• No results found

Bestrijdingsmogelijkheden in de teelt

Karakteristieken groenbemesters en rustgewassen

4. Beheren en beheersen van onkruiden

4.5 Bestrijdingsmogelijkheden in de teelt

De afgelopen jaren is in diverse gewassen en in bedrijfs- verband onderzocht welke mechanische en fysische apparatuur gebruikt kan worden en in hoeverre dat consequenties heeft voor opbrengst en kwaliteit van het gewas en wat het bestrijdingsresultaat is (Van der Weide et

al., 1993; Van der Weide et al., 1995; Riensema, 1997;

Bleeker, 1999 en 2000; Hammink, 2000; de Jager, 2001; Bleeker et al., 2001).

De bestrijding van onkruiden in biologische teelten bestaat meestal uit:

• Opruimen van alle opgekomen onkruid – tot zo kort mogelijk voor opkomst of planten van het gewas – door te eggen (onder andere maïs, peulvruchten, geplante groenten), verlaat aanaarden (aardappelen) en branden (onder andere uien, witlof en wortelen);

• In de gewasrij eggen tegen klein onkruid zodra, het gewas de egbewerking zonder al te grote plantverliezen kan doorstaan (aardappelen, granen en maïs met aangepaste instelling en

Twee typen vingerwieders in aardappel. Torsiewieder boven maïs (werkend; dan met de uiteiden 1-2 cm door de

Sinds 1998 heeft het onderzoek zich vooral gericht op de mogelijkheden van een aantal nieuwe machines welke bruikbaar zijn voor de onkruidbestrijding in de rij. De vingerwieder en de torsiewieder worden naast de schoffel gebruikt, met het doel de onkruiden in de gewasrij mee te nemen. Nadeel hiervan is dat een precieze besturing tussen de gewasrijen nodig is en dat vaak langzamer gereden dient te worden. Beide machines hebben als voordeel boven de eg dat ze vanaf de zijkant onder de bladmassa van het gewas door werken. Hierdoor treedt minder beschadiging op en kunnen deze machines soms zelfs nog eerder gebruikt worden dan de eg. De vingerwieder heeft daarbij het voordeel dat deze ook onkruiden uit de gewasrij kan verplaatsen. De torsiewieder is een relatief goedkope uitbreiding om op de schoffelbalk te monteren. Door gebruik van de vingerwieder bleek de onkruidbestrijding in sla en prei verder te verbeteren, zie Tabel 6. Volgens de laatste inzichten kan, door gebruik van de vingerwieder in plaats van de eg, het resterende aantal uren handwieden met 30 tot 60 procent (afhankelijk van gewas) worden teruggebracht.

Vanaf 2000 zijn er meer fabrikanten van vingerwieders en zijn er diverse (proef )modellen van aangepaste vinger-

wieders die onderzocht worden op hun bruikbaarheid bij smallere rijafstanden (Bleeker et al., 2001, zie ook Tabel 7) en in de bloembollenteelt (Koster et al., 2001). Verder zijn er in 2001 wederom twee nieuwe machines voor onkruidbestrijding bijgekomen: de aangedreven eg – naar een idee van Vollenberg door Christiaans op de markt gebracht – en de rotorwieder, ontwikkeld door Cuppen en door Steketee geproduceerd. De rotorwieder zou met name op kleigrond een betere indringing en werking kunnen geven. De aangedreven eg werkt beduidend agressiever tegen het onkruid. Ook van deze beide nieuwe machines zal onderzocht moeten worden in hoeverre er in verschillende gewassen in verschillende groeistadia al dan niet beschadiging op treedt en wat de extra bijdrage in de onkruidbestrijding is.

Naast de recente ontwikkelingen in de mechanische onkruidbestrijding is er ook innovatie op het terrein van het afbranden. Er zijn perspectieven die nader onderzoek verdienen, om in de uien en in het witlof ook in een ouder gewas stadium te branden.

Tabel 6. Percentage onkruidbestrijding na gebruik van verschillende machines in ijsbergsla en prei.*

IJsbergsla Prei

Klei Zand Klei Zand

Schoffel en eggen 73** 92 84 90

Schoffel met vingerwieder 88 97 90 93

Schoffel met torsiewieder 86 86 88 92

Chemisch 63 96 96 99

* gegevens PPO, gemiddeld over 1998 en 1999, verzameld in Horst en in Lelystad.

