• No results found

Wanneer is water zoet, brak of zout? (Code 5a, b, e)

De vraag ‘wanneer is water zoet, brak of zout’ is gesteld om te onderzoeken of respondenten een verschillende interpretatie van de werkelijkheid hebben, of dat ze dankzij de langdurige discussies dezelfde getalsmatige normen hanteren. Uit tabel 3.2 blijkt dat relatief veel respondenten zeewater gebruiken als refe- rentiekader voor ‘zout’. De respondenten die dit referentiekader gebruiken we- ten ook hoe zout de (Noord)zee ongeveer is. Zouter dan de zee kan niet. Een groot deel van de respondenten noemt oppervlaktewater echter al veel eerder zout. Twee van de 3 agrarische ondernemers leggen de grens het meest scherp (350-1500 mg/l chloride), gekoppeld aan beleefde zoutschade14. Bij de overige respondenten varieert de schatting tussen de 2000 en 18000 mg/l.

“Als je zeewater hebt, dat is pak hem beet 18.000, dus 18 gram per liter. Maar voor heel veel boeren is 1000 dus al zout, die vinden dat idioot.” (14:20)

“De mensen in de omgeving hebben het al snel over zout, terwijl ze brak bedoe- len.” (17:15)

Het begrip ‘Brak’ definiëren slechts enkele respondenten, in het bijzonder de respondenten die een NGO vertegenwoordigen. Zij leggen bovendien de na- druk op fluctuaties en gradiënten in het chloridegehalte.

”Meestal in dat soort habitats doen zich sterke fluctuaties voor en dan daalt het in de winter als het veel regent daalt het tot pak weg 1000/1500. De sterke fluc- tuaties, dat is dus bij uitstek een kenmerk van brakke habitats. Het gaat niet zo zeer om het absolute niveau van het zoutgehalte, maar meer om de fluctuaties. Want die hebben, inherent, een relatieve soortenarmoede.” (1:22)

14

Zoals eerder omschreven, geven onderzoekers vaak aan dat het moeilijk is vast te stellen of het daad- werkelijk zoutschade betreft of droogteschade of een combinatie van beiden.

Ook voor het begrip ‘zoet’ worden standaard-referentiekaders gebruikt, zoals ‘kraanwater’, ‘gedestilleerd water’, ‘de smaakgrens’, de normen voor het Vol- kerak-Zoommeer en de normen voor de regionale watersystemen (diverse waarden). Tegelijk geven respondenten aan dat de norm voor ‘zoet’ per regio verschilt, afhankelijk van wat haalbaar is en wat men dus gewend is.

“Daarom zeg ik: elke regio is anders. Rijkswaterstaat laat op het zuidelijkste puntje in met 450 mg, daar sturen ze op. (…) Op Tholen zit het zo’n beetje op 350/400. In Zuid-Beveland op 450. Dan zijn de boeren al blij, als ze dat hebben. En in een andere regio zeggen ze: kan het niet beter? In Zuid-Holland piepen ze al als het 300 wordt. En dat is hier dus anders. Voor ons is zoet water beneden de 700 mg.” (5:22)

“In bepaalde jaren zien we dat het zoute water het zoete water beïnvloedt. Dan wordt de natuurlijke indringing van de zee die wordt harder. Dan kan je wel zeggen, we overschrijden de grens, maar dat gaat in de praktijk niet gebeuren, dan zie je dat het gebruik gaat meebewegen met die grens.” (2:20)

Twee respondenten geven aan dat de begrippen ‘zoet’ en ‘zout’ een mening zijn. Die mening kan dus per regio verschillen zoals uit bovenstaand citaten blijkt. Tegelijkertijd verwijzen respondenten naar de literatuur: ‘de lijstjes’ die door hydrologen zijn opgesteld in landbouwhandboeken.

“Sommige mensen leggen de grens voor zoet water bij 200. Maar dat is meer emotioneel gebonden dan dat het gebonden is aan de eisen die de landbouw stelt aan het chloridegehalte. (…) De definitie is een kwestie van onderlinge af- spraken maken en je daar aan houden.” (11:29)

Er wordt ook een ingenieursbenadering voor het begrip zout geïntroduceerd, dat wil zeggen, een bewust gekozen zoutnorm met een vooraf bepaalde doel- stelling:

“Voor de grens tussen brak en zout kun je van alles verzinnen. Neem bij voor- beeld het Volkerak-Zoommeer. In het kader van de MER procedure hebben we echt een zoute variant voor het meer ontworpen, van hoe zout moet het waar en wanneer zijn. Daarbij hebben wij een grens van 10 gram per liter geponeerd. Als je daar langdurig onder zit, gaan mosselen dood en heb je dus geen graas- functie en krijg je “groene soep in het zoute water” […]. We gaan uit van een absolute ondergrens van 10 gram, […] en we hebben hem zo ontworpen dat je daar boven blijft. Op, voor mijn part, de buitenhaven van de Volkeraksluizen na. Zo kan je veel meer voorbeelden noemen. In de jaren 70 was de Grevelingen bij- voorbeeld aan het verzoeten, door polderwateruitslag, in die situatie werd 13 gram chloride als absolute ondergrens genomen voor een volwaardig zoutwa- ter ecosysteem. Zeewater heeft een chloridegehalte van 18 gram chloride, of- wel een saliniteit van 32. (4:28)

Respondenten van de landbouwbedrijven en de wetenschappers zijn gewend om het zoutgehalte van water in EGV-waarden (Electrisch Geleidend Ver-

59

mogen, in het Engels: Electrical Conductivity – EC) uit te drukken in plaats van in milligram chloride per liter.

