• No results found

Het Buikslotermeerplein : een sociale plek van ouder worden? : een kwalitatief onderzoek naar sociale interacties van ouderen in de publieke ruimte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Buikslotermeerplein : een sociale plek van ouder worden? : een kwalitatief onderzoek naar sociale interacties van ouderen in de publieke ruimte"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Buikslotermeerplein: Een sociale plek van ouder

worden?

Een kwalitatief onderzoek naar sociale interacties van ouderen in de publieke

ruimte.

Bron: Winkelcentrum Boven 't Y

Jorg de Visser

10736859

Sociale Geografie

Project: De veranderende openbare ruimte

rondom- de Noord/Zuidlijn

Begeleider: Ori Rubin

14/3/2019

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

1 Introductie 5 2 Theoretisch kader 7 2.1 Ageing in place 7 2.2 Places of aging 8

2.3 Het sociale leven van ouderen 10

2.3.1 Het belang van sociale contacten 11

2.3.2. Typen sociale interacties in de publieke ruimte 11

2.3.3 Plaatsverbondenheid 14 2.4 Deelvragen 14 3 Methodologische verantwoording 15 3.1 Onderzoeksstrategie 15 3.2 Onderzoeksdesign 15 3.3 Onderzoeksmethoden en operationalisatie 17 3.4 Onderzoekseenheid en de respondenten 18 3.5 De onderzoekslocatie 19 3.6 Beperkingen 22 4 Resultaten 23 5 Conclusie en discussie 27 Literatuurlijst 28 Appendix A: Interviewschema 30 Persoonlijke Achtergrond 30 Algemene thema’s 30 Appendix B: Transcripten 32 Interview Anne-Marie 32 Interview Bart 42 Interview Christa 46 Interview Diana 50 Interview Ellen 54 Interview Fianne 58 Interview Gerdina 66 Interview Hans 69 Interview Ingrid 81 Interview Julia 88

(4)
(5)

5

1 Introductie

Het in Amsterdam-Noord gelegen Buikslotermeerplein is een belangrijke plek binnen het stadsdeel. Het plein biedt plaats aan onder andere het winkelcentrum Boven ‘t IJ, een dagelijkse markt, diverse horecagelegenheden en het Stadsdeelkantoor. Het uit de jaren ‘60 afkomstige plein is geen onomstreden plek; haar huidige staat is onderworpen aan veel kritiek. Door de vele leegstaande winkels in het winkelcentrum, het beperkte winkelaanbod en de algemene uitstraling van het gebied wordt het gebied door sommigen beschreven als “troosteloos” (AT5, 2017). Meerdere malen is er sprake geweest van grootschalige vernieuwing van het Buikslotermeerplein. In 2003 werden er grootse plannen ontwikkeld voor het plein; het zou getransformeerd worden naar het Centrum van Amsterdam Noord (CAN) (Gemeente Amsterdam, 2003). Ondanks deze voornemens van de gemeente is de herontwikkeling tot op heden uitgebleven (Van Zoelen, 2016; Gemeente Amsterdam, 2017). Echter, is het niet ondenkbaar dat het gebied komende decennia wél grote veranderingen zal gaan doormaken, vanwege de recentelijke opening van de Noord-Zuidlijn.

Een opvallend demografisch kenmerk van Buikslotermeer (de wijk waartoe het Buikslotermeerplein behoort) is dat er in vergelijking tot andere wijken in Amsterdam ouderen wonen. De percentages van inwoners van 65 jaar of ouder zijn voor Buikslotermeer en Amsterdam respectievelijk 21,8% en 12,4% (OIS, 2018). De vergrijzing die momenteel plaatsvindt in Nederland, heeft als gevolg dat er relatief veel ouderen zijn (Van der Meer, 2006).

De druk van de vergrijzing op de betaalbaarheid van de welvaartstaat heeft in veel Westerse samenlevingen geleid tot een beleid dat erop gericht is om ouderen langer thuis te laten wonen (i.e. “aging in place” of thuis oud worden). Naast dat dit de financiële druk op de welvaartstaat doet afnemen, bestaat de opvatting dat ouderen baat hebben bij het langer blijven wonen in hun buurt. Bekendheid met de omgeving en informele contacten in de buurt, zouden bij moeten dragen de mate van zelfstandigheid en het geluk waarmee men ouder wordt (Lager, van Hoven & Huigen, 2013). Bovendien wensen ouderen ook vaak zolang dit mogelijk is thuis te blijven wonen (Iecovich, 2014)

.

. Aangezien ouderen vaak vanwege verminderde mobiliteit op hun directe woonomgeving toegewezen zijn, is de buurt een belangrijk platform voor het sociale leven van ouderen. In de toenemende hoeveelheid literatuur omtrent “places of aging” (e.g, Gardner, 2011 & van den Berg et al., 2016), wordt veel aandacht besteed aan de betekenis van de buurt voor het welzijn en geluk waarmee men thuis ouder wordt. Als de voorzieningen in de buurt aansluiten op de wensen en noden van ouderen, dan kan dit een positief effect hebben op hun welzijn (Van der Meer, 2006).

De openbare ruimte speelt een belangrijke rol voor ouderen. Deze ruimte wordt vaak voorgesteld als “neutraal terrein (Carr et al., 1992). Echter kunnen sommige groepen, zoals ouderen, hier soms minder vertegenwoordigd zijn dan anderen (Karsten & van Diepen, 2009).

Als de openbare ruimte ruimtes zo georganiseerd zijn zodat deze prettig zijn voor ouderen kunnen hier vele positieve effecten uit voortkomen. Zo kunnen openbare ruimten plekken zijn voor recreatie, consumptie maar ook plekken van sociale interacties (Tyshchenko, 2017).

Gegeven het grote aantal ouderen in de omgeving van het Buikslotermeerplein, is het geen verrassing dat er veel ouderen gebruik maken van de voorzieningen en de openbare ruimte op het plein. In dit onderzoek wordt onderzocht welke rol het

(6)

6 Buikslotermeerplein speelt in het leven van tien ouderen uit de omgeving. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de sociale interacties ouderen ervaren in de publieke ruimte.

De hoofdvraag die door dit onderzoek onderzocht zal worden is als volgt:

Welke rol speelt de publieke ruimte van het Buikslotermeerplein in de voorziening van sociale interacties voor ouderen (65+) uit de omgeving en hoe dragen deze bij aan de plaats verbondenheid met het plein?

Aangezien er veel ouderen in de buurt wonen, is het belangrijk ook kennis op te doen over hoe deze groep de openbare ruimte ervaart en wat deze ruimte voor hen betekent in termen van sociale contacten. Daarnaast zouden deze inzichten in de benodigdheden en wensen van ouderen met betrekking tot de openbare ruimte toegepast kunnen worden in de planning, als het gebied in de toekomst daadwerkelijk aan ingrijpende verandering onderworpen wordt. Lager, Van Hoven & Huigen (2013) stellen namelijk dat grootschalige buurtvernieuwing invloed kunnen hebben op ouderen hun gevoel van verbondenheid met de buurt. Door inzicht te vergaren in de rollen die de openbare ruimte van vervult voor ouderen in het gebied, kunnen belangrijke huidige behouden blijven. Dit onderzoek draagt bij aan wetenschappelijke debat omtrent “ageing in place” en in het bijzonder “places of ageing”. Door de rol van de publieke ruimte te onderzoeken in relatie met sociale interacties, kan er inzicht verschaft worden, welke soorten ruimten sociaal uitnodigend zijn voor ouderen. Gezien de unieke karakteristieken van het Buikslotermeerplein (zowel demografisch als fysiek) is dit een casus die het waard is om te onderzoeken.

(7)

7

2 Theoretisch kader

Dit onderzoek is te plaatsen binnen het academische debat omtrent “ageing in place”. In dit hoofdstuk zal er ten eerste een overzicht gegeven worden van dit debat. Vervolgens zal er specifieker ingegaan worden op het sub-debat omtrent “places of ageing”, welke zich richt op de fysieke en sociale omgeving waarin men ouder wordt. Verschillende theoretische en empirische bevindingen van de “places of aging” literatuur zullen worden besproken, waarna er specifieker ingegaan het publieke en sociale leven van ouderen. Tot slot zal de literatuur gekoppeld worden toegepast op de situatie in en rondom het Buikslotermeerplein en zullen de deelvragen die hieruit voortkomen worden gepresenteerd.

2.1 Ageing in place

Het “ageing in place” beleid (naar Nederlands vertaald als: thuis ouder worden) wordt in veel Westerse maatschappijen als beleidsmaatregel toegepast om de toenemende zorgkosten van de vergrijzende bevolking te dempen (Lager, Van Hoven & Huigen, 2013). “Ageing in

place” wordt door Davey et al. (2004; geciteerd uit Iecovic, 2014 - eigen vertaling)

gedefiniëerd als: “... het blijven wonen in het huis in de gemeenschap, met een bepaalde

mate van onafhankelijkheid” (p. 133).

In plaats van te verhuizen naar een zorginstelling, blijven ouderen zo lang mogelijk thuis wonen. Naarmate ouderen meer hulp en zorg nodig hebben kunnen ze deze thuis ontvangen (Dobner, Musterd & Fortuijn, 2016). Naast dat dit beleid een dempend effect heeft op de toenemende zorgkosten, worden de baten die ouderen hebben bij het thuis blijven wonen vaak benadrukt (Lager, Van Hoven & Huigen, 2013). “Zowel informele hulp en

zorg, als kennis over de fysieke omgeving, zouden ouderen ertoe in staat stellen om een gevoel van zelfstandigheid en welzijn te behouden, ondanks verslechterende gezondheid en afnemende mobiliteit.” (WHO, 2002; zoals geciteerd uit Lager, Van Hoven & Huigen, 2013 –

eigen vertaling). De meerderheid van de oudere bevolking heeft ook zelf de wens om zo lang mogelijk zelfstandig en actief te blijven (Iecovic, 2014).

