• No results found

4.1 Benoemde onzekerheden in de interviews

4.1.5 Wortelzone en gewasschade

In feite gaat het voor de landbouw om het zoutgehalte in de wortelzone en daar is weinig over bekend (11:24). Hoeveel zout zit in het bodemvocht en hoe verandert dat door de tijd? Er zijn nog veel hiaten in de kennis over interacties tussen oppervlaktewater, grondwater en bodem.

“Waar we nog totaal de plank misslaan is de relatie grondwater – oppervlakte- water en de interactie met het buitenwater met de bovenrandvoorwaarden. Dus drains, waar liggen drains, wat is de beladenheid van die drains? Waar lig- gen de sloten? De slootligging hebben we wel goed in beeld, maar hoe is de weerstand tussen grondwater en oppervlaktewater, daar weten we eigenlijk nog helemaal niets van, niet genoeg in ieder geval.” (6:26)

Metingen die boeren samen met het waterschap hebben gedaan lieten zien dat zoute kwel veel invloed kan hebben, maar dat de invloed erg varieert, en over 150 meter kan verschillen tussen een EC waarde van 2,5-3 naar 6-7 (9:13). Uit een lopend onderzoeksproject blijkt dat het chloridegehalte meer plaatsge- bonden dan tijdgebonden varieert; waarden op een bepaalde plaats zijn vrij constant maar waarden kunnen over een korte afstand sterk verschillen (af- hankelijk van oude kreekruggen, grondsoorten, afstand tot het buitenwater etc.). Waar de zoute kwel toch veel invloed heeft is nog niet in kaart gebracht (9:13). Boeren hebben over die verschillen wel ervaringskennis, bijvoorbeeld hoe ze hun grond het beste kunnen draineren (18:25).

“De invloed van zoute kwel en zout grondwater is heel verschillend. In bepaalde gebieden bleek dat dat wel meeviel. In een bepaald sloottraject dat je dan toch een redelijke EC-waarde had (bij metingen in 2010) wat een EC-waarde van 2.5/3.0 is. En 150 meter verder zat je opeens aan 7 a 6. Heel divers is dat. En dat geeft ook een heleboel onzekerheid of we wel genoeg gegevens hebben om dus echt 100% te kunnen zeggen: zo gaat het worden.” (9:13)

Het is ook grotendeels onbekend hoe een zoetwaterlens zich op zout grondwa- ter gedraagt: als de zoetwaterlens is uitgeput, komt er dan zoute kwel omhoog en kun je die door beregening terug drukken (4:38)? Een zoet slootpeil is in elk geval nodig om wegzijging van de zoetwaterlens tegen te gaan (9:13). Het kan ook zijn dat je met zoute kwel juist de zoetwaterlens omhoog brengt zodat de plantenwortels erbij kunnen. (9:14) Er worden in Zeeland experimenten gedaan met peilgestuurde drainage, om zoet water vast te houden, zoet water in te la- ten of zout kwelwater af te voeren (3:15). Er is discussie tussen Deltares en Acacia Water of je dieper of dichter op elkaar moet draineren (3:15).

De invloed van klimaatverandering op de zoetwaterlenzen in de Zuidwestelijke Delta is onbekend (12:23). Voor toenemende verzilting door een verhoogde zeespiegel is men niet bang, maar toenemende droogte zou wel tot problemen leiden. In het huidige Nederlandse klimaat valt in de winter genoeg regen om het zout dat in de zomer in de bodem is achtergebleven weg te spoelen

79

(11:24). In een W+ klimaatscenario, waarin in de winters weinig neerslag valt door oostenwind, zou de hoeveelheid zout toch kunnen gaan toenemen.

“Als we zo doorgaan met die droge zomers, en het wordt een W+, dan zou het

zo kunnen worden dat we op 1 april op sommige plekken niet meer al het zout kwijt zijn geraakt. (…) Dat betekent dat je al slechter begint aan het begin van het groeiseizoen.” (11:25)

Het is bovendien onbekend wat gewassen aan zout kunnen hebben. Sommige respondenten vinden dat boeren veel te voorzichtig zijn. Bij Zierikzee is een proef gedaan met 60 aardappelrassen op een kleine plot van 30x30 meter, en 55 van deze aardappelrassen groeiden goed op ziltere grond (14:15). Het jaar na het experiment heeft de boer voor het eerst dat hele perceel vol gezet met aardappels, omdat hij gezien had dat het kon. In Noord- en Zuid-Holland zijn boeren huiveriger voor zout dan in Zeeland (14:14). Volgens een onderzoeker geven sommige boeren in Noord-Holland aan dat ze misschien met een hoger zoutgehalte uit de voeten zouden kunnen, maar dat ze voor de zekerheid rich- ting de overheid aan het zoete water vasthouden (11:35). Een medewerker van de provincie Zeeland geeft een vergelijkbaar voorbeeld op Goeree-Overflakkee (Oude Tonge).

“Bijvoorbeeld een tuinder die bij Egmond zit, (…) die zei: we weten dat we het krijgen en dat het kan, dus daarom eisen we het ook. We weten niet hoeveel slechter zou zijn als we 200 mg chloride zouden krijgen, misschien gaat het wel, weten we niet. Als dat ook zou gaan, dan zou het voor onze bedrijfsvoering goedkoper zijn. Maar dat durven we niet aan. Dus zo zitten mensen een beetje in een versteende rol.” (11:35)

“Een mooi voorbeeld: tulpenboeren zeggen vaak 150 mg/l daar ligt voor ons als producenten wel ongeveer de limiet. We weten dat er in Oude Tonge een ge- bied is waar de chloridegehaltes soms meer dan 300 mg chloride zijn, terwijl de boeren dat daar niet weten. Deze boeren telen daar gewoon tulpen. Dus omdat ze het niet weten en veronderstellen dat ze gewoon op prachtige zoete om- standigheden telen, doen ze het, en dat gaat goed. Dus je hebt daar een empi- risch bewijs dat het wel degelijk kan op 300 mg chloride en toch, beleidsmatig wordt 150 wel gehanteerd.” (14:14)

Een respondent meldt nog nooit gewasschade door verzilting te hebben waar- genomen, wel verdrogingsschade (11:12). Het is onbekend of in Zeeland daad- werkelijk gewasschade door verzilting optreedt. Ook is onduidelijk hoe je ver- drogingsschade en verziltingsschade van elkaar moet onderscheiden (11:12). Verziltingsschade kan pas worden aangetoond als er echte gewasreductie op- treedt; maar de boeren doen er alles aan om dat te voorkomen (11:35).