD-stemmers gelooft dat het coronavirus in een laboratorium is ontwikkeld (Nieuwsuur). Ipsos-onderzoeker Sjoerd van Heck zegt daarover dat de gematigde stemmer is verdwenen bij FvD: “Dit is de harde kern die overblijft” (Nieuwsuur).

Echter, toen de partij opkwam, was ze een middelpunt voor verschillende stromingen op rechts. Paul Lucardie van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen schrijft dat zich in de groeiende partij twee vleugels aftekenden: de een “gematigd

(7)

conservatief-7 liberaal”, de ander “radicaal-conservatief of reactionair-conservatief”. Bij de tweede vleugel hoorde “contacten met ‘alt-right’ denkers” (Lucardie). Volkskrant-journalist Annieke Kranenberg berichtte dan ook dat online alt-rightgemeenschappen zoals Erkenbrand hun waardering voor FvD uitspreken. Ook schreef zij met collega-journalist Hassan Bahara over een stroming van rechtse katholieken die zich op enkele belangrijke thema’s achter FvD schaarde.

Om nog meer inzicht te krijgen in de bouwstenen van FvD, moeten we uitzoomen en naar de geschiedenis kijken. Daarvoor is het werk van Merijn Oudenampsen geschikt. In zijn essay “Revolutionairen van deze tijd” noemt hij Baudet “het kind van een eerdere conservatieve doorbraak”. Die eerdere doorbraak heeft Oudenampsen bestudeerd in zijn proefschrift The conservative embrace of progressive values. Daarin beschrijft hij een verrechtsing van de Nederlandse politiek sinds eind jaren negentig. In de nieuwe rechtse beweging, die

Oudenampsen “The Dutch New Right” noemt, spelen Frits Bolkestein, Pim Fortuyn en Geert Wilders hoofdrollen (Oudenampsen, Conservative embrace 3).

Oudenampsen gebruikt de ruk naar links in de jaren zestig-zeventig om de ruk naar rechts in de jaren negentig te begrijpen, want de tweede is volgens hem een reactie op de eerste. Daarnaast is het Nederlandse Nieuw Rechts een soort vertaling van Nieuw Rechts in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De beweging van Thatcher en Reagan combineerde cultureel conservatisme met vrijemarktdenken in de jaren tachtig, maar moest een decennium wachten voordat zij voet aan de grond kreeg in Nederland (Oudenampsen, Conservative embrace 13). Daar komt bij dat Nederlands Nieuw Rechts sommige elementen van de jarenzestigrevolutie niet probeerde te verwerpen, maar juist inlijfde. Het gaat dan om het radicale, taboedoorbrekende imago en de progressieve idealen over seksualiteit, abortus, euthanasie en drugs (Oudenampsen, Conservative embrace 23).

Dit zijn de rode draden in het weefsel van Nieuw Rechts, dat Oudenampsen nog verder uitpluist in zijn dissertatie. Zijn focus ligt daarbij op de ideeën van de beweging, omdat hij stelt dat er al te veel is geschreven over de populistische stijl en strategie ervan. De ideologie zou zijn veronachtzaamd. “Dutch populist leaders such (…) were seen above all, as savvy political entrepreneurs expressing the ignored concerns of a marginalized electorate. They have less frequently been analysed in terms of their political ideas, as part of a broader intellectual movement” (Oudenampsen, Conservative Embrace 3).

(8)

8 Vraagstelling

Deze scriptie volgt Oudenampsen op twee manieren. Ten eerste neemt de scriptie dezelfde beweging als onderwerp, zij het met nieuwe spelers en in een volgend stadium. Forum voor Democratie, Thierry Baudet en omringende rechts-conservatieve intellectuelen – de nieuwe spelers – staan immers op de schouders van Pim Fortuyn en Geert Wilders.

Ten tweede legt ook dit onderzoek de nadruk op de ideeën van de bestudeerde beweging, niet op de stijl. Zoals gezegd bespraken veel media de intellectuele verwijzingen in Baudets overwinningsspeech in 2019. NOS, bijvoorbeeld, wilde uitleggen wat de obscure referenties waren en liet daarvoor experts aan het woord, die spraken over Baudets “stijl” en mogelijk racistische hondenfluitjes (“De uil van Minerva en oikofobie”). Toen Baudet twee maanden later een essay publiceerde over Houellebecq, waarin hij abortus en vrouwelijke

aanwezigheid op de arbeidsmarkt ter discussie stelde, ontstond een soortgelijke ophef in de media. Verschillende politici en opiniemakers vielen de antifeministische ideeën aan (Van der Aa). Wat wordt gemist in de reacties op Baudet, is dat hij niet zomaar allerlei literatuur citeert of politieke punten maakt in een literair essay. Er liggen diepe redenen onder zijn culturele uitingen. Hij toont daarmee een esthetische visie, een visie op cultuur. Wie die negeert, negeert een essentieel stuk van Baudets wereldbeeld en, in het verlengde daarvan, het wereldbeeld van de rechts-conservatieve beweging om hem heen.

Het doel van deze scriptie is om de rechts-conservatieve visie op cultuur, esthetica en politiek verkennen. De hoofdvraag luidt: wat zijn de literair-esthetische waarden van de huidige rechts-conservatieve beweging in Nederland? Het onderzoek begeeft zich dus in een overlapgebied tussen ideologie en literatuur. Over de relatie tussen die twee is in de literatuurwetenschap veel geschreven, waarvan ik hier enkele belangrijke voorbeelden zal geven.

Theorie

Het marxistische denken stelt materiële belangen centraal, dus de marxistische visie op literatuur analyseert hoe ongelijkheid in de echte wereld is verwikkeld met de productie van literatuur (Wurth en Rigney 306-7). Neomarxisten, zoals de cultuurcritici van de Frankfurter Schule, gebruiken dit uitgangspunt om te betogen dat literatuur de wereld kan veranderen (Wurth en Rigney 307).

(9)

9 Een bekende vertegenwoordiger van die Frankfurter Schule, Theodor Adorno, bekritiseert de industrie achter de massacultuur, die kunst tot een gestandaardiseerd product maakt, bedoeld om het proletariaat in slaap te sussen (Wurth en Rigney 337). Volgens Adorno kunnen de slaafgeboornen, om het zo te zeggen, alleen worden ontwaakt door kunst die ontwrichtend is in vorm en inhoud: de ‘hoge’ kunst, dus (Wurth en Rigney 338).

Walter Benjamin vraagt zich af wat een kunstwerk betekent als het niet meer authentiek of uniek gemaakt hoeft te zijn, maar oneindig gereproduceerd kan worden. Met zijn analyse wil hij concepten introduceren die nuttig zijn voor “the formulation of revolutionary demands in the politics of art” (“The Work of Art”). Benjamin schrijft dat de kunstvorm van fotografie niet op authenticiteit beoordeeld kan worden en daarom op een heel ander principe gestoeld is dan bijvoorbeeld schilderkunst: niet op een ritueel, maar een politiek principe.

Pierre Bourdieu probeert in “The production of belief” te begrijpen waarom actoren in de kunstwereld de economische werkelijkheid van hun vak proberen te ontkennen. Dat kunsthandelaren niet praten over winstbejag, is een tactiek om zogenaamd symbolisch kapitaal te vergaren, dat hen later economisch kapitaal oplevert, schrijft Bourdieu (262). Het is een spel van zelfontkenning: “[The practices of the art world] can only work by pretending not to be doing what they are doing” (261). Voor Bourdieu heeft ook smaak een

sociaaleconomische functie, namelijk het markeren van onderscheid. Smaak is een teken van klasse. Wie wil stijgen op de sociaaleconomische ladder, moet niet alleen geld verdienen maar ook bepaalde kunst leren waarderen (Wurth en Rigney 343-345).

Jacques Rancière zoekt in zijn essay “The Politics of Literature” niet naar de politiek die wordt bedreven in de literatuurwereld, maar door literatuur zelf: “[l]iterature ‘does’ politics as literature” (10). Rancière schrijft dat de negentiende-eeuwse realistische roman een nieuw soort politiek ‘deed’. Schrijven werd lange tijd gezien als een “speech act” van een autoriteit richting een afgebakende groep toehoorders, legt Rancière uit. Betekenis werd gezien als een “relation of address” van de ene wil richting een andere wil (Rancière 15-6). Echter, bij de realistische roman konden de schrijver en de lezer iedereen zijn, en de realistische roman drukte geen wilsrelaties uit, maar werkte “by displaying the character of a time or a society” (Rancière 18). Voor Rancière betekent de shift een soort democratisering van de werking van literatuur en een “dismissal of the politics of orators and militants" (20).

Ook James Matthew Wilson, professor in literatuur en religie, heeft geschreven over de overlap tussen politiek en literatuur, maar vanuit een ander perspectief. Hij probeert literatuur

(10)

10 niet vanuit politiek te begrijpen, maar andersom, want hij poneert in The Vision of the Soul dat het conservatisme een soort literaire beweging is, verwant aan de Romantiek, met een filosofie waarin Schoonheid centraal staat. “The conservative sees and affirms […] reality as having aesthetic form and, in consequence, prescribes culture […] as the necessary criterion of every judgment” (Wilson 21).