Echter is er ook bezorgdheid omtrent het “aging in place” beleid. Lager, van Hoven & Huigen (2013) stellen dat het geïdealiseerde beeld van “ageing in place” zich niet altijd vertaald naar dagelijks leven van ouderen. Eén van deze zorgen betreft het optreden van sociale isolatie en, de hiermee geassocieerde, gevoelens van eenzaamheid (Dobner, Musterd & Fortuijn, 2016). Naarmate men ouder wordt, neemt de omvang van het sociale netwerk af door het overleven van naasten (Van der Meer, 2006). Dit hangt positief samen met gevoelens van eenzaamheid (Prieto-Flores et al., 2011). Met name het verlies van de partner, kan eenzaamheidsgevoelens met zich meebrengen (Thijssen, 1983). Daarnaast is afnemende mobiliteit een belemmerend effect op de mogelijkheid om contact te hebben met sociale netwerken buiten de buurt.

Een andere vorm van bezorgdheid met betrekking tot het “ageing in place” beleid is de verschuiving van de zorgverantwoordelijkheden van de staat naar informele hulp en zorg (e.g. Dobner, Musterd & Fortuijn, 2016). In de context van de Nederlandse verzorgingsstaat is de staat hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de zorg van haar inwoners. Informele hulp en zorg, afkomstig uit het sociale netwerk van ouderen, heeft een lange tijd een aanvullende rol gespeeld op de zorg die vanuit de staat wordt gefaciliteerd. Het neoliberale politieke

landschap van de laatste decennia heeft er echter toe geleid dat bepaalde vormen van zorg niet meer door de overheid worden gefaciliteerd maar particulier wordt aangeboden

(8)

8 (Dobner, Musterd & Fortuijn, 2016). Ouderen met toereikende financiële middelen kunnen zich deze particuliere zorg permitteren. Ouderen met minder financiële middelen zouden deze zorg mogelijk niet meer kunnen betalen. De laatste groep is volgens Dobner, Musterd & Fortuijn (2016) steeds meer afhankelijk van informele zorg van bijvoorbeeld familie of andere mantelzorgers. Als deze mantelzorg niet gegeven wordt of kan worden vanuit het netwerk van ouderen, dan kan dit schrijnende situaties voortbrengen.

Tot slot wordt er in de literatuur omtrent ageing in place vaak gewezen naar de rol van de fysieke en sociale omgeving waarin ouderen wonen. Gardner (2011) stelt dat de buurt een belangrijke en mening volle context voor ouderen is. Doordat ouderen vaak steeds minder verantwoordelijkheden buiten de buurt hebben én de mobiliteit afneemt naarmate men ouder wordt, brengen ouderen steeds meer tijd door in hun buurt. Enerzijds kan dit leiden tot sterkere verbondenheid met de gemeenschap in de buurt (Iecovich (2014). Anderzijds kunnen ouderen in buurten die niet ondersteunend zijn voor hen, een negatieve invloed hebben op het welzijn van haar oudere bevolking (Iecovich, 2014).

2.2 Places of aging

Alhoewel “ageing in place” in het Nederlands vaak vertaald wordt als “thuis oud worden”, is deze vertaling van de term niet toereikend. Dit is omdat naast het huis, ook de omgeving waarin mensen ouder worden een belangrijke rol speelt in het leven van ouderen. Zoals hierboven al aangemerkt, krijgt de buurt vaak een steeds belangrijkere rol voor ouderen, naarmate hun mobiliteit afneemt (Dobner, Musterd & Fortuijn, 2016).

Onderzoek naar de interrelaties tussen ouderen en omgevingsfactoren wordt vaak aangeduid met “places of ageing”. “Place”, oftewel “plaats” omvat verschillende

samenhangende dimensies. Iecovic (2014) maakt onderscheid tussen de volgende vier dimensies: 1) De fysieke dimensie, welke bestaat uit de tastbare omgeving. 2) De sociale dimensie, welke betrekking heeft op relaties met mensen en de manieren waarop

individuelen in contact blijven met anderen. 3) Een emotionele en psychologische dimensie welke gaat over gevoelens van saamhorigheid en plaatsverbondenheid. (4 Een culturele dimensie welke gaat over mensen hun waarden, geloofsovertuigingen, etnischiteit en symbolische betekenissen (Iecovic, 2014). In de context van “places of aging” relateert “plaats” dus ook aan bijvoorbeeld familie, vrienden, buren, kerkgemeenschappen en dienstverlenende organisaties (Iecovic, 2014).

Er zijn binnen het onderzoek naar “aging in place” twee verschillende stromingen van onderzoek te onderscheiden. De eerste was afkomstig van Lawton en Nahemow welke de

Ecological Theory of Aging (ETA) ontwikkelde (Lager, Van Hoven & Huigen, 2013). In deze

theorie wordt de relatie van ouderen met hun omgeving in functionele termen onderzocht (welke functies vervult de omgeving voor ouderen). Het gedrag van ouderen kan worden begrepen door de combinatie van persoonlijke welgesteldheid en omgevingsdruk (Lager, Van Hoven & Huigen, 2013). Adaptief vermogen is afhankelijk van persoonlijke

welgesteldheid en omgevingsdruk. Als de omgevingsdruk en persoonlijke welgesteldheid uit balans zijn, is er sprake van een ongeschikte situatie waarbij het het aanpassingsvermogen van ouderen beperkt wordt. Een dergelijke situatie kan tot negatieve effecten voor ouderen leiden (Iecovic, 2014). Dit model van Lawton is echter ook aan kritiek onderworpen vanwege haar beperkingen. Zo biedt de theorie geen methodologisch kader om persoon-omgeving relaties te meten. Tevens wordt er aangenomen dat de omgeving invloed heeft op het gedrag, terwijl persoonlijke karakteristieken niet worden meegenomen als verklaring voor de manier waarop ouderen reageren op hun omgeving. Tot slot is de statigheid van het model

(9)

9 een punt van kritiek (Iecovic, 2014). De relatie tussen persoon en omgeving in een

veranderende buurt is bijvoorbeeld niet opgenomen in de theorie (Lager, Van Hoven & Huigen, 2013; Iecovic, 2014)

De andere dominante onderzoeksstroming binnen de “ageing in place” literatuur is afkomstig van Rowles. Hij ontwikkelde een theorie van “insideness” om “place attachment” (hier vertaald als: “plaats verbondenheid”), te conceptualiseren. “Insideness” heeft drie verschillende dimensies: 1) Fysieke insideness; welke betekent dat als men gedurende een lange periode ergens woont een gevoel van controle te hebben op de omgeving door het ontwikkelen van een eigen ritme en routine. 2) Sociale insideness; welke betrekking heeft op sociale relaties die personen ontwikkelen met anderen en daardoor ook bekend zijn bij anderen. 3) Autobiographical insideness gaat over de plaats verbondenheid die ouderen hebben vanwege herinneringen die zij hebben van deze plaatsen. Deze herinneringen dragen bij aan het creëren van persoonlijke identiteit. Ouderen die een sterke

verbondenheid hebben met plaats, kunnen zich zekerder voelen en een positiever zelfbeeld hebben (Iecovic, 2014).

Binnen Rowles’ theorie over plaats verbondenheid spelen subjectieve aspecten zoals perceptie en gevoel een belangrijk. In de theorie van Lawton de persoon-omgeving relaties meer in objectieve termen beschreven en begrepen. Het huidige onderzoek sluit het best aan bij de theorie van Rowles, omdat dit onderzoek onder andere de betekenis van een plek (i.e. het Buikslotermeerplein) voor ouderen te identificeren.

Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen buurten en potentiële gezondheidseffecten die bepaalde karakteristieken van de buurt kunnen voortbrengen. Volgens Gardner (2011) kunnen onder andere groene plekken, toegankelijk transport, veilige straten en de mogelijkheden om te interacteren met anderen een positief effect hebben op de gezondheid van de bewoners. Cattell et al. (2008) stelt dat openbare ruimten gezonde levensstijlen en emotionele gezondheid kunnen stimuleren. Hoe meer men sociaal verbonden is met een plek, hoe meer positieve effecten voor gezondheid, welzijn en kwaliteit van leven dit kan opleveren. Dit gebeurd door het bieden van ondersteuning, waardering, verbondenheid, identiteit en / of het faciliteren van sociale integratie (Cattell et al.

(2008). Dobner, Musterd & Fortuijn (2016) stellen zelfs dat gevoelens van veiligheid en emotionele verbinding van ouderen met hun directe omgeving, het effect van afnemende mobiliteit kan tegengaan. De succesvolheid van het ouder worden “in place” wordt dus mede bepaald door de omgeving waarin ouderen leven.

Gardner (2011) gebruikt de term “third places” om publieke ruimten te beschrijven waar informele interacties plaats kunnen vinden. Onder third places vallen onder andere straten, cafés en winkels. “Third places” hebben de volgende belangrijke eigenschappen: Ze bevinden zich op neutraal terrein, gesprekken zijn de belangrijkste activiteit, ze zijn

toegankelijk, vaste bezoekers spenderen veel tijd op deze plekken, ze zijn fysiek gezien vlak, ze zijn bescheiden, de sfeer is er speels en mensen voelen zich er thuis, ondanks dat men hier niet thuis is.

