• No results found

Wat is er eigenlijk mis met een campagnepartij? : het perspectief van de gemeentelijke democratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is er eigenlijk mis met een campagnepartij? : het perspectief van de gemeentelijke democratie"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

e 1-~t n 1- i- ;-.e l-:n s- 1-:n ln le ld et at as :n s-jn le :n

;

h

) -t i- u-ie er ie e- J- ;i-jn

POLITIEKE PARTIJEN OP DRIFT

Watis er

eigenlijk mis met

Het is al bijna een platitude:

de rol van politieke partijen is veranderd; partijen heb-ben in onze representatieve democratic meer en meer het karakter gekregen van een campagnepartij.'

een

campagne-partij?

pende voorstelleri geko-men om deze tendens tegen te gaan. Telkens keren twee oplossingsrich -tingen terug, apart of in combinatie (Koole 1999). In de eerste plaats bepleit men een versterking van de rol van de partijleden bij het controleren van de par -lementaire partij (Koole

1999). Van Praag (2ooo) gaat daarbij zelfs zover dat De campagnepartij

ken-merkt zich in de eerste plaats door een versterking van de functie van selectie van kandidaten voor geko-zen politiek bestuurlijke posities en de mobilisatie van

Het perspectiif

van

de gemeentelijke

democratie

electorale steun voor deze

hij ledenreferenda voor-stelt om de rol van de par -kandidaten (Katz & Mair

199~; Tromp 2ooo; Van Praag 2ooo). Tegelijkertijd

BAS DENTERS* tijleden en -kaders te

ver-sterken. In de tweede plaats neemt het belang van andere partijfuncties af, zoals

die van socialisatie en (belangen)articulatie (zie ook Staatscommissie Dualisme en lokale democratic 2 ooo: 9 1 - 9 3). Het voeren van effectieve verkie-zingscampagnes wordt als gevolg van deze functie-veranderingen een kernactiviteit van moderne par-tijen. Onder invloed van de dalende ledenaantallen van partijen en veranderingen in de media is het ka-rakter van de campagnes zelf ook veranderd (bij-voorbeeld: Katz & Mair 1 9 9 ~; Anker 1 9 9 8). Cam-pagnes zijn in plaats van vooral arbeidsintensief, ka-pitaalintensief geworden. Maar ook qua inhoud is de stembusstrijd veranderd. Er komt meer dan voor-heen nadruk te liggen op de bestuurlijke competen-tie van de topkandidaten. De ideologische uitgangs -punten en het programma krijgen minder accent. Ten slotte verschuift onder invloed van deze facto-ren het zwaartepunt binnen de politieke partij van de 'organisatorische' partij (de !eden en het partij-kader) naar de 'parlementaire' partij (de kandidaten en gekozenen).

Menigeen acht deze ontwikkelingen vanuit nor -matief perspectief problematisch (onder meer Bec-ker en Vermeij 1998; Koole 1999; Tromp 2ooo). Critici van de campagnepartij zijn met

uiteenlo-staat men een sterkere pro -grammatische, ideologische profilering van partijen voor (bijvoorbeeld Koole 1999; Van Kemenade 1999; Tromp 2ooo).

Langs deze weg beoogt men een revitalisering van de representatieve democratic door het verster-ken van de beleidsinhoudelijke keuzefunctie van verkiezingen. Daarbij is vooral de ideologische pro-filering van de partijen van belang. Door kiezers dui-delijke beleidsinhoudui-delijke keuzealternatieven te bieden kan de werking van het representatieve stel-sel worden verbeterd, zo luidt de gedachte. Als de keuzeopties die partijen hi eden duidelijker zijn, dan is om te beginnen de kiezersuitspraak helderder: 'If the people can choose only from among the rascals, they are certain to choose a rascal' (Key 1 9 6 6: 2-3).

Bovendien maken duidelijker keuzeopties verkie -zingen interessanter en belangrijker, waardoor pro-filering ook de verkiezingsopkomst kan bevorderen (bijvoorbeeld Van Kemenade 1999: 2 7 3; Staatscom-missie Dualisme en lokale democratic 2ooo: 419). Over de ratio van de versterking van de rol van par-tijleden en -kaders is men doorgaans rninder expli-ciet. Men zou deze rol in het verlengde van de profi -lering kunnen opvatten als het bewaken van het par -tijprogramma ('namens' het electoraat van de

(2)

par-sBo

s &..o 1 2 2ooo

tij).

Aldus bezien vormt de versterking van de rol van partijleden dus een aanvulling op een duidelijker inhoudelijke profilering.

Partijpolitieke profilering als vorm van politiek-bestuurlijke vernieuwing mag zich verheugen in een buitengewone populariteit onder politici. Zo vindt 86 procent van de raadsleden uit zeven grote ge-meenten sterkere partijpolitieke profilering wense-lijk om de lokale democratie te revitaliseren (Depla en Tops I 993). Niettemin kunnen bij deze populaire oplossingsrichting kanttekeningen worden ge-plaatst. Deze kanttekeningen zijn overwegend alge-meen van karakter. In vee! gevallen zijn deze over-wegingen echter in het bijzonder relevant voor de gemeentelijke politiek. 2

De versterkinB van de controle door partijleden Als het gaat om het voorstel van partijrevitalisering via het activeren van de partijachterban, dan valt al-lereerst op dat in de meeste betogen (Koole; Van Praag) de democratietheoretische rechtvaardiging ontbreekt voor het versterken van de greep van par-tijleden op de parlementaire partij. Wat is-volgens de voorstanders-vanuit democratisch gezichtspunt nu precies de winst als we deze activisten meer greep geven op de volksvertegenwoordigers? Op grond waarvan meent men dat partijleden bijvoor-beeld de mogelijkheid zouden moeten krijgen om gekozen bestuurders via een partijreferendurn te corrigeren? Vooralsnog heeft zelfs het electoraat deze mogelijkheid niet eens. 3

Uiteraard zou men de wenselijkheid van derge-lijke voorstellen kunnen verdedigen op basis van de veronderstelling dat de partijleden fungeren als 'champions of the people, ensuring that the state is their servant and not their master'- zoals Koole en Van Holsteyn ( 2ooo: 94) de Britse minister van