Naast academisch werk over literatuur en ideologie in het algemeen, is er ook enig – hoewel niet veel – werk dat de relatie behandelt tussen literatuur en Nieuw Rechts als specifieke politieke beweging.

Oudenampsen besteedt een hoofdstuk in zijn studie The conservative embrace of progressive values aan de rechtse website GeenStijl, die volgens hem is beïnvloed door een Nederlandse literaire traditie: nihilisme. Oudenampsen herleidt de bijtende ironie van de website via Theo van Gogh, Gerard Reve en W.F. Hermans tot Nietzsche. “GeenStijl’s love affair with

Nietzsche should be understood in the context of a longer and prominent intellectual tradition of Dutch nihilism” (Oudenampsen, Conservatice embrace 274).

De essaybundel Nieuw rechts: politiek en literatuur is een verkenning van de relatie tussen literatuur en verschillende (extreem-)rechtse bewegingen in Europa. De bundel komt uit 1984 en handelt niet over Nederland, dus is beperkt relevant voor deze scriptie. Echter, in het introducerende hoofdstuk maakt Luk De Vos enkele opmerkingen over de opkomst van Nieuw Rechts in Europa. Hij biedt geen groot theoretisch framework, maar wel het volgende kernachtige inzicht: “[D]e grondslag van de ‘rechtse’ opvattingen dient gezocht in de

beschouwing van de wereld als kunstwerk” (De Vos 8).

Donna Zuckerberg heeft beschreven hoe de Amerikaanse online alt-rightbeweging omgaat met de klassieke oudheid. Zuckerberg stelt: “The men of the Red Pill use their vision of an idealized version of Western civilization and its past to critique our own society and inspire change” (5). Volgens Zuckerberg zien aanhangers hun eigen maatschappij als

‘gynocentrisch’ en de klassieke oudheid als een patriarchale utopie van gender- en seksuele politiek. Daarnaast is de oudheid voor hen een uithangbord voor een racistische visie op de ‘Westerse beschaving’ (Zuckerberg 6-7).

Uitwerking

Om onderzoek te doen naar de literair-esthetische waarden van de huidige

(11)

11 hierboven beschreven, op een tweede plaats zet. Ik zal de rechts-conservatieve esthetica bijvoorbeeld niet doorlichten met een adorniaans theoretisch framework, noch zal ik de romans van Thierry Baudet analyseren aan de hand van Rancière.

In plaats daarvan heb ik gekozen voor een bottom-up aanpak. Dat wil zeggen dat ik simpelweg heb gevraagd aan toonaangevende figuren binnen de rechts-conservatieve beweging wat hun literair-esthetische waarden zijn. Ik geloof namelijk dat theorie over het algemeen beter kan volgen op praktische bevindingen en daar niet vooraf moet gaan. Deze scriptie is dus een soort veldwerk. Zoals een bioloog op bergschoenen de jungle intrekt om nieuwe soorten te ontdekken, zo heb ik in colbert aangeklopt bij het intellectuele netwerk rondom FvD.

Daardoor biedt deze scriptie vooral een inventarisatie van rechts-conservatieve visies op literatuur. Wat volgt is aangepast op dat doel: inventariseren. Hoe de visies passen in de academische discussie over de relatie tussen literatuur en ideologie, is een vraag die verder uitgewerkt kan worden in andere studies.

Methode

Om de vraag te beantwoorden heb ik gekozen voor de methode van diepte-interviews, aangevuld met tekstueel onderzoek. Kwalitatief onderzoek past immers bij een kwalitatieve vraag. De vraagstelling is tevens zo complex dat die beter in een gesprek kan worden verkend dan bijvoorbeeld in een enquête onder een groot aantal mensen. Een gesprek biedt de

mogelijkheid tot doorvragen, dus tot meer diepgang. Voor een enquête zou bovendien bepaald moeten worden met welke parameters en vaste vragen men ‘literair-esthetische waarden’ kan meten, wat al een onderzoek op zich zou zijn.

Toch zijn enkele vaste vragen onontbeerlijk als startpunt van een interview. Daarom zijn standaardvragen opgesteld, niet bedoeld als uitputtende lijst maar als mogelijke ingangen tot de hoofdvraag. Ze zijn gebaseerd op eigen kennis van literatuur en literatuurkritiek. In de vragen is vooruitgekeken naar verwachte verschillen tussen links-progressieve en rechts-conservatieve literaire waarden. Bijvoorbeeld, als het conservatisme tradities waardeert en radicale breuken wantrouwt in de maatschappij, dan ligt het in de lijn der verwachting dat dat ook geldt in de literatuur.

(12)

12  Voor welke literaire stroming of periode hebt u een bijzonder hoge of lage achting?  Met welke literatuurcriticus bent u het bijzonder vaak eens of oneens?

 Wat vindt u belangrijk in de literatuur?  Hoe belangrijk vindt u een morele boodschap?

 Hoe belangrijk vindt u toegankelijkheid? Met andere woorden, hoe belangrijk is het dat veel mensen het literaire werk kunnen begrijpen?

 Hoe belangrijk vindt u experiment en vernieuwing? Bijvoorbeeld een zeer ongebruikelijke onderwerpkeuze of structuur in een roman?

 Hoe belangrijk vindt u traditie? Bijvoorbeeld vormvastheid in poëzie of intertekstuele verwijzingen naar canonieke werken?

 Hoe en in hoeverre zijn uw politieke idealen verbonden met uw literaire waarden? Zijn er bijvoorbeeld boeken die u om idealistische redenen niet of wel waardeert?  Denkt u dat rechts-conservatieve mensen over het algemeen andere literaire

voorkeuren hebben dan links-progressieve? Waar baseert u uw antwoord op? Waar zit het verschil in?

 In hoeverre bent u het eens met de stelling dat de Nederlandse literatuurwereld links-progressief is?

Selectie

Interviewsubjecten zijn geselecteerd op publiek of professioneel engagement met literatuur en met rechts-conservatieve idealen. Zo is Sid Lukkassen een polemist in rechtse hoek, die ook stukken over cultuur en een roman heeft gepubliceerd. Boudewijn van Houten is een schrijver over wiens werk is gezegd dat het talrijke “[c]onservatieve denkbeelden” bevat (Van Bork). Voor ieder interviewsubject zal kort worden verdedigd waarom het aan de selectiecriteria voldoet.

Naast zes mensen is ook een vereniging tot studieobject gekozen, namelijk het fascistische ‘studiegenootschap’ Erkenbrand. Aangezien Erkenbrand geen persoon is en een extremere ideologie uitdraagt dan andere subjecten, eentje die zelfs expliciet racistisch is, moet kort worden verdedigd waarom de groep is meegenomen in de scriptie.

(13)

13 Er zijn twee redenen voor. De eerste is dat het genootschap meermaals in verband is gebracht met Forum voor Democratie. Het verband wordt gelegd mede omdat Erkenbrand-leden zich positief over FvD uitlaten (Kranenberg). De tweede reden is dat Erkenbrand toont hoe fascisme zich richting intellectualisme heeft ontwikkeld, parallel aan het gangbare

Nederlandse Nieuw Rechts. Zoals het cultuurminnende FvD de volkse PVV heeft opgevolgd, wil Erkenbrand leden met “een bepaald intellectueel niveau” en geen “domme” skinheads (Kranenberg). Een Erkenbrander schrijft zelf: “Tweedjasjes en whiskey hebben bier en spandoeken vervangen binnen nationalistische kringen” (Éordred, “Een antwoord”). Bij tweed en whiskey hoort ook culturele verfijning, dus publiceert Erkenbrand regelmatig artikelen over literatuur en kunst – zelfs een eigen literaire canon. Vandaar dat het genootschap relevant is voor deze scriptie.

Interviewsubjecten zijn per e-mail of telefoon gecontacteerd en verzocht om een

vraaggesprek. Wie akkoord ging, werd geïnterviewd. In de meeste gevallen gebeurde dat persoonlijk, maar Sid Lukkassen en Boudewijn van Houten zijn respectievelijk per telefoon en per e-mail ondervraagd. Alle gesprekken duurden minimaal veertig minuten. Ze zijn opgenomen, getranscribeerd en samengevat. De samenvattingen zijn ter controle voorgelegd aan alle geïnterviewden, behalve Boudewijn van Houten, die immers zijn eigen antwoorden schreef. Van iedereen is een fiat verkregen, soms na enkele aanpassingen of

verduidelijkingen, behalve van Peter van Duyvenvoorde, want die reageerde niet op mails met een controleverzoek.

Thierry Baudet is telefonisch gecontacteerd, maar wees het interviewverzoek af. Erkenbrand is meermalen via e-mail en website gecontacteerd, maar reageerde niet. Omdat zowel de FvD-leider als het genootschap belangrijke subjecten zijn voor de scriptie, is gezocht naar een alternatieve manier van studie. Die is gevonden in tekstonderzoek. Er was voldoende

materiaal voorhanden in de vorm van interviews, toespraken en artikelen, om te analyseren en om conclusies te trekken over de literair-esthetische waarden die eruit spraken.

