vrouwelijke volgelingen. Die groep is voor een schilder zoo aantrekkelijk, omdat
ieder der gestalten een eigen karakter, een eigen individualiteit vertoont. Zij scharen
zich in haar witte kleeding rondom de statige Angélique, tot wie ze allen opzien om
uit den aanblik kracht en kalmte te putten.
Op de voorste rij zien wij de eigen zusters van Angélique, de dochters van Antoine
Arnauld. - Agnès natuurlijk in de eerste plaats. Zij was geboren den 31
stenDecember
1593 en werd toen Jeanne genoemd. Doch de grootvader, die Angélique met de abdij
van Port-Royal wist te begiftigen, wist in 1600 aan Jeanne de abdij van Saint-Cyr te
geven. Van toen af nam zij den naam aan van Agnès. In tegenstelling van haar meer
vastberaden zuster, had zij dadelijk veel liefde voor
den geestelijken stand; maar zij was als kind ijdel, verlangend naar roem, romanesk
van verbeelding; zij had neiging tot mijmerende devotie. Was de zuster in 't begin
bijna een Romeinsche vrouw, zij had iets wat naar een Spaansche jonkvrouw
zweemde. Doch zij had behoefte om bij haar oudere zuster te zijn, en in December
1607 verliet zij haar abdij de Saint-Cyr, om voor goed in Port-Royal te gaan leven.
Angélique nam zich nu voor, Agnès allengs te ontdoen van al dat ‘glorieuse’, van
die soort van godsdienst, die geheel en al voortsproot uit de verbeelding, en trachtte
alles tot een meer gezonde, degelijke oefening te leiden. Het gelukte haar en Agnès
werd de ware tweelingzuster van Angélique, met dat onderscheid, dat, waar de oudere
zuster bijna iets mannelijks had, Agnès bij uitnemendheid zacht werd. Daar is van
nu af aan iets zeer aandoenlijks in de omstandigheid, hoe de ééne zuster voortdurend
de andere bijstaat of vervangt. In 1620, toen Angélique naar Maubuisson ging, om
dat klooster te hervormen, werd Agnès tot coadjutrice van Port-Royal benoemd, en
bestuurde zij Port-Royal dus tijdens de afwezigheid van haar oudere zuster. Toen
Angélique in 1630 (nadat Port-Royal een abdij was geworden, die door vrije keuze
haar bestuur kon benoemen) de waardigheid van abdis neêrlegde, ontdeed ook Agnès
zich van haar betrekking als coadjutrice. Zij ging toen ook een wijl uit het klooster
en werd abdis van het klooster de Tard bij Dijon. Zij kwam echter na zes jaren in
Port-Royal terug en werd in 1636 tot abdis gekozen. Zij bleef het tot 1642, toen
Angélique haar weder opvolgde. In 1658 werd zij weder abdis, en bleef het tot 12
December 1661. Zij stierf in Februari 1671. - Haar brieven, die in 1858 in twee deelen
door Prosper Faugère zijn uitgegeven, toonen natuurlijk vooral haar karakter.
Sainte-Beuve, in een bijlage tot het vierde deel van zijn Port-Royal, spreekt uitvoerig
over die brieven; hij toont aan hoe Agnès in haar schrijven iets van haar vroegeren
aard blijft behouden. Haar zuster Angélique is een groot karakter, Agnès heeft meer
geest en nadert tot het type der précieuses. Een lichte tint van vernuft glijdt over haar
zinnen. Een zeer groote teêrheid openbaart zich daarin in alle mogelijke
schakeeringen. Men ziet dat zij nimmer het initiatief neemt; dat behoort aan haar
zuster; zij volgt en neemt het zachte juk op zich. Zij krijgt zoo iets tevredens, een
glimlach van geluk zweeft haar
op de lippen: en omdat zij zoo volmaakt gelukkig is, ontsnapt haar soms een zachte
en lachende scherts, die in zoo goeden zin opvroolijkend is. Zij weet daarenboven
uitstekend met al de lieden uit de hooge kringen om te gaan, en aan ieder het zijne
te geven en te zeggen. Terwijl deze soms bang waren voor Angélique, sprak het
zachter gemoed van Agnès hem of haar dadelijk toe. Madame d'Aumont zeide het
eens aan Le Maître: ‘Ik beken u, ik kan het met la mère Agnès beter vinden; la mère
Angélique is te forsch voor mij.’ In den gewonen omgang was men dus zoo gesteld
op haar toespraak. Maar die zelfde zachte vrouw weet nu bij de vervolging een
zedelijke kracht ten toon te spreiden, die niet onderdoet voor die van haar sterke
zuster. Haar liet het eigenlijk dogmatische van den twist, tusschen Jansenisten en de
anderen, ten eenenmale koel. Zij lijdt en bidt, maar zij treedt in geen discussiën. Zij
teekent niet, maar laat de anderen begaan en weerhoudt ze niet. Zij had daarenboven
een fijnheid van vorm en beweging, waardoor zij voor haar zusters nooit sterk
behoefde te accentueeren, om haar meening bloot te leggen. Ziehier hoe zij aan het
klooster meêdeelt de blijde tijding dat Saint-Cyran in vrijheid was gelaten. Het was
de eenmaal vastgestelde regel, dat men niet spreken mocht dan op bepaalde uren.