Bin-nenlandse Zaken]. Straw nazeggen. Maar de vraag is of deze veronderstelling houdbaar is. Zo zijn er blij-kens recent onderzoek van Koole en Van Holsteyn, aanzienlijke verschillen in de maatschappelijke ach-tergrond van !eden en het electoraat. Deze onder-zoekers stellen echter dat deze verschillen niet

doorwerken in een 'minder getrouwe weergave van de politieke voorkeuren van de kiezers'. Bovendien concluderen zij dat er 'in het algemeen weinig ver-schillen [zijn] in opvattingen tussen kiezers en I eden' (Koole en Van Holsteyn 2ooo: I I9-12o). Als men even wei kijkt naar het gepresenteerde onderzoeks-materiaal dan kan

ik

me moeilijk aan de indruk ont-trekken dat in elk geval deze tweede conclusie maar beperkt recht doet aan de nuances van het onder-zoeksmateriaal. Zo stellen Koole en Van Holsteyn zelf bijvoorbeeld: 'wanneer we kijken naar de me-ningen over inkomensverschillen, dan lijkt het [ ... ] dat de leden meer zichzelf dan hun kiezers represente-ren' (2ooo: Io3). Ookin termen van algemene poli-tieke orientaties, bijvoorbeeld postmaterialisme, blijkt uithun onderzoek dater tussen (actieve) !eden van met name de PvdA en o 66 geenszins

verwaar-loosbare verschillen bestaan (2ooo: I I4)· _ Zelfs als men afziet van de vraag naar de wense-lijkheid rijzen vragen over de praktische zinvolheid van de controle door partijleden. De strategie legt de nadruk op het vergroten van de moselijkheden van de !eden om de partijtop te controleren. Om zicht te krijgen op het eventuele effect van deze mogelijkhe-den op de kwaliteit van de democratie is het van be-lang te weten of en hoe ze zullen worden gebruikt. In dat verband is, om te beginnen, de vraag gewettigd hoeveel partijleden er iiberhaupt op een grotere rol zitten te wachten. Die vraag is vooral gerechtvaar-digd omdat- in elk geval binnen de PvdA - volgens Van Holsteyn en Koole (I 999) een ruime meerder-heid van de partijleden welbewust en con amore kiest voor een de facto status als donateur.

Voor de controle op lokale politici zijn de plaat-selijke partijafdelingen van belang. Over het functio-neren van deze afdelingen is betrekkelijk weinig be-kend. Het beeld dat soms wordt geschetst is weinig florissant (Becker en Vermeij I 998). Uit onderzoek blijkt dat afdelingsvergaderingen spaarzaam worden bezocht. Het lijkt er verder niet op dat er door de partijleden ruimschoots gebruik wordt gemaakt van bestaande mogelijkheden om hun raadsleden ter verantwoording te roepen. Uit een onderzoek

*

lk bedank Frans Becker en Rene

Cuperus voor hun waardevolle commentaar op een eerdere versie van dit artikel. De inhoud blijft uiteraard geheel voor ntijn rekening.

1. Over de richting waarin partijen zich veranderen bestaat meer consensus dan

over de terminologie. Mair en Katz

spreken bijvoorbeeld over de

'kartelpartij' ( 1995); een terminologie

die bij Koole (1996) op bezwaren stuit.

We kiezen hier voor de aanduiding 'campagnepartij' onder verwijzing naar de kernactiviteit van de hedendaagse partij. Men zou echter ook kunnen

spreken van de 'moderne kies -vereniging' of wat onwelwillend van de

'kiesmachine' (vergelijk Tromp 2ooo).

2. Waarschijnlijk gelden vee! van deze kanttekeningen evenzeer of soms zelfs a fortiori voor de provinciale politiek. 3· Als we ooit wei zo'n algemeen correctief referendum zouden krijgen,

dan kan de combinatie van zo'n referendum met een partijreferendum overigens wei zorgen voor hilarische

(3)

n

n ' l n ; -n tt

i--

·

n d rt

'

n :e lS st t- )-ig ok :n le

onder afdelingsvoorzitters

van

PvdA,

CDA,

vvo

en

o 66 blijkt dat maar een kwart van de ondervraagden aangeeft dat hun afdeling meerdere malen per jaar uitspraken doet over het functioneren van de eigen raadsfractie.ln meer dan eenderde van de afdelingen gebeurt dit nooit (Derksen, Hopman en Kas I 994:

23). Het lijkt er dus niet op dat ruimschoots van be-staande controlemogelijkheden gebruik wordt ge

-maakt. Ofbinnen de lokale

Dit is een algemene constatering die geldt

voor

aile

soorten verkiezingen, ongeacht of die plaatsvinden op Europese, nationale, provinciale of gemeente-lijke schaal.

Bij raadsverkiezingen en andere tweede-orde verkiezingen geldt daarenboven dat zij plaatsvinden in de schaduw van nationale politieke overwegin-gen. 4 Door de dominante rol van nationale politieke partijafdelingen in zo'n

klimaat de introductie van extra controlemecha-nismen de door de 'partij-vernieuwers' beoogde ef-fecten sorteert is tamelijk onzeker.

Wat is vanuit democratisch

aezichtspunt nu precies de winst als

overwegingen is het nog twijfelachtiger of men de uitslag van deze tweede-orde verkiezingen kan be-schouwen als een adequate weegave van een beleids-matige of ideologische 'wil

we

partijactivisten meer areep aeven

op de volksverteaenwoordiaers?

De ideoloaische en proarammatische prifilerinB De wens om via een duidelijkere programrnatische profilering van partijen de beleidsinhoudelijke keu-zefunctie van verkiezingen te versterken berust uit-eindelijk op een populistisch democratie-ideaal. Demo-cratische verkiezingen zijn in deze optiek een middel om ervoor te zorgen dat politieke beslissingen over-eenstemmen met de wil van de meerderheid van het electoraat (Riker I 98 2: I I-I 2 en 2 3 8). Bij dit democratie-ideaal zijn eveneens vraagtekens op zijn plaats.