** in 1998 was eggen niet mogelijk en werd alleen geschoffeld.

Tabel 7. Mogelijkheden voor de verbetering van de mechanische bestrijding van de onkruiden in de rij bij zaaiuien*.

Resterend aantal uren handwieden/ha Opbrengst uien in ton/ha

jaar: 2000 2001 2000 2001

Schoffelen 177 33 94 64

Schoffelen met kleine vingerwieder 73 24 89 60

Schoffelen met grote vingerwieder 47 18 90 62

Schoffelen met vingerborstelwieder 24 62

Schoffelen met torsiewieder 98 89

Schoffelen met rotorwieder 11 61

Chemisch 30 14 89 65

Literatuur

Baumann, D.T., 2001. Competitive suppression of weeds in a leek-celery intercropping system. Proefschrift Wageningen Universiteit, Nederland, 190 pp.

Bleeker, P., 1999. Mechanische onkruidbestrijders op een rij. Boerderij/akkerbouw 84, 15 juni, p. 20-21 AK. Bleeker, P.O. & R.Y. van der Weide, 2001. Vals zaaibed vermindert onkruiddruk goed. Ekoland 2001, p. 22-23. Bleeker, P.O., 2000. Mechanische onkruidbestrijding rukt snel op. Groenten en fruit/ vollegrondsgroenten p. 22-23. P. Bleeker, R. van der Weide & D. Kurstjens, 2001. Mechanische onkruidbestrijding óók in de rij. Oogst tuinbouw 4 mei,

2 pp.

Borm, G.E.L., 1999. Zaadteelt van Engels raaigras op kleigrond zonder herbiciden alleen op onkruidarme percelen verant- woord. PAV-bulletin juni vol. 3 no.2, p.18-24.

Chancellor, R.J., 1986. Decline of arable weed seeds during 20 years in soil under grass and the periodicity of seedling emergence after cultivation. Journal of applied ecology 23, p. 631-637.

De Jager, M., 2001. Supermarkt dwingt teler tot uitgekiende onkruidbestrijding. Oogstplus landbouw 6 april, p. 10-11. Dekking, A., 1999, Planten zaaiuien brengt alleen onder optimale omstandigheden meer op. Ekoland 2, p. 18-19. Elema, A.G. & P.C. Scheepens, 1992. Verspreiding van onkruiden en planteziekten met dierlijke mest: een risicoanalyse.

Publikatie PAGV nr. 62, 76 pp.

Floot, H.W.G en G.E.L. Borm, 1998. Invloed van rijafstand en onkruidbestrijding (westerwolds raaigras). PAV-bulletin akkerbouw mei vol. 2, no.2, p. 34-36.

Foskningscenter Flakkebjerg, 1998. Ukrudtsbekaempelse i Landbruget, 288 pp.

Hammink, H., 2000. Schoon gewas zonder chemische hulp. Boerderij/akkerbouw 85/7, p. 4-6

Häni, A., H.U. Ammon & S. Keller, 1990. Vom Nutzen der Unkrauter. Landwirtschaft Schweiz 3(4), p. 217-221. Hanf, M., 1983. The arable weeds of Europe with their seedlings and seeds. BASF Ludwigshafen, 494 pp. Hoogerkamp, M. & J. Stryckers, 1990. Handboek onkruidkunde. Pudoc Wageningen, 234 pp.

Kempenaar C., R.M.W. Groeneveld & L.A.P. Lotz, 2000. Toepassing van ASOLFIL. in land- en tuinbouw. Samenvattende rapportage teeltseizoen 2000. Nota 79. Plant Research International, Wageningen UR. 16p. + bijlage.

Koster, A.T.J., L.J. van der Meer, J.E. Jansma & J.A.A. van Zuillichem, 2001. Grondafdekking en aangepaste vingerwieder mogelijke alternatieven. Bloembolcultuur nr 4, p. 38-39.

Liebman, M. & A.S. Davis, 2000. Integration of soil, crop and weed management in low-external-input farming systems. Weed Research 40: 27-47.

Lotz, L.A.P., R.M.W. Groeneveld & N.A.M.A. de Groot, 1991. Potential for reducing herbicide inputs in sugar beet by selecting early closing cultivars. Brighton Crop Protection Conference – Weeds, 3, pp 1241-1248.