Naast “third places” benadrukt Gardner (2011) het belang van “transitory zones” in het leven van ouderen. Dit zijn geen bestemmingen maar de ruimte waar men zich doorheen beweegt, zoals stoepjes, bushokjes of de rij bij de supermarkt. Hoewel mensen van jongere leeftijd deze plekken als onbelangrijk kunnen beschouwen, kunnen dit belangrijke sociale plekken zijn voor ouderen. Hoewel de sociale interacties op deze plaatsen vaak kort en vrijblijvend van aard zijn, kunnen ouderen hier veel waarde aan hechten (Gardner, 2011).

“Third places” en “transitory zones” zijn inclusieve publieke ruimten waarin ouderen

(10)

10 faciliteren direct en indirect contact met de buitenwereld. Tevens zijn dit plekken waar

relaties met anderen kunnen ontstaan en waar deze kunnen worden onderhouden (Gardner, 2011).

Franke et al. (2013) heeft onderzocht welke factoren er van belang zijn voor ouderen met hoge mate van fysieke activiteit. Hieruit bleek dat er drie factoren een sleutelrol

speelden in het faciliteren van fysieke activiteit: Vindingrijkheid, sociale omgeving en de natuurlijke- en gebouwde omgeving. De laatste is van belang in dit deel omtrent “places of

ageing”. Blootstelling aan natuurlijke omgeving (zoals parken, bos, groen) en een

ondersteunende gebouwde omgeving (e.g. aanwezigheid stoepjes, aangenaam landschap, en wandelpaden in de buurt) hangen sterk samen met een verhoogde mate van fysieke activiteit. “Het ontwerpen van gemeenschappen op een manier dat deze het “buiten zijn” en het lopen naar bestemmingen stimuleren (..) kan een belangrijke rol spelen bij het verhogen van de fysieke activiteit van ouderen” (Kerr et al., 2012 - zoals geciteerd uit Franke et al. (2013). Bovendien kan dit ook leiden tot meer sociale interacties vanwege de hogere kans om anderen te ontmoeten (Franke et al, 2013).

Naast de bovengenoemde factoren die fysieke activiteit bevorderen blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven, winkels, winkelcentra en voorzieningen in het algemeen ook een stimulerend effect te hebben op de mate waarin ouderen lopen (Franke et al, 2013). Het punt dat hier gemaakt wordt, is dat de manier waarop de fysieke omgeving is

vormgegeven, ertoe doet, voor het leven van ouderen. Het is echter ook belangrijk om te beseffen, dat verschillende fysieke omgevingen individuele ouderen op verschillende manieren zullen beïnvloeden (Franke et al, 2013).

In dit onderzoek wordt het begrip “publieke ruimte”, toegepast om de plekken waar sociale processen plaatsvinden aan te duiden. Er is gekozen voor deze term omdat zowel openbare ruimten als publiek toegankelijke ruimte hier deel van uit maken. Deze publiek toegankelijke ruimten zijn niet openbaar, omdat deze niet ten alle tijden voor iedereen toegankelijk zijn. Voorbeelden van dergelijke plekken zijn winkels of horecagelegenheden. Er is voor gekozen om naast de openbare ruimte ook deze plekken mee te nemen in het onderzoek omdat dit ook belangrijke “places of ageing” kunnen zijn.

2.3 Het sociale leven van ouderen

In de vorige paragraaf is gesteld dat de omgeving (i.e. de buurt) een positief effect kan

hebben op de fysieke en mentale gezondheid van ouderen. De mogelijkheid om sociaal te

interacteren met anderen, is een belangrijke aspect van publieke ruimten. Waar in de

bovenstaande paragraaf de aandacht lag op de ruimte zelf, zal dit deel zich richten op de

sociale processen en activiteiten die binnen deze publieke ruimte plaatsvinden. Ten eerste zal

dit deel verder ingaan op het belang die ouderen hebben bij sociale interacties. Ook zal hier

worden besproken welke factoren er mee kunnen spelen in hoge mate van contact met

anderen. Vervolgens zullen verschillende vormen waarin sociale interacties plaats kunnen

vinden besproken en tot slot zal de relatie van sociale contact en plaats verbondenheid

worden toegelicht.

(11)

11

2.3.1 Het belang van sociale contacten

Zoals voorheen al genoemd, kunnen sociale interacties met anderen van groot belang zijn voor ouderen in het voorkomen of verminderen van gevoelens van eenzaamheid. Naarmate men ouder wordt neemt dan kans op gevoelens van eenzaamheid toe (Van den Berg et al., 2016). Door het overleven van vrienden en familie, kunnen ouderen zich steeds meer alleen voelen. De samenstelling van het huishouden speelt hier een belangrijke rol in. Ouderen die samen leven met een partner voelen zich minder vaak alleen (Van den Berg et al., 2016). Hier staat tegenover, dat het verlies van een partner op hoge leeftijd een sterke invloed kan hebben op eenzaamheidsgevoelens (Thijssen, 1983). De kwaliteit van het de sociale interacties zijn van groter belang dan de kwantiteit voor de mate waarop deze eenzaamheid verminderen, zo blijkt uit een studie van Pinquart & Sörensen (2001). Echter, stelt Gardner (2011) dat ook korte, vrijblijvende vormen van contact zeer gewaardeerd kunnen worden door ouderen. Het blijkt dat ouderen door de inzet van adaptief-, en zoals Franke et al. (2013) stelt “vindingrijk” vermogen, hun leven op verschillende manieren invulling kunnen geven. Het ondernemen van activiteiten is van groot belang voor de vorming en het onderhouden van sociale netwerken (Gardner, 2011).

Uit Franke et al. (2013) bleek dat buurthuizen kunnen fungeren als een sociale

ontmoetingsplek. Een belangrijk gegeven van de sociale interacties die buurthuizen

faciliteren is

het terugkerende karakter

van het contact. Op deze manier kunnen mensen een

sociale relaties opbouwen en vindt er integratie plaats in een breder netwerk. Volgens Franke

et al. (2013) spelen buurthuizen een essentiële rol in de vorming van gevoelens van

verbondenheid met de gemeenschap, maar ook voor de vorming van

zelfidentiteit

en een

positief zelfbeeld.

2.3.2. Typen sociale interacties in de publieke ruimte

In dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen vijf verschillende vormen van sociale interacties: Vluchtige, geroutineerde, quasi-primaire, intiem-secundaire en primaire relaties (Lofland, 1998). Deze zijn bruikbaar voor dit onderzoek omdat deze betrekking hebben op relaties in de publieke ruimte. Ook heeft deze classificering van relaties duidelijke

kenmerken, waardoor deze goed gekoppeld kunnen worden aan de bevindingen.

- Vluchtige relaties

De meest voorkomende relaties. Deze komen voor tussen twee onbekenden van elkaar. De duur van deze conversaties is erg kort; seconden tot minuten. Deze kunnen verbaal zijn, maar dit is geen voorwaarde voor dit type relatie. Het gaat hier om oppervlakkige

conversaties waarin vaak een antwoord wordt gegeven op een vraag die wordt gesteld. Een voorbeeld is het informeren bij de ander waar een bepaalde winkel te vinden is, of hoe laat het is (Lofland, 1998).

- Geroutineerde relaties

In de sociologie worden deze ook wel secundaire relaties genoemd maar Lofland (1998) duidt deze categorie aan als “geroutineerd” om te benadrukken dat deze relaties als een routine zijn aangeleerd. Dit soort relaties kunnen plaatsvinden tussen mensen uit zowel dezelfde- als verschillende groepen uit de maatschappij. Het terugkerende karakter van dit soort relaties heeft als gevolg dat deze relaties op een geroutineerde manier plaatsvinden. Het gedrag jegens de ander is dan ook vaak voorspelbaar en gestandaardiseerd. Een voorbeeld van dit soort relaties is het contact dat een klant van een supermarkt heeft met

(12)

12 een kassamedewerker. Hier zal het contact in de meeste gevallen worden gekenmerkt door gebruikelijk gedrag wat men vertoont bij het afrekenen; zoals het begroeten van de

kassamedewerker / -werkster, aangeven om op een bepaalde manier te betalen en

vervolgens gedag te zeggen. Andersom zal de kassamedewerker zich ook houden aan de richtlijnen die zijn opgesteld en / of aangeleerd; zoals het begroeten van de klant, vragen of de bon erbij gewenst is en vervolgens de klant gedag te zeggen. Hier is dus sprake van een routine, waarin het contact wordt gekenmerkt door gebruikelijk gedrag jegens de ander (Lofland, 1998).

- Quasi-Primaire relaties

Dit soort relaties zijn relatief beknopt; een paar minuten tot een paar uur en kunnen plaatsvinden tussen onbekenden en tussen mensen die bepaalde eigenschappen delen. Wat deze relaties van de hierboven beschreven relaties doet onderscheiden is dat hier een bepaalde emotionele invulling is. Deze relaties kunnen zowel prettig als onprettig zijn. Voorbeelden van quasi-primaire relaties waar positieve gevoelens een rol kunnen spelen kunnen zijn: Een gesprekje tussen twee mensen die op de bus aan het wachten zijn, twee mensen die een conversatie met elkaar aangaan terwijl ze luisteren naar een

straatmuzikant. Voorbeelden van deze relaties waarin negatieve gevoelens een rol spelen kunnen zijn dat een vrouw zich seksueel geïntimideerd voelt door opmerkingen die een man maakt over haar uiterlijk of iemand die een ander boos aanspreekt vanwege het fietsen in een voetgangersgebied. Uiteraard kan er ook een meer neutrale emotionele lading van toepassing zijn maar emotie speelt bij deze soort relatie altijd een rol (Lofland, 1998).

