Fargis.
M
ARIE DESA
NGESwas de dochter van een advocaat te Chartres, Suyreau, zij was
de tante van den later zoo beroemden Nicole, die haar leven beschreef. Op haar
zestiende jaar, in 1615, was zij reeds in Port-Royal gekomen. Zij werd de rechterhand
van la mère Angélique; toen deze te Maubuisson de orde had hersteld, zond zij er
later, in 1627, Marie des Anges, om als abdis die orde te handhaven. Twee en twintig
jaren voerde zij dáár het bewind, zonder iets van haar nederigheid te verliezen. Het
groote kruis der abdij was van goud; zij liet er een maken van hout. Ieder jaar kwamen
op den eersten Mei de bewoners van den omtrek aan de abdij hun hulde bewijzen
met banieren enz.; de nieuwe abdis nam die ceremonie ernstig aan en sprak dien dag
recht op de klachten der armen. Na die 22 jaar kwam zij (1648) weder als gewone
geestelijke zuster in Port-Royal: zij had, in hare volle blijdschap terug te mogen
komen, reeds haar ring van abdis vooruit teruggezonden aan Angélique, en nu vroeg
zij zeer bepaald eerst weder ‘novice’ te mogen worden, ten einde op nieuw goed te
leeren gehoorzamen. Zij was van een onverstoorbare goedheid: daarbij had zij de
gave van te kunnen overtuigen en zielen te leiden. Zij was altijd dezelfde; zij had
niets schitterends op de oppervlakte, maar was altijd één van geest en één van wil.
Saint-Cyran zeide van haar: elle est toujours de Dien. Toen la mère Angélique in
1654 als abdis aftrad, werd zij tot abdis van Port-Royal verkozen.
G
ÉNÉVIÈVELET
ARDIFwas diegene onder de zusters, die het meest den roep van
in alle opzichten heilig te zijn wist te verwerven. Vandaar dat zij ook in 1630, toen
Angélique vrijwillig van het bestuur aftrad, en er voor het eerst
een abdis gekozen moest worden, als zoodanig werd benoemd. Zij was van uit
Maubuisson overgekomen en was zóó beroemd, dat toen de broeder des konings
eens te Port-Royal des Champs kwam, hij eenvoudig vroeg om ‘de heilige zuster’
te zien. Zij verschilde echter in dit opzicht van Angélique, dat zij meer zich gehecht
had aan den bisschop van Langres, aan Zamet. Trouwens diens leiding, die meer
subtiel was en meer 't buitengewone, dwepende, liefhad, paste misschien meer aan
haar geest. En nu zij abdis van Port-Royal was geworden, zag dan ook Angélique
met schrik, dat het eenvoudige zooveel mogelijk werd verbannen door de nieuwe
abdis. De zusters werden aangemaand meer haar vernuft te scherpen; in de kerk werd
het lijnwaad fraaier, werden bloemruikers aangebracht; de boetedoeningen werden
vermeerderd en tot overdrijving toe voorgeschreven; kortom allerlei nieuwigheden,
die naar 't buitengewone en overspannene zweemden, werden ingevoerd. Angélique
beklaagde zich daarover en herstelde later den meer gezonden leefregel. Toch bleef
Généviève in het oog van de meesten de heilige bij uitnemendheid. Toen zij omstreeks
1647 stierf, en men bij den lijkdienst als naar gewoonte het Subvenite zong, hadden
de zusters een gevoel, ‘alsof andere stemmen zich mengden met de hare, en een
harmonie vormden, die bovennatuurlijk scheen’; zij geloofden, dat de Engelen hun
zang deden ruischen bij 't sterven van deze Heilige.
Daarentegen werkte M a d e l e i n e d e L i g n y weder geheel en al in den geest
van Angélique. Zij was van goede afkomst: haar broeder was bisschop van Meaux,
haar oom de kanselier Séguier; ze was geduldig en verstandig en trad altijd op met
zekere waardigheid. Zonder buitengewone gaven te hebben, was zij tot allerlei zaken
berekend. En die zekere gevatheid van geest kwam haar te pas, want, toen zij in
December 1661 la mère Agnès als abdis was opgevolgd, naderden de dagen der
vervolging van het klooster, in het begin der eigen regeering van Lodewijk XIV. Zij
was het, die vooral met den aartsbisschop van Parijs, Messire Hardouin de Beaumont
de Péréfixe, zou af te rekenen hebben. Hij was in 't klooster in de stad gekomen en
had de zusters één voor één gaan ondervragen. Hij had ze eerst zacht toegesproken
en vermaand, toen ferm gebromd: toch bleven ze allen weigeren om het formulier
te teekenen, waarbij volstrekte gehoorzaamheid aan de bul der
Pausen, betreffende de zoogenaamde stellingen van Jansenius, werd betuigd. Reeds
ging hij boos weg, na ze allen voor rebellen van de Kerk verklaard te hebben, toen
hij, door de spreekzaal zich begevende, nogmaals toegesproken werd door de abdis
de Ligny. Er was gedrang van volk en bedienden in de binnenplaats van het klooster:
de pages en lakeien van den kerkvoogd kwamen reeds toeschieten. Doch Péréfixe
was nu door zijn toorn als overmand en voegde luidsprekend der abdis toe: ‘Zwijg,
gij zijt een kleine hoofdige stijfkop; gij begrijpt de dingen niet en toch wilt ge over
al deze zaken oordeelen; gij zijt niets dan een kleine wijsneus, een kleine zottin, een
weetniet; men behoeft u maar aan te zien: men ziet dat dadelijk op uw gezicht.’
-Alle lakeien en al het gevolg hoorden deze fraaie rede. Doch van de abdis wordt
getuigd, dat zij nooit kalmer scheen dan onder dat onweder van woorden, en dat haar
gelaat minder aangedaan was door deze smaadredenen, dan het geval zou zijn geweest,
indien zij geprezen was: dàn had zij wellicht gebloosd, nu veranderde zij niet van
kleur; zij behield haar stille waardigheid. Zij was eene der eersten, die in later tijd
tot straf uit het klooster werden verwijderd.
Eindelijk behoorde tot de uitnemendsten onder allen H e n r i e t t e M a r i e d u
F a r g i s . Ook zij was van hoogen rang. Haar volle neef was de kardinaal de Retz,
en zij was tante van de hertogin de Lesdiguières. Zij was priores van het klooster in
de vallei, toen de vervolging van 1664 door Péréfixe begon. De aartsbisschop begaf
zich ook tot haar, na met het klooster in de stad, 't welk onder de abdis de Ligny
stond, niet gereed te zijn gekomen. Doch ook hier won de aartsbisschop geen terrein:
hij schreeuwde, tierde, bromde, excommuniceerde, het hielp niet. Ook daar-buiten
in de vallei was men onwrikbaar; la mère du Fargis hield kloek stand. Zij had
waardigheid, eerbied voor zich zelve en anderen, het gevoel van haar recht, en was
zeer ingetogen in haar weêrstand. Wat zij sprak was vast, zonder een enkele frase.
Zij had altijd in haar geheugen 't woord van Angélique: ‘Mijn dochter, al wat niet
eeuwig is, maakt mij niet bang.’ Zij was het later, die, als priores, de in de vallei
geïnterneerden, waarbij de uit Parijs gevoerde zusters gevoegd werden, bestuurde,
in de dagen toen het oude klooster onder het interdict geplaatst
geheel gebloqueerd werd; doch zij was het ook, die, in 1669 abdis geworden, de
In document
H.P.G. Quack, Beelden en groepen · dbnl
(pagina 55-58)