• No results found

Geïntegreerd/ecologische gewasbescherming

Karakteristieken groenbemesters en rustgewassen

3. Beheer van ziekten en plagen

3.2 Geïntegreerd/ecologische gewasbescherming

Beheersstrategie

Geïntegreerd/ecologische gewasbescherming is gebouwd op preventie; preventie in de zin van het optreden voorkomen of het beperken van de omvang van populaties van ziekten, plagen en onkruiden. Preventieve maatregelen komen zowel

strategisch tot uitdrukking in de lange termijnplanning als tactisch in de korte termijnplanning van de agrarische

ondernemingen, respectievelijk in de bedrijfsvoering en - inrichting en in de jaarlijkse teeltinrichting. Daarmee is de uitgangssituatie van een gewas vastgelegd en is de kans op het optreden van belagers grotendeels bepaald, evenals de

omstandigheden die deze belagers zullen aantreffen. Ingrepen tijdens de teelt – operationeel – zijn gericht op het onderdrukken van populaties of het opwerpen van barrières om zo aantasting te voorkomen. In Tabel 1 staan de belangrijkste elementen van een ecologische beheersings- strategie voor ziekten en plagen.

Strategische aspecten

Bedrijfshygiëne is vanzelfsprekend belangrijk ter voorkoming van infectiebronnen (Botryis, Phytophthora infestans), over- winteringsmogelijkheden voor luizen (virusdragend) en verspreiding van bodemgebonden ziekten en plagen (aaltjes,

Rizoctonia). Ziek plantmateriaal moet tijdens en na de teelt

zo snel mogelijk verwijderd worden. Afvalhopen op het erf dienen afgedekt te zijn, transport van mogelijk aangetast materiaal naar andere percelen moet voorkomen worden etcetera. Met een gezonde vruchtwisseling en vruchtopvolging en een goede bodemstructuur en waterhuishouding wordt de basis gelegd voor een optimale beheersing van met name bodemziekten en plagen.

Een optimale bemesting – goed afgestemd op de vrucht- wisseling – is van groot belang voor gezonde en vitale gewassen. Ondervoede of overvoerde gewassen zijn immers vaak extra gevoelig worden voor aantastingen.

Natuurlijke vijanden kunnen een bijdrage leveren aan de stabilisering van het gehele agro-ecosysteem. Daarbij gaat het zowel om organismen die in de grond als boven de grond leven. Deze laatste categorie kan bevorderd worden

Tabel 1. De belangrijkste elementen in een ecologische beheersstrategie voor ziekten en plagen in een biologisch systeem.

Preventie: bedrijfsvoering en bedrijfsinrichting

• Bedrijfshygiëne, om verspreiding van schadelijke organismen en infectiebronnen te voorkomen;

• Gezonde vruchtwisseling tegen bodemgebonden en/of semi-mobiele ziekten en plagen, met name schimmels en aaltjes; • Goede bodemstructuur en waterhuishouding;

• Natuurlijke vijanden bevorderen door agrarisch natuurbeheer, een optimale agro-ecologische lay-out en optimaal beheer van bodemvruchtbaarheid.

Preventie: teelttechniek

• Gebruiken van resistente en/of tolerante rassen; • Gezond uitgangsmateriaal;

• Aangepaste wijdere rij- en plantafstand; • Stikstofaanbod optimaliseren.

Bestrijding: criteria

• Regelmatige gewasinspectie, signaleren ziektesymptomen;

• Beperkt gebruik van schadedrempels en signaleringssystemen mogelijk. Bestrijding: methoden

• Biologische methoden zoals uienvlieg met behulp van de steriele-mannetjestechniek, inzetten antagonisten; • Fysische methoden zoals afscherming en bedekking;

• Inzetten van biopesticiden, waarbij grote aandacht voor keuze middelen, criteria betreffende milieubelasting, effectiviteit en giftigheid voor toepasser, dosering, toepassingstijdstip, toepassingstechniek.

door een verantwoord en gericht beheer van de natuurlijke elementen op en rond het erf en de percelen, zoals erfbeplanting, slootkanten en eventueel perceelsranden, en een optimale agro-ecologische lay-out. Met agro- ecologische lay-out wordt gedoeld op de totale ruimtelijke inrichting van het bedrijf. Deze inrichting bestaat uit zowel het erf, de gebouwen, de verhardingen, de ecologische infrastructuur van natuurlijke elementen en de percelen. Een optimale agro-ecologische lay-out van het bedrijf zal sterk kunnen bijdragen aan de stabiliteit van het agro- ecosysteem en de functies van de vruchtwisseling kunnen ondersteunen: hoe dooraderd is de productie-oppervlakte, hoe groot zijn de percelen en hoe verhouden zich lengte en breedte? Hoe is de aansluiting op de natuurlijke omgeving? Dit gerichte beheer kan bovendien bijdragen aan versterking van de natuurwaarde van het bedrijf, door verrijking van de soortsamenstelling van flora en fauna. De antagonisten, predatoren en parasieten in de grond kunnen bevorderd worden door een optimaal gebruik van groen- bemesters, organische bemesting, aangepaste grond- bewerking en het achterwege laten van pesticidengebruik. Biodiversiteit kan in een biologisch systeem zeer nuttig zijn (Booij et al., 2002). Overigens kan het bevorderen van de populaties van natuurlijke vijanden gezien worden als de ecologische manier van biologische bestrijding. Er worden immers geen habitat-vreemde organismen geïntroduceerd – met alle risico’s van dien – maar geprofiteerd wordt van de aan het agro-ecosysteem aangepaste soorten.