Voor twee potentiële subjecten bestond helaas geen onderzoeksweg. Het gaat om uitgevers Tom Zwitser en Perry Pierik. Hun uitgeverijen en hun eigen publicaties hadden hen uitstekende kandidaten gemaakt voor een interview.

Tom Zwitser bestiert uitgeverij De Blauwe Tijger, die zichzelf afficheert als tegenstander van “de filosofie van de deconstructie, de moderne cultuur, en ‘de woestijnfilosofie’ (zoals Chesterton de islam in The Flying Inn typeerde)” (“Over blauwe tijgers”). Opgevoerd als

(14)

14 “conservatieve denker” in een stuk van de Telegraaf laakte hij wetsvoorstellen van minister Pia Dijkstra (D66) voor orgaandonatie en euthanasie (Duk). Perry Pieriks uitgeverij Aspekt publiceerde in 2019 een boek dat Pierik zelf samen met FvD-politicus Paul Cliteur

redigeerde: Diversiteit, Identiteit en de ‘Culture Wars’. Volgens De Dagelijkse Standaard is het boek “een kritisch tegengeluid op het hedendaagse diversiteits- en identiteitsdenken” (Collard). Aangezien een uitgever iedere dag boeken beoordeelt, hadden deze rechts-conservatieve uitgevers waarschijnlijk iets interessants kunnen zeggen over hun visie op literaire kwaliteit. Echter, Perry Pierik reageerde niet op e-mails. Tom Zwitser is geprobeerd te bereiken, zowel via e-mail als via Robert Lemm en Peter van Duyvenvoorde, maar met even weinig resultaat. Omdat beide mannen weinig publiekelijks hebben gezegd over hun literaire visie, was tekstonderzoek niet mogelijk.

Structuur

Ik heb geprobeerd rekenschap te geven van de grote individuele verschillen in antwoorden. Een manier om dat te doen was een scriptiestructuur kiezen die de verschillen recht deed. Daarom is gekozen voor individuele hoofdstukken per subject, gevolgd door een hoofdstuk met vergelijking en conclusie.

Ideologische definities

Alle subjecten hangen een rechts-conservatieve ideologie aan. In zijn betoog over de verschillen en overeenkomsten tussen fascisme en breed conservatisme benoemt historicus Kevin Passmore enkele instellingen die beide ideologieën historisch gezien wilden

verdedigen: “property, church, family, the military, the administration” (27). James Matthew Wilson benadrukt dat het conservatisme bovendien waardering koestert voor het verleden als “a source of life and a seat of wisdom” (2). Op basis hiervan zal rechts-conservatisme worden gedefinieerd als een waardering voor geschiedenis en traditie, alsook voor de instituties van privébezit, natiestaat en het traditionele gezin. In de Nederlandse praktijk duiden scepsis jegens immigratie en ‘politieke correctheid’ vaak op een rechts-conservatieve houding. Immigratie wordt gezien als een aantasting van de natiestaat, een links-progressieve houding tegenover Nederlands slavernijverleden en Zwarte Piet geldt als een aanval op verleden en traditie.

(15)

15 Maar het rechts-conservatieve label is zeer breed, want er zijn belangrijke verschillen in de opinies van de subjecten. Om die verschillen en de mate van radicaliteit te beschrijven, worden de subjecten ingedeeld in drie ideologische categorieën, van radicaal naar gematigd: fascisme, reactionisme en liberaal-conservatisme.

Passmore schrijft dat fascisme in de klassiek marxistische lezing een verschijningsvorm is van het kapitalisme in crisis. Passmore vat de lezing als volgt samen: “[fascism] would take the form of a mass party recruited from the petty bourgeoisie, aspiring to dictatorship and denouncing both capitalism and socialism whilst in some way or other serving the interests of capitalism” (16). Een andere zienswijze is de weberiaanse, waarin de aristocratie de handen ineenslaat met kleinburgers om tegen een liberaal-democratische revolutie te ageren, wat tot fascisme leidt (Passmore 17). Beide lezingen zijn beperkt, stelt Passmore, want de

weberiaanse veronachtzaamt populaire steun die het fascisme vaak genoot, en de

marxistische verklaart niet waarom sommige kapitalistische maatschappij fascistisch werden en andere niet (17). Passmore zelf definieert fascisme als “a set of ideologies and practices that seeks to place the nation, defined in exclusive biological, cultural, and/or historical terms, above all other sources of loyalty, and to create a mobilized national community” (31). Passmore stelt dat het fascisme radicaal is omdat het een nieuwe elite aan de macht wil zien die in naam van het volk handelt, een charismatische leider heeft en belichaamd wordt door een massale, militaire partij. Het fascisme ziet dat namelijk als de weg naar een

gemobiliseerde nationale gemeenschap. Bovendien is het een reactionaire ideologie, want het weerstaat socialisme en feminisme, en een extreme, want die weerstand is onoverbrugbaar (Passmore 31). Omdat de definitie van Passmore een relatief recente is, gebaseerd op onderzoek dat verdergaat dan klassieke definities, en omdat hij uitlegt waarom fascisme niet zomaar rechts is, maar specifiek extreem-, radicaal- en reactionair-rechts, wordt voor deze scriptie Passmores omschrijving overgenomen.

Het onderscheid tussen reactionair en liberaal-conservatief behoeft meer uitleg. De aanleiding om na te denken over een onderscheid kwam voort uit de interviews met de subjecten. Robert Lemm noemt zichzelf expliciet “reactionair”, in tegenstelling tot “conservatief”, waarvoor hij zijn redenen geeft (persoonlijk interview). Aan de andere kant geeft Lars Benthin aan dat hij FvD verliet mede omdat hij vond dat de partij “reactionair” werd (persoonlijk interview). Peter van Duyvenvoorde zegt dat FvD intern debatteert over de vraag: “Kun je zeggen ‘We nemen A, B en C niet over van mei ’68, maar D, E en F wel’? Of zijn het

(16)

16 partij (persoonlijk interview). Uit deze opmerkingen moet geconcludeerd worden dat de beweging rondom FvD niet simpelweg rechts-conservatief is, dus meer definitie is nodig. Gelukkig wordt in literatuur over het conservatisme in Nederland een onderscheid gemaakt. Oudenampsen vraagt zich in “Revolutionairen van deze tijd” af in hoeverre het moderne conservatisme van FvD en het conservatisme in het algemeen radicaal of revolutionair genoemd kan worden. Hij maakt daarin onderscheid tussen de zogenaamde de

hervormingsconservatief en de herstelconservatief. De eerste wil “revolutionaire verandering en radicale breuken met het verleden (…) voorkomen door tijdige en gematigde

hervormingen door te voeren. De hervormingsconservatief benadrukt continuïteit en tracht de progressieve politieke stellingnames in te passen in het raamwerk van bestaande tradities en instituties” (Oudenampsen, “Revolutionairen”). De tweede beschouwt “een maatschappelijke orde uit het verleden als ideaal en natuurlijk” en wil die orde dus herstellen (Oudenampsen, “Revolutionairen”). Volgens Oudenampsen is de herstelconservatief radicaler.

Oudenampsen vermeldt dat historicus Frank Ankersmit, socioloog J.A.A. van Doorn en filosoof Hans Achterhuis de kern van het conservatisme juist zien in een “pleidooi voor geleidelijkheid en gematigdheid”, wat in contrast staat met het zogenaamde

herstelconservatisme. Ankersmit schreef: “De reactionair is (…) even revolutionair als de revolutionair zelf” (Oudenampsen, “Revolutionairen”). De zelfverklaarde reactionair Robert Lemm gaf precies die basis voor zijn ideologie in zijn interview: “Een reactionair is niet noodzakelijk iemand die tegen revolutie is. Een revolutie kan ook de lucht klaren.”

Dezelfde vraag over mogelijk radicalisme in FvD wordt behandeld door Paul Lucardie van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Hij onderscheidt twee vleugels in FvD, die hij “conservatief-liberaal” en “radicaal-conservatief of reactionair-conservatief” noemt. De eerste streeft naar een “democratische ledenpartij (…) waar formeel het partijbestuur verantwoording aflegt aan het partijcongres”, de tweede naar een “radicale beweging die oppositie tegen het systeem en ‘de elite’ mobiliseert onder de krachtige en charismatische leiding van Baudet” (Lucardie).

De bronnen gebruiken dus verschillende termen, maar maken allemaal een onderscheid in het conservatisme op basis van radicaliteit. Dat onderscheid wordt in deze scriptie overgenomen. Ik zal de term reactionair gebruiken voor wie terug wil naar het verleden, desnoods via een revolutie. Oudenampsens ‘herstelconservatief’, dus. Wie radicaliteit en revolutie afwijst, zal ik liberaal-conservatief noemen. De liberaal-conservatief wil verandering van de

(17)

17 maatschappij niet terugdraaien, maar temperen om hem in goede banen te leiden, en is tegen revolutie, omdat die bestaande instellingen en de democratie bedreigt.

