• No results found

Hij zei: ‘'t Is maar goed, dat hij niet zo vijandig tegenover Mimi staat.’

Marijke glimlachte even: ‘Ja, stel je voor. Dan zou Mimi gewoon in een boom

moeten kamperen! Nee, die heeft hem meteen goed aangepakt. Nu, dag Han.’

Hij hield haar hand wat langer vast dan gewoonlijk. Wilde nog wat zeggen, bedacht

zich dan. ‘Dag Marijke.’

Hij bleef haar nazien, terwijl ze de laan afliep. Ze keek nog eens om, wuifde met

het koord van Aziza. Maar haar gang was niet zo veerkrachtig als anders. Hij zuchtte,

terwijl hij naar binnen ging. Maar toen hij de trap wilde opgaan, kwam Gerda al naar

beneden gelopen.

‘Janneman slaapt weer. Och, hij was ook geschrokken, die kleine schat. Hij huilde

met dikke tranen. Is Marijke weg?’

‘Ja, Marijke is weg. Het speet haar erg.’

‘O ja?’ zei Gerda.

Hij liep naast haar de tuin door. Maar hij stak zijn arm niet door de hare, zoals hij

gewoonlijk deed. De zwarte poes was weer uit de boom geklommen en sprong net

over de schutting.

‘Gelukkig maar,’ ontdekte Han, ‘anders had ik hem nog uit de boom moeten

vissen.’ Gerda keek opzij naar hem, dat was een uitdrukking van Marijke, een van

de vele idiote

En vanuit de pereboom blies ze uit alle macht.

kingen, die ze gebruikte. Als Hàn die nu ook al over ging nemen. ‘'t Lijkt me een

vals mirakel,’ zei Han.

‘Wil je nog thee?’ zei Gerda.

‘Ja, graag.’ Han nam het avondblad weer op, Gerda haar boek. De zomeravond

was stil en warm. Uit een van de nabije tuinen klonk het geluid van een grasmaaier.

En heel in de verte floot een trein.

‘Nog een stukje cake?’

‘Nee... e... dankje. Nee, dank je wel.’

Gerda zag, dat Han wel in de krant keek, maar niet las. Dat hoofdartikel moest hij

nu toch zeker al lang uit hebben. Opeens zei hij, terwijl hij de krant liet zakken: ‘Zeg,

Marijke zei dit nu zo, dat ze wel bij mij op kantoor wilde. Maar misschien zou dat

werkelijk wel wat voor haar zijn.’

Gerda legde haar boek ook neer. ‘Nee, je vergist je. Marijke zei juist, dat ze het

afschuwelijk vond om op kantoor te gaan. Maar ze stelde jou voor, om haar tot

makelaar op te leiden, omdat ze er wel wat voor voelde, om in huizen te kruipen.’

Daar was verachting in Gerda's stem.

‘Och, dat bedoelde ze zo niet. Ik vind het nog zo'n slechte oplossing niet, om het

kind eens een tijdje bij mij te nemen.’

‘Nu, dat ben ik dan helemaal niet met je eens. Dat zou een beetje spelen voor haar

worden,’ - en toen Han zich wilde verzetten - ‘neen man, ik ken je. Je bent, waar het

Marijke betreft, als was. Ik hoop, dat je voor Janneman later flinker zult zijn.’

Han streek over zijn al kalend kruintje: ‘Ja, ik kan niets beloven hoor. Trouwens,

dan ben jij er altijd, moeder, om te verbeteren, wat ik bederf.’ Han voelde zich

diplomatiek.

‘Juist, En zo sta ik ook tegenover Marijke. Marijke moet aangepakt worden. Als

ik jullie zin deed, dan pakte ik haar in watten...’

‘Nou, nou!’

‘Ja. In elk geval, jij en Chiel en Fie, jullie vinden, dat het kind nog maar genieten

moet. Om dan zo langzamerhand er eens kalm, kàlm over na te gaan denken, wat ze

misschien wel eens zou willen gaan uitvoeren. En mijn vaste overtuiging is, dat het

goed voor Marijke zal zijn, om eens flink aan te pakken. Ze zal

er beter van worden. En ze zal me later dankbaar zijn ook!’ Gerda keek Han een

beetje uitdagend aan.

‘Och, ze trouwt vast en zeker,’ zei Han.

Toen had Gerda kunnen gillen. Ze had zin om haar boek heel hard tegen de tuintafel

te gooien. Ze voelde zich rood worden. Toen nam ze het boek op, wendde zich af

van Han, en ging zitten lezen. En Han, zijn door Aziza vergeten sigaar weef

aanstekend, nam voor de zoveelste maal zijn hoofdartikel weer op, en trachtte zich

voor de ontwapeningskwestie te interesseren...

Een uur later zei Han - Nellie had het schemerlampje al naar buiten gebracht -:

‘Jij beweert, dat ik een zwak voor Marijke heb. Dat geef ik grif toe. Maar dat is

helemaal niet verwonderlijk, als je bedenkt hoe ze ons tot elkaar gebracht heeft.’ Hij

trachtte guitig te kijken. ‘Daar ben ik haar nog dankbaar voor.’

En Gerda, die daar nu juist Marijke helemaal niet dankbaar voor was, want ze

wilde haar geluk aan niemand te danken hebben, zei ongeïnteresseerd: ‘O ja?’

Marijke liep naar huis. Dicht bij 't Zonnehoekje kwam ze Jan Smit tegen op de fiets,

wat niets bijzonders was, want Jan Smit dwaalde dagelijks door de laan, waar Marijke

woonde. Hij was met veel bijlessen tot de 5de klas van de H.B.S. genaderd, en vond

het in zijn hart verbazend jammer, dat Marijke haar diploma verworven had. Hij

stapte van zijn fiets, toen hij Marijke zag, en kleurde.

‘Hallo.’

‘Hallo.’

‘Jé zeg, heb je een hond?’

Marijke demonstreerde het flauwe mopje, dat ze ma Das had moeten onthouden: