• No results found

Selectie

Robert Lemm is hispanist, vertaler en schrijver. Hij interesseert zich in de Spaanstalige literatuur, de filosofie, de politiek en het conservatief katholicisme. Hij heeft onder andere Federico García Lorca en Jorge Luis Borges vertaald en studies geschreven over de Latijns- Amerikaanse literatuur (“Robert Lemm”). Zijn associatie met Thierry Baudet werd al opgemerkt door de Volkskrant (Bahara en Kranenberg) en Het Parool (Soetenhorst). Lemm is gelieerd aan de rechtse uitgeverij De Blauwe Tijger, waar hij bijvoorbeeld het boek De authentieke reactionair: Handorakel van Nicolas Gomez Davila bezorgde. Hij is dus actief in literaire en politieke arena’s.

Ideologie

Lemm profileert zich openlijk als reactionair (persoonlijk interview). Hij sluit zich liever aan bij de reactionairen dan bij de conservatieven om een aantal redenen. Het conservatisme heeft volgens Lemm zowel liberale als christelijke wortels. Het idee dat de mensheid niet voor verbetering vatbaar is, bijvoorbeeld, ziet Lemm als christelijk. Maar omdat het conservatisme ook liberale wortels heeft, noemt Lemm zichzelf reactionair, want het reactionisme heeft vooral katholieke wortels. “Reactionairen kijken niet naar voren of naar achteren, maar naar boven,” zegt hij.

Lemm maakt een tweede onderscheid tussen de ideologieën: conservatieven zijn tegen revolutie, maar voor reactionairen “kan ze een nodige uitzuivering zijn”. Dit is zijn tweede reden om het reactionisme aan te hangen, want hij vindt: “Een revolutie kan ook de lucht klaren.” Lemm past daarmee in de definitie van reactionair.

Lemm is tegenstander van de Verlichting en de Franse Revolutie, die het liberalisme en socialisme voortbrachten. Hij stelt dat Voltaire en Rousseau op hun geloof in de goedheid

Lemm komt over als een beleefde en belezen man. We drinken thee in Café Dauphine bij Amsterdam Amstel. Als Lemm op het onderwerp van Rousseau komt, of de postmodernisten, vlamt hij op. Met een haast boze gesticulatie legt hij uit hoe fout zijn intellectuele opponenten zitten.

37 van de mens “feilloos zijn weerlegd” door Joseph de Maistre. Hij laakt vooral ook het

postmodernisme, omdat het de waarheid als subjectief en relatief zou voorstellen. “Waarheid met een grote W is iets dat buiten mij om gaat, buiten jou, buiten iedereen, dat staat boven ons,” zegt hij. Daarom zijn postmodernen “absoluut verwerpelijk.”

Literatuur

Literatuur moet een structuur volgen, vindt Lemm. De fundamentele structuur van begin- midden-eind, met een held die een doel heeft, bestaat sinds Homerus, maar verdwijnt met het modernisme en het postmodernisme. “Een postmoderne roman, daar zit kop noch staart aan.” Modernisme en postmodernisme zouden anti-klassieke stromingen zijn en de bijbehorende schrijvers zijn doorgaans links, eventueel onbewust. Het dadaïsme en het surrealisme, beide “heel erg links”, wilden het redenerend verstand uitschakelen om zo bij pure creatieve energie te komen. Het postmodernisme wil de chaos en meerduidigheid van de werkelijkheid vangen in de schrijfkunst, daarom zijn postmoderne romans chaotisch en meerduidig. “Maar dat is nou juist het idee van kunst!” zegt Lemm. “De kunstenaar geeft een structuur aan de werkelijkheid.”

Literatuur moet over een “held” gaan, wat Lemm definieert als “iemand die het moeilijk heeft, die bepaalde barrières moet overwinnen en dan uiteindelijk z’n doel bereikt – of niet bereikt.” Het moet een bijzonder karakter zijn, zoals dat voorkwam in literatuur tot het modernisme, geen “binnenvetters of slappelingen”. Bij klassieke werken kan de lezer zich vaak niet direct herkennen in de protagonist, zegt Lemm, omdat die daden en gedachten vertoont die ver van de lezer afstaan maar die wel “tot de mogelijkheden van de mens behoren”. Lemm vindt dat dat verloren is gegaan in de naoorlogse literatuur, want daarin voeren schrijvers liever “middelmatige mensen” ten tonele, die in het verhaal slechts meanderen.

Het verlies is volgens Lemm veroorzaakt doordat mensen zich steeds meer willen herkennen in fictieve personages en doordat ieder boek voor iedere lezer toegankelijk moet zijn.

