• No results found

een moeizaam proces

5. BIOM per regio

5.3 Zuidwestelijk kleigebied

Zuidwestelijk kleigebied: kansrijk voor biologische landbouw

Hieronder wordt per regio een beeld geschetst van de huidige situatie in de akkerbouw en vollegronds- groenteteelt. De biologische bedrijven worden geplaatst tegen deze achtergrond. Feitelijk behoort ook het westen huurland kan een stimulans zijn. Een aantal gangbare

bedrijven huurt nu al elders grond voor de biologische teelt van kool. Vanwege de geringe oppervlakte en specialisatie- graad van deze bedrijven is omschakeling van het eigen bedrijf geen optie. De afzet van producten levert geen logistieke problemen op. Voor verbreding van functies zijn er op deze bedrijven in de omgeving weinig mogelijkheden.

Schermer en Beemster (Figuur 2, gebied 6 en 5)

De gewaskeuze is hier, door de zwaardere grond, vrij beperkt. De grond is te zwaar voor de teelt van zaaiuien en peen. De potentie voor omschakeling is niet erg groot; alleen met grondhuur buiten deze polder of door combinatie met andere takken op het bedrijf is er meer perspectief. Dit geldt ook voor de Beemster. Voor de afzet geldt dat er geen logistieke problemen zijn omdat de afzetkanalen dichtbij en goed bereikbaar zijn.

Ook in de Beemster wordt de gewaskeuze sterk bepaald door de beperkingen die de grond met zich meebrengt. Er is maar weinig samenwerking met veehouderijbedrijven. Menging van veehouderij en akkerbouw in het gebied zou de mogelijkheden van grondruil (scheuren van grasland) kunnen vergroten.

West-Friesland (Figuur 2, gebied 3)

De meeste bedrijven hier zijn te intensief, waardoor omschakeling geen optie is. De mogelijkheden voor andere gewassen, zoals rooivruchten, zijn beperkt. Wellicht zijn er in dit gebied kansen voor glastuinbouw.

Haarlemmermeer (Figuur 2, gebied 7)

Omschakeling lijkt voor weinig bedrijven perspectief te bieden; de druk op de grond door industrie en woningbouw is groot en daarmee is de toekomst te onzeker.

Perspectieven en aanbevelingen

De perspectieven voor biologische landbouw zijn per streek verschillend en hangen sterk samen met de huidige specialisatie. Deze specialisatie maakt het noodzakelijk grond bij te huren bij andere bedrijven. De mestvoorziening is nergens een grote belemmering. Logistiek heeft de regio weinig problemen, wat betreft afzet zijn er – zeker wat betreft de grotere producten – geen knelpunten te verwachten. Anders ligt het voor het perspectief van de afzet van dagverse vollegrondsgroenten. Deze laat zeer te wensen over. Voor verbreding van de landbouw zijn er relatief weinig mogelijkheden aanwezig.

De akkerbouw in Noord-Holland is voornamelijk gesitueerd in de oude polders zoals de Wieringermeer en de Haarlemmermeer. Het perspectief voor biologische landbouw is, op basis van ligging, verkaveling, grondslag en bedrijfsgrootte, zonder meer goed te noemen. Het is daarom des te opvallender dat er zo weinig belangstelling

binnen het BIOM-project als een eigen regio behandeld en is beschreven in hoofdstuk 6.4.

Midden Zuid-Holland (Figuur 3, gebied )

Op de gangbare bedrijven in dit gebied ten noorden van Rotterdam is vaak een combinatie te vinden van traditionele akkerbouwgewassen met akkerbouwmatig geteelde vollegrondsgroenten. Veel bedrijven zijn gespecialiseerd in de teelt van spruitkool en/of pootaardappelen. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte ligt tussen 40 en 60 hectare.

Het grondgebruik in het gebied staat onder grote druk als gevolg van claims die op het Groene Hart gelegd worden: woningbouw vanuit de groeikernen, de aanleg van de HSL, uitbreiding van Schiphol, de Floriade en uitbreiding van het wegennet.

Er bevinden zich hier slechts twee grotere biologische bedrijven en enkele kleine abonnementenbedrijven. Deze bedrijven zijn door hun bedrijfsopzet (klein, vele verschillende gewassen) weinig representatief voor de omliggende bedrijven en hebben dan ook nauwelijks een voorbeeldfunctie.

Een van de twee grotere bedrijven heeft wel de potentie uit te groeien tot een 'voorbeeldbedrijf' met akkerbouw met vollegrondsgroenten, maar door grondruil in verband met de aanleg van de HSL heeft het bedrijf zich nog niet als zodanig kunnen ontwikkelen.