- Intiem-secundaire relaties

Dit soort relaties worden tevens gekenmerkt door emotionele invulling. Deze relaties

onderscheiden zich van de quasi-primaire omdat deze van langere duur zijn. Van weken tot vele jaren; bij dit soort relaties is er sprake van herhaaldelijke ontmoetingen. Bij benadering van het tweede deel van de term; “secundair”, kan dit tegenstrijdig lijken omdat deze term dimensies van primaire relaties heeft - betrokkenheid, warmte, intimiteit, verbondenheid en wederzijdse kennis van karakter - welke duiden op “intiem”. Echter vinden deze relaties plaats in een secundaire setting welke wordt geuit door: Het beperkt delen van persoonlijke informatie, beperkte mate van socializen, betrokkenheid van het individu (in plaats van de familie), beperkte duur van de interactie, weinig investeringen, aandacht voor specifieke onderwerpen dan voor veel verschillende en een voorkeur voor publieke plaatsen (Lofland, 1998). Een voorbeeld van een intiem-secundaire relatie is de relatie die twee stamgasten van een kroeg met elkaar kunnen onderhouden. Echter, kunnen deze relaties op termijn uitgroeien tot primaire relaties (maar uiteraard ook beëindigd worden).

De hierboven beschreven relaties hebben dus betrekking op het publieke domein, welke zich dus beperken tot relaties tussen vrijwel onbekenden van elkaar. Uiteraard zijn er ook bekenden die met elkaar sociaal interacteren in de openbare ruimte. Deze kunnen beschouwd worden als primaire relaties.

- Primaire relaties

Sociale interacties in de publieke ruimte kunnen ook binnen dit primaire netwerk. Onder primaire relaties vallen vriendschappen, familie en goede kennissen maar ook buren kunnen hieronder vallen als de relatie met hen vriendschappelijke vormen aanneemt.

(13)
(14)

14

2.3.3 Plaatsverbondenheid

Zoals hierboven beschreven is Rowles’ (1983) theorie over plaatsverbondenheid een dominante theorie voor het beschrijven van de verbinding tussen de individu en de buurt. Plaatsverbondenheid heeft drie dimensies van “insideness”:

Fysieke insideness, welke voortkomt uit bekendheid en routine met de omgeving. Franke et al. (2013) stelt dat de mobiliteit van individuen sterk wordt beïnvloedt door de bestaande bekendheid en routines in een bepaalde omgeving. Men is namelijk geneigd om binnen de bekende omgeving te blijven.

Sociale insideness, welke gecreëerd wordt door sociale uitwisselingen over langere perioden, die uiteindelijk leiden tot integratie in de sociale structuur van een bepaalde plek (Franke et al. (2013).

Autobiografische insideness, welke betrekking heeft op de herinneringen die men heeft van deze plaatsen. Deze herinneringen dragen bij aan het creëren van persoonlijke identiteit (Iecovic, 2014).

2.4 Deelvragen

Volgend uit de theoretische achtergrond zijn de volgende deelvragen opgesteld antwoord te geven op de onderzoeksvraag:

Welke rol speelt de publieke ruimte van het Buikslotermeerplein in de voorziening van sociale interacties voor ouderen (65+) uit de omgeving en hoe dragen deze bij aan de plaatsverbondenheid met het plein?

1. Welke activiteiten ondernemen de respondenten in hun dagelijks leven? 2. Hoe ziet het sociale leven van de respondenten eruit?

3. Hoe ervaren de respondenten de publieke ruimte op het Buikslotermeerplein? 4. Welke vormen van sociale interacties ervaart men in de publieke ruimte van het

Buikslotermeerplein?

5. Hoe dragen deze sociale interacties op het Buikslotermeerplein bij aan het sociale leven van de respondenten?

6. Wat is de invloed van sociale interacties op het Buikslotermeerplein op de plaatsverbondenheid met de plek?

(15)

15

3 Methodologische verantwoording

In vorige hoofdstuk zijn de debatten omtrent “ageing in place”, eenzaamheid, sociale interacties en plaatverbondenheid in theoretische context geplaatst. Het doel van dit hoofdstuk is het toelichten van de methodologische overwegingen en keuzes die zijn gemaakt bij de uitvoering van dit onderzoek. Ook zullen de respondenten worden geïntroduceerd en zal onderzoeksgebied met haar afbakeningen en sociale karakteristieken worden toegelicht. Het hoofdstuk sluit af met de beperkingen van dit onderzoek.

3.1 Onderzoeksstrategie

Deze scriptie betreft een kwalitatief onderzoek. Deze keuze berust op de doelstelling van dit onderzoek, namelijk het inzicht verkrijgen in de rol van het Buikslotermeerplein in de voorziening van sociale interacties voor ouderen uit de omgeving. Het Buikslotermeerplein als fysieke omgeving, produceert op zichzelf geen sociale processen. Dat doen de mensen die zich in het gebied bevinden. Omdat de (re)productie van sociale processen plaatsvinden door de mens, wordt de mens dan ook centraal gesteld in dit onderzoek. Kwalitatief onderzoek, biedt de mogelijkheid om inzicht te bieden in de gedachtegang, acties en ervaringen van de mens door middel van diepgaande interviews. Hierdoor kan er zeer diepgaande en betekenisvolle data verzameld worden over een fenomeen, vanuit het perspectief van de mens (Bryman, 2008).

3.2 Onderzoeksdesign

Er is gekozen om onderzoek te doen aan de hand van een case study design. Hierin is de “case” de openbare ruimte op en rondom het Buikslotermeerplein (zie kopje 3.4). Yin (2009) stelt dat de toepassing van case studies, nuttig kunnen zijn om inzicht te verkrijgen in sociale processen. Bij de keuze voor een case study design, moeten de verschillende vormen welke de case study kan aannemen overwogen worden. In het geval van dit onderzoek is er gekozen voor een single case study; wat inhoudt dat het onderzoek gericht is op één specifiek geval (Yin, 2009); welke in dit geval de openbare ruimte van het Buikslotermeer betreft. Het sociale proces, welke binnen deze casus wordt onderzocht zijn de sociale interacties waarin ouderen betrokken zijn. Het was ook interessant geweest om meerdere cases met elkaar te vergelijken. In dit geval waren er meerdere gebieden (of casussen) onderzocht en met elkaar vergeleken. Echter, had de diepgang van het onderzoek hier waarschijnlijk onder geleden, vanwege de beperkte tijd waarin dit onderzoek uitgevoerd diende te worden.

Er is voor gekozen om een holistische aanpak te gebruiken, wat inhoudt dat er enkel op één niveau wordt onderzocht (Yin, 2009); welke in dit geval het niveau van ouderen is. Deze keuze berust op een aantal overwegingen. Ten eerste is het onderzoeken op het niveau van (enkel) ouderen geschikt voor dit onderzoek omdat het uiteindelijk gaat om de interacties die ouderen al dan niet ervaren. De informatie die voortkomt uit onderzoek naar ouderen is hierdoor directe informatie. Ten tweede is het erg belangrijk “hoe” ouderen het onderzoeksgebied en de interacties daarin ervaren. Door enkel ouderen te onderzoeken, geeft dit meer mogelijkheid om dieper in te gaan op de manier hoe deze groep ervaart, denkt en handelt. Ook het tijdsbestek waarin het onderzoek gedaan diende te worden speelde een rol in de keuze voor een holistische benadering.

(16)

16 Tabel 1. Operationalisatietabel

Dat brengt ons op het volgende, namelijk de verschillende functies die case studies

kunnen hebben; zoals explorerend, beschrijvend en verklarend (Yin, 2009). Deze functies kunnen elkaar soms overlappen, aldus Yin (2009). In het geval van dit onderzoek is de functie voornamelijk beschrijvend, omdat de verschillende sociale interacties die mensen verklaren te hebben worden beschreven. Echter heeft dit onderzoek ook verklarende elementen omdat er per respondent gepoogd wordt om te verklaren waarom de persoon in kwestie bepaalde sociale interacties ervaart of waarom niet. Er wordt bijvoorbeeld gepoogd de rol van persoonlijke- en contextuele eigenschappen hierin te begrijpen.

Concept Definitie Operationalisatie Indicator

Activiteiten De activiteiten die men in het dagelijks leven ondernemen. Welke activiteit, frequentie, routines in activiteiten. Vragen naar de verschillende activiteiten en bezigheden in het dagelijks leven.

Voorzieningen Onder voorzieningen wordt verstaan fysieke eigenschappen van de openbare ruimte verstaan zoals straatmeubilair, stoep, parkeergelegenheid maar ook winkels, de markt en maatschappelijke voorzieningen. Waardering straatmeubilair, stoep, winkelaanbod, marktaanbod, horeca gelegenheden, parkeergelegenheid, maatschappelijke voorzieningen, toiletten.

Vragen naar de mening over de verschillende voorziening-gerelateerde eigenschappen van het Buikslotermeerplein.

Prettigheid De mate waarin men zich de plek als prettig ervaart.

Veiligheidsgevoel, esthetische waardering,

Vragen naar de mate waarin men zich prettig voelt op de plek Persoonlijke karakteristieken De persoonlijke kenmerken en achtergrondinformatie Leeftijd, geslacht, opleidingsniveau burgerlijke staat, huishoudelijke samenstelling, familie, woonduur, mate van mobiliteit.

Vragen naar dergelijke persoonlijke kenmerken.

Sociaal netwerk De mate waarin men deelneemt aan sociale interacties.

Soort contact, frequentie, met wie, gevoel van sociale verbondenheid.

Vragen naar recente sociale interacties op het Buikslotermeerplein.

Sociale interactie Het sociaal contact dat men heeft met anderen.

Soort contact, frequentie, met wie, gevoel van sociale verbondenheid.

