‘Bent U er nooit geweest, Zusje?’
‘Nooit, mijnheer van Swinden.’ Ze boog zich naar Jan met de krulletjes over: ‘Nog
koffie mijnheer van Altenburg?’
‘Nee, dank U Zuster.’ Ze voelde zich terechtgezet.
Ze dacht opeens: ‘Wat is hij stijf en lelijk. Wat is heel anders dan Ruut.’ Er kwam
een warm gevoel in haar hart. Ze moest zich bedwingen, om niet naar hem te kijken.
Ze wist, dat hij nonchalant zou zitten in de grote stoel voor het raam, zijn benen over
elkaar geslagen. En over het Leven heen, zou hij naar haar kijken. Of niet? Even
zien... Nee! Marijke bleef strak op haar bord turen.
De S.F. daasde door: ‘Ze was toen nog maar een jaar. Maar kruipen, dat ze kon.
Ze kroop aldoor weg tussen de stoelen. En ze kwam steeds weer met andere dingen
bij ons. Een banaan, een peer, druiven.’ Hij lachte weer daverend: ‘Ja, ja, 't is een
beest. Die had ze gewoonweg gegapt bij andere mensen. Ja, ja. dat belooft wat! En
als mijn vrouw of ik er wat van zeiden, dan keek ze ons aan, en dan zei ze: “Da, da.”
Ze had ten slotte op het hele strand een slechte naam.
Mijn vrouw schreef me gister, dat ze haar beer weggegooid had. Ze heeft een beer,
moet U weten, met één arm. En geen benen. Daar is ze verzot op. Die moet 's middags
met haar naar bed, en 's avonds. Ze wil zonder die beer niet gaan slapen...’
Wat duurde die koffietafel lang. En de S.F. daasde maar door.
Marijke kreeg het zo benauwd. Wat moest ze nu aanstonds met Ruut beginnen? Ze
moest hem natuurlijk voorstellen aan Zuster Tonia en aan Zuster Betsy. O vervelend,
vervelend! Even zag ze die avond in Hilversum voor zich, dat ze laat nog gelopen
had door de stille lanen, en de afgevallen bladeren had opgeschopt, en verlangd had
naar Ruut... En nu? Ze schoof de boter door aan juffrouw Krop, die zo verlegen was,
dat ze liever alles droog at, dan om de boter te vragen. Nee, ze zou het Ruut aanstonds
flink zeggen. Het was geen manier om haar zo te overvallen...
Zuster Tonia verhief zich. Marijke snelde naar de keuken. Ze had de kruik voor
mevrouw van Altenburg vergeten. Ook dat nog! Aafje mopperde. Natuurlijk. Het
Rusthuis ging zijn gewone gang, alsof daar niet in de voorkamer Ruut zat. Net goed!
Kon hij maar eens ondervinden, wat het voor een helpster in een Rusthuis betekende,
als er een plotselinge vrind op kwam dagen. Marijke ruimde de tafel af, zonder naar
de voorkamer te zien. Het kon haar ook niets meer schelen, dat de S.F. zich als een
havik op Ruut had gestort. Mevrouw Falkenhagen stond er handenwrijvend bij, en
Kropje zat een beetje verlegen lachend op de leuning van een stoel. Dat zag Marijke
toch allemaal, al zag ze niet om naar Ruut.
Zuster Betsy liep langzaam met mevrouw van Altenburg door de hal. Die ging al
rusten. Marijke greep een theedoek.
‘Nee, die is nog nat,’ snibde Aafje.
En zachtmoedig hing Marijke de natte doek weer over het rekje, terwijl ze een
droge opviste. En later ruimde ze de hele bende op haar dooie gemak weg. 't Kon
haar nu allemaal nièts meer schelen...
Ruut kuchte. ‘Ja, hoest maar raak,’ dacht Marijke. Maar toen Zuster Tonia de
eetkamer binnenkwam, zei ze: ‘Mag ik U even een vriend van mijn zusters
voorstellen?’ Dat klonk goed. Zo degelijk. Een vriend van mijn zusters! Net, alsof
zij eigenlijk niets met Ruut te maken had. Ze verstak een haarspeld in haar armzalige
knoedeltje, terwijl ze naast Zuster Tonia naar de zitkamer liep. Ruut was nu alleen.
Hij sprong op. Marijke stelde voor: ‘Mijnheer van Echten, een vriend van mijn zusters,
Zuster Tonia.’
‘Hoe maakt U het?’ zei Ruut. ‘Ben je nu klaar Marijke?’
‘Ja, direct. Even mijn jas aandoen.’
‘Ga je zo mee?’
‘Ja, wat dacht je dan? Ik heb maar een uur vrij.’
‘O, maar voor deze keer wil Zuster Tonia je wel een hele Zondagmiddag aan me
afstaan. Nietwaar Zuster Tonia?’ Een beminnelijke glimlach naar Zuster Tonia. Maar
hiervoor was Zuster Tonia absoluut ongevoelig.
‘Zuster Marijke heeft de vorige week vrij gehad. Ze heeft nu maar recht op een
uur.’
‘O, maar ik zou niet eens anders willen,’ zei Marijke. ‘Stel je voor...’ Ze liet in
het midden, wat ze zich moesten voorstellen. Ze priemde een venijnige blik naar
Ruut. En, terwijl ze zich omdraaide, om haar mantel te halen, hoorde ze Zuster Tonia
vragen: ‘Woont U ook in Hilversum, mijnheer van Echten?’
‘Nee, in Leiden Zuster.’
‘Mooi,’ dacht Marijke. ‘Nu kan Zuster Tonia haar conclusies maar trekken. Drie
maal intercommunaal opgebeld uit Leiden, Tenminste als Zuster Tonia de
poststempels bekeek. En dan zij met haar opvallend: Een vriend van mijn zusters.
En toch is het zo, al zou Zuster Tonia dat nu nooit meer aannemen. Marijke duwde
haar knoedeltje wraakgierig onder haar hoed. Drie haarspelden gleden langs haar
rug. En ze dacht, opeens sentimenteel: ‘En ik had het me zo heel, heel anders
voorgesteld...’
Maar toen ze naast Ruut door de voortuin naar zijn auto liep, en hij haar trots de
kleine, blauwe two-seater liet zien - ‘Hoe vin je 'm Marijke. Ziet er goed uit hè? En
hij loopt gesmeerd,’ - toen voelde ze zich opeens zo wonderlijk vrij. Ze voelde, hoe
haar wrevel tegen Ruut verdween. Ze liep om de auto heen.
‘Een knollig wagentje Ruut. Troont je Grootvader nog altijd in de Hispano Suiza?’
‘O nee, die heeft al lang een andere wagen. Een Horch.’
‘Jammer,’ zei Marijke, terwijl ze het portier achter zich dichtsloeg, ‘ik had hem
misschien over kunnen nemen. Voor een prik. Dat had je Grootvader vast wel voor
mij onvergehad. Vanwege onze ouwe connectie.’
Ruut stapte met één grote stap over het dichte portier heen naast Marijke. Hij
lachte. ‘Hè gelukkig, nu ken ik je weer. Je
was daar straks van een waardigheid, o, geweldig! Niks voor jou Marijke.’
In document
Cissy van Marxveldt, De toekomst van Marijke · dbnl
(pagina 187-190)