Een aantal randvoorwaarden voor verdere ontwikkeling van biologische landbouw zijn in dit gebied zeker aanwezig. Zo

ligt het gebied op een steenworp afstand van de grootste consumentenconcentratie van Nederland. Dit, in combinatie met een goede infrastructuur, biedt enorme afzetmogelijkheden. De afgelopen jaren zijn er in de regio meerdere veehouderijbedrijven omgeschakeld, zodat ook de biologische mestvoorziening geen probleem hoeft te zijn. Ondanks dat de ondernemers open staan voor nieuwe ontwikkelingen is er zeer weinig interesse voor omschakeling. Biologische landbouw wordt kennelijk niet gezien als een kansrijke optie.

Zuid-Hollandse Eilanden: IJsselmonde, Voorne Putten en Eiland van Dordt (Figuur 3, gebied 2, 3 en 4)

In IJsselmonde en Voorne Putten worden veel groenten geteeld, zowel akkerbouwmatig – waaronder spruitkool, bloemkool en knolselderij in combinatie met aardappelen en graan – als onder glas. De grondprijzen in dit gebied zijn erg hoog. De bedrijven op Voorne Putten hebben een oppervlakte van circa 20 hectare. Als gevolg van verstedelijking zal er in de toekomst geen plaats meer zijn voor grootschalige akkerbouw en het voortbestaan van kleinere gangbare akkerbouwbedrijven staat onder druk (rendement). Voor deze bedrijven lijkt biologische land- bouw een alternatief, omdat bedrijfsstructuur, grondsoort, logistiek en afzetmogelijkheden zich er voor lenen. De bedrijven zouden zo een nieuwe koers in kunnen slaan en een zekere vorm van intensivering kunnen bereiken. Het gebied is niet vergelijkbaar met Midden Zuid-Holland. In Putten bestaat de bodem uit zeer zware klei. Bij Voorne wordt de grond lichter.

Biologische akkerbouw is niet aanwezig, biologische veehouderij en glastuinbouw zijn wel vertegenwoordigd. De drie BIOM-bedrijven in dit gebied zijn door hun bedrijfsopzet niet representatief voor de overige edrijvenin de regio. Het zijn kleine, intensieve tuinderijen met een scala aan verschillende groentegewassen op beperkte oppervlaktes. Zij bevoorraden onder andere een natuurvoedingszaak in Rotterdam en verkopen producten aan huis. De bedrijven zijn nauwelijks gemechaniseerd. Twee bedrijven bevinden zich in een natuurgebied.

Zuid-Hollandse Eilanden: Goeree Overflakkee en Hoekse Waard (Figuur 3, gebied 5, 6 en 7)

Goeree Overflakkee en de Hoekse Waard zijn typische akkerbouwgebieden met relatief grote bedrijven. Belangrijke teelten zijn de traditionele akkerbouwgewassen met op Flakkee vooral uien als hoofdgewas, naast aardappelen. In de Hoekse Waard worden ook akkerbouwmatige vollegrondsgroenten geteeld. Er is sprake van een hoge mechanisatiegraad, ook door de samenwerking van diverse bedrijven op dit gebied. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte is 60 hectare.

Een voor dit gebied afwijkende streek is de Kop van Ouddorp (Figuur 3, gebied 6 in het uiterste westen). Hier

zijn vooral veel kleine versnipperde bedrijven van vijf tot tien hectare te vinden. Er worden veel bloemzaden geteeld en vroege aardappelen, naast allerlei andere kleinere groente- en siergewassen. Er is sprake van diverse grondsoorten, maar vooral van zandgrond. Er zijn plannen om in dit gebied recreatie en natuur meer de ruimte te geven. Beleidsmakers hebben bovendien de voorkeur uitgesproken voor biologische landbouw in dit gebied. Biologische landbouw staat bij de telers zelf echter nog niet in de belangstelling.

De biologische telers bevinden zich voornamelijk in de Hoekse Waard. In dit gebied zijn hoofdzakelijk grotere akkerbouwbedrijven vertegenwoordigd. Oudere biologische bedrijven bevinden zich rond Strijen. Deze bedrijven hebben ook groentegewassen in hun bouwplan opgenomen. Een van hen nam als innovatiebedrijf deel aan BIOM. Een ander in 1998 nog omschakelend innovatiebedrijf in dit gebied is een kleiner bedrijf met alleen vollegrondsgroenten. Als gangbaar bedrijfstype wordt dit, verspreid in de omgeving, meer aangetroffen. Biologisch worden met name aardappelen, peen en kool geteeld.

In de afgelopen tijd hebben zich drie telers verenigd, die samen omschakelden naar 180 hectare biologische landbouw. Dit bedrijf is zeker een voorbeeldbedrijf in de regio. Hier worden, naast akkerbouwgewassen, conserven en knolselderij geteeld. Voorts is er een akkerbouwbedrijf omgeschakeld. Deze ondernemers namen deel aan de tweede omschakelgroep van BIOM.