Vragen naar contact met anderen op het Buikslotermeerplein.

Plaatsverbonden heid

De manier en mate waarop men verbonden is met een plek. Fysieke insideness, sociale insideness. Autobiografische insideness (Rowles, 1983). Interpretatie van de antwoorden in de interviews.

(17)

17

3.3 Onderzoeksmethoden en operationalisatie

Dit onderzoek worden twee methoden van onderzoek toegepast, semi-gestructureerde interviews en participerende observaties. Interviews en observatie zijn nuttig om cases intensief en gedetailleerd te kunnen onderzoeken (Bryman, 2008). Voor de observaties moet gezegd worden dat deze voornamelijk oriënterend zijn geweest. Door enige tijd in het onderzoeksgebied doorgebracht te hebben, is er kennis genomen van het gebied, van de mensen die zich hierin bevinden en de sociale interacties die hier plaatsvinden. Tevens is het gebied samen met een respondent bezocht om hierdoor meer achtergrondkennis op te doen van het gebied. Bovendien bood dit de kans om inzicht te krijgen in de gedachten van de respondent.

Dit onderzoek is voornamelijk gebaseerd op semi-gestructureerde interviews. Het doel van de interviews was om de sociale interacties die plaatsvinden te reconstrueren. Omdat de sociale interacties niet altijd direct te observeren zijn (Bryman, 2008) en de achterliggende context vaak ook niet zichtbaar zijn, bieden semi-gestructureerde interviews een uitkomst dergelijke gebeurtenissen reconstrueren. Zoals beschreven onder het kopje 3.1, bieden semi-gestructureerde interviews de mogelijkheid om diepgaande informatie te verkrijgen. Er is gekozen voor de semigestructureerde interview-vorm, waarin een interviewschema leidraad biedt, maar deze niet noodzakelijkerwijs gevolgd hoeft te worden en er tevens verder gevraagd kan worden op bepaalde zaken die ter sprake komen (Bryman, 2008). De gebruikte itemlijst is bijgevoegd in de appendix.

De gestelde vragen tijdens de semi-gestructureerde interviews werden zijn opgesteld als basis ter beantwoording van de concepten en fenomenen in de deelvragen en de hoofdvraag. De operationalisatie van de deze concepten en fenomenen en hun relatie met de onderzoeksvragen zijn weergegeven in tabel 1.

(18)

18

3.4 Onderzoekseenheid en de respondenten

Dit onderzoek richt zich op de volgende onderzoekseenheid: Ouderen van 65 jaar of ouder, welke woonachtig zijn in de buurten om en nabij het Buikslotermeerplein én welke regelmatig het Buikslotermeerplein bezoeken. De laatste voorwaarde is niet precies vastgesteld, maar voor dit onderzoek was het van belang dat de respondenten met enige regelmaat het onderzoek betreden omdat dit de kans op waardevolle informatie verhoogd. Verder was het een voorwaarde dat de respondenten in redelijke mentale gezondheid waren om zo de kwaliteit van de data te waarborgen.

De respondenten zijn door verschillende manieren benaderd. Onder andere zijn er respondenten geworven door mensen op straat aan te spreken en te vragen of zij deel wilde nemen aan het onderzoek. Ondanks dat de meeste voorbijgangers vriendelijk bedankte, heeft deze aanpak dus wel geleid tot een aantal interviews. Verder hebben regelmatige bezoekjes aan buurthuizen een aantal respondenten opgeleverd. Er zijn veel verschillende buurthuizen in de omgeving van het onderzoeksgebied. Vanaf het begin van het “veldwerk” zijn deze plekken herhaaldelijk bezocht om zo kennis te maken met de mensen die er komen, de leiding en betrokkenen bij deze organisaties en een beter beeld te krijgen wat er speelt onder de mensen in de buurt. Echter was het hier soms uitdagend om geschikte respondenten te vinden, omdat bezoekers soms aan ziekten zoals dementie leden. Er is alles aan gedaan om ieder individueel met zo veel mogelijk respect te behandelen, onafhankelijk van de mentale conditie maar sommige gesprekken met mensen leverde hierdoor geen bruikbare informatie voor dit onderzoek op. Echter zijn er wel een aantal nuttige interviews afgenomen met dank aan deze buurthuizen. De meeste respondenten zijn geworven doordat reeds geïnterviewde respondenten, vrienden, buren en kennissen vroegen of ook geïnterviewd wilden worden. Dit wordt “snowball sampling” genoemd en kan nuttig zijn om toegang te krijgen tot geschikte respondenten (Bryman, 2008). De beperkingen van deze methoden worden later besproken onder het kopje 3.5.

Naam Geslacht Leeftijd Woonduur Afstand tot

Buiksloterme erplein

Huwelijkstatu s

Anne-Marie Vrouw 65 14 jaar 0, - 0,5 km Gescheiden

Bart Man 69 20 jaar 1,5 – 2 km Vrijgezel

Christa Vrouw 88 88 jaar 1,5 – 2 km Weduwe

Diana Vrouw 90 85 jaar 1,5 – 2 km Weduwe

Ellen Vrouw 85 35 jaar 0,5 – 1 km Weduwe

Fianne Vrouw 66 38 jaar 0, - 0,5 km Getrouwd

Gerdina Vrouw 78 25 jaar 0, - 0,5 km Weduwe

Hans Man 70 22 jaar 0 – 0,5 km Weduwnaar

Ingrid Vrouw 80 17 jaar 0, - 0,5 km Weduwe

Julia Vrouw 78 26 jaar 0, - 0,5 km Weduwe

(19)

19 In tabel twee worden de karakteristieken van de verschillende respondenten gepresenteerd. Om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen zijn de gepresenteerde namen pseudoniemen.

3.5 De onderzoekslocatie

Figuur 3. Locatie aanduiding van Buikslotermeer en het Buikslotermeerplein. Bron: Google Maps & Gemeente Amsterdam (eigen bewerking).

Het Buikslotermeerplein is gelegen in het noordoostelijk deel van Amsterdam Noord (Zie fig. 3). Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende niveaus waar de aanduiding “Buikslotermeerplein” betrekking op kan hebben. In dit onderzoek wordt onder andere de het onderzoeksgebied hiermee aangeduidt (zoals getoont in fig. 3). Deze afbakening komt min of meer overeen met de het gebied dat als straatnaam “Buikslotermeerplein” heeft. Tot slot is er de gelijknamige buurt, welke iets groter is dan de gebiedsgrenzen van het onderzoeksgebied. Als er in dit onderzoek wordt gesproken over het Buikslotermeerplein dan zal dit betrekking hebben tot het onderzoeksgebied, tenzij anders aangegeven.

Het gebied wordt gekenmerkt door het Boven ‘t Y winkelcentrum, een open pleintje waar dagelijkse een markt plaatsvind, drie supermarkten en diverse horecagelegenheden en veel parkeergelegenheid. Er is sinds kort ook een skatebaan en er zijn momenteel een mountainbikeparcours en een grote bioscoop in aanbouw. Verder is het stadsdeel loket gelegen op het Buikslotermeerplein en bevinden er zich diverse scholen en onderwijsinstellingen in de buurt van het Buikslotermeerplein. Een belangrijk gegeven voor het gebied is dat sinds Noord-Zuidlijn (M52 in figuur 4) is gaan rijden, de bereikbaarheid van dit gebied ten opzichte van vele andere delen in Amsterdam sterk is verbeterd.

(20)

20 Figuur 4. Afbakening onderzoeksgebied. Bron: Google Maps, eigen bewerking.

In het winkelcentrum zijn ongeveer 150 winkels gevestigd en er zijn verschillende horecagelegenheden te vinden. De “wandelpromenade” is deels overdekt (Boven ‘t Y, z.d.). Er zijn verschillende bankjes te vinden in het winkelcentrum, in de vorm zoals die te zien is in figuur 5. De “wandelpromenade” is valt onder de openbare ruimte en is in principe altijd betreden. Het gebouw waar de onder andere de Mediamarkt, de Bruna en de Xenos zijn gevestigd, biedt tijdens openingstijden een doorgang welke buiten openingstijden wordt afgesloten. Het winkelcentrum kampt momenteel met veel leegstand, vanwege, de naar horen zeggen hoge huren. In de resultaten worden wordt er verder ingegaan om het winkelcentrum.

(21)

21 Figuur 5. Aanblik van het Boven ‘t Y winkelcentrum. Bron: Eigen foto.

Het onderzoeksgebied heeft de zoals in figuur 4 aangegeven afbakening. Er is gekozen voor deze vrij ruime afbakening om ervoor te zorgen dat alle informatie van sociale interacties in het gebied meegenomen konden worden. Tevens is deze afbakening gekozen omdat de gekozen ruimte een grote hoeveelheid openbare ruimte bevat. Wegen met daarachter woningen vormen aan de meeste zijdes de grens van het onderzoeksgebied.

Zoals voorheen genoemd is een opvallend demografisch kenmerk van het Buikslotermeerplein (op buurtniveau), de naar verhouding grote groep ouderen in het gebied. Dit heeft deels te maken met twee grote verzorgingstehuizen nabij het Buikslotermeerplein (de Die en het Schouw). Omdat het Buikslotermeerplein enkel 990 inwoners kent (CBS, 2017), kunnen twee verzorgingstehuizen grote invloed hebben op dit aandeel. Aandeel in % Buikslotermeerplein Buikslotermeer Leeftijd in jaren 0 - 14 7 15 15 -24 7 14 25 - 44 29 27 45 - 64 19 22 65+ 38 22

Tabel 3. Relatieve leeftijdsverdeling van inwoners van de buurt “Buikslotermeerplein” en de wijk “Buikslotermeer”. Bron: CBS, 2017

In wijk Buikslotermeer was op 1 januari 2018 21,8% van de bewoners 65 jaar of ouder. Vergeleken met dit gemiddelde percentage van Amsterdam (12,4%) is dit hoog. Hiermee de

(22)

22 op 5 na wijk met de meeste ouderen. Hiermee heeft Buikslotermeer op 5 wijken na het hoogste percentage 65+ers van Amsterdam (OIS, 2018).