Een eerste vraag die men kan stellen is: wat is nu precies de 'wil van de meerderheid'? Ten principale is het hoogst twijfelachtig of verkiezinasresultaten wei een adequate basis kunnen leveren voor een electo-raal gemandateerd beleidsprogramma, dat vervol-gens kan fungeren als richtsnoer voor bestuurlijk handelen. Dat geldt in het algemeen, maar in het bijzonder voor uitslagen van gemeentelijke en provinciale verkiezingen. Op basis van de sociale keuzetheorie kan in algemene zin worden geconclu-deerd dat: 'The social amalgamation of individual values [door middel van stemprocedures; BD] are [ ... ) often inadequate - indeed meaningless- in-terpretations of public opinion. Furthermore, we seldom know whether to assign any particular so-cial choice to the inadequate category. Hence all choices can be suspected of inadequacy.' (Riker

I982: 238).

van de meerderheid'. Zelfs als burgers zich in hun stemgedrag wei Iaten leiden door specifiek lokale factoren gaat het slechts zelden om voorkeuren inzake lokale beleidsissues. Belang-rijker lijken uitingen van sympathie voor een alter-natieve politieke stijl (bijvoorbeeld Lim burgs ofBra-bants clientelisme) of antipathie tegen de gevestigde partijen (Staatscommissie Dualisme en lokale de-mocratie 2ooo: 9 3-95). Het zijn voorallokale lijsten die met enig succes inspelen op deze electorale 'vraag'.

De vraag is of het belang van de 'lokale factor' in de nabije toekomst niet grater zal worden. Wat hie-den de voorstellen van de Staatscommissie Dualisme en duale democratie om deze nationale dominantie van de lokale politiek te doorbreken? In dit verband ver-dienen twee zaken nadere aandacht. Allereerst heeft de comrnissie zich beraden over de wenselijkheid van de spreidinB van raadsverkiezinaen. s Door een der-gelijke spreiding beogen voorstanders een verster-king van de band van kiezers en gekozenen op lokaal niveau en een vermindering van de dominantie van nationale politieke overwegingen bij raadsverkiezin-gen. De Staatscommissie (2ooo: 427 - 433) betwij-felt of dit verwachte positieve effect zich daadwerke-lijk zal voordoen en vreest bovendien dat het sprei-den van raadsverkiezingen leidt tot een (nog) lagere verkiezingsopkomst. Om die redenen verwerpt de Staatscommissie, daarin gevolgd door het kabinet, voorstellen tot spreiding van raadsverkiezingen. De kans op een eventuele versterking van de lokale

4· Vergelijk Van der Kolk 1997; VanTilburg 1993; Tops 1990. Voor provinciale verkiezingen zie Van der Eijk et al. 199 2. Over verschillende soorten van verkiezingen zie onder

meer Oppenhuis 1995. Deze combinatie van verkiezingen

s.

Het rapport van de Staatscommissie

bespreekt (en verwerpt) ook de mogeHjkheden van de combinatie van verschillende verkiezingen.

kan weHswaar bijdragen aan een hogere opkomst maar zal naar verwachting ook leiden tot een verdere nationa -Hsering.

(4)

s &..o 1 2 2ooo

component door spreiding van raadsverkiezingen is daarmee voorlopig nihil.

Een groter effect van plaatselijke factoren kan

wei optreden als het zou komen tot een door de

meerderheid van de Staatscommissie voor de

gro-tere gemeenten bepleite mogelijkheid van

buraemees-tersverkiezinaen. 6 Uiteraard staat te bezien of het

iiberhaupt zover zal komen. Mocht dit het geval zijn,

dan valt aan te nemen dat nationale overwegingen bij deze verkiezingen niet meer allesoverheersend

zul-len zijn. Of deze verkiezingen daarmee ook meer in

-houdelijk worden - in de zin van sterker

georien-teerd op ideologische en beleidsmatige keuzes

be-treffende de inrichting van de lokale samenleving-staat daarmee overigens geenszins vast. Het lijkt eer-der aannemelijk dat de persoonlijkheidsfactor in deze verkiezingen belangrijker zal zijn dan inhoude-lijke motieven.

De voorstellen van de Staatscommissie bieden om deze redenen nauwelijks aanknopingspunten om in de lokale context te komen tot duidelijker, op lo-kale beleidsinhoudelijke keuzes, georienteerde

ver-kiezingen. Als het advies van de Staatscommissie

hier al effecten heeft, dan betekenen die eerder een

verdere versterking van verkiezingscampagnes die in het teken staan van de politiek-bestuurlijke

com-petentie van topkandidaten, dan een doorbreking

van deze trend.

De electorale arena een aanbiedersmarkt?

Een tweede vraag die rijst is: welke realistische mo

-gelijkheden biedt de electorale en de politieke

con-text partijen om zich scherp ideologisch of pro

-grammatisch te profileren?7

Degenen die heil verwachten van partijpolitieke

profilering gaan impliciet uit van de

veronderstel-ling dat de electorale arena een aanbiedersmarkt is:

de geringe profilering van partijen - het aanbod

-beperkt de keuzemogelijkheden van de kiezer en die kiezers reageren daar onder meer op door massaal niet te stemmen. Er is echter ook een andere

moge-lijkheid: de geringe ideologische en

programmati-sche profilering van partijen en de grotere nadruk op personen zijn de consequentie van een autonome ontideologisering in de samenleving. Is die laatste in

-terpretatie juist, dan roepen de voorstanders van

scherpere ideologische profilering de partijen op tot electorale zelfmoord. Het is moeilijk om uit te

maken welke van beide interpretaties correct is, te

meer omdat de waarheid mogelijk ergens in het

midden ligt.

Uit recent longitudinaal onderzoek blijkt onder

meer dat het bel ana van ideologische voorkeuren bij

de verklaring van het stemgedrag is afgenomen. Dit

komt vooral voort uit een depolarisatie van het elec-toraat: de ideologische verschillen tussen kiezers zijn

minder grootgeworden (Van Wijnen 2oooa: I47). 8

Verder wordt geconstateerd dat de sympathie voor en het vertrouwen in de lijstrekker als verklaring van stemgedrag in vergelijking tot I 986 belangrijker zijn

geworden (Van Wijnen 2ooob: I 79-I So).