Om het kort te stellen: alle drie de ideologieën horen onder de noemer ‘rechts-conservatief’ omdat ze geschiedenis en traditie waarderen, evenals de instituties van privébezit, natiestaat en het traditionele gezin. Liberaal-conservatisme is minder radicaal dan reactionisme en fascisme, omdat het revolutie afwijst uit waardering voor matiging en beleid. Reactionisme is minder radicaal dan fascisme omdat het de natiestaat niet definieert in exclusieve termen van ras, cultuur en geschiedenis.

(18)

18

Erkenbrand

Selectie

Erkenbrand is een politiek genootschap in Nederland. Het noemt zichzelf ‘Studiegenootschap Erkenbrand’ en produceert artikelen, filmpjes en podcasts over nieuws en cultuur op zijn website. Daarop is bovendien een eigen ‘canon’ van boeken te vinden. Erkenbrand zegt offline geen protesten te organiseren, maar wel “informatiebijeenkomsten, excursies, borrels, wandelingen en sporten” (“Over Ons”).

Ideologie

De ideologie van Erkenbrand is fascistisch. Het genootschap prefereert andere termen, zoals nationalistisch, patriottistisch, alt-rechts, identitair, archaeo-futuristisch en Romantisch. Dat die termen slechts gedeeltelijk de lading dekken, blijkt bijvoorbeeld uit de aftermovie van een conferentie die Erkenbrand organiseerde in 2019. Daarin stellen de sprekers namelijk dat alle grote kunst en filosofie, “alles wat constructief is”, van het blanke ras afkomstig is, terwijl dat ras nu wordt bedreigd door joodse invloeden (Postbode, “Conferentie”). Daarnaast bevat de nieuwe boekencanon titels van Hitler, Mussolini, Oswald Mosley en Julius Evola

(“Nationaal-socialisme/fascisme”). Een vroegere versie van de canon was minder expliciet, waarover later meer. Zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst al schreef in 2018, is het doel van Erkenbrand om Nederland te veranderen in een witte etnostaat (8). In zo’n staat zou geen plek zijn voor andere ‘rassen’, noch voor islam of feminisme. Ook ziet Erkenbrand de huidige orde in Nederland als niet-legitiem. “De Nederlandse overheid verdient niet langer automatisch horigheid van haar burgers,” schrijft Erkenbrander ‘Isengrim’ bijvoorbeeld, in een artikel getiteld “Nederland is een mislukte staat”. Erkenbrands denken past daarom volledig in de definitie van fascisme zoals die is

voorgesteld door Kevin Passmore: “a set of ideologies and practices that seeks to place the nation, defined in exclusive biological, cultural, and/or historical terms, above all other sources of loyalty, and to create a mobilized national community” (31).1 De biologische

1 Erkenbrand lijkt niet zo sterk geïnteresseerd in de strijd tegen marxisme of socialisme als klassieke

fascistische partijen waren. Wanneer het genootschap marxisme bespreekt, is dat meestal zogenaamd ‘cultuurmarxisme’, ofwel Westerse culturele zelfhaat, en niet een arbeidersopstand of collectivisering van productiemiddelen.

(19)

19 afbakening van wat Nederlands is, de extreme weerstand tegen feminisme en socialisme en revolutionaire taal maken Erkenbrand fascistisch.

Het doel van Erkenbrand is om het fascisme in Nederland te normaliseren door het een intellectuele uitstraling te geven (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst 8). Dat valt te ontwaren in de manier waarop Erkenbrand zichzelf voorstelt: “Ons doel is de verspreiding van onze ideeën en vriendschap tussen geestverwanten. Van onze deelnemers verwachten wij een zeker intellectueel niveau” (“Over Ons”). Deze strategie van respectabiliteit is relatief nieuw, weet ook het genootschap zelf, “Tweedjasjes en whiskey hebben bier en spandoeken vervangen binnen nationalistische kringen” (Éordred, “Een antwoord”). Het fascisme wil dus verfijnd worden, op sartorieel, alcoholisch en intellectueel gebied. Onder het laatstgenoemde valt ook kunstzinnige verfijning. Dat brengt ons bij de literatuur.

Literatuur

Erkenbrand reageerde niet op herhaaldelijke verzoeken om een vraaggesprek. Daarom zijn in maart 2019 alle tot dan toe gepubliceerde Erkenbrand-artikelen over kunst en cultuur

verzameld voor een analyse.

Erkenbrand heeft geen echt kunstmanifest op zijn website staan. Het dichtst in de buurt komt het artikel “De Groene: Een verdediging van de Romantiek”, een reactie op een artikel waarin Jan Overwijk en Adriaan van Veldhuizen betogen dat anti-postmodernistische denkers vaak terugverlangen naar een Romantische heelheid die verloren zou zijn gegaan, maar in werkelijkheid nooit heeft bestaan. Erkenbrand schrijft als respons: “Zeker, wij zijn

Romantici,” maar dat zou niet betekenen dat het genootschap alleen maar naar het verleden kijkt. Dan volgt een kernpassage.

Romanticisme draait om Esthetiek. Dat is niet een mooi woordje om iets “mooi” te noemen maar het filosofisch nastreven van het Sublieme zoals Kierkegaard het formuleert of Heideggers concept van Das Sein. Authentieke ervaring. (…) [Daarin zit] een streven naar het heroïsche en een betere wereld. (Éordred, “De Groene”) Het is significant dat Erkenbrand esthetiek definieert aan de hand van geleefde ervaring en het veranderen van de wereld. De esthetica wordt dus meteen in de persoonlijke en politieke realiteit getrokken.

(20)

20 De specifiekere esthetische waarden van Erkenbrand zijn gezocht in besprekingen van allerlei kunstuitingen. Hierbij ben ik ervan uitgegaan dat fundamentele beoordelingen van

bijvoorbeeld een film ook voor een literair werk zouden gelden. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de besprekingen door verschillende Erkenbranders zijn geschreven, dus dragen ze niet precies dezelfde visie uit. Ook zijn sommige artikelen niet volledig intern consistent. De volgende pijlers van Erkenbrands literatuurvisie moeten met deze nuancering in het achterhoofd gelezen worden.

Kunst moet volgens Erkenbrand naar het hogere reiken – naar iets eeuwigs en immaterieels. Goede muziek wordt bijvoorbeeld beschreven als een “expressie van een hogere orde”, die “even los[staat] van tijd en ruimte” (Postbode, “Cultuurmarxisme”). De werken van Bach en Beethoven zijn daar voorbeelden van. Daaraan inferieur is kunst die niet probeert om verder te komen dan de materiële – meestal gemaakt aan de linkerkant van het spectrum. “Links […] trekt ons het liefst de dieptes van de ruige en lelijke materiële wereld” (Éordred, “De

Groene”). Materialisme in de kunst zou leiden tot “schilderijen gemaakt van menstruatiebloed en ondergepiste kruizen” (Éordred, “De Groene”).

Ook vindt Erkenbrand schoonheid belangrijk in kunst. Het speelt tevens een rol in het streven naar het hogere. Zo is Arno Brekers een groot kunstenaar onder andere omdat zijn sculpturen “de schoonheid van de goddelijke, perfecte, menselijke vorm” tonen (Caspar, “Arno

Breker”). Een nadeel aan veel moderne kunst is dat die ongeïnteresseerd is in het schone. “In plaats van schoonheid na te streven zwelgt [links] in de vuigheid van de ergste aspecten van de mens” (Éordred, “De Groene”). Nederlandse poëzie is sinds de Tachtigers geïnteresseerd in rebellie en choqueren, waardoor er geen “oog voor schoonheid” meer is (Caspar,

“Vergeten”). Sterker nog, moderne kunstenaars zouden kwaadwillend tegenover schoonheid staan. Erkenbrand kopieerde een stuk van conservatieve commentator David P. Goldman, die stelt dat experimentele kunstenaars schoonheid willen vernietigen zodat de massa haar niet meer herkent (Goldman).

Tegelijkertijd is schoonheid op zichzelf niet het hoogste doel, stelt Erkenbrand. Schoonheid is niet de belangrijkste reden dat Arno Brekers een genie is: zijn grootheid ligt erin dat hij zijn mooie beelden van een diepere laag wist te voorzien. Dat maakte ze beter dan andere nazikunst, want die “was alleen maar ‘mooi’” (Caspar, “Arno Breker”). De poëzie van de Tachtigers wordt bekritiseerd omdat die alleen om schoonheid zou draaien. De Tachtigers

(21)

21 aanbeden schoonheid; kunst was een doel op zich, l’art pour l’art. Dat ziet Erkenbrand als een beperkte filosofie (Caspar, “Vergeten dichters”).