3.6 Beperkingen

Ondanks dat er geprobeerd is om het onderzoek zo goed mogelijk uit te voeren, zitten er enkele noemenswaardige beperkingen aan de resultaten die dit onderzoek voortbrengt. Ten eerste, representeren de respondenten in beperkte mate de onderzoekspopulatie. Zo leek het erop dat vooral mensen welke hoger onderwijs hadden genoten, te willen participeren aan het onderzoek. Vaak hadden zij kinderen en/of kleinkinderen die ooit ook een scriptie hadden moeten schrijven en met de ervaringen van zichzelf of hun familie stonden ze positief tegenover participatie. Dit heeft echter wel geleid tot een sample welke niet representatief zal zijn voor de onderzoekspopulatie in de buurt.

Ook zijn er voornamelijk vrouwen geïnterviewd (8/10). Dit kan er deels mee te maken hebben dat de gemiddelde levensverwachting voor vrouwen hoger is dan voor mannen. Veel vrouwelijke respondenten waren dan ook weduwen. Verder leek het ook zo te zijn dat vrouwen over het algemeen meer open stonden voor een interview.

Ook de etnische diversiteit van de respondenten is erg homogeen. Eén respondent was van Surinaamse afkomst en de overige respondenten waren autochtone Nederlanders. Bij benadering dat de 45,2% van de bewoners in Buikslotermeer een niet-westerse achtergrond heeft is dit veel.

Het winterseizoen waarin dit onderzoek is uitgevoerd, bracht uitdagingen met zich mee. Onder drogere en warmere weersomstandigheden, zouden er mogelijk meer en gevarieerde sociale interacties te observeren zijn. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat er onder prettigere weersomstandigheden, het drukker op straat zou zijn, waardoor er meer potentiële participanten benaderd konden worden. Doordat dit onderzoek vooral gebaseerd is op interviews is vooralsnog gepoogd om de sociale interacties die door het hele jaar door kunnen plaatsvinden te reconstrueren.

Het aantal respondenten (N) is met 10, minder dan aanvankelijk gehoopt was. Echter bleek het vinden van respondenten moeilijker te zijn dan voorheen ingeschat was. Toch hebben de interviews veel inzicht opgeleverd in sociale interacties op het Buikslotermeerplein. Het is wel belangrijk te benadrukken dat dit onderzoek inzicht geeft in hoe sociale interacties kunnen plaatsvinden en geen inzicht biedt in alle mogelijke vormen van sociale interacties die ervaren worden door elke buurtbewoner boven de 65.

Tot slot moet er gezegd worden dat naarmate er meer interviews gedaan waren, er steeds beter richting gegeven kon worden naar vragen die voor dit onderzoek relevant zijn. Dit kan enerzijds als beperking in het begin gezien worden, maar tevens als een sterk punt naarmate meer interviews afgenomen zijn.

(23)

23

4 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de bevindingen die gedaan zijn op basis van de interviews en de observaties gepresenteerd. Aan de hand van verschillende secties wordt er antwoord gegeven op de deelvragen en worden belangrijkste bevindingen uit de interviews gepresenteerd.

4.1 Manieren van sociaal actief te blijven.

De eerste bevinding die hier wordt besproken is dat ouderen verschillende manieren hebben om actief te blijven. Franke et al. (2013) noemt vindingrijkheid als een belangrijke kenmerk van actieve ouderen. Alle respondenten voerden bepaalde activiteiten uit, die hen het huis uit lieten gaan. Zo zijn Anne-Marie, Bart, Christa, Gerdina, Hans en Ingrid actief als

vrijwilligers bij verschillende organisaties. Anne-Marie is een onlangs gepensioneerde leerkracht en geeft nu vluchtelingen les in Nederlands.

“... je leert ook weer wat bij. En het geeft je een nuttig gevoel. Want dat is het nadeel van met pensioen zijn, dat je niet meer echt meedoet met de maatschappij.” Anne-Marie, 65 jaar.

Activiteiten als het verrichten van vrijwilligerswerk verrichten, kunnen dus ook bijdragen aan de zingeving van het leven na de pensionering. Respondenten deden soms ook aan fysieke activiteiten zoals wandelen en sporten. Gerdina en Ingrid gaan bijvoorbeeld wekelijks naar het zwembad en Julia probeert elke dag een flink stuk te wandelen. Zelfs de oudste

respondenten (Crista, 88 jaar; Diana; 90 jaar), gingen wekelijks op bezoek bij een buurthuis nabij het Buikslotermeerplein. Uit de vragen naar de dagelijkse activiteiten van de

respondenten bleek dat veel van de activiteiten deel uitmaken van een (vaak wekelijkse) routine. In Rowles (1983) zijn theorie over “plaatsverbondenheid” is routine een belangrijk onderdeel van fysieke insideness. De manier waarop de respondenten dergelijke routines ontwikkelden is illustratief voor de manier hoe volgens Rowles (1983) plaatsverbondenheid gecreëerd wordt. Gerdina (78, jaar) is sinds kort als vrijwilliger bij een verzorgingstehuis actief. Ze neemt elke maandag een groep licht dementerende ouderen mee voor een wandeling. Toen haar gevraagd werd waarom ze vrijwilliger is geworden antwoordde ze het volgende:

“Nou, ik werkte eerst op maandag bij de bloemenman, maar die is gestopt en nu had ik ineens weer tijd op maandag. Ik ben alleen, dus ik wil gewoon een goede invulling hebben. En omdat ze zo goed voor mijn moeder zijn geweest dacht ik, ik wil hier vrijwilligerswerk doen.“ Gerdina, 78 jaar.

In het bovenstaande citaat verklaart de respondent dat vanwege het feit dat ze alleen is, de invulling van haar week met bezigheden van groot belang is. Dit is een interessant punt. Van de respondenten waren 9 van de 10 respondenten alleenstaand. Zeven van hen waren weduwe / weduwnaar, twee van hen waren gescheiden of vrijgezel en één

respondent was getrouwd. Zoals de literatuur stelt, is er een grotere kans op gevoelens van eenzaamheid bij alleenstaande ouderen (Van den Berg et al., 2016; Thijssen, 1983). Voor sociaal contact zijn alleenstaanden ook meer aangewezen op sociale contacten buiten hun woonomgeving. De tweede belangrijke bevinding van dit onderzoek is dat ouderen door middel van activiteiten, sociaal geïntegreerd kunnen blijven in sociale netwerken. Dit is in lijn

(24)

24 met Gardner (2011), die stelt dat activiteiten een belangrijke rol spelen bij de vorming en de continuïteit van sociale netwerken. De activiteiten die tegelijkertijd sociaal contact faciliteren, kunnen per individu sterk verschillend zijn. Zo bezoekt Ellen elke week verschillende

buurthuizen, gaat Ingrid naar lezingen en bijeenkomsten van een cultuurvereniging, schildert Gerdina wekelijks met haar schildersclubje en sport Julia met haar gymnastiekvereniging. Dit zijn enkele voorbeelden van hoe sociale contacten worden gegenereerd door activiteiten. Activiteiten kunnen dus als een belangrijke facilitator voor sociaal contact gezien worden.

4.2 De functies van het Buikslotermeerplein

Zoals besproken in het theoretisch kader krijgt de buurt een grotere rol in het leven van ouderen naarmate hun mobiliteit afneemt en zij minder verantwoordelijkheden hebben buiten de buurt (Gardner, 2011). Plekken zoals het Buikslotermeerplein kunnen ook een belangrijkere rol krijgen in het leven van ouderen uit de buurt, door hen te voorzien in verschillende behoeften.

Uit de interviews bleek dat het Buikslotermeerplein door de meeste respondenten hoofdzakelijk gezien werd als een plek die hen in hun functionele behoeften voorziet. Boodschappen doen werd vaak genoemd als de voornaamste reden om naar het Buikslotermeerplein te gaan. Echter verklaarde Anne-Marie en Julia ook het plein te bezoeken om te wandelen. Hier heeft het plein dus ook een recreatieve functie.

“… boodschappen doen maar ook om buiten te zijn. Ik hoef niet mijn hondje uitlaten maar ik laat mezelf uit.” Julia, 78 jaar.

4.3 Sociale interacties op het Buikslotermeerplein

Ondanks dat de meeste respondenten sociale interacties met anderen op het

Buikslotermeerplein als bijzaak zagen, ervaarde zij allen sociaal contact met anderen. Zo spreekt Fianne, die juf is geweest op een basisschool in Noord, nog geregeld oud-leerlingen van haar op het Buikslotermeerplein. Dit geldt ook voor Ingrid, die als logopedist heeft gewerkt en nog regelmatig ouders van haar patiënten tegenkomt. Dergelijke relaties kunnen gezien worden als quasi-primaire relaties en ondanks dat deze relaties niet erg betekenisvol lijken, wordt dit contact wel gewaardeerd.

“...dat vind ik toch wel erg leuk. Heel wat kinderen die nu met toekomst bezig zijn.” Fianne, 66 jaar.

Anne-Marie gaf ook aan veel contact te hebben met verschillende mensen op het plein maar gaf aan het onprettig te vinden als het contact te persoonlijk werd.

