• No results found

3. Methode 1 Ontwerp

3.2.2 Zinscomplexiteit en concreetheid van woorden

Om het effect van enkelvoudige en meervoudige zinnen op het schrijfproduct te meten, bestaan twee versies van elke casus voornamelijk uit enkelvoudige zinnen en twee versies uit meervoudige zinnen. Daarbij bevat elke versie concrete of juist abstracte woorden om het effect van concrete/abstracte woorden te meten. Waar nodig zijn de oorspronkelijke zinnen en woorden uit de casussen dus gemanipuleerd tot de gewenste vorm en zijn er voor het behoud van de inhoud soms enkele woorden toegevoegd of geschrapt. Ter illustratie van de manipulaties volgt nu een aantal voorbeelden. Het eerste voorbeeld, waarbij een enkelvoudige zinnen tot meervoudige zin wordt gemanipuleerd, komt uit casus A:

Oorspronkelijke versie (enkelvoudige zinnen)

'Zijn dochter Imke komt elke zaterdag langs. Thijs heeft een goede band met haar.'

'Zijn dochter Imke komt elke zaterdag langs, want Thijs heeft een goede band met haar.'

Manipulatie van meervoudige naar enkelvoudige zinnen vond ook plaats. Een voorbeeld uit casus B illustreert dat:

Oorspronkelijke versie (meervoudige zin)

'Als de verpleegkundigen meneer proberen te stimuleren om zichzelf te verzorgen, schreeuwt hij en

negeert hij mensen.'

Gemanipuleerde versie (enkelvoudige zinnen)

'De verpleegkundigen proberen meneer te stimuleren om zichzelf te verzorgen. Hij schreeuwt en

negeert mensen.'

Een manipulatie van een zin uit casus A met concrete woorden naar een zin met abstracte woorden:

Oorspronkelijke versie (abstracte woorden)

'Na een tijdje was Imke zo opgeknapt dat ze veel minder zorg nodig had.'

Gemanipuleerde versie (concrete woorden)

'Na een maand was Imkes wond zo genezen dat ze weer zelf kon lopen.'

Manipulatie van concrete woorden naar abstracte woorden vond ook plaats. Een voorbeeld uit casus B:

'De teamleidster vindt dat het gedrag van meneer Swart eigenlijk meer thuishoort in een

bewonersbespreking, maar gezien de ernst van de zaak zegt ze te zullen overleggen met de huisarts

wat te doen.'

Gemanipuleerde versie (abstracte woorden)

'Een medewerker vindt dat het doen en laten van meneer Swart eigenlijk meer thuishoort in een

ander gesprek, maar gezien de invloed van de toestand zegt ze contact te zullen hebben met een

expert wat te doen.'

Een punt van twijfel bij de vaststelling van het aantal casusversies was nog dat twee versies per casus (in plaats van vier) praktischer zou zijn, maar die keuze zou het interpreteren van de onderzoeksresultaten bemoeilijken, omdat tekstaspecten dan altijd overlappen in de resultaten. Vandaar de keuze voor vier versies: de vier tekstaspecten (enkelvoudige/meervoudige zinnen en concrete/abstracte woorden) zijn dan elk apart te onderzoeken. Bij het bestuderen van bijvoorbeeld een schrijfproduct van hoge kwaliteit is het dan mogelijk om te achterhalen door welk van de vier tekstaspecten die hoge kwaliteit wordt veroorzaakt.

3.2.3 Schrijfopdracht

Naast de casusteksten speelt de schrijfopdracht een belangrijke rol in dit onderzoek. Beide casussen bevatten oorspronkelijk een eigen schrijfopdracht, maar omdat deze te weinig tekst zouden opleveren en vooral vakkennis van de studenten toetsten, is een nieuwe schrijfopdracht

geconstrueerd (zie bijlage 3). Voor alle casusversies is deze opdracht geheel identiek. Op die manier is een betrouwbare interpretatie van de verkregen gegevens te garanderen en stellen we de variërende twee tekstaspecten centraal in plaats van de vraagstelling van de schrijfopdrachten. Als naast de verschillende casusversies elke versie namelijk ook haar eigen schrijfopdracht zou bevatten, zouden deze extra factoren het onderzoek onnodig ingewikkeld maken.

3.2.4 Enquête

Als de participanten na het lezen van beide casussen de schrijfopdrachten hebben gemaakt, vullen zij de enquête in (zie bijlage 4). Deze onderzoekt of de dominante tekstaspecten in de verschillende casusversies invloed hebben gehad op de bereidwilligheid van de studenten om de bijbehorende schrijfopdrachten te maken. Voor het maken van de enquête krijgen de participanten de toelichting dat de enquête zowel vragen stelt over de casusteksten als over het maken van de schrijfopdracht.

