geen rust; hij kon het niet langer uithouden: de zieke vrouw had hij reeds den laatsten
snik zien geven; het was nacht geworden; hij ging in den tuin en wandelde, verzonken
in gepeinzen, de stille laan, beschenen door 't maanlicht, op en neder. Eindelijk kwam
hij tot kalmte: zijn besluit stond vast; hij zou zich aan den Heer van hemel en aarde
overgeven. En dadelijk - hij was zoo vurig van gemoed - sprak hij zijn voornemen
uit aan Saint-Cyran. Doch deze wilde hem beproeven, of het niet een voorbijgaande
opwelling des harten was, een oogenblikkelijke aandrift, en gebood hem nog eerst
een maand te pleiten
en dan terug te komen. Hij pleitte als gewoonlijk, doch putte alleen kracht uit den
aanblik van den Crucifix, die in de rechtszaal stond. Zijn mede-advocaten begonnen
te bemerken, dat hij niet meer zoo opgewekt sprak: hij werd slaperig, zeiden zij; toen
verzamelde hij nog eens al de hartstochtelijke geestkracht, waarover zijn schitterend
redenaars-talent te beschikken had; hij verpletterde voor het laatst zijn tegenstander
Talon; hij overtrof zich zelven. - Hij zou nooit meer spreken: het was het offer, dat
hij aan God bracht. - En nu, na een tweetal brieven geschreven te hebben, den één
aan zijn vader, die in de wereld leefde, den ander aan den kanselier, die hem zoo
vriendelijk had geholpen, waarin hij dien staats-ambtenaar uitéénzette dat hij zich
van de wereld afzonderde, niet om in de kerk waardigheden te gaan bekleeden, maar
om zijn ziel rust te geven, - ging hij naar Saint-Cyran. En deze begreep wat hij wilde.
De wilde leeuw, die daar brieschend rondging, moest worden getemd. De abt wees
hem geen plaats aan in de kerk, veroorloofde hem niet de kerk te dienen of te
verdedigen met zijn machtig woord; neen: hij zou blijven eenvoudig wie hij was, de
heer Le Maître, hij zou zijn de boeteling bij uitnemendheid; de kluizenaar, die al zijn
hartstocht, al zijn heftigheid zou gebruiken, niet om predikatiën te houden, waartoe
zijn talent hem zou verlokken; niet om de zaak van 't klooster te verdedigen tegen
de vijanden van rondom; neen, die al zijn kracht moest besteden, om zijn eigen geest
te kruisigen voor God, den natuurlijken mensch te dooden, opdat de geestelijke kon
geboren worden. En hij nam het bevel zonder eenige tegenkanting aan.
Welk een dwaas, zoo riep de wereld van die dagen: welk een verlies van zooveel
talent, alleen gebruikt tot boetedoening, zoo roepen nog soms de nakomelingen. Maar
hij ging zoo vergenoegd, zoo zalig nu zijn weg, bij het bezit van zijn zielevrede. Wel
had hij soms een geweldigen strijd. Wij zijn bij hem dikwijls in de atmosfeer van
een storm, van een heilig onweder. Men moest hem telkens weerhouden wegens te
grooten ijver: de knellende hand van den directeur kon hem niet loslaten. Hij blijft
de boeteling à feu et à sang. Maar al die kleine stoornissen bewijzen slechts hoe goed
Saint-Cyran had gezien, toen hij hem niet toeliet meer in de wereld te gaan, toen hij
voor de gestadigheid van zijn inspanning vreesde. Er waren
oogenblikken, waarin de leeuw toch wakker werd. Zoo herinneren wij ons zijn
tegenstreven, als hij zich moet onderwerpen aan de leiding van een priester, die
ditmaal zijn eigen jongere broeder is; maar na een oogenblik van storm onderwerpt
hij zich. Hij, die zelf zoo geweldig moest strijden en kampen, kreeg nu de kinderen
te onderwijzen. En aandoenlijk was het te zien, hoe hij zijn welsprekendheid gebruikte
om de kleine kinderen de schoonheden van enkele dichters en redenaars te doen
waardeeren; die moeite is misschien niet geheel onbeloond gebleven, want een dier
jonge scholieren was de kleine Racine. Hij stierf in 1658. De pleidooien, waardoor
hij ééns zoo vermaard was, zijn nu al lang vergeten: maar zijn boetedoening heeft
gemaakt, dat telkens edele geesten zich sterken aan zijn kamp en aan zijn triomf, en
dan uit nieuwsgierigheid ook eens uitzien naar dat aardsche werk der pleidooien, dat
in zijn tijd zoo geprezen werd door de practische mannen van zaken.
Le Maître is de eerste der zoogenaamde Heeren ‘Solitaires’ die zich geheel aan
Port-Royal wijdden. Hij woonde eerst in Parijs, in een klein vertrek aan het klooster
bijgebouwd, en later met de overigen in het Port-Royal der vallei. Bij hem voegde
zich als kluizenaar zeer spoedig zijn jongere broeder,
DES
ÉRICOURT. Deze, in 1611
geboren, was in krijgsdienst gegaan en diende als officier, toen in 1635 de vesting
Phillipsburg door de Duitschers werd belegerd. De vesting werd ingenomen en hij
met de overige hoofd-officieren gevangen weggebracht in Esslingen. Hij wist echter
te ontsnappen en naar Venetië te ontkomen, en zoo kwam hij op het einde van 1636
te Parijs. Hij was een dapper en zeer beminnelijk militair geweest, zeer geliefd bij
zijn vrienden en in zijn stand. Doch de wonderdadige ontkoming had hem tot
nadenken gebracht - het zat in de familie - en bij zijne moeder terugkomende en het
voorbeeld van zijn broeder Le Maître ziende, ging ook hij naar Saint-Cyran en wijdde
hij zich den Heer toe. Hij was de eerste der militairen, ‘vieux routiers,’ die wij weldra
naar de vallei hun stappen zullen zien richten, en hun degen aan den voet van het
kruis zien breken. Zij verwisselen den krijg tegen den vijand van Frankrijk slechts
met den krijg tegen de zinnelijke natuur. De Séricourt was een zeer zachte en
ridderlijke figuur: hij meende nimmer genoeg
gedaan te hebben, en niet zonder weemoed zien wij hem na zoo vele jaren afzondering
In document
H.P.G. Quack, Beelden en groepen · dbnl
(pagina 79-82)