Kunst moet de juiste boodschap uitdragen. In een recensie van de actiefilm Redbad worden vooral de ideologische elementen bezongen. Met het verhaal over een legendarische Friese koning toont de film namelijk mooie principes als “het belang van traditie”, de opoffering van het individu voor zijn gemeenschap en “het verdedigen van volk en vaderland tegen een binnengevallen leger dat met geweld een vreemde religie wil opleggen” (Éordred,

“Première”). Een waardevol aspect van muziek is haar vermogen om “gevoelens van trots, eenheid, zelfvertrouwen en kracht in het volk op te wekken” (Postbode, “Cultuurmarxisme”). Een Erkenbrander verklaart dat zijn liefde voor de Disney-film Belle en het Beest berust op het “sterk Europees en Christelijk getinte verhaal”, dat hij interpreteert als een Christus-allegorie (Caspar, “Verrijzenis”). In een stuk over de schrijver Céline wordt zijn werk Reis naar het einde van de nacht aanbevolen op basis van de “waarnemingen over Frankrijk in het interbellum en […] cynische ondertoon” (Caspar, “Louis-Ferdinand Céline”). Het

neonaziboek Hear the Cradle Song van O.T. Gunnarsson wordt aangeprezen in een recensie, vooral vanwege de maatschappijkritiek die erin voorkomt. Gesprekken tussen personages in een wereld van rassenoorlog zijn grote pluspunten van het verhaal, omdat daarin de

“decadentie” en het oppervlakkige materialisme van de huidige maatschappij worden aangeklaagd, terwijl raciale tradities en waarden als positief worden getoond (Kvasir). Aan de andere kant: een kunstwerk dat een verkeerde boodschap bevat, verdient het daarvoor bekritiseerd te worden. Zo schrijft Erkenbrand negatief over zogenaamd cultuurmarxistische liedteksten in de Nederlandse muziek, ofwel teksten die schaamtegevoel zouden opwekken over Nederlands-zijn. Drie nummers met zulke teksten zijn “Het land van”, “Zwart Wit” en “Iedereen is van de wereld” (Postbode, “Cultuurmarxisme”). Het eerstgenoemde bevat bijvoorbeeld de regel “[Nederlanders] plunderen de wereld, noemen het de Gouden Eeuw”, wat Erkenbrand ziet als respectloos tegenover Nederlandse voorvaderen en dus

wansmakelijk. Bovendien zou die samenvatting van de Gouden Eeuw feitelijk onjuist zijn en daarom ongewenst in de liedtekst (Postbode, “Cultuurmarxisme”). Dezelfde kritiek wordt op Redbad toegepast, want die film zou vele historische fouten bevatten, zoals Friese

mensenoffers, klassenstrijd en vrouwen in legers (Éordred, “Première). De kritiek impliceert dat een kunstuiting feitelijk correct hoort te zijn, in ieder geval tot op zekere hoogte.

In een narratief horen karakters een ontwikkeling door te maken. Dat Belle en het Beest in Belle en het Beest van tegenpolen tot geliefden worden, is een van de sterkste aspecten van

(22)

22 het verhaal, schrijft Erkenbrander Caspar (“Verrijzenis”). Aan de andere kant is een minpunt van Redbad dat de innerlijke strijd van de titelfiguur niet goed op de kijker wordt

overgebracht. Vanwege een gebrekkig script komt zijn geloofscrisis niet goed uit de verf, vindt de Erkenbrand-recensent (Éordred, “Première).

Naast deze grote literaire pijlers, gestaafd door meerdere citaten, zijn in de artikelen nog literaire waarden te vinden die minder prominent voorkomen. Vormvastheid is er een van. Poëten moeten traditionele dichtvormen respecteren, zoals negentiende-eeuwse dichters uit religieuze en nationalistische hoek dat deden; zij streefden naar perfectie van een dichtvorm, niet naar experiment (Caspar, “Vergeten dichters”). Een andere is onderwerpkeuze. Er zijn waardige en onwaardige onderwerpen voor kunst. Na de Tweede Wereldoorlog koos de poëzie het lelijke, platvloerse en seksuele als subject – “groepsseks en Hemaworst” – maar die zaken dienen vermeden te worden (Caspar, “Vergeten dichters”).

Een literair werk, kortgezegd, hoort volgens Erkenbrand te reiken naar het hogere en naar schoonheid, maar niet als doel op zich; het hoort daarbij traditionele vormen te respecteren, verheven onderwerpen te kiezen en, voor zover van toepassing, personages ontwikkeling mee te geven. Bovenal hoort het de juiste boodschap uit te dragen.

Uit alle cultuurartikelen van Erkenbrand blijkt namelijk dat de boodschap het belangrijkste criterium is voor het oordeel van het genootschap. In de recensie van Redbad, bijvoorbeeld, wordt de film op veel punten bekritiseerd: te weinig karakterontwikkeling, onduidelijke karaktermotivatie, doodlopende plotlijnen, historische onjuistheden en te lange,

ingewikkelde, onrealistische actiescènes. De enige complimenten die de film oogst en die het cijferoordeel 7 moeten ondersteunen zijn het feit dat het een Nederlandse productie betreft, en de ideologische boodschap die erin valt te lezen (Éordred, “Première). Of neem het artikel “Dit zal dat doden”, een samenvatting en bewerking van een hoofdstuk uit De klokkenluider van Notre-Dame van Victor Hugo (Isengrim). In het origineel verkent Hugo de stelling dat de literatuur de architectuur zal onttronen als belangrijkste expressiemiddel van de beschaving. De Erkenbrand-bewerking vat dit idee samen en citeert hier en daar direct stukken uit De klokkenluider, maar verweeft het met eigen ideeën. De belangrijkste daarvan is dat kunst heden ten dage in verval is, omdat er te veel vrijheid is. Over de literatuur wordt niet expliciet gesproken in dit artikel, en er wordt geen reden gegeven waarom de passage van Victor Hugo

(23)

23 is gebruikt. Het is dus duidelijk dat het literaire werk enkel dient als een springplank voor de eigen ideeën. Dat vat de basale houding van Erkenbrand tegenover literatuur goed samen.

Erkenbrands canon

Met Erkenbrands literatuurvisie op zak kan de ‘canon’ van het genootschap geanalyseerd worden. In ieder geval tot januari 2020 presenteerde Erkenbrand een boekencanon op zijn website, bestaande uit acht categorieën: Europese Geschiedenis, Vaderlandse Geschiedenis, Filosofie, Human Biodiversity (dat wil zeggen seks en ras), Masculiniteit (voornamelijk bodybuildingboeken), Politiek, Religie en Fictie (“Canon”). Met de laatste categorie geeft het genootschap aan welke literaire werken de eer van canonieke status verdienen. Dus wat leert een blik op die lijst?2

Ten eerste valt op dat slechts 13 van de 101 titels Nederlands is. De lijst is sterk op de Anglo-Amerikaanse literatuur gericht. Twee Steinbeck-titels, drie Tolkien-titels en maar liefst zes Shakespearestukken prijken erop; in totaal zijn 51 van de 101 titels oorspronkelijk

Engelstalig (“Canon”). Dat mag verrassend heten voor een zelfbenoemde nationalistische beweging, maar de Amerikaanse invloed op de Nederlandse cultuur is in het algemeen groot en misschien wel bijzonder groot in de hoek van alt-rechts. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst noemt het gedachtegoed van Erkenbrand immers “overgewaaid” uit de Verenigde Staten (8). Ook het genootschap zelf geeft toe dat de invloed van Amerika sterk is. “De ironie is dat nationalistische bewegingen erg geglobaliseerd zijn,” schrijft een lid. “De Amerikaanse invloed in het westen [is] van ingrijpende aard en [is] in het hele politieke spectrum binnen gesijpeld” (Éordred, “Een antwoord”). Hij lijkt dus ook in de literaire voorkeuren van alt-rechts te zijn gesijpeld.

Ten tweede valt de mengeling van ‘hoge’ en ‘lage’ literatuur op. Zeven namen op de lijst zijn namelijk schrijvers van fantasy-avonturenverhalen die zelden in canonieke lijsten worden opgenomen: Edgar Rice Burroughs, Edward Bulwer-Lytton, H. Rider Haggard, Jules Verne, Michael Crichton, Robert E. Howard en Stephen Lawhead (“Canon”). Waarom zouden de

2 Tussen januari 2020 en september 2020 is de canon veranderd. Het karakter is explicieter fascistisch

geworden, met titels van Hitler en Mussolini, en literatuur maakt er geen onderdeel meer van uit. Nog slechts een handjevol titels kan politiek onbeladen genoemd worden. In de categorie Historie, bijvoorbeeld, is de biografie Thorbecke Wil Het van Remieg Aerts omgeven door titels als March of the Titans: The Complete History of the White Race (“Historie”).

(24)

24 Tarzan-verhalen en Conan the Barbarian-verhalen op dezelfde lijst staan als Louis

Couperus?

