• No results found

Marijke dacht: ‘Zal ik hem ook een glaasje limonade aanbieden? Maar nee, hij had toch zeker de melk voor het drinken.’

De melkboer leunde, gelijk de man met de groene kaas, even tegen de deurpost.

‘Dat was wat met die Nellie hè? Zo d'r

maar van tussen. Niet, dat ik er anders van werd, toen ik het hoorde. 't Was een nare

meid.’

‘O, 't verwondert mij ook niets,’ zei Marijke. ‘Haar ogen stonden te dicht bij elkaar.

Ik heb vaak tegen mijn zuster gezegd: ‘Je zult eens zien, die gaat er op een goeie dag

met het zilver vandoor.’

De melkboer leefde zichtbaar op. ‘En, heeft ze gegapt?’

‘Nee, dat niet. Ze is zo maar met stille trom vertrokken.’

‘Nou, je kan toch nooit weten,’ zei de melkboer duister. ‘Kom, ik moet 'es verder.

Dag juf.’

‘Sterkte,’ troostte Marijke.

De melkboer dacht, dat ‘juf’ toch heel wat anders was dan haar zuster. Die was

hem te bijdehand. En die keek zo op je neer. Hij reed verder, de zon brandde op zijn

nek. En, drie huizen verder in de laan, vertelde de melkboer aan het dienstmeisje,

dat Nellie van de Vries er vandoor was met al de zilveren lepels en vorken...

‘Gossie,’ zei het dienstmeisje, ‘en wat doen ze nu?’

‘Ja, wat doen ze nu?’ hoonde de melkboer. ‘Ze late d'r stil d'r gang gaan.’

‘Gossie,’ zei het meisje weer, ‘en als ze haar nu pakken... O, wat vreselijk. Ik vond

het altijd een spòòk! Het verwondert me niets.’

‘Mijn ook niet,’ besloot de melkboer. ‘D'r ogen stonden te ver van mekaar.’

Marijke had inmiddels in overmaat van ijver de serrestoelen op het terrasje gesleept,

en ‘deed’ nu de serre.

Toen werd weer gebeld. Zingend liep Marijke naar de deur. Elke bel was een

verrassing.

Voor de deur stond een man zonder hoed en in een luchtig sporthemd, dat in de

mouw een grote winkelhaak had. Hij had een open actetas uitnodigend in zijn hand,

grabbelde een paar tandenborstels en een doosje tandpasta naar voren.

‘Kan ik U wat verkopen, juffrouw?’

‘Neen, dank U. Neen, dank U wel.’

‘Hè, dat meent U niet,’ zei de man, die zo keurig sprak, dat Marijke hem er even

onderzoekend op aankeek, of hij ook een

verklede kennis kon zijn. ‘Ik ben al van vanmorgen vijf uur op stap, en nog geen

cent verdiend.’

‘Ja, dat spijt me. Maar die tandenborstels,’ ze ging even met haar duim erover om

te voelen, ‘die lijken mij zo harig.’

De man lachte. ‘Hoe kan U 't zeggen? Zal ik U eens wat vertellen,’ hij klopte

Marijke op de arm - ‘zulke tandenborstels koop je niet in de beste zaak in Hilversum.’

‘Ja, in een schoenenzaak zeker!’ schertste Marijke.

‘Nee, nee, bij de beste drogist krijg je zulke tandenborstels niet. Ik zal U wat

zeggen, ze kosten mij een kwartje inkoop. Hoort U inkòòp. En omdat ik nog niets

verdiend heb, wil ik ze U verkopen voor...’

De man zweeg. Hij had de gave om te zwijgen bij beslissende momenten.

‘Nou, en?’ vroeg Marijke, tegen haar zin.

‘Voor twintig cent.’

‘Nou, vooruit dan maar,’ zei Marijke, die bedacht dat je voor twintig cent niet

anders verwachten kon dan een harig exemplaar. ‘Een stuk,’ zei ze nog ten overvloede.

‘En tandpasta? Moet U nog een doosje rose tandpasta? Heerlijke pepermuntsmaak.

Dat zegt mijn vrouw tenminste.’

‘Nee, ik gebruik altijd Colgate,’ zei Marijke afdoend.

‘Ja, dat kan ik wel zien,’ vleide de man van de pasta. ‘Warm, vindt U niet?’

‘Lekker,’ zei Marijke.

‘Wat U maar lekker noemt! Als je al vanaf vijf uur op stap bent...’ de man zuchtte.

‘Ja, dat begrijp ik wel hoor.’ Marijke keek trouwhartig de zomersgeklede man

aan. Ja, hij zag er wel ellendig-warm uit. Zijn bruine haar plakte.

‘Ik heb nog thee,’ zei Marijke. ‘Wilt U een kopje kouwe thee?’

‘'t Spijt me. Dat mag ik niet hebben voor mijn maag. Wel graag, als het niet te

veel moeite is, een glaasje fris water.’

‘Helemaal geen moeite. Kan U limonade verdragen?’

‘O, maar dat is toch...’ begon de man. En toen Marijke hem nog vragend bleef

aanzien: ‘Heel graag juffrouw.’

‘Die man is aan lager wal geraakt,’ dacht Marijke, terwijl

ze naar de keuken liep. Toch aanstonds eens kies informeren. Gek, dat ze op lang

zo'n vertrouwelijke voet niet met hem stond als met de oubollige dophoed. Marijke

nam uit Gerda's huishoudportemonnaie een kwartje, liet de kraan flink doorlopen,

en schonk weer op Gerda's aardbeienlimonade een schuimend keukenglas vol.

‘Astublieft.’

‘U bent al te vriendelijk,’ zei de man met een lichte buiging. ‘Die limonade is

heerlijk.’

‘Ja, maakt mijn zuster zelf.’

‘Voortreffelijk.’

‘U hebt ook niet altijd met tandenborstels door het land gewandeld,’ zei Marijke.

‘Neen, daar hebt U gelijk in. Vroeger handelde ik in broches, halskettingen en

doublé armbanden.’

‘Ja, maar ik bedoel daarvoor.’

‘Hoe bedoelt U dat?’

Marijke dacht: ‘Hij zal toch niet beledigd zijn.’ Ze zag opeens het kwartje, dat ze

nog vergeten in haar hand hield. ‘Astublieft.’

‘'t Was twintig cent juffrouw.’

‘Ja, dat weet ik. Maarre...’

‘Dan dank ik U hartelijk,’ hielp de man haar tactvol, en liet het kwartje in zijn

broekzak glijden. De man ging even gemakkelijk tegen de ene deurpost leunen,

Marijke tegen de andere. ‘Hoe bedoelde U dat daar straks?’

‘Och, ik dacht zo, dat U vroeger misschien wel op kantoor geweest was of zo iets.’

‘Dat U dat direct aan me zag!’ De man bekeek Marijke verwonderd. ‘Nee, ik ben

niet op kantoor geweest...’ de man keek even peinzend voor zich uit... Dan sloeg zijn

fantasie plotseling met hem op hol. ‘U moet weten, ik heb gestudeerd.’

‘O, wat enig,’ zei Marijke, ‘en waarvoor?’

De man schoof wat heen en weer met zijn voet. Dan bekende hij: ‘Voor dokter.’

‘O, vertel eens,’ zei Marijke gretig. ‘Tenminste, als U... als het U niet te veel

aangrijpt.’

De man, wiens werkelijke leven altijd bestaan had in scharrelen van de ene dag