Onduide-lijk is door welke ontwikkelingen deze

kiezersvoor-keuren exact worden bepaald, of in hoeverre deze

veranderingen bij kiezers zijn terug te voeren op bij-voorbeeld de depolarisatie door de partijen (een

en-dogene ontwikkeling). Het lijkt niettemin weinig

plausibel dat deze electorale ontwikkelingen

voile-dig op het partijenstelsel zelf zijn terug te voeren. En

het spreekt voor zich, dat naar de mate waarin die

electorale depolarisatie sterker door algemene maat-schappelijke ontwikkelingen wordt bepaald,

demo-gelijkheden voor partijen tot electoraal vruchtbare

polarisatie beperkter zullen zijn.

De polarisatiemogelijkheden van partijen

wor-den ook beperkt door de partijpolitieke arena waarin

zij moeten opereren. In het Nederlandse meerpartij -ensysteem zijn partijen voor de vorming van

regerin-gen en colleges doorgaans aangewezen op coalities

met andere partijen. Een sterke polarisatie betekent dat men het risico loopt een minder aantrekkelijke

toekomstige coalitiepartner te zijn. Bovendien is po

-larisatie riskant met het oog op de electorale geloof-waardigheid van een partij. Polarisatie leidt namelijk

al snel tot een grote kloof tussen verkiezingsbeloften

6. Hiervoor is een wijziging van de Grondwet nodig. Het wetsvoorstel hiertoe is reeds in behandeling en voorziet in het schrappen van de grondwettelijke bepaling omtrent de Kroonbenoeming van de burgemeester (deconstitutionalisering). Daardoor komt de weg vrij voor allerlei alternatieve mogelijkheden om de aanstelling van de burgemeester te

regelen. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het advies wenst het kabinet niet vooruit te !open op de aanstellingswijze van de burgemeester na deze Grondwetsherziening.

'vote seeking', 'office-seeking' of 'policy seeking' zijn gedefinieerd) succesvol moeten opereren in de electorale en de partijpolitieke arena. 8. Uit hetzelfde onderzoek blijkt name-lijk dat het ifject van ideologische voor-keuren van kiezers in vergelijking tot de jaren zeventig is toegenomen. In die zin is er dus geen sprake van ontideo-logisering (Van Wijnen 2oooa: 147). 7. Het bijvoeglijk naamwoord

'realistisch' verwijst hier naar de beperkingen die partijen ondervinden omdat zij met het oog op hun doeleinden (of die nu in term en van

(5)

uk

ne in-tot te te :~et 1er bij Dit ec-:ijn ). 8 )Or van ~ijn de- or-eze bi j- en-nig lie-En die lat- no-·are · or-rrin ·tij -~in­ ties :ent ijke po- >of-:lijk len a. m e- wr->t de !Zin

.

.

en

de

compromissen die men na de verkiezingen in

coalitieverband moet sluiten. Deze overwegingen gelden algemeen, maar zijn in toenemende mate van belang voor de lokale politick.

Bezien we bijvoorbeeld de situatie in gemeenten met meer dan 1 oo. ooo inwoners dan blijkt een spec-taculaire fragmentatie van het partijensysteem. In het veri eden kende men in gemeenteland nog uitge-sproken rode en paapse bolwerken. In de loop der jaren zijn die burchten overal gesloopt. Oat blijkt bijvoorbeeld als we kijken naar het gerniddelde zetelaandeel van de grootste partij in de raad. In 1946 was dat in deze groep van gemeenten nog 46 procent. In 1994 was dat ruimschoots gehalveerd: 2 2 procent (Denters 2 ooo). Ook het aantal effec-tieve partijen (Laakso & Taagepera 1 9 7 9) is sterk ge-stegen van 3,5"8 in 1946 tot 6,66 in 1994 (Denters

1999). Door deze ontwikkeling is de vorming van breed samengestelde coalities van drie of meer par-tijen onvermijdelijk. In zo'n politieke context is een strategic van polarisatie riskant. Bovendien wordt een duidelijke ideologische profilering in de ge-meentepolitiek bemoeilijkt doordat monistische verhoudingen 'de politieke herkenbaarheid van de besluitvorming niet ten goede komen' (Staatscom-missie Dualisme en lokale democratic 2 ooo: 1 1 9).

De mogelijkheden voor partijen om te polarise-reo zonder politieke harakiri te plegen, zijn daarom hoogstens beperkt. Oat geldt zeker in de lokale con-text. Daar komt nog bij dat het potentieel voor poli-tisering van de lokale politick, binnen de

Neder-landse gedecentraliseerde eenheidsstaat, nog een extra beperking kent. Zo stellen Andeweg en Irwin (1993: 163): 'Centralisation( ... ] contributes to the relatively depoliticised atmosphere which is charac-teristics of local politics: most of the ideological is-sues that divide the population are taken out of the

realm of local politics by the central government, the governing coalitions (in gemeenten; B o] take in

nearly all parties; the mayors are appointed and play a managerial rather than a political role; and the bulk of local government consists of implementing cen-tral guidelines.' Andeweg en Irwin zijn in dit citaat naar mijn smaak wel erg pessimistisch over de ge-meentelijke beleidsruimte en over de daarmee ge-geven mogelijkheden voor het politiseren van lokale

politieke keuzen. Uit onderzoek van Derksen (1998: 34-H) blijkt dat meningen van raadsleden van diverse politieke stromingen over lokale poli-tieke kwesties 'nogal uiteenlopen' en dat in deze meningsverschillen 'de bekende ideologische scheidslijnen zijn ( ... ] te herkennen'. Oat neemt echter niet weg dat, ook in het beeld van raadsleden zelf, de mogelijkheden tot politisering beperkt zijn. Zo onderschrijft bijna tweederde van de raadsleden van zeven grate gemeenten dat de gemeentelijke po-litick zich, door de kwesties die er aan de orde zijn, meer dan de landelijke politick kenmerkt door eens-gezindheid tussen politieke partijen (Denters

1993:77).

Sturingsmogelijkheden?

Ten derde kan de vraag gestelde worden of het po-pulistische democratiemodel de sturingsmogelijk-heden van het bestuur niet overschat. Het model veronderstelt dat burgers via de verkiezingen het politick bestuur een mandaat geven om een bepaald beleidsprogramma te implementeren. Voor de re-alisatie van de vaak gedetailleerde politieke pro-gramma's zijn bestuurders evenwel sterk afhankelijk van andere actoren. Men spreekt niet voor niets van

multi-level and multi-actor governance.9 Deze

afhanke-lijkheid beperkt de sturingsmogelijkheden van het bestuur in hoge mate. Oat geldt voor het moderne openbaar bestuur in het algemeen, maar zeker ook voor het gemeentelijk en het provinciaal bestuur.

Multi-level governance (MLG)

In de ogen van de M LG-benadering vindt beleidsvor-ming in toenemende mate plaats in een omgeving van 'overlapping competencies among multiple le

-vels of governments and the interaction of political actors across those levels [ ... ] M L G theorists argue that in a growing number of cases no one of these actors has exclusive competence over a particular policy' (Marks et.al1996: 41-42). De Nederlandse gedecentraliseerde eenheidsstaat kenmerkt zich door een dergelijke sterke Politikve:Jlechtung (Scharpf et al. 1 976). Er zijn slechts weinig beleids-velden waar een enkele bestuurslaag het alleenver-toningsrecht heeft. De bestuurlijke bevoegdheden op de meeste terreinen zijn gespreid over meerdere

9. Anderen spreken hier van de 'hollow

state' (e.g. Peters 1993); de

'verplaatsing van de politiek' (Bevens et

al. 1995) of van een 'lege staat' (o.a.

(6)

s &._o t 2 2ooo

lagen. Daardoor zijn bestuurslagen op elkaar

aange-wezen voor het bepalen en het uitvoeren van beleid. Bov11ndien lijkt zich in toenemende mate een be-stuursideologie te ontwikkelen die, los van formele verhoudingen, de nadruk legt op 'gemeenschappe-lijke verantwoordelijkheid', 'overleg', 'dialoog' en

'partnerschap'. De opmars van bestuursakkoorden en convenanten markeert deze ontwikkeling. Een goed voorbeeld is het Nederlandse

grotestedenbe-derszins

'op

afstand geplaatst'. Mede onder invloed

van deze ontwikkelingen onderkennen Nederlandse overheden meer en meer hun externe afhankelijk-heid bij de realisatie van hun sturingsambities. Niet

voor niets deden in de afgelopen jaren termen als 'coproductie van beleid', 'interactieve beleidsvor-ming' en 'interactiefbestuur' hun intrede in het po-litiek-bestuurlijk bargoens.

Of het nu gaat om de nationale overheid of om leid. Oat beleid berust op

maatwerk-convenanten, waarin het Rijk zich

ver-plicht gemeenten extra

middelen en beleidsruimte te verschaffen en waarin de grote gemeenten verplich-tingen op zich nemen in zake planvorming, infor-matieverschaffing en

ver-Zouden partijen

zich

niet moeten

prqfileren

m

et

kandidaten die het

vertrouwen

genieten van kiezers,

omdat ze bekwaam worden geacht

in complexe bestuurlijke verhoudingen

te opereren?

gemeentebesturen, men

onderkent dat men voor

beleidsformulering en -

uit-voering sterk afhankelijk is

van burgers, maatschappe-lijke organisaties, het

be-drijfsleven en

semi-publieke organisaties. De

externe afhankelijkheid noopt tot samenspraak met antwoording. Of het nu gaat om de positie van het

Rijk of om die van provincies of gemeenten: het be-leid zal in toenemende mate vorm krijgen in gemeen overleg met verschillende 'mede-overheden'.

Dit beeld van een vervlochten bestuur zal in toe-nemende mate ook relevant worden voor de type-ring van de positie van het Nederlands bestuur bin-nen Europese verhoudingen. Niet voor niets werd het concept 'multi-level governance' ontwikkeld door onderzoekers van de politieke en bestuurlijke

verhoudingen in de Europese Unie (zie Marks et al.

I996).

Multi-actor governance (MAG)

Voor de realisatie van beleid is het bestuur ook aan-gewezen op steun en medewerking van organisaties rond het openbaar bestuur (Kooiman I 99 3; Mayntz I 99 3). Oat is uiteraard al sinds jaar en dag het geval.

Denk aan de rol die woningcorporaties,

welzijnsor-ganisaties en schoolbesturen van oudsher spelen in de Nederlandse verzorgingsmaatschappij. In de jaren zeventig en tachtig is deze afhankelijkheid

veelal veronachtzaamd en is getracht via planning maatschappelijke ontwikkelingen in sectoren als volkshuisvesting, welzijn en onderwijs van over-heidswege te sturen. In de afgelopen vijftien jaar is hierin een kentering gekomen. Om te beginnen heeft de Nederlandse overheid- op centraal en op

lokaal niveau- zich bezonnen op haar kern taken. In dat kader zijn allerlei overheidstaken uitbesteed aan maatschappelijke organisaties en bedrijven. Ook

zijn veel overheidsbedrijven verzelfstandigd of

an-deze actoren. Zij vormen niet Ianger 's turingsobjec-ten', maar gelden in de moderne bestuursideologie

veeleer als 'beleidspartners'. Kenrnerkend voor

nieuwe vormen van bestuur is dat zij in zekere mate berusten op vrijwillige samenwerking: elke deelne-mer beslist min of meer zelfstandig over zijn mede-werking aan het gemeenschappelijk te realiseren project. Oat geeft elke partner een belangrijke stem

in het door over leg te realiseren beleid. Men spreekt

daarom van bestuur in samenspraak of van Koopera-tive Verwaltung (Benz I 994: 40 ).

Interactiviteit en coproductie zijn overigens ook een reactie op een andere maatschappelijke

ontwik-keling. In de politicologische literatuur bestaat een

min of meer brede consensus dat burgers mondiger

zijn geworden en in belangrijke politieke besluiten

een rechtstreekse stem eisen (Klingemann en Fuchs

I 995; Vander Eijk, Pennings en Wille I992). Tegen die achtergrond zien we de opmars van de nieuwe

zeggenschapsinstrumenten, zoals interactieve be

-leidsvorming. Daarbij zouden overheid en burgers in

samenspraak moeten bepalen wat belangrijke proble

-men zijn en hoe deze het beste opgelost kunnen worden. Deze ontwikkeling is vooral op het niveau

van de gemeenten, met hun relatief kleine afstand tussen burger en bestuur, van groot belang. Niet

voor niets staat de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie (2ooo: 96 - 99) uitgebreid stil bij een

breed scala van nieuwe zeggenschapsinstrumenten:

interactief dorps-en wijkbeheer, toekomstdebatten

en scenarioworkshops; interactieve projectontwik

(7)

-ed .se k-_et :~Is IT- 0-·m en or it-is oe- •e- ti-)e :id tet !C-•ie ' or tte te- le-en :m :kt ra-ok i k-en ~er en :hs en .ve •e-:in le-en au nd iet ale en :n: .en ik-

lo-gisch ondersteunde interacties; experimenten met referenda; opiniepeilingen en consumentenonder-zoek.