Tijdens het volgen van een mbo-opleiding is niet alleen de kwaliteit van de schrijfproducten van de studenten belangrijk, maar ook de manier waarop studenten tot deze producten komen: hoeveel tijd het hen kost een tekst te lezen, of de teksten voor hen begrijpelijk zijn, of de

schrijfopdrachten intuïtief in elkaar zitten en of dit alles hen de bereidwilligheid oplevert om zich te storten op het schrijven van een eindproduct zijn belangrijke aspecten in hun schoolloopbaan. Omdat in de literatuur het verband tussen begrijpelijkheid van teksten en bereidwilligheid van mbo- studenten voor het maken van schrijfproducten aan de hand van die teksten nog onderbelicht is, stelt de enquête dus de vraag of studenten inderdaad ervaren dat het lezen van begrijpelijke teksten hen aanspoort en zo ja: welke ingrepen in het studiemateriaal volgens hen nodig zijn om de kwaliteit van hun schrijfproducten te maximaliseren.

Bij de analyse van de resultaten staan twee thema's centraal: 'bereidwilligheid van de student' en 'ingrepen in studiemateriaal' centraal. Doordat de enquête per casusversie en

tekstaspect de bereidwilligheid van de proefpersonen in kaart brengt, is de mate van bereidwilligheid (of zij niet, matig, gemiddeld of sterk bereid zijn zich in te zetten voor de schrijfopdracht) van de studenten te verbinden aan de dominante tekstaspecten in de casusversies. Daarnaast controleert de enquête of de mate van bereidwilligheid van studenten op enige wijze verband heeft met de kwaliteit van de schrijfproducten: schrijven bereidwillige studenten bijvoorbeeld kwalitatief betere teksten dan studenten die minder bereid zijn zich in te zetten?

Het tweede centrale thema van de enquête is welke ingrepen de proefpersonen zélf in de casusteksten zouden maken om de tekst voor hen begrijpelijker te maken. Wederom kan dit waardevolle informatie opleveren voor de ontwikkeling van mbo-studiemateriaal: als de resultaten van de enquête kunnen onthullen of bepaalde tekstaspecten voor studenten de doorslag geven in de begrijpelijkheid van teksten, kunnen materiaalconstructeurs daar in de totstandkoming van hun studiemateriaal rekening mee houden, zodat studenten gebruik kunnen maken van op maat gemaakt materiaal dat hen bij bestudering ervan wellicht minder energie kost, sneller kennis oplevert en hen hogere beoordelingen van schrijfproducten bezorgt.

In drie vragenclusters definiëren de enquêtevragen de bovenstaande twee centrale thema's. Cluster 1 bevat vragen die de leesbaarheid van de casusteksten bevraagt. Om studenten aan de hand van de casusteksten een schrijfproduct van hoge kwaliteit te laten produceren, is het essentieel dat zij tijdens het lezen van de tekst bereidwillig worden om zich te willen inzetten voor het schrijven van een product. De leesbaarheid van een tekst zou daar invloed op kunnen hebben en door hen

daarover te bevragen, komen we er wellicht achter of en welke casusversies bij hen bereidwilligheid veroorzaken en welke niet. De vragen in cluster 1 vragen dan ook naar de hoeveelheid tijd die nodig is om een tekst te lezen, hoe prettig de tekst te lezen was, hoe lastig de studenten de tekst vonden lezen, wat ze vonden van de complexiteit van de zinnen en de woorden en hoe vaak ze zinnen moesten teruglezen om ze te begrijpen.

De vragen in cluster 2 gaan over de begrijpelijkheid van de tekstinhoud. Hoe beter de proefpersonen onthouden waar de tekst over gaat en hoe doorzichtiger de hoofdgedachte van een tekst is, hoe begrijpelijker deze tekst op hen overkomt. De enquête stelt bijvoorbeeld vragen over hoe snel de proefpersonen het probleem van de hoofdpersoon konden ontdekken, hoeveel ze van de tekst zouden kunnen navertellen, of de tekst bij hen beelden in het hoofd oproept, in welke mate zij zich verbonden voelen met de tekst en wat zij zelf aan de tekst zouden veranderen om de

De vragen in cluster 3 gaan over hoe de proefpersonen het schrijven van de tekst hebben ervaren: of de tekst makkelijk te schrijven was, of de studenten lang moesten nadenken over het bedenken van de tekstinhoud en of ze tevreden zijn met de tekst die ze geschreven hebben. Het stellen van deze vragen is essentieel, omdat we hiermee het verband tussen de casusversies kunnen onderzoeken: schrijven proefpersonen bijvoorbeeld makkelijker een tekst over een abstracte casus, concrete casus, of bestaat hiertussen geen verschil?