De aanwezigheid van zulke ‘pulp’-fictie moet begrepen worden in het licht van het artikel “Credo: A Nietzschean Testament”. Dat is een vertaalde toespraak van Jonathan Bowden, actief in de fascistische British National Party, die integraal op Erkenbrands website is geplaatst. Bowden zet daarin de fundamenten van zijn overtuiging uiteen en bespreekt mogelijke kiemen voor een extreem-rechts réveil. Eén zo’n kiem ziet hij in helden van de popcultuur. “Als we kijken naar massacultuur en popcultuur, dan zien we dat Heroïsme nog niet dood is. Het bestaat voort in stripboeken, in B-films, in vormen die de culturele elite en intellectuelen verachten. (…) Grote gedeelten van popcultuur draaien rond het vieren van mannen (…) die autoritair zijn, hiërarchisch zijn en elitair”3 (Bowden). De reden dat het ‘heroïsme’ enkel uitdrukking vindt in zulk laag vermaak zou zijn dat het uit hogere kunst is verbannen door het liberalisme; want het liberalisme, de dominante ideologie, rijmt niet goed met het idee van de autoritaire held. Echter, het idee overleeft, stelt Bowden. De waardering voor dat idee lijkt dus de basis voor de waardering van de pulpfictie waarin het voorkomt. Ten derde is de interesse voor de klassieke oudheid opmerkelijk. Zes literaire werken uit die periode worden genoemd in de lijst fictie. Dat is op zich een klein getal, maar relatief groot als men ziet dat de middeleeuwse literatuur bijna wordt overgeslagen. Tussen de Aeneis en Don Quichot – dat zijn zestien eeuwen – vindt Erkenbrand slechts vier werken die canoniek moeten heten, te weten Beowulf, De Goddelijke Komedie, De verhalen van duizend-en-een-nacht, en het Niebelungenlied (“Canon”). Bovendien noemt het genootschap nog eens zeventien Griekse en Latijnse werken in de categorieën Europese Geschiedenis en Filosofie. Donna Zuckerberg merkte al op in Not All Dead White Men dat alt-rechts een fascinatie voor de oudheid heeft. Zij schrijft die toe aan de patriarchale ideeën die in Athene en Rome heersten en die nu herwaardering vinden in de extreem-rechtse hoeken van het internet. Ook is de oudheid vaak een fundament voor een essentialistisch, wit-suprematistisch beeld van Het Westen (Zuckerberg 8).

Ten slotte moet de aandacht gevestigd worden op een negental fictiewerken die expliciet racistisch zijn. De bekendste ervan is misschien wel The Turner Diaries van Andrew

MacDonald, een roman die een Amerikaanse rassenoorlog voorstelt met een arisch regime als resultaat. Het boek is legendarisch onder neo-nazi’s in de Verenigde Staten (“The Turner

(25)

25 Diaries”). Een zeer vergelijkbaar voorbeeld is The Partisan van Fenek Solère. Ook deze roman gaat over een wit verzet dat vecht tegen de overheid, ditmaal de Franse, die is overgenomen door moslims. “It’s kill or be killed”, zegt het achterplat (Musson).

(26)

26

Thierry Baudet

Selectie

Thierry Baudet is een spil van de Nederlandse rechts-conservatieve beweging. Deze scriptie kan niet om hem heen. Baudet is opgeklommen van mediafiguur naar denktankhoofd, naar Tweede Kamerlid en naar leider van wat de grootste partij in de Senaat was. Gedurende deze hele opmars heeft hij zichzelf gepresenteerd als een man van intellect en cultuur, bijvoorbeeld door veelvuldige intellectuele verwijzingen te gebruiken in zijn toespraken, of die zelfs in het Latijn te houden (Forum voor Democratie, “De veelbesproken”). Tijdens de Algemene Beschouwing van 2018 citeerde hij een gedicht van Menno Wigman (Peppelenbos, “Nieuws: Thierry Baudet”). Baudet heeft twaalf boeken geproduceerd – de meeste politiek, maar één over klassieke muziek: Van Bach tot Bernstein. Tevens twee romans: Voorwaardelijke liefde en Van elk waarheen bevrijd. De tweede schreef hij terwijl hij werkte als Kamerlid.

Omdat Baudet het verzoek om een vraaggesprek afwees, is het onmogelijk zijn literaire waarden precies te bepalen. Toch zijn er enkele basale conclusies te trekken over zijn smaak en zijn houding tegenover de literatuur, aan de hand van gepubliceerde interviews en teksten.

Ideologie

De ideologie van Thierry Baudet is relatief gemakkelijk te bepalen, aangezien hij het beleidsplan van zijn partij grotendeels bepaalt. Op de website van FvD valt te lezen dat de partij een aantal radicaal-rechtse ideeën voorstaat: Nederland moet zich terugtrekken uit de Europese Unie en uit het Schengenverdrag. Omdat het klimaat niet veel zou veranderen en niet door de mens wordt beïnvloed, moet de overheid geen geld in een energietransitie steken (Forum voor Democratie, “Standpunten”). Peter van Duyvenvoorde zegt dat Baudet de cultuurverandering van 1968 volledig wil terugdraaien, omdat hij conservatief ‘bijsturen’ niet mogelijk acht (persoonlijk interview). In zijn essay over Houellebecq schrijft Baudet dat het mensbeeld van individualisme ten grondslag ligt aan zowel het liberalisme als de

sociaaldemocratie. Omdat hij dat mensbeeld verwerpt, zijn die twee ideologieën voor hem hetzelfde (Baudet, “Houellebecq”). Dat twitterde hij dan ook: “VVD of GroenLinks is wezenlijk hetzelfde” (Baudet, “Ach Joost”). Baudet bezigt bovendien revolutionaire taal. In zijn fameuze overwinningsspeech zei hij: “Wij zijn naar het front geroepen. Omdat het moet,

(27)

27 omdat ons land ons nodig heft (Baudet, “Over de uil”). Gezien het radicalisme en de

revolutionaire sfeer van Baudets taal moet hij als reactionair gezien worden.

Literatuur

In een interview met het blad En Route stelde Baudet: “Ik wil de 19e eeuw terug. Een groot deel van mijn leven is [gericht geweest] op een terugkeer naar de 19e-eeuwse gevoelswereld, levensstijl, esthetiek, visie op de liefde” (Arnts 19). Hij noemt als voorbeeld de

laat-negentiende-eeuwse Franse kunsten: Édouard Manet en Stéphane Mallarmé. De kunst van die periode is “een poging om de moderne tijd te verzoenen met onze emotionele en esthetische behoeften” (Arnts 22). In een ander interview legt hij die behoefte verder uit. Het is een natuurlijke, menselijke hang naar schoonheid, die iedereen voelt, stelt Baudet. Kunst die daarin voorziet, de negentiende-eeuwse dus, moet gecontrasteerd worden met het

modernisme, dat “de absurditeit van het bestaan [moet] vertegenwoordigen” en dus niet de schoonheid biedt waar de mens van nature naar verlangt (Visser).

Kort gezegd is Baudet dus een voorstander van negentiende-eeuwse esthetiek, waarin

schoonheid voor hem een centrale rol speelt, omdat het de menselijke natuur zou zijn om een behoefte naar schoonheid te voelen.

Echter, daarmee is het beeld van zijn literaire waardenbestel nog niet compleet, want ideologie speelt zo een belangrijke rol dat die niet genegeerd kan worden. Baudet vervolgt zijn kritiek op modernisme in de kunst met een kritiek op zogenaamd modernisme in de politiek: “Ik zie hoe het modernisme ook in de politiek heeft toegeslagen. De euro, de massa-immigratie: het is in feite hetzelfde als abstracte kunst en atonale muziek. Het staat voor vervreemding. Er hoeft geen harmonie meer te zijn” (Visser). Volgens de FvD-leider voorzien progressieve politiek en modernistische kunst niet in de natuurlijke menselijke behoefte aan harmonie. ‘Harmonie’ is voor hem dus tegelijkertijd een esthetisch en een politiek begrip; esthetica en ideologie zijn met elkaar verweven.

Politiek en literatuur

Ook op andere momenten heeft Baudet blijk gegeven van zijn sterk gepolitiseerde visie op literatuur en kunst. Hij leest en gebruikt literatuur namelijk op een ideologische wijze. Dat zal

(28)

28 ik beargumenteren met een kritische analyse van Baudets essay over Houellebecq en van zijn literaire verwijzingen in toespraken.

In het blad American Affairs Journal van 20 mei 2019 publiceerde Baudet een essay over Houellebecq. Het deed veel stof opwaaien, omdat hij daarin vraagtekens zette bij abortus, euthanasie en de opkomst van vrouwen op de arbeidsmarkt (Van der Aa). Wat merkwaardig is voor het onderwerp van deze scriptie, is niet zozeer de politieke stellingname als wel de context waarin die wordt gedaan, namelijk een essay over een literaire schrijver.

In het essay wijst Baudet op de zwartgallige kijk die Houellebecqs romans bieden op seksualiteit en marktwerking in de moderne wereld. “[A]ll of Houellebecq’s characters are forced to acknowledge that their romantic ideals have become untenable in the modern age, since individualism has made profound, long-term relationships impossible. This simple idea forms the fundamental conviction of Houellebecq’s work” (Baudet, “Houellebecq”). Volgens Baudet toont Houellebecqs oeuvre dat de filosofie van het individualisme, het fundament van zowel liberalisme als socialisme, heeft gefaald, en wel omdat die rust op de misvatting dat de mens in zijn eentje gelukkig kan worden. Om een zinvol leven te leiden moet de mens ingebed zijn in familie, traditie, natie en religie: zoveel zou in Houellebecqs oeuvre te lezen staan (Baudet, “Houellebecq”).