Lotz, L.A.P., M.J. Kropff & R.M.W. Groeneveld, 1990. Modelling weed competition and yield losses to study the effect of omission of herbicides in winter wheat. Netherlands Journal of Agricultural Science 38, p. 711-718.

Lotz, L.A.P., R.M.W. Groeneveld & C. Kempenaar, 2000. Onkruidbeheersing als knelpunt in de biologische landbouw. Gewasbescherming 32/6, p. 157-160.

Lotz, L.A.P., Groeneveld, R.M.W. & J. Davies, 2000. Is zaadvoorraad onkruid uit te putten? Onderzoek naar onkruidbe- heersing met minder arbeid. Ekoland 7/8, p. 24-25.

Madsen, K.H. & J.C. Streibig, 1999. Modelling herbicide use in genetically modified herbicide resistant crops – 2, Danish Environmental protection agency: Environmental project 450.

Riensema, E.,1997. Mechanische onkruidbestrijding op bedrijfs- en gewasniveau onderzocht. Ekoland 3, p. 11-12. Roberts, H.A. & P.M. Feast, 1973. Changes in the number of viable weed seeds in soil under different regimes. Weed

research 13, p. 298-303.

Thompson, B.K., J. Weiner & S.I. Warwick, 1991. Size- dependent reproductive output in agrocultural weeds. Canadian Journal Botany 69, p. 442-446.

Schotveld, E & H. Kloen, 1996. Onkruidbeheersing in een multifunctionele vruchtwisseling. Rapport 74 van AB-DLO, Wageningen, 30 pp. + 5 bijlagen.

Vereijken P.H., Visser R.P. & H. Kloen, 1998. Innovatie van de EKO-akkerbouw en groenteteelt met 10 voorhoedebedrij- ven (1991-1997) DLO-Instituut voor Agrobiologisch en Bodemvruchtbaarheidsonderzoek. Rapport 88, AB-DLO. Verstegen, H., 2000. Biologische suikerbieten. Plantafstanden paperpots vergeleken. Ekoland 1, p. 10-11.

Van den Brand, W.G.M., 1984. Biologie en ecologie van kleefkruid (Galium aparine) PAGV verslag nr. 19, 32 pp. Van den Brand, W.G.M., 1985. Biologie en ecologie van melganzevoet (Chenopodium album) PAGV verslag nr. 47, 33 pp. Van den Brand, W.G.M., 1985. Biologie en ecologie van zwarte nachtschade (Solanum nigrum) PAGV verslag nr. 35, 29 pp. Van den Brand, W.G.M., 1986. Biologie en ecologie van hanepoot (Echinochloa crus-galli) PAGV verslag nr. 52, 47 pp.

Van den Brand, W.G.M., 1986. Opkomstperiodiciteit bij veertig eenjarige akkeronkruidsoorten en enkele daarmee samen- hangende onkruidbestrijdingsmaatregelen. PAGV verslag nr. 53, 79 pp.

Van den Brand, W.G.M., 1987. Biologie en ecologie van vogelmuur (Stellaria media). PAGV verslag nr. 69, 49 pp. Van der Weide, R.Y., 1993. Population dynamics and population control of Galium aparine L. Proefschrift Wageningen

Universiteit, 141 pp.

Van der Weide, R.Y.; P.M. Spoorenberg & H.K.J. Bosch, 1993. Themadag Duurzame onkruidbestrijding, PAGV thema- boekje 15, 107 pp.

Van der Weide, R.Y., D.A. van der Schans; A.T. Krikke & H. Lieffijn, 1995. Schone maïs met minder onkruidbestrijdings- middelen. PAGV themaboekje nr. 19, p. 38-48.

Van der Weide, R.Y. & D. Kurstjens, 1996. Eg instelling en selectiviteit. Ekoland 16/4, p. 14-15.

Van der Weide, R.Y., E. Bouma & K.H. Wijnholds, 1997. Vorstgevaar valt mee: Mechanisch onkruid bestrijden niet per se riskant. Boerderij/akkerbouw 8, p. 29-ak.

Van der Weide, R.Y., 2000. Herbicidenvrije teelt, illusie of realiteit? Workshop Duurzame vollegrondsgroenteteelt. PAV themaboekje 23, p. 46-49.