Herkenbaarheid “wordt door uitgevers en kranten en recensenten naar voren gehaald,” zegt Lemm, “maar ik vind het geen kunst.” Wat hem betreft mag een literair werk slechts voor een beperkt publiek bereikbaar zijn. Ik zou samenvattend zeggen dat Lemm kritisch staat

38 Over stijl en taal in de literatuur zegt Lemm: “Alle grote literatuur is vertaalbaar.” (Een uitspraak van Miguel de Unamuno, die hij overneemt.) Daarmee bedoelt Lemm dat literatuur taal niet als onderwerp moet nemen, maar moet gebruiken als middel om een verhaal over te brengen. De literatuur van Franz Kafka en Jorge Luis Borges bevat die kwaliteit, vindt hij. Bij Borges zijn beschrijvingen “tot een minimum beperkt, van twee regels. Recht op je doel afgaan. Dat zou je bijna een rechtse vorm van literatuur kunnen noemen.” Ulysses van James Joyce staat aan de andere kant, want dat boek neemt de Engelse taal als onderwerp. Ook Jacques Perk en de Tachtigers focusten vooral op taal, wat volgens Lemm resulteerde in onvertaalbare “mooischrijverij”.

Lemm zegt: “Ik houd niet van realisme in de literatuur. Het moet metafysisch blijven – dat wil zeggen, er moet een relatie zijn tussen de werkelijkheid en de hogere werkelijkheid.” Hij definieert metafysische literatuur als literatuur die “je het gevoel geeft dat, hoe erg de wereld ook is, de dood niet het laatste woord heeft”. In de moderne filosofie, vooral na de Tweede Wereldoorlog, heeft de metafysica als onderwerp aan veel belang ingeboet, net als in de naoorlogse literatuur. Dat komt volgens Lemm door de oorlog, want die heeft het geloof in “de mens en zijn uiteindelijke bestemming” geschaad. Omdat vooroorlogse schrijvers nog niet met dat probleem kampten, leest Lemm hen graag. Enkele Nederlandse voorbeelden volgens Lemm: De Haan werd joods, Van Eeden katholiek, Nijhoffs poëzie is religieus en Couperus is humanistisch op een diepzinnige manier.

“Een groot werk gaat altijd over de mens, dé mens, ongeacht kleur of wat dan ook,” stelt Lemm. Het particuliere van de hoofdpersoon en diens lotgevallen moet slechts een weg zijn naar een boodschap die universeel geldig is. Omdat veel hedendaagse literatuur gestoeld zou zijjn op identiteitspolitiek, verhaalt die alleen over de levenservaring van een vrouw, een homoseksueel, een niet-wit persoon, maar maakt niet de stap naar het universele. Zulke literatuur noemt Lemm “sektarisch” en dus beperkt. Hij waardeert dus universalisme in de literatuur.

Lemm zegt dat grote schrijvers allemaal een “realistische kijk op de mens en de mensheid” hebben, in tegenstelling tot een linkse, “utopische” kijk. Hij suggereert dus dat hij literatuur waardeert met een niet te optimistisch, oftewel een conservatief, mensbeeld. Hij noemt als grote rechtse schrijvers Balzac, Dostojewski, Carlyle, Chesterton, Borges, Gerard Reve, Hermans, Papini, Kipling, Stevenson, Schopenhauer, Céline, de vroege Couperus en Ezra Pound.

39 Lemm vindt het belangrijk dat een literair werk doordrongen is van canonieke kennis.

“Zonder dat er namen vallen vóél je gewoon bij een schrijver: dit is iemand die veel heeft gelezen.” Er hoeft dus geen expliciete intertekstualiteit te zijn, maar grote literatuur kan alleen geproduceerd worden door grote lezers.

Samengevat vindt Lemm dit de belangrijke elementen voor literatuur: structuur, een held met een sterk karakter, doelgericht en vertaalbaar taalgebruik, een metafysische implicatie, een conservatief mensbeeld en kennis van de canon.

Politiek en literatuur

Volgens Lemm vertonen rechtse schrijvers de genoemde elementen veel vaker dan linkse. “Alle écht grote schrijvers zijn conservatief, zo niet reactionair,” stelt hij.

Daarnaast denkt Lemm dat het linkse gedachtegoed nu dominant is: “Links heerst. Alleen is het niet meer bewust.” Media en cultuur zijn links geworden. Lemm poneert dat de

postmoderne filosofie hoogtij viert op universiteiten, ook al zijn sommige hoogleraren zich daar niet eens bewust van. “In de postmoderne tijd, waarin wij leven, is alles relatief en subjectief.”

40