Of het nu gaat om de samenspraak met mede-overheden, maatschappelijke organisaties of mo-derne burgers: in dit moderne vervlochten bestuur past geen politicus die wijzend op een vermeend electoraal mandaat kan zeggen: 'zo en niet anders zal de samenleving worden ingericht'. In het lokaal be-stuur zijn deze overwegingen met name ook rele-vant in het actuele de bat over dualisering. Het popu-listische democratiemodel, dat aan de basis ligt van de wens tot duidelijker profilering, sluit nauw aan bij een traditionele monistische opvatting van het raadslidmaatschap. Het populistische model berust op de veronderstelling dat burgers via de verkiezin

-gen de volksvertegenwoordiging een mandaat geven om een bepaald beleidsprogramma te implemente-ren. Aldus Ievert dit model een legitimatie voor een monistische rolopvatting van het raadslidmaatschap. In deze rolopvatting wordt de lokale volksvertegen-woordiging gezien als het via verkiezingen gelegiti-meerde sturingscentrum van de lokale samenleving. Deze gedachten lijken nog imrner wijdverbreid. Vanuit zo'n visie meent bijyoorbeeld een ruime meerderheid van de raadsleden van de vijf grootste gemeenten in Overijssel dat de raad voorafgaande aan de interactieve planvorming het beleid op hoofdlijnen moet kurmen vaststellen. Verder menen deze raadsleden dat de raad, ook na afloop van een interactief traject, de vrijheid moet hebben om het aldus geformuleerde beleid te verwerpen en te amenderen. 10

Deze opvattingen staan haaks op de gedachte dat interactieve beleidsvorming een open proces is waarin maatschappelijke partners in een vroeg stadium bij de beleidsvorming worden be

-trokken. Verder is de vraag of de raad het zich wei kan permitteren om een, na veelal moeizame

onder-handelingen tussen beleidspartners (ambtenaren,

collegeleden, burgers en organisaties) bereikt, com-promis aan het eind van het traject te verwerpen of ingrijpend te amenderen. Tast dat niet het wezen van het concept van interactieve beleidsvorming aan?

Tot slot: moderniserinB sevraasd?

Deze beschouwing roept allereerst de vraag op of het pleidooi van de 'partijvernieuwers' voor een

scherpere ideologische en partijpolitieke profile-ring wei berust op een realistische inschatting van het bestuurlijk vermogen van gekozen bestuurders in het complexe hedendaagse openbaar bestuur. In de tweede plaats kan men kanttekeningen plaatsen bij het 'vernieuwende' karakter van de voorstellen. Het lijkt meer op zijn plaats te spreken van een con-servatieve benadering, waarin wordt getracht tradi-tionele monistische idealen en een populistische de-mocratieopvatting uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw nieuw Ieven in te blazen. Hoe het ook zij, duidelijk is dat dit gedachtegoed een klimaat voedt waarin het moeilijk is om een door vel en wen-selijk geachte daadwerkelijke modernisering van de lokale democratie te effectueren.

Zoals hier eerder werd uiteengzet: de voorstel-len van de tegenstanders van een campagnepartij stuiten op nogal wat tegenwerpingen. Bij het eerste van de voorstellen, de versterking van de controle

-rende rol van partijleden, rijst onder meer de vraag

naar de democratische meerwaarde. De

voorstan-ders lijken er vanzelfsprekend vanuit te gaan dat de interne partijdemocratisering als vanzelf ook demo-cratische winst betekent voor het politieke systeem als geheel. Dat spreekt echter geenszins voor zich.

Bij het tweede voorstel, het versterken van de partijpolitieke profllering, rijst een aantal vragen over de haalbaarheid van een dergelijke strategie. Uiteraard is daarmee niet zonder meer iets gezegd over de wenselijkheid van een duidelijker profile-ring. Sociaal-democraten hebben zich echter altijd Iaten voorstaan op de praktische haalbaarheid van hun hervormingsvoorstellen. Dat zou hen onder-scheiden van utopisten. Als de genoemde barrieres reeel zijn, dan mag zeker van sociaal-democratische protagonisten van deze strategie worden verwacht dat wordt aangegeven hoe zij de genoemde obstakels denken weg te nemen .

Vanuit normatief gezichtspunt Iaten zich nog an-dere vragen stellen: bestaat er tegen de achtergrond van de geschetste maatschappelijke ontwikkelingen wei zo'n behoefte aan een versterkinB van de profile-ring van politieke partijen? Is er in het tijdperk van 'multi-level en multi-actor governance' niet veeleer behoefte aan een andere electorale structurerings-functie van partijen? Zouden partijen zich niet veel

-eer moeten profileren met kandidaten die het ver-1 o. Gegevens afkomstig uit databestand

afstudeeronderzoek

J.

Van Doorn (Universiteit Twente).

(8)

5 s6

s &.o I 2 2ooo

trouwen genieten van kiezers, omdat ze

bekwaam

worden geacht in complexe bestuurlijke verhoudin-gen te opereren op basis van een bepaalde visie?I I Vanuit een dergelijk perspectief is de relevante vraag niet zozeer of we een campagnepartij moeten willen of niet. De vraag rijst veeleer hoe zo'n campagne-partij en het politiek-bestuurlijke stelsel waarin der-gelijke partijen opereren er vanuit democratisch ge-zichtspunt uit zouden moe ten zien. Het gaat dan om de beantwoording van vragen als: Wat verstaan we onder competent politiek personeel? Hoe slagen we er als partij in dat bestuurlijk talent te recruteren? Hoe rich ten we-gezien de tekortkomingen van het electorale controlemechanisme en gezien de veran-derde participatiebehoeften van burgers- het poli-tieke systeem in, opdat het alle burgers adequate ka-nalen biedt voor directe belangenbehartiging en te-vens voldoende 'checks' kent op de machtsuitoefe-ning van gezagsdragers?I 2 En hoe verzekeren we dat

groepen die dreigen in het vervlochten bestuur on-gehoord te blijven (Denters, Van Heffen, De Jong

1 9 9 9) een stem hebben? Oat is precies het soort

vra-gen waarop Peter Mair doelt als hij, elders in dit nummer, stelt: 'parties should move away from a principle reliance on appeals to representation, and they should begin to move towards appeals based on good government'

BAS DENTERS

Bijzonder hoogleraar Grotestedenbeleid,

Faculteit Bestuurskunde Universiteit Twente

Literatuur

Andeweg, R.B. en Irwin, G.A. (I 993). Dutch aovernment and

politics. MacMillan, Houndmills etc.