Van der Weide, R.Y., M.G. van Zeeland & P.O. Bleeker, 2001. Onkruidbestrijding in maïs: laat zaaien en vals zaaibed als aanvulling. PPO-bulletin Akkerbouw vol. 5 no.3, p. 16-19.

Watkinson, A.K., 1996. Plant population dynamics in Plant Ecology van M.J. Crawley (ed), Blackwell, 736 p.

Wijnands, F., J. Holwerda & H. Kloen, 1999. BIOM sluit goed aan op wensen biologische ondernemers. Ekoland 5, p. 22-23.

Wilson, J.D., 2001. Weeds as a food resource for farmland birds: what, where and how many should we leave? British Crop Protection Conference, Brighton, p. 391-398.

5.1 Inleiding

'De fauna in onze cultuurgrond als geheel is voor de plantengroei meer schadelijk dan nuttig door de overheersende invloed van de parasiterende, door de teelt zelve naar voren gebrachte nematoden. Met als logische gevolgtrekking, dat de toegepaste zoölogie van de grond méér op regulering en bestrijding dan op stimulering van de fauna moet zijn gericht, welke conclusie lijnrecht staat tegenover de gangbare opvatting'

(Oostenbrink M., 1957).

Oostenbrink ziet in 1957 stimulering van de bodemfauna als het gangbare denken. Hij zet daar zijn regulering en bestrijding tegenover. Het begrip gangbaar blijkt in een periode van 50 jaar 180 graden gedraaid.

De huidige benadering in de landbouw is juist gestoeld op de regulering en de bestrijding zoals Oostenbrink die voor ogen had. Naast regulering via maximale teeltfrequenties werd er ook veel chemisch bestreden, getuige de inzet van grote volumes grondontsmettingsmiddelen tot in de jaren '80. We staan nu voor de opgave weer een wending in te zetten, waarbij het de vraag is of slechts 180 graden terug of doordraaien de oplossing is. In de biologische landbouw is het uitgangspunt dat bodemziekten – en daarbij inbegrepen aaltjes – geen probleem kunnen zijn vanwege het natuurlijk samengaan van biologische landbouw en bodemweerstand. Een aanlokkelijk perspectief dat ondernemers maar al te graag aanvaarden vanwege de toch al talrijke obstakels die bij omschakeling naar een biologische teeltwijze moeten worden genomen. Het is echter een gevaarlijk uitgangspunt dat onnodig tot productie- en kwaliteitsverlies leidt.

Een gezonde grond wemelt van de aaltjes en hun vijanden. In Nederland komen ongeveer 1200 aaltjessoorten voor. In een gezonde bodem zitten er 30 tot 40 aaltjes in een milliliter grond. Dat betekent een gemiddelde van 40 miljard per hectare met een gezamenlijk gewicht van zo'n 50 kg (Stemerding et al., 1968). Slechts een fractie is schadelijk voor planten. Deze plantenparasieten hebben het ondergronds ook nog zwaar te verduren. Zij worden belaagd door aaltjesvangende schimmels, springstaarten, bacterieziekten, virussen en carnivore aaltjes (Foto 2). Bodemweerstand ontstaat door een samenspel van biotische en abiotische factoren met als resultaat dat zelfs bij aanwezigheid van ziekteverwekkers de schade in het gewas beperkt blijft. Ook vanuit de Nederlandse praktijk kennen we daarvan voorbeelden.

Onderzoek van het Onderzoekscentrum voor de Suikerbietenteelt IRS heeft laten zien dat de schimmel

Verticillium chlamydosporium de eieren van bieten-

cysteaaltjes zo sterk kan parasiteren dat de besmetting terug- loopt (Heijbroek, 1983). Helaas ontstaat dit controle- mechanisme pas nadat er enkele oogsten opbrengstverliezen zijn opgetreden. Het lukt tot op heden niet deze schimmels preventief te introduceren in percelen en zo de zware oogstverliezen te voorkomen. Ook is het opvallend dat de vermeerderingscijfers van het bietencysteaaltjes in de IJsselmeerpolders hoger liggen dan op de oude cultuurgronden in Nederland. Het IRS geeft het naijlen van de antagonisten in de nieuwe grond als mogelijke verklaring.