• No results found

Selectie

Peter van Duyvenvoorde is op het moment van het interview directeur van het Renaissance Instituut, het wetenschappelijk bureau van Forum voor Democratie. Hij heeft de partij samen met Baudet opgericht (Smouter). Hij is columnist voor het Katholiek Nieuwsblad (“Peter van Duyvenvoorde”) en verzorgt “De Boekenplank” voor het Instituut dat hij leidt, een

videorubriek waarin hij literatuur bespreekt en aanraadt (Van Duyvenvoorde, “De

Boekenplank”). Bovendien heeft hij een roman geschreven, Het offer van de tijd, die op de planning staat om bij Atlas Contact te verschijnen. De aanbiedingstekst belooft dat in het boek “de 21e eeuw probeert te doorgronden”, waarbij het “liefde, politiek, tijd, ideologie en religie” aan elkaar verbindt (“Het offer van de tijd”). Dat alles kwalificeert Van

Duyvenvoorde als geschikte interviewkandidaat.

Ideologie

Van Duyvenvoorde waardeert de revolutie van 1968 als een liberale emancipatiebeweging (persoonlijk interview). Hij zegt: “Ik ben fan van het liberalisme.” Die ideologie zou zorgen voor “de leukste wereld”, omdat iedereen kan doen wat hij wil, maar Van Duyvenvoorde vindt haar uiteindelijk een doodlopende weg. Liberalisme kan namelijk niet opboksen tegen niet-liberale systemen en het leidt tot decadentisme, omdat het “de vrijheid boven de plicht stelt”. Van Duyvenvoorde wil sommige verworvenheden van ’68 behouden, bijvoorbeeld gewonnen rechten voor homo’s en arbeiders, maar met een conservatieve koerswijziging. Dit in tegenstelling tot Baudet, volgens wie ’68 een volledige misstap was. “Dit is een discussie

Van Duyvenvoorde ontvangt me hartelijk voor het kantoor van het Renaissance Instituut aan de Oudegracht. Hij toont lang en draagt een donker colbert. Als we een eindje verder op een terras gaan zitten voor een kop koffie, steekt hij een sigaret op – blauwe Gauloise – en daarmee is zijn

studentachtige voorkomen compleet.

Van Duyvenvoorde praat al denkende. Hij benadert de interviewvragen vooral als filosoof en schrijver. Het verbaast me niet dat hij literatuur grotendeels beoordeelt op hoe bereid een auteur is om zichzelf te ondergraven, want ik heb het gevoel dat hij gewend is om aan zichzelf te twijfelen. Hij lijkt zich in ieder geval sterk bewust van zijn eigen positie in het publieke debat.

49 die binnen FvD gevoerd wordt,” zegt Van Duyvenvoorde. Hij noemt dit een discussie tussen liberalisme en conservatisme.

Aangezien Van Duyvenvoorde hecht aan enkele kernzaken van het liberalisme, maar de ideologie zogezegd wil bijsturen, valt hij onder mijn definitie van liberaal-conservatief..

Literatuur

Als ik Van Duyvenvoorde vraag hoe belangrijk hij een morele boodschap vindt in literatuur, zegt hij: “Als de roman pretendeert moreel te zijn, mag je hem aanvallen op z’n morele merites.” En: “Als een boek pretendeert om het lijden van de zwarte man te vatten, dan mag je zeggen: dat lukt helemaal niet, je faalt daarin. Maar als het boek iets anders pretendeert te zijn…” Samengevat zegt Van Duyvenvoorde dat een literair werk op haar eigen pretenties beoordeeld moet worden.

Echter, volgens Van Duyvenvoorde worden boeken steeds vaker bekritiseerd op moraliteit of maatschappelijke relevantie. “Er is een soort politieke moraliteit die de discussie van fictie binnen komt sluipen. En volgens mij is dat het einde van fictie.” In fictie mag een schrijver de vreselijkste wandaden laten plaatsvinden zonder daarover een oordeel te vellen, vindt hij. Hij noemt een hypothetische roman over een Duitser die joodse mensen sadistisch

mishandelt, zonder een morele boodschap. “Volgens mij moet dat kunnen,” zegt hij. Van Duyvenvoorde denkt niet dat zijn literaire voorkeuren sterk samenhangen met zijn politieke idealen. Hij is namelijk geïnteresseerd in Franse structuralistische filosofie, postmoderne kunst, en houdt van totaal andere literatuur dan Thierry Baudet, terwijl hun politieke zienswijze sterk overeenkomt. “Thierry is fan van Steinbeck, Hemingway en Boudewijn van Houten, terwijl ik fan ben van Cortazar en García Lorca.”