Maar daar houdt Baudets interpretatie niet op. Deze eerste stap, die een cultureel-filosofische lezing genoemd kan worden, wordt gevolgd door een tweede, politieke lezing. Baudet stelt: “Although Houellebecq, a poet more than a philosopher, shies away from laying out a detailed political manifesto, he tells us on every page that we need to rediscover a territorial, social, and historical connection with others around us (…) This naturally implies a powerful nation-state that protects the social fabric, along with a high degree of skepticism towards immigration and free trade” (“Houellebecq”). Volgens de FvD-leider impliceert Houellebecq dus nationalisme, anti-immigratiepolitiek en antikapitalisme als oplossingen in zijn werk. “Houellebecq indicates that two much more fundamental challenges must be overcome: our sexual and spiritual liberation,” wat betekent dat de seksuele revolutie en de ontkerkelijking die sinds de jaren zestig hun intrede hebben gedaan, moeten worden omgekeerd – hoewel dat misschien niet meer mogelijk is (Baudet, “Houellebecq”).

Met zijn politieke lezing gaat Baudet aan een aantal zaken voorbij. Ten eerste aan zijn eigen observatie dat Houellebecq in zijn fictie geen gedetailleerd politiek manifest uiteenzet. Ten tweede aan het existentiële niveau van de problemen die in Houellebecqs oeuvre worden

(29)

29 geschetst. Immers, de eenzaamheid en pijn van zijn personages kunnen niet volledig worden herleid tot een specifiek politiek systeem. Ze zijn ook existentieel. Vertaler Martin de Haan bewijst, met verwijzingen naar Houellebecqs essays over Lovecraft en over poëtica, dat de schrijver het leven in de basis ziet als een lijdensweg en het lijden als hoofdingrediënt voor de literatuur. Ten derde wijst De Haan op de “alomtegenwoordige ironie” in Houellebecq – een typerend onderdeel van zijn stijl, waarvan Baudet zich geen rekenschap geeft.

De manier waarop Baudet een citaat uit De wereld als markt en strijd inzet in zijn essay, toont hoe gepolitiseerd zijn interpretatie is. Hij citeert de verteller van die roman, een dertigjarige programmeur, als die observeert dat seksuele losbandigheid de mogelijkheid tot ware liefde vernietigt (Baudet, “Houellebecq”). De relativerende context van de observatie laat Baudet niet zien: de verteller is dronken in een tienerdiscotheek, vomeert van de alcohol en valt op de grond tussen het dansende publiek, dat hij op dat moment de benen wil

afhakken. Een moment later probeert hij zijn collega aan te zetten tot moord op een

tienermeisje (Houellebecq 120). Baudet negeert dus zulke zwartgallige humor, de ironie, het existentialisme en de afwezigheid van expliciete politiek in Houellebecq, en leest in het oeuvre van de Fransman een nationaal-conservatieve beginselverklaring.

Ook de wijze waarop Baudet poëzie heeft geciteerd, geeft inzicht in zijn houding tegenover literatuur. Tweemaal haalde hij de dichter Menno Wigman aan: het gedicht “Oneindig wakker” tijdens de Algemene Beschouwingen in september 2018 en “Afscheid van mijn lichaam” in zijn overwinningstoespraak na de Provinciale Statenverkiezingen in maart 2019 (Peppelenbos, “Nieuws: Thierry Baudet”; Baudet, “Over de uil”). In beide gevallen

veranderde hij tekst en betekenis.

In “Oneindig wakker” noemt het lyrisch subject verschillende mooie dingen en ervaringen op (waarvan Baudet er twee achterwege liet) en het subject eindigt met “o mooie dingen en mijn mond benoemt het / voor ik me met het domme zwart verzoend heb.” (Wigman 59). Dat wordt in Baudets Kamerbijdrage: “voor ik me met de rituele schijndebatten hier verzoend heb.” (Peppelenbos, “Nieuws: Thierry Baudet”). Dit terwijl de laatste regel, de verzoening met het “domme zwart”, als emotioneel zwaartepunt van het gedicht gezien kan worden. Het subject noemt niet alleen een lijst van mooie ervaringen, maar noemt ze tegen de achtergrond van de dood. Juist die achtergrond geeft de ervaringen lading, zoals Saul Bellow schreef dat de dood als het zwart achter een spiegel is, dat we nodig hebben om iets te kunnen zien.

(30)

30 Baudet vervangt dus de existentialistische clou van het gedicht door een politieke klacht over schijndebatten.

Ook met zijn citaat uit “Afscheid van mijn lichaam” maakt Baudet een sprong van betekenis. Het origineel, “De zon was mij nooit opgevallen als hij niet / steeds onderging”, komt uit de mond van een lyrisch subject dat beseft roofbouw te hebben gepleegd op zijn of haar lichaam (Wigman 35). Baudet laat de context liggen en negeert de nadruk op het ‘steeds ondergaan’ van de zon – een observatie van een natuurlijk, herhalend proces. Op deze manier kan hij het citaat als springplank gebruiken voor zijn politieke punt: “‘De zon was mij nooit opgevallen als hij niet steeds was ondergegaan.’ De schoonheid van Nederland was mij nooit zo

duidelijk op het netvlies gekomen als ons mooie land niet zo was verkwanseld door de bestuurders van het kartel” (Baudet, “Over de uil”). Hiermee verliest Baudet het hoofdthema van het lichamelijke in het gedicht, alsook de observatie van een cyclus, om een politieke vertaalslag te maken.

Samenvattend zijn ideologie en esthetica voor Baudet met elkaar verweven. Dat verklaart waarom hij de literatuur interpreteert en citeert op een wijze die haar vooral tot springplank van zijn politieke ideeën maakt.

(31)

31

Sid Lukkassen

Selectie

Sid Lukkassen is filosoof en publicist. Hij publiceerde vroeger in Elsevier en De Dagelijkse Standaard, tegenwoordig vooral op zijn eigen platforms, te weten website De Nieuwe Zuil, zijn nieuwsbrief. Hij brengt boeken uit bij zijn eigen of een onafhankelijke uitgeverij. Hij droeg bij aan de essaybundel Cultuurmarxisme onder redactie van Paul Cliteur, Jesper Jansen en Perry Pierik. In zijn eigen essaybundel Levenslust en Doodsdrift: Essays over politiek en cultuur besteedt hij volgens NRC-recensent Sjoerd de Jong een “minutieuze exegese” aan Thierry Baudets eerste roman, Voorwaardelijke liefde (“Hoe Lukkassen”). Op The Post Online schreef hij een tweedelig essay over Baudets interpretatie van Houellebecq (“Wat de benadering”). Lukkassen schreef zelf ook een roman, samen met co-auteur Ton Nijhof: De afrekening. Kroniek van een getergd volk. Gezien zijn publicaties over politiek, cultuur en literatuur is Lukkassen een geschikte kandidaat voor deze scriptie.

Ideologie

Lukkassen staat sympathiek tegenover een rechtse revolutie in Nederland. Hij schreef me in een e-mail: “[C]ultuur en onderwijs zijn niet meer te redden in dit land. Net zoals bij een overwoekerd bos moeten we hopen op een grote brand die de verstikte ondergrond weer rijp maakt voor nieuwe kiem” (“Sid Lukkassen & Scriptie”). In het telefonisch vraaggesprek dat volgde, zei hij: “Die e-mail moet u citeren”. Zijn roman De afrekening gaat over een

rechtszaak waarbij de huidige bestuurders in Nederland worden afgezet, wat volgens het Ik kan Sid Lukkassen niet van een gebrek aan energie beschuldigen. Als ik hem aan de telefoon mijn eerste onderzoeksvraag stel, brandt hij meteen los. Ook bij de tweede vraag brandt hij los, en bij de follow-up via e-mail ook. Hij brandt eigenlijk altijd los.

Lukkassens drive lijkt hand in hand te gaan met zijn pragmatische instelling, die als hard op mij overkomt. Als hij moet kiezen welk boek hij wil lezen, vraagt hij zich af of nu juist dít boek zijn beperkte tijd waard is en of er uit de leeservaring ook content valt te slepen – een essay,

bijvoorbeeld. Is het boek van een links-activistische schrijver, dan belandt het sowieso niet op zijn nachtkastje, want zo’n schrijver zou hem óók niet financieel steunen. De wereld draait immers om centen, dus je moet financieel denken. Na het interview vraagt Lukkassen mij om zijn boek aan te schaffen, als wederdienst.