Anker, H. (I998). De PvdA-campagne van I998: over koers

en organisatie. Socialisme &.Democratie vol. H, no. 7/8,

pp. 299- 3I 1.

Ankersmit, F.R. (2ooo). Het staatsrecht versus de politieke

partij: het euvel van de ministeriele

verantwoordelijkheid. In Voerman, G. (ed.),Jaarboek

1999 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), Rijksuniversiteit Groningen, pp. I 2.f- I H.

Becker, F. en Vermeij, R. (I 998). De onuitstaanbare braafheid

van de PvdA. Socialisme en Democratie vol.

ss,

no. 6, pp.

273- 280.

Benz, A. (I 994). Kooperative Verwaltuna: Funktionen, Voraussetzunaen und Folaen, Nomos Verlagsgesellschaft,

Baden-Baden.

Bovens, M., e. a. (I 99.f). De verplaatsinB van de politiek: een

aaenda voor democratische vernieuwina, Wiardi Beckman Stichting, Amsterdam.

Denters, S.A.H. (I993). Raadsleden en partijendemocratie.

InDenters, S.A.H. en Kolk, H. van der (ed.), Leden van

de raad, 0 0 0: hoe zien raadsleden uit zeven a rote aemeenten het raadslidmaatschap?, Eburon, Delft, pp. 69- 9S·

Denters, S.A.H. (I999). Les democraties urbaines aux Pays

Bas: changement socio-politique, continuite

institutionelle?. In Hoffmann-Martinot, V. (ed.),

Democraties urbaines, 'f' etat de la democratie dans les erandes

villes de 12 pays industrialises, L'Harmattan, pp. I 7

s

-

2 2 3.

Denters, S.A.H. (2ooo). Urban democracies in the

Netherlands: social and political change, institutional

continuities?. In Gabriel, 0., Hoffmann-Martinot, V. en

Savitch, H. (ed.), Urban democracies, Leske+ Budrich,

Opladen, pp. 73- I 26.

Denters, S.A.H. en Jong, H.M. de (I992). Tussen buraer en

bestuur: een empirisch onderzoek naar de positie van het raadslid

in de Overijsselse aemeenten, CBOO Universiteit Twente, Enschede.

I I. In deze profilering blijft een

bepaalde waardenorientatie (of

ideologie of visie) van belang. Electoraal

vertrouwen is, dunkt mij, nooit !outer

gebaseerd op geloof in de competentie

van een politicus. Het gaat zowel om de

overtuiging dat de politicus in staat is

'to do things right' (competentie) als

om de idee dat deze 'does the right

things' (visie)!

I 2. Vergelijk ook Riker's liberate

democratieconceptie waarin een

verkiezing een mechanisme is 'to

control officials, and no more' (I 98 2:

9). Overigens voegt Riker eraantoe dat

verkiezingen aileen niet voldoende zijn om politieke machtsuitoefening aan

band en te leggen. Ook andere 'checks

and balances' zijn hiertoe vereist (Riker

I982: 249- 2SJ). Dat is zeker het

geval in de context van het N ederlandse

meerpartijensysteem, waar de relatie

tussen de verkiezingsttitslag en de

samenstelling van de regering (of het

college) tamelijk los is. Voor het lokaal

en provinciaal bestuur bevatten de

voorstellen tot dualisering van het

gemeentelijke bestuursmodel door de

Staatscommissie Dualisme en lokale

democratie reeds belangrijke

ingre-dienten voor extra controlestructuren.

Niettemin kan men zich afvragen of een

meer dualistische praktijk niet ook zou

kunnen worden gerealiseerd in de

bestaande bestuurlijke verhoudingen

(zie bijvoorbeeld Denters en de Jong

I992: It;7-I67).ln een meer op

controle van machtsttitoefening en

minder op beleidsinhoudelijke

overeenstemming tussen kiezers en

gekozenen gerichte democratie-conceptie (a Ia Riker) zou overigens

ook controle door partijleden en -kader

(9)

3. lid 1. :en >U ler

Denters, S.A.H., Heffen, 0. van enJong, H.M. de (1999).

An American Perestroika in Dutch Cities? Urban Policy in the Netherlands at the end of a millennium. Public Administration vol. 77, pp. 8 3 1 - 8 S3.

Depla, Pen Tops, P.W. (1993). Politieke en bestuurlijke vernieuwing. In Oenters, S.A.H. en Kolk, H. van der

(ed.), Leden van de raad, ... :hoe zien raadsleden uit zeven

grote gemeenten het raadslidmaatschap?, Eburon, Delft, pp. 169-192.

Derksen, W ( 1998). Lokaal bestuur (tweede druk), Elsevier, z.p.

Derksen, W, Hopman, C. En Kas, K. (1994). Trendstudie

binnenlands bestuur: lokale politick, de meningen gepeild; Greep lokale afdelingen op gemeentepolitiek veslapt. In: Binnenlands Bestuur, 1 Se jaargang, no. so, p. 23.

Eijk, C. van der, e.a. (ed.) (1992). Verkiezinaen zonder mandaat:

politieke communicatie en provinciale verkiezinaen, Sdu

Uitgeverij, 's-Gravenhage.

Eijk, C. van der, Pennings, P. en Wille, A. C. (1992). Politieke betrokkenheid: is de burger afgehaakt?. In Holsteyn, J.J.M. van en Irwin, G.A. (ed.), De Nederlandse kiezer

1989, Steinmetzarchief/swlooc/sKON, Amsterdam,

PP· 3- J2.