Van Duyvenvoorde zegt: “Ik denk dat politiek een bepaald deel is van ons in-de-wereld-zijn, maar dat wat ons drijft naar literatuur persoonlijke dingen zijn. Voor mij is dat ik katholiek ben geworden, veel belangrijker voor wat ik lees dan dat ik rechts ben.” Zo leest Van Duyvenvoorde graag de Japanse katholieke schrijver Shūsaku Endō, die de relatie tussen de mens en Christus dramatiseert. Ook wordt hij het meest geraakt door romans over “schuld, moraliteit, schaamte, tekortkomingen.”

Van Duvyenvoorde ziet literatuur als een plek waar politieke kwesties op een unieke manier invoelbaar gemaakt kunnen worden. Hij waardeert het dan ook als een schrijver dat doet. “Ik

50 ben voor het straatrumoer in de literatuur,” zegt hij. Tegelijkertijd zegt hij dat literatuur te sterk politiek geladen kan zijn. Als een schrijver een roman inzet om een politieke strijd te voeren, dan doet hij “iets fundamenteel anders dan een roman schrijven”. Sterker nog, Van Duyvenvoorde zegt: “Politiek schrijven vind ik het ergste wat er is.”

Wat maakt dan het verschil tussen goede en slechte politieke literatuur? Van Duyvenvoorde beschrijft twee criteria waar zulke literatuur, en eigenlijk alle literatuur, aan moet voldoen. De eerste is dat literatuur een “spanningsveld” moet opzoeken – moet “schuren”, zegt Van Duyvenvoorde. Daarmee bedoelt hij dat een auteur fundamentele vragen moet stellen, ofwel bij zijn of haar eigen overtuigen, ofwel bij de heersende overtuiging van de tijd. Als een roman dat niet doet, is die “plat” en niet “spannend”. Dit is Van Duyvenvoordes belangrijkste criterium om literatuur op de beoordelen. Een goed literaire werk is dus contrair of

zelfondergravand: zo zou ik zijn houding samenvatten. Daarbij wil ik opmerken dat hij zijn oordeel over literatuur misschien niet direct laat afhangen door ideologie, maar wel indirect afhankelijk maakt van de ideologie van een schrijver of een tijdperk.

Mystiek lichaam van Frans Kellendonk zou een voorbeeld zijn van een roman die goed is omdat de schrijver zichzelf ondermijnt, in dit geval op het vlak van homoseksualiteit. In zijn roman Het offer van de tijd probeert Van Duyvenvoorde ook tegen zichzelf in te denken, zegt hij, want hij laat de hoofdpersoon bijvoorbeeld afwisselend positief en negatief nadenken over het rechtse beleid van de huidige Poolse en Hongaarse regeringen.

Uncle Tom’s Cabin en Max Havelaar zijn volgens Van Duyvenvoorde geslaagde politiek- activistische romans, omdat zij ingaan tegen wat gangbaar is. “Dus ze nemen een risico. Ze zien een gedeelde mening en laten iets anders zien. Wat ik niet zo spannend vind aan Lieke Marsman, is dat het een bevestigend activisme is.” Van Duyvenvoorde doelt op Marsmans roman Het tegenovergestelde van een mens, die klimaatverandering als hoofdthema neemt. Hij vindt dat die roman geen risico neemt, omdat bijna iedereen het over de

klimaatboodschap eens zou zijn.

De tweede eis waaraan een schrijver volgens hem moet voldoen, wil die politiek in literatuur verwerken, is dat personages niet opgeofferd mogen worden aan een boodschap. Van

Duyvenvoorde beschrijft een hypothetische roman die kritisch over abortus verhaalt: de auteur zou daarin het vrouwelijke personage dat haar zwangerschap beëindigt, met inleving moeten schetsen. Als de auteur het personage echter afschildert “als een egoïstisch kind, die eigenlijk liever in het raamkozijn haar nagels zit te lakken en die gewend is dat de telefoon

51 wel voor haar overgaat”, dan wordt het een slechte, activistische roman. In beide

hypothetische gevallen “schrijf je een roman die een politiek standpunt inneemt, maar het is toch anders,” stelt Van Duyvenvoorde.