Dat uur van spreken was nog niet gekomen. Doch zij treedt binnen in de zaal waar
de zusters waren, en voor aller oogen maakt zij den gordel los van haar kleed, als
om te zeggen dat God de banden van zijn dienaar had geslaakt. En daar al de zusters
reeds iets van dien aard verwachtten, begreep men haar dadelijk en een blijde vreugde
straalde op aller gelaatstrekken. Men had haar zoo lief. Toen zij gestorven was en
de lijkdienst werd gevierd, waarbij haar broeder Arnauld den dienst deed, gebeurde
het dat plotseling, toen het koor het Iu Exitu aanhief, de zusters haar tranen niet meer
konden inhouden. Het koor der zusters zweeg, en wat er verder volgde moest door
de Heeren van Port-Royal ten einde gezongen worden. Zoo werd zij beweend, zij,
die altijd was geweest ‘liefst de tweede.’
Nog twee andere jongere dochters van Antoine Arnauld waren Angélique en Agnès
in het klooster Port-Royal gevolgd. Wij bedoelen A
NNE-E
UGÉNIE, geb. 1594, en
M
ARIE-C
LAIRE, geb. 1600, De eerste had een zeer dichterlijke natuur, vol vuur,
vol fantasie, op hare wijze was zij trotsch en niet gewoon te gehoorzamen. Zij las
als kind allerlei romans, haar geest was daarbij zeer ontwikkeld en had lust in allerlei
disputen over de betrekkelijke waarde van de leer der Hugenoten en dergelijke
twistvragen. Toen werd zij op haar 19
ejaar door de kinderziekte aangetast, en in die
ziekte deed zij de gelofte God in den besten der godsdiensten te dienen. Zij herstelde;
haar indrukken werden scherper; zij koesterde het eens opgevatte denkbeeld, en
besloot het kloosterleven nu aan te nemen. Haar ouders konden het niet gelooven,
wijl zij zoo slecht de bevelen en wenken van anderen opvolgde; zij moest dus eerst
nog een jaar in de wereld blijven om wel zeker van haar keuze te zijn. Doch het hielp
niet. Zij werd geestelijke zuster. Wel verzette zich haar hart nog soms tegen enkele
kleinigheden van den dienst: - doch Agnès vooral wist haar te leiden, en men gaf
haar het leven van de Heilige Thérèse te lezen: dat boek, door die heilige vurige
vrouw zelve geschreven, was voortaan haar richtsnoer. En als later de trotsche natuur,
de hooghartigheid, van tijd tot tijd wel eens terugkwam, droeg men haar op de
kinderen te onderwijzen. Wel verdroot haar dikwijls dit werk, zij, die altijd door de
eenzaamheid en door het gebed te bedwingen was; maar Saint-Cyran hield vol;
zestien jaren moest zij de kinderen leeren: zij het ook, dat zij tot deze taak der
gehoorzaamheid gedwongen werd (zooals zij 't uitdrukte) met de spits van den degen.
Zij stierf in 1653. - De tweede, Marie-Claire, was zes jaren jonger, doch was reeds
op haar zevende jaar door Angélique in het klooster medegenomen; ook zij had de
kinderziekte gehad. Ze was vóór dien tijd een beeldschoon kind geweest, door een
ieder geliefkoosd. Doch in de ziekte had zij een geneesmiddel genomen, dat al haar
schoon had doen verwelken: zij zag in den spiegel en riep zelve uit: ‘ik ben 't niet
meer!’ Met lust had zij hare godsdienstige plichten nu vervuld; zij was zoo
beminnelijk in al wat zij deed. Haar geest was lang niet zoo stout en zoo sterk als
van haar zuster Eugénie, maar zij had die eigenschap, die wonderlijk gemakkelijk
tot overgave aan anderen leidt. Dit zou zelfs haar gebrek kunnen genoemd worden.
De bisschop van Langres, Zamet, had vooral veel invloed op haar gehad. Zij
gehoorzaamde hem tot in alle kleinigheden. Toen Zamet eens gezien had, dat zij zoo
teeder gehecht was aan Angélique, had hij gezegd, dat
het beste misschien zou wezen, als zij niet meer tot haar zuster sprak. En werkelijk
verliepen er jaren, sinds zij nu weder een enkel woord tot Angélique, die zij zoo
liefhad, richtte. Toen Angélique zich van Zamet afscheidde, wilde zij eerst niet
dadelijk medegaan: zij bleef Zamet waardeeren, en eerst na zeer veel moeite en
inwendigen strijd onderwierp zij zich aan Saint-Cyran. Men kan nog lezen op wat
menschkundige wijze deze haar toesprak. Door die leiding van Saint-Cyran werd zij
hoe langer hoe meer ernstig, zacht en kalm. Zij stierf 15 Juni 1642, terwijl zij met
haar zwakke handen het kruis, dat zij vastknelde, nog ééns ophief, en zeer hard
tweemaal uitriep: ‘overwinning! overwinning!’
Zóó schaarden zich reeds drie zusters in het klooster als onder de vleugelen van
In document
H.P.G. Quack, Beelden en groepen · dbnl
(pagina 50-54)