In de Hoekse Waard zit voldoende potentie voor biologische landbouw. Met de net omgeschakelde bedrijven erbij zijn er genoeg voorbeeldbedrijven en de belangstelling is even groot geweest. Inmiddels is de interesse echter minder geworden door de verslechterde afzet van het biologisch produkt.. De infrastructuur in dit gebied is goed en er zijn voldoende toeleveranciers. Arbeid lijkt geen probleem als er meer biologische bedrijven zouden komen. Er zijn weinig biologische veehouders in het gebied, waardoor biologische mest lastig te krijgen is.

Op Goeree Overflakkee worden gangbaar voornamelijk akkerbouwgewassen geteeld. Er zijn een aantal grotere bedrijven van circa 100 hectare, verder varieert de bedrijfsomvang van 20 tot 50 hectare. Er zijn op het moment twee biologische akkerbouwers/groentetelers en een aantal geitenhouders. Door andere groentetelers worden deze bedrijven niet als voorbeeld gezien. Ondanks de potentie van het gebied groeit de biologische landbouw hier niet; de ondernemers zijn terughoudend om over te gaan tot intensievere teelten met veel handwerk.

Zeeland, algemeen

Zeeland is vooral een akkerbouwprovincie, maar op de verschillende eilanden wordt dit in vele variaties

Duiveland en Tholen kenmerken zich door kleinschaligheid van de bedrijven. Deze bedrijven zijn kleiner dan 20 hectare. Op Noord-Beveland en St.-Philipsland zijn grootschalige akkerbouwbedrijven te vinden. Zeeuws- Vlaanderen en Zuid-Beveland hebben een gemengde structuur met zowel grote als kleine bedrijven. Op Zuid- Beveland tenslotte is naast akkerbouw ook veel fruitteelt te vinden. Voor heel Zeeland geldt dat voor veel bedrijven omschakeling een goede optie is. Er zijn echter ook een aantal belemmeringen aan te wijzen waardoor de omschakeling niet zo hard gaat. Zo maakt de zware kleigrond het in sommige delen lastig om biologisch te telen. Verder is transport in de hele provincie een probleem, evenals de aanvoer van (biologische) mest. Er bevinden zich weinig veehouders in het gebied en de hoge transportkosten maken de mest duur. Bij verdere aanscherping van de normen betreffende het percentage mest van biologische oorsprong wordt dit probleem groter. Ontwikkeling van intensieve veehouderij wordt door de provincie afgeremd; vestiging van varkenshouders vanuit Brabant wordt door aangepaste regelgeving sterk bemoeilijkt, maar ook vestiging van biologische veehouders in de provincie zal niet eenvoudig zijn vanwege de beperkte ruimte die de geldende bestemmingsplannen hiervoor bieden.

Schouwen-Duiveland, Tholen en Walcheren (Figuur 3, gebied

9, 11 en 13)

Op de gangbare bedrijven op deze eilanden wordt een grote diversiteit aan gewassen geteeld, met uitzondering van industriegroenten.

Op Schouwen-Duiveland is een klein biologisch abonnementenbedrijf te vinden en een net omgeschakeld akkerbouwbedrijf. Beide bedrijven namen deel aan BIOM. Tholen is vergelijkbaar met de kop van Ouddorp. Hier worden ook bloemzaden en vroege aardappelen geteeld, soms hebben de bedrijven een kleine kas. Op Tholen is geen biologische akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt. Op Walcheren zijn drie biologische akkerbouw/vollegronds- groentebedrijven, alle drie BIOM-deelnemers. Twee van deze bedrijven zijn al zeer oude biologische bedrijven, met een eigen en zeer specifieke bedrijfsopzet. De omgeving beschouwt deze bedrijven daarom niet als voorbeeld.

Zeeuws-Vlaanderen, Noord-Beveland, St.-Philipsland en Zuid-Beveland (Figuur 3, gebied 15, 12, 10 en 14)

Op de eilanden zijn veel grotere akkerbouwbedrijven van 50 tot 60 hectare. Op St.-Philipsland en Noord-Beveland bevinden zich nog weer grotere bedrijven, veelal met een traditioneel bouwplan met aardappelen, suikerbieten, granen en uien. In Zeeuws-Vlaanderen worden bovendien vlas, bruine bonen en droge erwten geteeld, en ook luzerne. De biologische luzerne wordt onder andere verwerkt op de grasdrogerij op Noord-Beveland. Op Zuid-Beveland zijn drie biologische bedrijven: een groot akkerbouwbedrijf dat

akkerbouwbedrijf en een bedrijf met bessenteelt. Op Noord-Beveland bevinden zich een net omgeschakeld akkerbouwbedrijf dat aan de omschakelgroep deelnam en een klein abonnementenbedrijfje.