“...mensen spreken mij ook aan. Dat vind ik leuk. Ik wil alleen het kleffe gedoe niet. Dat als ze in je huis willen komen.(...) Het zijn de soort praatjes. Ze vragen of ze naast je mogen komen zitten en meestal is dat een verrader, Ik heb geen moeite om een babbel te maken, dat merk je. Maar dan willen ze alles van je weten. Vertellen ze hun hele leven maar de volgende keer vertellen ze precies hetzelfde. (...) Ik heb daar moeite mee, want dan verdwijnt mijn anonimiteit.” Anne-Marie, 65 jaar.

De bovenstaande citaten illustreren sociale interacties die plaatsvinden op het plein. Over het algemeen worden deze contacten gewaardeerd door de respondenten. Uit observaties van Gardner (2011) bleek dat dergelijke korte vrijblijvende relaties zeer gewaardeerd konden

(25)

25 worden door ouderen. Echter deze relaties weinig diepgang en zoals Pinquart & Sörensen (2001) suggereren, zal de kwantiteit van dergelijke relaties niet opwegen tegen de kwaliteit van sterkere relaties in de vermindering van eenzaamheid (mocht hier sprake van zijn).

Echter, bleken er ook sociale interacties op het Buikslotermeerplein plaats te vinden waarin er een sterkere relaties werden gevormd. Hans gaf aan dat hij zich sterk sociaal verbonden voelt met het Buikslotermeerplein en met de mensen die er zijn. Hij bezoekt het plein elke dag en heeft er veel mensen leren kennen, die hij herhaaldelijk spreekt. Verschillende mensen op de markt zijn vrienden van hem geworden en tevens verklaard hij één van de hangouderen te zijn.

“Ik ben ook één van de hangouderen. Prachtig vind ik dat; hangouderen. Zo worden we ook genoemd. Zitten we met een mannetje of 6 voor de Jumbo.” Hans, 70 jaar.

In de interviews werd niet expliciet gevraagd of de respondenten gevoelens van

eenzaamheid ervaarde. Echter gaf Hans aan dat hij liever op het Buikslotermeerplein dan thuis is, omdat hij liever onder de mensen is:

“Dit en deze mensen zijn echt mijn woonoord. Ik slaap alleen nog thuis. Maar als ik dan thuis kom, en dat mag je best weten, voel ik me eigen gewoon kut. Maar ik eet wel en slaap goed enzo. Maar voor de rest heb ik er niets. Ik leg het liefst hier een bed neer haha.” Hans, 70

jaar.

Franke et al. (2013) stelt dat buurthuizen belangrijke sociale ontmoetingsplekken kunnen zijn. Het herhaaldelijke karakter van het contact met anderen in buurthuizen kan als gevolg hebben dat er sterke relaties gevormd worden. Door buurthuizen kan er ook

integratie in een breder sociaal netwerk plaatsvinden. Gerdina en Hans zijn allebei actief bij een buurthuis op het Buikslotermeerplein welke activiteiten voor ouderen faciliteert. De interviews met hen reflecteren de bevindingen van Franke et al. (2013). Door herhaaldelijk activiteiten bij te wonen en zelf ook vrijwilligerswerk te verrichten ontstaan er een gevoelens van verbondenheid met de gemeenschap. Volgens Hans zijn deze sociale

ontmoetingsplekken erg belangrijk, zoals blijkt uit het volgende citaat:

“Er wonen heel veel ouderen hier, die alleen zijn. En die eigenlijk een beetje aanspraak zoeken en niet achter de geraniums gaan zitten. (...) dat ze niet thuis zitten. Dat ze niet weten wat ze thuis moeten doen. Dan zitten ze thuis maar op de bank. En nog maar een bak koffie. Ze krijgen er een hele bruine pens van. Ik drink twee bakkie koffie per dag, max en dan is het klaar. Maarja, dan komen ze hier binnen en dan denk ik toch dat het echt nodig is. Mensen worden ook steeds ouder. Ik hoop het ook te worden. Dit soort dingen is gewoon NODIG IN NEDERLAND. Dat moet ik gewoon ZEGGEN. [Praat hard in recorder]. Kijk ik ben nog mobiel, ik ben 70 en ik hoop 100 te worden, mijn moeder is ook 97 geworden en dat wil ik ook. Maar mensen komen hier binnen en die hopen dat op een gegeven moment ook. Want als ze thuis blijven zitten hebben ze liever dat ze dood zijn. En hier leven ze helemaal op. En onder mekaar en gezellig.” Hans, 70 jaar.

Volgens Hans vervullen dergelijke buurthuizen een belangrijke sociale rol in het leven van alleenstaande ouderen. Naarmate men hun sociale netwerken afnemen door het overleven van naasten, kunnen buurthuizen de vorming van sociale relaties faciliteren. Hans sprak zich

(26)

26 openlijk uit over belangrijke rol die het buurthuis heeft gehad in de vermindering van zijn gevoelens van eenzaamheid. Naast Hans en Gerdina, bezochten Christa, Ellen en Diana ook regelmatig buurthuizen.

4.4 Plaatsverbondenheid met het Buikslotermeerplein

De respondenten zijn op verschillende manieren verbonden met het Buikslotermeerplein. Om deze verschillende vormen van verbondenheid te verklaren wordt Rowles’ (1983) theorie over insideness en plaatsverbondenheid toegepast. Zoals Rowles’ (1983) theorie stelt wordt fysieke insideness gecreëerd door bekendheid en routines in de omgeving. De meeste respondenten demonstreren een hoge mate van fysieke insideness. Behalve Bart, Christa en Diana, die op een verdere afstand van het Buikslotermeerplein wonen (1,5 - 2 km), doen alle respondenten hun dagelijkse boodschappen op het Buikslotermeerplein. Door herhaaldelijk boodschappen te doen bij een bepaalde supermarkt wordt al fysieke

insideness gecreëerd. Fianne gaf aan elke dag naar de supermarkt te gaan, om buiten te

zijn.

Vroeger als je werkte dacht je ik wou wel eens dat ik een griep kreeg dan was ik een weekje thuis.. Nou dat vind ik dus eigenlijk helemaal niks. Ik moet naar buiten. Daarom doe ik ook elke dag boodschappen terwijl ik net zo goed voor de hele week boodschappen kan doen… Nooit gedaan eigenlijk ook niet toen ik nog werkte hoor. Ik vind het niet fijn om de hele tijd binnen te zijn, dat is het. Fianne, 66 jaar.

Door fysieke insideness wordt dus plaatsverbondenheid gecreëerd. Dit kan een verklaring zijn waarom Fianne liever dagelijks dan minder frequent naar het Buikslotermeerplein gaat voor haar boodschappen.

Zoals hierboven al beschreven gingen Anne-Marie en Julia regelmatig naar het

Buikslotermeerplein om de deur uit te zijn. Ook deze activiteiten kunnen door de creatie van fysieke insideness bijdragen aan de plaatsverbondenheid met het Buikslotermeerplein.

Sociale insideness wordt duidelijk geïllustreerd door Hans zijn sociale netwerk op het Buikslotermeerplein. Hans verklaard een goede band te hebben met de verkopers op de markt:

“Je mag met me meelopen zo, alle marktlui kennen me van naam. Ze krijgen ook allemaal een kerstkaart van me. Al die lui. En het is wel makkelijk, als ik naar de groenteboer ga op zaterdag krijg ik wat bananen in mijn zak gestopt. Ze doen net alsof ik armoedig ben. Maar dat ben ik niet, maar ik vind het leuk. (...) Ik zit ook wel veel te lullen. Ik praat misschien ook te veel haha. Maar dat is gewoon zo, ik maak heel vlug contact.” Hans, 70 jaar.

De sociale uitwisselingen tussen Bart en de mensen van de markt hebben er op termijn toe geleid dat het goede bekenden van elkaar zijn geworden. Het kennen en het dagelijks spreken van elkaar is een verklarende factor voor de sterke plaatsverbondenheid die Bart heeft met het Buikslotermeerplein.

Plaatsverbondenheid komt voort uit de processen die door sociale en fysieke

insideness creëren. De manieren waarop fysieke en sociale insideness zijn gecreëerd,

geven vorm aan gedrag die vervolgens weer de vormen van insideness kunnen versterken. Er kan dus sprake zijn van een positieve terugkoppeling waardoor men in toenemende mate verbonden wordt aan een plek.

(27)

27

5 Conclusie en discussie

In dit onderzoek is de rol van de publieke ruimte van het Buikslotermeerplein in de voorziening van sociale interacties voor ouderen (65+) uit de omgeving onderzocht. Door middel van kwalitatieve interviews met tien respondenten is er inzicht verschaft in hoe hun leven ingericht is in termen van activiteiten, sociale netwerken en persoonlijke

karakteristieken.

Het bleek dat de rol van de publieke ruimte in de voorziening van sociale interacties voor ouderen verschilt per individu. Alle respondenten ervaarden tot op een zekere hoogte sociale interacties in de publieke ruimte. Sociale interacties werden vrijwel altijd

gewaardeerd door de respondenten, maar de mate waarop sociale interacties in de publieke ruimte een diepere sociale betekenis hadden, was per persoon verschillend. Zowel

persoonlijke eigenschappen als bestaande sociale netwerken kunnen invloed hebben op de mate waarop de publieke ruimte sociale interacties voor oudere individuen faciliteert.

Overeenkomstig met Rowles’ theorie over plaatsverbondenheid bleek dat ouderen die door de jaren heen sterke relaties hebben gevormd in een bepaalde setting op het

Buikslotermeerplein, deze actief onderhielden. Ook routines en bekendheid met de plek verbonden mensen met het Buikslotermeer.