Tactische aspecten

De teeltfase begint bij een goede teeltvoorbereiding en teeltinrichting en wordt voortgezet met een zorgvuldige gewasverzorging, zie Tabel 2. Een vlotte weggroei en uniform materiaal zijn essentieel voor een geslaagde biologische teelt. De praktijk laat zien dat de kwaliteit van

het uitgangsmateriaal nogal eens te wensen overlaat. Versterking van onderzoek en voorlichting over de kwaliteit van het uitgangsmateriaal – rassenkeuze inbegrepen – is van groot belang. Dit belang wordt overigens onderkend door de overheid, gezien de prioriteit die gegeven wordt aan onderzoeksprogramma's die de ontwikkeling van nieuwe rassen, en in bredere zin gezond uitgangsmateriaal, tot doel hebben (De Nijs et al., 2002). Bij de teelt van diverse gewassen kan er eventueel door een aangepast zaai- of planttijdstip ontsnapt worden aan periodes met hoge in- fectie-kans. De voedingstoestand van het gewas, even als de gewasstructuur – beïnvloed door stikstofbemesting, rijenafstand, zaai- en plantdichtheid en rassenkeuze – bepalen mede de ontwikkelingskansen van ziekten en plagen. De teelt dient zodanig ingericht te zijn dat deze kansen zo klein mogelijk zijn

Operationele aspecten

De mogelijkheden voor gewasbescherming (in de meest strikte zin van het woord: het ondernemen van actie tegen ziekten en plagen) zijn in de biologische teelt beperkt. De teelt kan fysiek beschermd worden tegen het optreden en de verspreiding van sommige ziekten en plagen door technieken zoals mulches (tegen opspatten van regenwater en verspreiding van ziekten, ter voorkoming van contact met grond) en insectennetten. Ook kunnen belagers verjaagd worden (met name bij zoogdieren en vogels) of kunnen pleksgewijs aangetaste planten gedood of verwijderd worden. Ingrijpen in de vorm van biologische bestrijding is beperkt mogelijk (steriele insecten techniek, het gebruik van biologische organismen). Er lijkt perspectief te zijn voor het inzetten van Ulocladium atrum als antagonist voor Botrytis- aantastingen (Meekes et al., 2002).

Het eventuele gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen dient kritisch benaderd te worden: zijn ze nodig en kunnen deze middelen aan alle milieu voorwaarden voldoen? In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de huidige situatie met betrekking tot dit soort stoffen. Door de beperkte mogelijkheden om curatief in te grijpen is het hanteren van schadedrempels en waarschuwingssystemen in de meeste gevallen niet mogelijk. Wel is het uitermate zinnig om – in situaties waar problemen te verwachten zijn – de grond te laten bemonsteren op aaltjes. Na bemonstering is een gericht advies voor vruchtopvolging en bouwplan- samenstelling mogelijk om al te grote problemen te helpen voorkomen.

Bio-pesticiden

De bestrijdingsmiddelen die toegelaten zijn in de biologische teelt worden aangegeven in de EU-verordening 2092/91. De middelen op deze EU-lijst kunnen door de nationale controleorganisatie (SKAL) worden toegelaten als bestrijdingsmiddel. Zo moet van koperverbindingen (fungicide, bactericide) de behoefte door de nationale controleorganisatie worden aangetoond. Voor koperoxy-

Tabel 2. Tactische teeltaspecten.

Voorbereiding

- Kwaliteit zaai- c.q. plantbed

- Rassenkeuze met inbegrip van resistentie en tolerantie - Gezond uitgangsmateriaal

Inrichting - Rijenafstanden

- Plantverband en plantdichtheid - Keuze plantgoed of zaaizaad - Zaai- en planttijdstip Verzorging

- Beregening - Onkruidbestrijding - Oogsttechniek

chloride (tegen Phytophthora) was dit in 1998 in Nederland het geval.

Naast de toelating voor de biologische productiemethode moeten deze middelen ook getoetst zijn aan de nationale wetgeving voor bestrijdingsmiddelen. Hierbij moeten biologische pesticiden vooralsnog aan dezelfde wettelijke eisen voldoen als synthetische bestrijdingsmiddelen. Er zijn in Nederland voor de akkerbouw of vollegrondsgroenteteelt uiteindelijk slechts vier niet-synthetische pesticiden toegestaan. Deze stoffen zijn: Bacillus thuringiensis, pyretrine + piperonylbutoxide, koperoxychloride en zwavel.