(32)

32 achterplat leidt “tot een ‘afrekening’ als in de processen van Neurenberg (1945 – 1948)” (“De Afrekening”). In mei 2020 publiceerde Jan Dijkgraaf een appgesprek waarin Lukkassen stelde dat mainstream media hem en zijn rechtse geestverwanten nooit uitnodigen, waardoor hij zich afvroeg: “Denk je dat er aanslagen voor nodig zijn om dat voor elkaar te krijgen?” Hij dacht dat “mensen letterlijk moeten worden uitgeschakeld zodat hun posten vrijkomen en dan zo systematisch dat hun opvolgers niet uit dezelfde bubbel kunnen worden gerekruteerd” (Dijkgraaf). Als reactie op Dijkgraafs publicatie zei Lukkassen dat de gesprekken uit de context waren gehaald en dat hij niet tot geweld wilde oproepen (Bouma). Gebaseerd op de radicale, revolutionaire impuls in deze uitingen noem ik Lukkassens ideologie reactionair.

Literatuur

Lukkassens literaire voorkeuren zijn eclectisch. Er is geen stroming of periode die hij bijzonder waardevol of waardeloos vindt, zo geeft hij aan (telefonisch interview)4. Als hij naar zijn lijst met favoriete werken kijkt, ziet hij geen beschrijfbaar kenmerk dat de werken bindt.

Literatuur is goed op zichzelf, vindt Lukkassen. De kwaliteit van een werk staat “intrinsiek” vast en ligt dus niet in de context of in de ogen van de toeschouwer.

Wie de toeschouwer ook is, iedereen heeft een intuïtie voor wat goede literatuur is. Elke lezer heeft een gevoelsmatige “esthetische schaal waarop je de transcendente zeggingskracht van een werk kunt meten.”

Transcendente zeggingskracht is namelijk een van de twee kwaliteiten die goede literatuur zouden definiëren. Met transcendent bedoelt Lukkassen universeel en eeuwig, dus geldig voor ieder mens en voor iedere generatie. Lukkassen gebruikt hierbij het concept “canon van trage vragen” van de filosoof Hans Blumenberg. Dat is een verzameling vragen over liefde, God en dood, waarmee ieder mens in zijn leven worstelt, maar die nooit definitief

beantwoord worden. Goede literatuur gaat volgens Lukkassen over zulke vragen en stelt

4 Aan het begin van individuele hoofdstukken verwijs ik in de tekst naar een interview als bron, maar dat zal ik

niet steeds blijven doen. Vanaf dit punt in de scriptie mag de lezer ervan uitgaan dat informatie of citaten van een geïnterviewd subject uit diens interview komen, tenzij anders aangegeven.

(33)

33 mensen zo in staat om voorbij hun eigen tijdsgewricht te kijken: “Werken die los staan van tijd, plaats en context, en die ons in staat stellen om boven onszelf uit te stijgen.”

De tweede kwaliteit van goede literatuur is een hoge betekenisdichtheid. Lukkassen gebruikt een – iets anders verwoord – citaat van Ezra Pound: “Good writing is language charged with meaning to the utmost degree.” Hij contrasteert dat met de ambtelijke stukken die hij heeft gelezen in zijn tijd als gemeenteraadslid. Die zijn leeg en dus het tegenovergestelde van goede literatuur: “Hoe minder het op een ambtelijk stuk lijkt, hoe meer het de moeite van het lezen waard is.” In mijn eigen woorden zou ik zijn punt zo samenvatten: literatuur moet zoveel mogelijk betekenis, of betekenislagen, per woord hebben.

Lukkassen vindt toegankelijkheid “heel belangrijk” voor literatuur, maar brengt daarbij wel een nuance aan.

Het belang van toegankelijkheid stoelt op twee overwegingen, waarvan ik de eerste stilistisch en de tweede pragmatisch wil noemen. Ten eerste vindt Lukkassen dat een goede tekst niet meer woorden moet bevatten dan strikt noodzakelijk. “Probeer alle overbodige woorden te vernietigen.” Ook moet een schrijver lange woorden vervangen door korte, als dat kan. Het pragmatische belang van toegankelijkheid is dat een literair werk om de aandacht van de lezer moet concurreren met andere lectuur en andere tijdverdrijven. Lukkassen neemt zichzelf als voorbeeld, want hij zegt: “Er is zoveel wat je afleidt. Als het zo ontoegankelijk is, waarom ga ik er dan aan beginnen?”

Tegelijkertijd moet een schrijver niet doorschieten in het nastreven van een toegankelijke tekst. Als je een gedachte wilt uitdrukken die moeilijk toegankelijk is, dan moet je dat niet laten “om de gewone man maar te bereiken. Dan vernietig je de eeuwigheidswaarde van je eigen werk”. Lukkassen vindt “verticaliteit” belangrijk in de literatuur en het is jammer dat die verdwijnt in Nederland. Er is een “verdomming” van cultuur gaande, zegt hij.

Politiek en literatuur

Lukkassen is ervan overtuigd dat de Nederlandse media- en cultuurwereld wordt beheerst door links: “één grote cultuurmarxistische bende.” De mensen die erin werken, spelen elkaar gunsten toe in de vorm van recensies, subsidies en prijzen. Hetzelfde geldt min of meer voor de hele intellectuele en bestuurlijke elite van het land, zegt hij: “Het establishment is links

(34)

34 geworden.” Dat was het vroeger niet. In de jaren zestig was de elite rechts en was zíj het mikpunt van kritiek door rebellen en vrijdenkers.

Zonder die omkering valt het verschil in receptie van Jan Wolkers en Michel Houellebecq niet te verklaren, zegt Lukkassen, want de kern van hun werk is sterk gelijkend: “psychische issues en seksuele issues, en niet in staat zijn die te helen.” Omdat Wolkers schrijft over mensen die niet-reparabel zijn, toont hij volgens Lukkassen “de grenzen aan het

maakbaarheidsideaal”, dus hij zou niet als links gezien moeten worden. Echter, zijn thema’s van duistere psychologie en seks choqueerden het rechtse establishment van zijn tijd, net zoals Houellebecq nu het linkse establishment choqueert met dezelfde thema’s. Dat de ene schrijver links en de ander rechts wordt gedoopt, “heeft te maken met de veranderende tijdsgeest en niets met de kern van hun oeuvre.”

Lukkassen ziet Houellebecq dus door een meer apolitieke lens dan velen. Hij nuanceert dan ook de politieke interpretatie van Houellebecqs oeuvre die Baudet uiteenzette in American Affairs, op drie punten. In het interview stelt Lukkassen dat Houellebecq geen nationalisme opvoert als antwoord op de problemen in de wereld, zoals Baudet beweert. De romancier is immers te pessimistisch om nationalisme als antwoord te zien, zegt Lukkassen. Hetzelfde geldt voor terugkeren naar het christendom: Baudet ziet in Houellebecq een verlangen naar het kruis, maar volgens Lukkassen is de schrijver is daar te materialistisch-deterministisch voor (“Wat de benadering”). En Baudet legt de nadruk op de maatschappelijke problemen van het liberalisme, terwijl de hoofdpersoon van Serotonine ook persoonlijke problemen heeft die hem ongelukkig maken, vooral een gebrek aan wilskracht (Lukkassen, “Wat de benadering”).

Tegelijkertijd stelt Lukkassen dat Houellebecqs boeken wel degelijk een rechts-politiek aspect hebben, dat door linkse liefhebbers van zijn werk wordt genegeerd of gebagatelliseerd. Ook is Lukkassen het in de kern eens met Baudets interpretatie van Houellebecq: “de analyse klopt op sociaal-maatschappelijk niveau” (“Wat de benadering”).

Lukkassen stelt dat de politieke kleur van een literair werk onbelangrijk is in zijn

waardeoordeel. “Je moet een goeie roman niet verpesten door het politiek te veel te willen opkloppen,” zegt hij (telefonisch interview). Echter, er is goede reden om hem niet op zijn woord te geloven. Ik zal kort tonen dat Lukkassen wel degelijk expliciet politieke criteria heeft voor zijn beoordeling van twee romans. Daarnaast kijk ik naar Lukkassens eigen fictie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nieuw Rechts maakt zich dan ook grote zorgen over het grote aantal mensen dat hun rekeningen niet meer kunnen betalen en met schulden komen te zitten of die gebruik moeten maken

Verrechtsing is niet negatief als dit betekent dat prangende problemen helder en benoemd en effectief aangepakt dienen te worden. Deze vorm van verrechtsing in Europa is een welkome

De Roomsch Katholieke districtskiesvereenigingen in Noord-Brabant, tot welker werkkring behoort het stellen of ondersteunen van candidaten voor het lidmaatschap van de Tweede

In zo'n procedure kan de burger echter alleen nog maar opkomen voor zijn eigen individueel en rechtstreekse belang, indien dat wordt geschaad door ae toepassing

Bij dubbelglas met een luchtlaag kan de lucht warmte van de ene naar de andere glasplaat transporteren door geleiding en/of stroming. Dat kan bij

5.2.6 Bevindingen Deel I: Het Juridisch Forum voor 2001 341..

Tijdens haar studies is zij onder meer een aantal jaren actief geweest voor de Kinder- en Jongeren Rechtswinkel Den Haag, heeft ze gewerkt als student- assistent bij de

Vanwege de onlosmakelijke verbondenheid van het strafrecht en de criminologie heeft iedere strafrechtjurist baat bij wezenlijke kennis van de criminologie en omgekeerd heeft