Op St.-Philipsland is een groot biologisch-dynamisch bedrijf dat enkele jaren geleden omschakelde. Het is nog niet duidelijk in hoeverre dit bedrijf als voorbeeld voor de omgeving kan gaan functioneren.

Zeeuws-Vlaanderen is een opmerkelijke regio. Hier zit een grote groep biologische akkerbouwbedrijven, welke vrijwel allemaal aan BIOM deelnamen. De biologische bedrijven zijn redelijk representatief voor de gangbare collega's. Op de biologische bedrijven worden in verhouding weinig granen geteeld, maar wel veel vlinderbloemigen zoals stamslabonen en erwten. Deze laatste zowel droog als voor de conservenindustrie.

Er zijn drie tot vier bedrijven met een grote uitstraling naar de omgeving. Hierdoor zijn er nu 12 bedrijven omgeschakeld en de omschakeling naar biologische productie staat hier nog niet stil, in het voorjaar van 2002 zijn er in Oost-Zeeuws-Vlaanderen nog twee bedrijven met de omschakeling gestart.

Perspectieven en aanbevelingen

De bedrijven in het Zuidwesten zijn, net als in de andere regio’s, zeer gevarieerd. Karakteristiek is evenwel dat vooral in West-Brabant (Figuur 3, gebied 8), Zeeuws Vlaanderen en deels Hoekse Waard er tot redelijk grootschalige akkerbouw- en grove vollegrondsgroenteteeltbedrijven te vinden zijn. In de afgelopen vier jaar is er een aardige uitbreiding geweest van het aantal biologische bedrijven. In de overige gebieden is biologische landbouw veelvormig: van grootschalige bedrijven tot vele kleine tuinderijen. De vollegrondsgroenteteelt voor de verse markt is nog zwak ontwikkeld.

Kijkend naar de perspectieven voor biologische landbouw in het Zuidwesten is het nodig onderscheid te maken naar de diverse regio’s.

Er zijn gebieden waar een geringe stimulans al voldoende is, omdat daar al voorzien is in een aantal kritische succesfactoren: goede bedrijfsstructuur, open en innovatieve ondernemers, potentieel geïnteresseerde afnemers, stabiele relaties, redelijke arbeidsvoorziening en goede aansprekende voorbeeldbedrijven. Dit is met name het geval in West- Brabant en Zeeuws-Vlaanderen. In deze gebieden zijn inspirerende voorbeelden aanwezig. Er is voldoende belangstelling en bekendheid in het gebied en men is bovendien overwegend positief geïnteresseerd. Een persoonlijke benadering van deze geïnteresseerden lijkt hier een werkvorm met toegevoegde waarde, boven open dagen, excursies en cursussen.

In andere gebieden in het Zuidwesten is omschakeling naar biologische teelt moeilijker. Knelpunten zijn er vooral op de Zeeuwse en de Zuid-Hollandse Eilanden.

Op de Zeeuwse Eilanden, Goeree Overflakkee en Voorne Putten lijkt het perspectief slechter omdat de ondernemers minder geïnteresseerd zijn, de bedrijfsstructuur minder gunstig is, er niet overal mogelijkheden zijn om te beregenen, het arbeidsaanbod soms krap is, de transport- afstanden groot zijn en de logistieke structuur ontbreekt. Bovendien ontberen deze regio's inspirerende en herkenbare voorbeelden. Op Voorne Putten zijn de bedrijven sterk gespecialiseerd. Omschakeling is dan niet eenvoudig, want het betekent vaak een desinvestering in machines en gebouwen. Een laagdrempelige omschakelingscursus voor geïnteresseerden zou hier een goed instrument zijn. Ook het subsidiëren van omschakelplannen lijkt een geschikte manier om ondernemers in hun eigen bedrijfssituatie te ondersteunen.

Het gebrek aan afzetperspectief voor vollegrondsgroenten blijft een belemmering. Hier zou een rol bij de overheid kunnen liggen door de ketenpartners meer te betrekken bij de regeling van de omschakelingssubsidie, de RSBP. Juist en vooral in Zeeland zou er een goede markt moeten zijn voor wat meer kleinschalige lokale afzet. Voor een aantal bedrijven op Walcheren en Schouwen-Duiveland schept dit nieuwe perspectieven.

Tenslotte: de Hoekse Waard heeft een tussenpositie tussen de twee boven beschreven gebieden. Bezien vanuit het perspectief van bedrijfsstructuur en afzet is het verschil met West-Brabant niet zo groot. Recent zijn enkele grotere bedrijven omgeschakeld en dit kan een forse stimulans betekenen voor verdere ontwikkeling.