‘En wie heb je nog meer limonade gegeven?’
‘O, een knollige man met een bolhoed. Die verkocht postpapier.’
Gerda deed haar handen aan haar hoofd. Zo wiegde ze heen en weer. ‘En dat is
een zuster van mij,’ kermde ze.
‘Je doet, alsof ik een misdaad begaan heb,’ zei Marijke, ‘En ik heb gewoon twee
arme mannen gelaafd.’
‘O... o... o...’, zei Gerda. Dan keek ze om zich heen. Ze zag het lila postpapier en
de tandenborstel op de tafel liggen. Ze veegde die met één slag op de grond. Dan
richtte zij zich fier op. ‘Van nu af aan ben jij lùcht voor mij. En zolang jij nog bij
mij bent, zal ik jou aanpakken, wees daar maar zeker van!’
Marijke weerlegde de tegenstrijdigheid in Gerda's woorden maar niet. Ze zei,
terwijl ze het postpapier en de tandenborstel weer opraapte: ‘Je krijgt f 0.55 van me.
Ik heb ze maar zolang uit jouw huishoudportemonnaie genomen.’
‘Wèzen!’ zei Gerda.
's Middags kwamen er nog een jongetje met een marmot, een zigeunerachtige
jongedame, die klerehangers te koop aanbood, en een bejaarde man in een jacket,
die oningelijste platen trachtte te verkopen. Gerda ging steeds naar de deur. ‘Jou kan
ik niet meer vertrouwen!’ zei ze hoog. Het jacket wilde niet weg. Die zette zijn voet
tussen de deur, en had de wanhopige brutaliteit om te zeggen: ‘Ik kom hier eigenlijk
om dat aardige juffertje te spreken.’
Gerda knelde zijn voet er bijna af. ‘Ik zal er de politie van in kennis stellen! Ga jij
weg màn!’
En tegen Marijke zet ze: ‘'t Is gewoon een complot. En als wij vannacht allebei in
ons bed vermoord worden, is het jouw krankzinnige schuld.’
‘Dat zou zuur zijn,’ zei Marijke zachtzinnig.
‘'s Nachts - Marijke sliep onbekommerd in de onberispelijke logeerkamer, omdat
Gerda haar niet in het lits-jumeau wilde dulden na het drama van dien morgen - 's
nachts schrok ze wakker, doordat er een hand op haar schouder gelegd werd. 't Was
Gerda.
‘Marijke, daar is iemand. Daar is iemand op het dak. En 't is jouw schuld. 't Is
jouw schuld. En jij gaat maar kijken hoor! Jij gaat maar kijken...’ Gerda wist niet,
dat ze alles herhaalde. Haar tanden klapperden.
‘O, best,’ zei Marijke. ‘Misschien is het de bolhoed. Die zal mij heus niks doen.’
Marijke viste haar pantoffels onder het bed uit. Stak een arm in haar kimono.
‘Hoor je dat? Hoor je dat?’ vroeg Gerda. Ze legde haar handen op haar maag.
‘Ik hoor niks. Maar 't zal wel zo zijn. Moet ik door het luikje op het dak kruipen?’
‘Welnee. Je gaat maar op de veranda staan. Je gaat gewoon op de veranda staan.
En dan roep je!’
‘Wie moet ik roepen? De buren?’ Marijke stak haar hand in de andere
kimonomouw.
‘Och, welnee, je roept tegen de man op 't dak!’
‘Jammer, dat ik vanmorgen zijn naam niet gevraagd heb,’ zei Marijke. ‘Zo zie je,
nu had je zoveel tegen op mijn conversatie. En nu hebben wij nog niet genoeg
gepraat.’
‘Ga nu maar. Ga nu maar,’ drong Gerda. ‘Ooooo, hoorde je dat? Die menschen
hebben natuurlijk al lang geïnformeerd, dat hier geen man in huis is. En dan jij met
je bespottelijke familiariteit. Ooooooooo! Ga nu toch. Dreig ze met de politie. Zeg,
dat ik de politie opbel. Hoor je dat? Hoorde jij dat ook Marijke?’
‘Ja, nu hoorde ik ook wat,’ zei Marijke kalm. ‘Misschien is het het jacket, dat nu
kennis met mij wil maken.’
‘O wees niet zo zot. Wees niet zo zot! Ik neem Janneman uit zijn wiegje.’
‘Ja, doe dat. En wandel dan de voordeur uit, terwijl ik met het jacket converseer.’
‘Ga nu toch...’ kreet Gerda.
Marijke klom op de leuning van de veranda. Ze keek naar boven. Dan schaterde
ze opeens. Ze greep zich met beide handen aan de veranda vast, om niet naar beneden
te slaan. Want de moordenaar was de zwarte poes van de buren, die op het dak een
vogeltje gevangen had, en daar op kattemanier mee speelde.
‘O, mispunt!’ zei Marijke.
Hoofdstuk VIII.
De volgende morgen om 12 uur kwam Han thuis. Toen Marijke hem, door Gerda
gesteund, uit de tax zag stappen, kreeg ze even een neiging tot huilen. Hij liep
gebogen, hij zag zo bleek, Gerda torende boven hem... ach, Han was zielig. Maar
toen hij binnenkwam, wuifde Marijke met een grote bos rozen. Ze zoende hem op
beide wangen. En Janneman had een grote strik op zijn trui!
‘Fie en Chiel komen vanavond even. Ze vonden... het mocht niet te druk zijn, als
je pas thuiskwam,’ zei Gerda.
‘Ja, goed, goed.’ Hij liet zich langzaam in een grote stoel zakken. Hij leek blij, hij
snoof even de geur van de rozen op met dichte ogen. De kamer leek anders met al
die bloemen! Feestelijk was het! Wat had hij verlangd om naar huis te gaan, en, o,
wat was hij nu moe... Alleen, toen hij Marijke zag, die voorzichtig op een blaadje
zijn chocola kwam aandragen, zei hij glimlachend - gek, die glimlach deed Marijke
pijn -: ‘Kind. wat heerlijk om jou hier te vinden.’
Marijke streek maar eens over zijn haar. En Gerda, die tegenover Marijke, na het
nachtelijk drama nog niet haar zelfverzekerdheid weergevonden had, zweeg. Alleen
haar mondhoeken trokken naar beneden...
Maar na een half uurtje zei Han: ‘Ik zou nu wel graag naar boven willen. Het
thuiskomen heeft me meer aangegrepen, dan ik dacht.’ Het was, alsof hij zich moest
verontschuldigen. ‘Je vindt het toch niet erg moeder?’
‘Nee, ik begrijp het best,’ zei Gerda. Hoewel zij er in haar hart niets van begreep.
‘Ik zal je wel helpen, Han.’
In document
Cissy van Marxveldt, De toekomst van Marijke · dbnl
(pagina 92-95)