Als ik hem vraag over mogelijke verschillen tussen conservatieve en progressieve smaak, noemt hij kennis van traditie: hijzelf en andere conservatieven hechten daar meer waarde aan, denkt hij. Hij noemt twee vlakken waarop kennis van traditie naar voren kan komen.

Het eerste is kennis van traditionele vormregels. Is een schrijver die meester? “Het

fundamentele idee – dat hebben wij allemaal heel erg op rechts – schrijf eerst maar eens 300 sonnetten en probeer dan het vrije vers. (…) Leer eerst alle regels en ga dan experimenteren.” Piet Mondriaan en T.S. Eliot volgden dat principe en hedendaagse creatieven zouden dat ook moeten doen, vindt Van Duyvenvoorde.

Het tweede vlak is kennis van de literatuurgeschiedenis en de plek die de schrijver daarin inneemt. “Ik vind het leuk om te ontdekken als iemand weet in welke traditie hij staat,” aldus Van Duyvenvoorde. Zo heeft hij zelf onder andere een knipoog naar Couperus in zijn eigen roman opgenomen. Samengevat: een schrijver moet zich in een literair werk bewust tonen van zijn of haar verhouding tot literaire voorgangers.

Zo’n bewustzijn is echter niet het einddoel voor Van Duyvenvoorde; uiteindelijk moet een schrijver weten wat er reeds te koop is en daaraan iets toevoegen. Van Duyvenvoorde vindt dat bijvoorbeeld Gerard Reve dat onvoldoende deed. “Ik zag dat Reve al de regels van het decadentisme volgde en daarmee is mijn waardering voor hem gedaald”.

Voor Van Duyvenvoorde is toegankelijkheid geen literaire waarde op zich. Een literair werk “mag toegankelijk of niet toegankelijk zijn. Per boek moet je kijken wat bij het verhaal past.” Alles hangt af van de doelstellingen die de schrijver heeft, stelt Van Duyvenvoorde, maar het mooiste vindt hij literatuur die tegelijkertijd toegankelijk en diepgaand is. “Ik heb in mijn roman geprobeerd dat mijn moeder het kan begrijpen, maar ook dat iemand die promoveert in theologie denkt: Jezus, wat interessant.”

Politiek en literatuur

De links-progressieve beweging heerst in de cultuurwereld, vindt Van Duyvenvoorde. Zo zegt hij: “De schrijverswereld is een beetje een linkse wereld.” Ook moeten schrijvers

52 zich conservatief uitlaten, lopen geld mis, dus zijn er veel “kastconservatieven”, stelt Van Duyvenvoorde. Een doel van het Renaissance Instituut is dan ook om andere subsidies beschikbaar te maken en zo intellectueel rechts in Nederland te stimuleren, want dat is volgens Van Duyvenvoorde “heel armzalig” vergeleken met een land als Frankrijk. Nederland heeft wel grote rechtse schrijvers gekend, te weten Willem Bilderdijk, W.F. Hermans, Gerard Reve, J.C. Bloem, Gerrit Achterberg, J. Slauerhoff en Hendrik Marsman. Van Duyvenvoorde noemt Slauerhoff zelfs reactionair, omdat die geloofde dat het moderne Europa sterft. Ook Marsmans versregel “Ik verlang terug naar tijden van kruistochten en kathedralen” noemt hij de uitdrukking van een reactionair sentiment.

Van Duyvenvoorde vindt dat hedendaagse uitgeverijen de literatuur schaden. Ten eerste vanwege commercie: “Uitgeverijen zeggen: ‘Marketing moet het boek ook snappen, anders kunnen ze het niet verkopen.’ Uiteindelijk komt er dan een boek uit dat genivelleerd is.” Aanpassing aan de grootste gemene deler zou de uniciteit van een werk verminderen, terwijl dat waardevol is voor Van Duyvenoorde. “De grote vloek van de schrijver is dat iedereen heeft leren lezen,” zegt hij. Daarnaast werken er veel vrouwen in de uitgeefwereld – “Nu word ik heel reactionair,” waarschuwt Van Duyvenvoorde – en vrouwen zouden van nature minder kunstzinnige vernieuwingsdrang hebben dan mannen. Van Duyvenvoorde zegt dat hij hierin de denker Camille Paglia volgt, die stelt dat vrouwen hun scheppingsdrang vooral vinden in het baren van leven, terwijl mannen die vinden in het creëren van kunst. Dit noem ik een extreme vorm van gender-essentialisme, toegepast op de Nederlandse uitgeefwereld.

53