Bacillus thuringiensis

Dit middel bestaat uit sporen en celfragmenten van de bacterie Bacillus thuringiensis (Bt) en wordt ingezet ter bestrijding van bladetende rupsen. De toxinen van de bacterie worden door bladvraat opgenomen en tasten het darmepitheel van de rups aan, waardoor deze stopt met eten en sterft. De hoogste effectiviteit wordt bereikt bij temperaturen boven de 15°C, bij jonge rupsen en bij voldoende aanwezigheid van het middel op de plantendelen waar de vraat plaatsvindt. Het grote voordeel van Bt is dat het middel selectief werkt tegen rupsen en dat natuurlijke vijanden niet gedood worden. Omdat Bt een bacterie is die

ook vrij in de natuur voorkomt neemt men aan dat de milieurisico's van het gebruik beperkt zijn. Bt is zeer giftig voor muggenlarven. Een bedreiging voor de toekomst is de mogelijke ontwikkeling van resistentie tegen het toxine. Sinds kort wordt er onderzoek gedaan naar mogelijke allergische reacties op Bt pesticiden (Bernstein et al., 1999; Petrie et al., 2003).

Pyretrine + piperonylbutoxide

Pyretrinen zijn plantaardige extracten van onder andere

Pyretrum cinerariaefolium. Insecten die met het middel in

aanraking komen raken onmiddellijk verlamd en sterven enige tijd later. De toegelaten formuleringen van pyretrinen zijn allen in combinatie met piperonylbutoxide, welke stof de werking versterkt. De combinatie van beide middelen is effectief tegen een breed scala van insecten. Dit betekent tevens dat ook natuurlijke vijanden gedood worden. Verder is het middel zeer giftig voor waterorganismen als vissen, kreeftachtigen en algen.

Koperoxychloride

Koperoxychloride wordt gebruikt als bestrijdingsmiddel tegen schimmels en bacteriën. Het middel wordt vooral gebruikt ter bestrijding van Phytophthora in aardappel. Het koper2+-ion grijpt in op diverse stofwisselingsprocessen bij deze organismen. Koper werkt bij het in contact komen met schimmels en bacteriën die aan de buitenkant van het blad aanwezig zijn. De werking is vooral preventief; dat wil zeggen dat er bij voor de schimmel gunstige omstandig- heden continu een hoeveelheid van het middel op de bladeren aanwezig moet zijn om aantasting te voorkomen en dat een goede verdeling van het middel over het gewas noodzakelijk is (fijne druppel). Dit gegeven leidt tot een vrij hoge inzet van het middel om voldoende effectiviteit te bereiken.

Koperionen zijn sterk fytotoxisch (bladverbranding). Bij de aanbevolen doseringen treden in het algemeen echter geen

Bladetende rupsen kunnen bestreden worden met Bacillus thuringiensis.

Tabel 3. Toegelaten biologische bestrijdingsmiddelen, doelorganismen en gewassen (Sukkel, 1999).

Actieve stof Doelorganismen Toegelaten in de gewassen*

Bacillus thuringiensis bladetende rupsen van vlinders en motten diverse vollegrondsgroenten

Pyretrinen + Piperonylbutoxide** breedwerkend insecticide; acaricide vollegrondsgroenten

Koperoxychloride*** fungicide; bactericide aardappel, stamslaboon, selderij,

rabarber, schorseneer, kruiden

Zwavel fungicide (schurft bij appel, tarwe, aardbei, schorseneer

echte meeldauw), acaricide (mijten) * Toelating volgens CTB

** Piperonylbutoxide niet op de EU-lijst (verordening Nr. 2092/91) voor toegelaten gewasbeschermingsmiddelen in de biologische teelt

*** Mag volgens EU-lijst inmiddels weer voor onbepaalde tijd worden gebruikt, daarnaast moet de behoefte door de nationale controle organisatie (SKAL) worden erkend

problemen op. Koperoxychloride is giftig voor vissen en in enkele gevallen wordt melding gemaakt van giftigheid voor bijen. Het grootste nadeel van koper is dat het accumuleert in de bodem. Het bodemmicroleven begint schade te ondervinden bij 40 tot 80 mg/kg grond en kopergehaltes vanaf 85 mg/kg grond zijn dodelijk voor regenwormen. Bij intensief gebruik kunnen deze gehaltes ruimschoots worden overschreden. Dit is bijvoorbeeld al het geval in de druiventeelt in delen van Europa. Koper had een toelating via de EU-regelgeving voor biologische landbouw tot 2002. Inmiddels is deze weer met een onbepaalde periode verlengd. Er is echter wel een maximum aan het gebruik gesteld.

Zwavel

Zwavel wordt gebruikt als bestrijdingsmiddel tegen schimmels en mijten. Het middel wordt vooral ingezet bij de bestrijding van meeldauw in schorseneren. Verspuiten bij temperaturen boven de 25°C kan schade aan het gewas veroorzaken. Bij de gebruikte doseringen zijn geen negatieve effecten op niet-doelorganismen bekend.

3.3 Vruchtwisseling: kansen en