Dit onderzoek toont aan dat het Buikslotermeerplein ten grondslag kan liggen van diepgewortelde en betekenis volle sociale relaties van ouderen. Echter was dit maar bij één respondent heel overtuigend. Het specifieker samplen van respondenten die zeer sociaal actief zijn op een bepaalde plek zou in vervolgonderzoek bij kunnen dragen aan inzicht in verklarende factoren voor de hoge mate van sociale activiteit.

Uit dit onderzoek blijkt ook dat buurthuizen een cruciale rol in het sociale leven van ouderen kunnen spelen. Het positieve karakter van de activiteiten die worden georganiseerd in een buurthuis op het Buikslotermeerplein maakte veel energie bij enkele respondenten los. Gezien het gegeven dat integratie in bredere sociale netwerken geassocieerd wordt met de vorming van een gemeenschapsgevoel en een positiever zelfbeeld zijn dergelijke

buurthuizen onmisbaar voor sommige ouderen in de buurt.

Het gebouw waar het buurthuis op het Buikslotermeerplein momenteel is gevestigd, in de nabije toekomst gesloopt worden en de continuïteit van dit project (Sweet 70) is zeer onzeker. Mijn eerste aanbeveling is dan ook gericht aan de gemeente Amsterdam, om deze projecten te ondersteunden, gezien de grote baten die deze projecten op blijken te leveren voor het welzijn van ouderen.

De tweede aanbeveling die hier wordt gedaan is het actiever promoten van dergelijke projecten. Gezien het geluk dat betrokken ouderen uit hun gemeenschap blijken te halen, zou dit voor nog veel meer ouderen grote voordelen kunnen met zich meebrengen.

(28)

28

Literatuurlijst

AT5. (2017, 6 december). “Schrijver Bas Kok wil Noordas in nu 'troosteloos' stationsgebied”

AT5. Geraadpleegd van

https://www.at5.nl/artikelen/176025/schrijver-bas-kok-wil-noordas-in-nu-troosteloos-stationsgebied

Boven ‘t Y (z.d.). Over Boven ‘t Y. Geraadpleegd op 29-12-2018 van https://www.boventy.nl/over-boven-t-y

Bryman, A. (2008). Social research methods. Oxford university press.

Carr, S., Stephen, C., Francis, M., Rivlin, L. G., & Stone, A. M. (1992). Public space. Cambridge University Press.

Cattell, V., Dines, N., Gesler, W., & Curtis, S. (2008). Mingling, observing, and lingering: Everyday public spaces and their implications for well-being and social relations. Health &

place, 14(3), 544-561.

Centraal Bureau van de Statistiek (CBS). (2017). Wijk- en buurtkaart 2017. Geraadpleegd van: https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/nederland-regionaal/geografische%20data/wijk-en-buurtkaart-2017

Dobner, S., Musterd, S., & Fortuijn, J. D. (2016). ‘Ageing in place’: experiences of older adults in Amsterdam and Portland. GeoJournal, 81(2), 197-209.

Franke, T., Tong, C., Ashe, M. C., McKay, H., Sims-Gould, J., & Team, T. W. T. T. (2013). The secrets of highly active older adults. Journal of aging studies, 27(4), 398-409.

Gardner, P. J. (2011). Natural neighborhood networks—Important social networks in the lives of older adults aging in place. Journal of Aging Studies, 25(3), 263-271.

Gemeente Amsterdam. (2003). Centrum Amsterdam Noord. Kloppend hart van Noord. [Stedenbouwkundig plan]. Geraadpleegd van

https://www.amsterdam.nl/projecten/centrumgebied/publicaties/

Gemeente Amsterdam. (2017). [Gebiedsplan]. Gebiedsplan 2017 Noord Oost. Geraadpleegd van

https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/gebiedsgericht/gebiedsplannen-2018/gebiedsplannen-noord/noord-oost/

Iecovich, E. (2014). Aging in place: From theory to practice. Anthropological

notebooks, 20(1), 21-33.

OIS (2018). Standgegevens 1 januari 2018. Onderzoek, Informatie en Statistiek. Geraadpleegd op 6 januari van https://www.ois.amsterdam.nl/feiten-en-cijfers/#

(29)

29 Karsten, L., & van Diepen, A. (2009). Van wie is het Amsterdamse Museumplein? Bewoners en toeristen in de stedelijke openbare ruimte. Ruimte & Maatschappij, 1(2), 5-26.

Lager, D., Van Hoven, B., & Huigen, P. P. (2013). Dealing with change in old age:

Negotiating working-class belonging in a neighbourhood in the process of urban renewal in the Netherlands. Geoforum, 50, 54-61.

Lofland, L. (1998). The public realm. Exploring the cities quintessential social territory. New York. Aldyn de Gruffly—ter.

Pinquart, M., & Sorensen, S. (2001). Influences on loneliness in older adults: A meta-analysis. Basic and applied social psychology, 23(4), 245-266.

Rowles, G. D. (1983). Place and personal identity in old age: Observations from Appalachia.

Journal of Environmental Psychology, 3(4), 299-313.

Thijssen, L. (1983). Sociale relaties en eenzaamheid bij ouderen. Mens en Maatschappij,

58(3), 271-284.

Tyshchenko, I. (2017). A Return to Public Space. In: S. Shlipchenko & I. Tyshchenko (Eds.),

Urban Studies, Volume 3: Public Space and Its (Dis)contents. Kiev, Oekraïne: Vsesvit PH.

Yin, R. K. (2009). Case Study Research: Design and Methods. 4th Edition. Thousand Oaks, CA: Sage.

Van den Berg, P., Kemperman, A., de Kleijn, B., & Borgers, A. (2016). Ageing and

loneliness: the role of mobility and the built environment. Travel Behaviour and Society, 5, 48-55.

Van der Meer, M. J. (2006). Older adults and their sociospatial integration in the

Netherlands. Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap.

Van Zoelen, B. (2016, 27 oktober). “Vernieuwing Buikslotermeerplein voorlopig van de baan.” Het Parool geraadpleegd van https://www.parool.nl/amsterdam/vernieuwing-buikslotermeerplein-voorlopig-van-de-baan~a4403746/

(30)

30

Appendix A: Interviewschema

Datum van interview: Tijd:

Locatie:

Hierbij verklaar ik, Jorg de Visser, dat:

1. Uw anonimiteit is gewaarborgd en dat uw antwoorden of gegevens onder geen enkele voorwaarde aan derden zullen worden verstrekt, tenzij u hiervoor van tevoren uitdrukkelijke toestemming hebt verleend.

2. U zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of uw deelname voortijdig kunt afbreken. Ook kunt u achteraf (binnen 24 uur na deelname) uw toestemming intrekken voor het gebruik van uw antwoorden of gegevens voor het onderzoek.

3. Deelname aan het onderzoek geen noemenswaardige risico’s of ongemakken voor u met zich meebrengt, geen moedwillige misleiding plaatsvindt, en u niet met expliciet aanstootgevend materiaal zult worden geconfronteerd.

4. U uiterlijk 5 maanden na afloop van het onderzoek de beschikking over een onderzoeksrapportage kunt krijgen waarin de algemene resultaten van het onderzoek worden toegelicht.

Toestemming om op te nemen: Ja / Nee. Kaartaanduiding.

Persoonlijke Achtergrond

- Kunt u iets over uzelf vertellen? - Hoe lang woont u in de buurt? - Waar heeft u hiervoor gewoond? - Wat heeft u gedaan in uw leven?

- Wat doet u nu doorgaans? Wat houd u bezig? - Kent u veel mensen in de buurt?

- Gaat u om met medebuurtbewoners - Waar ontmoet u met uw contacten? - Zou u iets willen veranderen in de buurt?

- Heeft u wel eens onprettige situaties meegemaakt in de buurt?

Algemene thema’s

Toegankelijkheid

- Bezoekt u wel eens het Buikslotermeerplein?

- Hoe vaak bezoekt u het Buikslotermeerplein?

- Hoe gaat u naar het Buikslotermeerplein? Duidelijke plaatsaanduiding. Hoevaak - Hoe lang duurt het voor u om naar het Buikslotermeerplein te reizen?

- Voelt het gemakkelijk / ongemakkelijk om op het Buikslotermeerplein te komen? - Wat zijn de ongemakken ongemakken die u ervaart als u naar het Buikslotermeerplein gaat (of teruggaat)?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij had zevenhonderd hoofdvrouwen en driehonderd bijvrouwen, en deze vrouwen maakten hem ontrouw: op zijn oude dag verleidden zij hem ertoe andere goden te gaan dienen en was hij

Het ontwerp dient zo gevarieerd mogelijke ruimtes te bevatten waardoor zo veel mogelijk verschillende gebruikers tegelijkertijd in de ruimte aanwezig kunnen zijn en waarbij

Ook wordt sociale media niet geschikt geacht voor oudere generaties, een zwak punt, hoewel in de vraag naar de bruikbaarheid van sociale media als bron ook wel door respondenten in

middelen; (4) het mogelijk maken van continuiteit in de uitvoering van ac- tiviteiten die regelmatig onderbroken (moeten) worden (arbeid en spel); (5) het mogelijk maken

‘De gemeente doet veel pogingen om de omgeving te vergroenen en biodiverser te maken, maar weet niet goed hoe ze in achter- tuinen kan komen’, vertelt Kamphuis.. ‘Operatie

The aim of this research is to identify the perceived attractiveness of students of various academic faculties on the different forms of CSR policy companies..

To combine fingerprint recognition with template protection, there are new con- straints to the fingerprint recognition system: (1) no rela- tive alignment of two fingerprints

While various studies have been made, experimental variables vary widely among different application areas: the presence or absence of a moving scene or navigation, the prevalence