Holsteyn, J. van en Koole, R. ( 1998). Wie zijn eigenlijk de !eden van de PvdA? Een onderzoek. Socialisme en

Democratie val. 51, no. 2, pp. 9 3 - 104.

Katz, R.S. en Mair, P. ( 1995). Changing models of party

organization and party democracy: the emergence of the

cartel party. Party Politics vol. 1 , no. 1 , pp.

s

-

2 8. Kemenade, J.A. van (1999). De opkomst, een aanhoudende

zorg. Bestuurswetenschappen val. n, pp. 261- 214· Key jr., V:O. (1966). The responsible electorate, Belknap Press,

Cambridge.

Klingemann, H.D. en Fuchs, D. (ed.) (1995). Citizens and the

state, Oxford University Press, Oxford etc ..

Kolk, H. van der ( 1 9 91). Electorale controle: lokale verkieizninaen

en responsiviteit van politici, Twente University Press,

Enschede.

Kooiman, J. ( 1993). Governance and governability: using

complexity, dynamics and diversity. In Kooiman, J. (ed.),

Modern aovernance: new aovernment- society interactions, Sage, London etc., pp. 35- 48.

Koole, R. ( 1996). Cadre, Catch-all or cartel? A comment on the notion of the cartel party. Party Politics vol. 2, no. 4,

pp. so1- 523.

Koole, R. (1999). Interne partijdemocratie en representatie, ON PP-congres 'Partijen en representatie', Groningen 1

s

oktober 1999 (niet citeren zonder toestemming). Koole, R.A. en Holsteyn, J.J.M. van (2ooo). Partijleden in

perspectief: kiezers en !eden vergeleken. In Voerman, G. (ed.),jaarboek 1999 Documentatiecentrum Nederlandse

Politieke Partijen (DNPP), Rijksuniversiteit Groningen, pp.

93- 124.

Laakso, M. en Taagepera, R. (1979). The 'effective' number of parties: a measure with applications to Western -Europe. Comparative Political Studies val. 1 2 , pp. 3 - 21.

Mair, P. (2ooo). Political parties and democracy: what sort

if

future, Paper voor was seminar over de toekomst van

politieke partijen, Amsterdam.

Marks, G., Nielsen, F., Ray, L. en Salk,

J.

(

1996). Competencies, cracks and conflicts: integration in the political economy of European welfare states. In Marks, G., Scharpf, F.W., Schmitter, P.C. en Streeck, W. (ed.),

Governance in the European Union, Sage, London etc., pp.

40-63.

Mayntz, R. ( 1993). Modernization and the logic of interorganizational networks. In Child, J., Crozier, M., Mayntz, R., et al. (ed.), Societal change between market and

organization, Avebury, Aldershot, pp. 3 - 19. Oppenhuis, E. ( 1995). Soorten verkiezingen. In Holsteyn,

J.J.M. van en Niemoller, B. (ed.), De Nederlandse kiezer

1994, oswo Press, Leiden, pp. 45- H·

Peters, B. G. (1993). Managing the hollow state. In Eliassen, K.A., en Kooiman, J. (ed.), Managing public oraanizations:

lessons from contemporary European experience, Sage, London

etc., pp. 46- 51·

Praag, Ph. van (2ooo). De onvermijdelijke pu!fessionaliserinB van verkiezinascampaanes, Paper voor ... 'De toekomst van politieke partijen', wss, Amsterdam.

Riker, W H. ( 198 2). Liberalism aaainst populism: a corifrontation between the theory

if

democracy and the theory '!.{social choice, Freeman, San Francisco.

Scharpf, F.W, Reissert, B. en Schnabel, F. (ed.) (1916). Politikveiflechtuna: Theorie und Empirie des kooperativen

Foderalismus in der Bundesrepublik, Scriptor, Kronberg.

Staatscommissie Dualisme en lokale democratic (2ooo). Dualisme en lokale democratie: rapport van de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie, Samsom, Alphen aan den Rijn.

Tilburg, M.F.J. van (1993). Lokaal '!Jnationaal? Het lokale karakter van de gemeenteraadsverkiezinaen in Nederlandse

gemeenten (1974-1990), VNG Uitgeverij, 's-Gravenhage.

Tops, P.W (1990). AfspieaelinB en '!.fspraak: coalitietheorie en colleaevormina in Nederlandse aemeenten (1946-1986),

VUGA, 's-Gravenhage.

Wijnen, P. van (2oooa). ldeologische orientaties en stemgedrag. In Thomassen, J., Aarts, K. en Kolk, H. van

der (ed.), Politieke veranderingen in Nederland 1971- 1998:

kiezers en de smalle maraes van de politiek, Sdu Uitgevers,

Den Haag, pp. 139- 1p.

Wijnen, P. van (2ooob). Stemgedrag en de partij-politieke context. In Thomassen, J., Aarts, K. en Kolk, H. van der (ed.), Politieke veranderinaen in Nederland 1971- 1998: kiezers en de smalle maraes van de politiek, Sdu Uitgevers, Den Haag, pp. 161 - 1 86.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tot slot zullen de onderzoeksgegevens en analyses geïnterpreteerd worden binnen de ruimere archeologische en historische context van de gemeente Asse en zijn Romeinse vicus in

Afgifte neemt toe bij hogere druk Hogere druk geeft een fijner spectrum mediaan Percentage te fijne druppels neemt toe bij hogere druk V100 en geeft verdamping en verspreiding

‘Mijn les voor de coronacrisis zou dan ook zijn: bekijk de pandemie niet strikt vanuit de medische hoek, maar vanuit alle disciplines.. Je ziet dat er een behoefte bestaat om

In het mondiale sterren-kapitalisme van voetballers en popartiesten is de relatie tussen prestatie en beloning volledig zoekgeraakt. Dat geldt ook voor ‘het grote graaien’ door de

rente inkomsten ≈ uitgaven nieuw

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Zoals bijvoorbeeld wat ook wel een liberale democratie wordt genoemd: dat is een politiek systeem dat niet alleen gekenmerkt wordt door vrije en eerlij- ke verkiezingen, maar ook

Uiteindelijk geeft de organisatie van de democratie als een partijsysteem uitdrukking aan de legitimiteit van een veelheid van partijdige visies op het algemeen belang en ook aan