Door steeds per vragencluster de gegeven antwoorden van de proefpersonen te koppelen aan de tekstaspecten, is het mogelijk de zins- en woordaspecten van de vier casusversies op mate van bereidwilligheid en begrijpelijkheid te rangschikken. Omdat daarnaast elke casusversie dominante tekstaspecten bevat, is uit deze data te halen welke tekstaspecten de redenen zijn van een hoge of lage beoordeling van een casusversie.

Tot slot vertelt de data per casusversie welke ingrepen de proefpersonen op de tekst zouden toepassen om de begrijpelijkheid ervan de verhogen. Door alle gegeven antwoorden op deze open vraag te verzamelen, ontstaat er een overzicht van minst en meest voorgestelde tekstaanpassingen, die elk weer aan specifieke casusversies, dus tekstaspecten te verbinden zijn. Daardoor is af te lezen bij welke casusversie (dus welke tekstaspecten) studenten de meeste en minste aanpassingen voorstellen.

Als alle resultaten van de schrijfopdrachten en de enquêtes zijn verzameld en in kaart zijn gebracht, is het belangrijk om elk van de vier tekstaspecten te verbinden aan de verkregen resultaten, zodat we van elk tekstaspect eventuele effecten kunnen bepalen.

3.3 Procedure

Zie tabel 1 voor de groottes van de vier participantgroepen, de schrijfopdrachten die elke groep maakt en welke tekstaspecten er in de casusversies aanwezig zijn.

Tabel 1.

Groottes Participantgroepen, te Maken Schrijfopdrachten en Tekstaspecten per Casusversie

Aantal participanten

Te maken schrijfopdrachten

Tekstaspecten

Groep 1 17 Casus A (versie 1) enkelvoudige zinnen, concrete woorden

Casus B (versie 4) meervoudige zinnen, abstracte woorden

Groep 2 22 Casus A (versie 2) enkelvoudige zinnen, abstracte woorden

Casus B (versie 3) meervoudige zinnen, concrete woorden

Groep 3 21 Casus A (versie 4) meervoudige zinnen, abstracte woorden

Casus B (versie 1) enkelvoudige zinnen, concrete woorden

Groep 4 20 Casus A (versie 3) meervoudige zinnen, concrete woorden

Casus B (versie 2) enkelvoudige zinnen, abstracte woorden

Als onderdeel van de reguliere lessen Nederlands (duur: 90 minuten) hebben de meeste participanten vanwege de COVID-19-maatregelen op ROC TOP het onderzoek online thuis

afgenomen via Microsoft Teams. Minder dan tien participanten namen het onderzoek in een fysiek klaslokaal af. In de les voorafgaand aan dit onderzoek zijn de studenten ingelicht over de

mogelijkheid om mee te doen aan het onderzoek. Vanzelfsprekend waren zij niet op de hoogte van de precieze aard van het onderzoek. Om te voorkomen dat studenten de casussen zullen herkennen, is met de vakdocenten van tevoren overlegd over welke proefpersonen de casus nog niet in hun reguliere vaklessen zijn tegengekomen.

In de voorbereidingsles lazen de studenten de informatiebrochure en tijdens het onderzoek konden zij digitaal hun akkoord geven op het toestemmingsformulier. De les erna vond het

experiment plaats met alleen de participanten en de onderzoeker aanwezig in het leslokaal of allen online in Teams en startte het experiment met een klassikale instructie van het verloop het

experiment. Om ervoor te zorgen dat de studenten aan elke opdracht ongeveer even veel tijd besteedden en dat ze toekwamen aan beide opdrachten, had elk onderdeel van het onderzoek een tijdslimiet:

• lezen van eerste casus en maken van schrijfopdracht (maximaal 30 minuten) • lezen van tweede casus en maken van schrijfopdracht (maximaal 30 minuten) • invullen van enquête (maximaal 15 minuten).

Het bovenstaande programma was tijdens de lessen zichtbaar op het scherm. De groep werd in vierenverdeeld, zodat de participanten de juiste versies van de casussen via Teams kregen

toegestuurd. Elke student belandde vervolgens door de eerder aan hen toegestuurde link bij de schrijfopdrachten en enquête. Tijdens het maken van de schrijfopdrachten en beantwoorden van de enquêtevragen was het voor de studenten toegestaan om de casussen en de schrijfopdrachten in te zien. Als zij alle vragen hadden beantwoord, werden zowel de geschreven teksten als de gegeven enquêteantwoorden digitaal opgestuurd naar de onderzoeker, wat het experiment ten einde bracht.