“De grens voor zoet ligt op een EC van 3. Ik weet niet hoeveel mg chloride dat is, daar werken wij niet mee. Het liefste werken wij met een EC onder de 1, maar dat is praktisch nooit hier. We werken heel veel met EC’s van 1.7 tot 2, dat is zo’n beetje de hoofdmoot, waar ik mee werk.” (15:22)

Tabel 3.2, Beeldvorming over zoet en zout (kwalitatief), in bijlage C is een overzicht gegeven van

de kwantitatieve grenzen door de respondenten uitgedrukt in mg chloride / liter.

NGO’s Waterbeheerders Watergebruikers Onderzoek Tot

Dat weet ik eigenlijk niet X 1

Daar heb ik niet zoveel mee/geen mening over

X X 2 Zoet-Zout X X X X X X X X X X 10 Zoet-Brak X X X X X X 6 Brak- Zout X X X X X 5 Fluctuaties X 1 Zoet-Zout overgangen X X 1

Zoet gebaseerd op ‘algeme- ne’ kennis

X 1

Zoet gerelateerd aan kraan- water

X X 2

Zoet gerelateerd aan gedes- tilleerd water

X 1

Zoet gerelateerd aan de smaakgrens

X 1

Zoet-Brak is regio speci- fiek/de Zeeuwse of Zuid- Hollandse situatie

X X X X X X 6

Zoet-Brak gerelateerd aan waarden wetenschap

X X 2

Zoet-brak gerelateerd aan normen waterbeheerder (VZM, regionaal wateren) X X X X X 4 Zoet-brak-zout gerelateerd aan natuur X X 1 Zoet-brak-zout gerelateerd aan stedelijk water

X 1

Zoet-brak gerelateerd aan landbouwfuncties

X X X X X X X X X X X 11

Zoet-brak gerelateerd drink- water/ industriefunctie

X X X X X 5

Brak- Zout gerelateerd aan visserij (mosselen)

X 1

Zout gerelateerd aan de Zee X X X X X 5

(Brak- )Zout gerelateerd aan VZM (verdwijnen blauwalg)

X X X 3

Zoet-Brak- Zout uitgedrukt in chloride X X X X X X X X 8 Zoet-Brak-Zout uitgedrukt in EGV X X X X 4 Zoet-Brak-Zout uitgedrukt in saliniteit X

Belang rol kationen X 1

Interpretatie: De respondenten hanteren verschillende normen om zoet, brak en zout water van elkaar te onderscheiden. Respondenten hebben meer een gedeeld beeld over het begrip ‘zoet’, dan over het begrip ‘zout’. Veel respon- denten hanteren het chloridegehalte, maar sommigen prefereren de EC- waar-

de als maat voor het totaal aan zouten in water. Er zijn ook enkele responden- ten die stellen dat er geen strakke grenzen zijn om zoet, brak en zout van elkaar te onderscheiden.

Het feit dat het begrip ‘zoet’ eiland- en/of functie specifiek is, wordt breed ge- deeld. Drinkwater en landbouw worden hierbij vaak genoemd als specifieke functies. Voor de landbouw vallen brak en zout water in dezelfde categorie, namelijk: te zout water. Kennis over chloridegrenswaarden voor natuur en an- dere functies wordt minder gedeeld. Blijkbaar zijn verschillende gradaties in brak water alleen interessant voor de natuurfunctie. Dit zou kunnen wijzen op een kennishiaat ten aanzien van chloridegehaltes en fluctuaties die belangrijk zijn voor natuur.

De quote met de ‘ingenieursnorm’ is om verschillende redenen interessant: (1) er wordt een vergelijking gemaakt met een ander zoutwatersysteem. (2) er wordt tweemaal gesproken over een ‘absolute ondergrens’. Daaronder is er dus ‘schade’ in termen van veronderstelde zoute algenbloei (Volkerak- Zoommeer) dan wel het ontbreken van fysische randvoorwaarden voor het ontstaan van een volwaardig zoutwatersysteem, beredeneerd op de overle- vingskans van mosselen (Grevelingen, Volkerak-Zoommeer). Voor de zoutwa- tergebruikers geldt blijkbaar ook een ‘zoetschadegrens’. (3) Er wordt door an- dere respondenten betwijfeld of de ontwerpnorm van 10.000 mg/l die bere- kend wordt met de modellen overeen zal komen met de werkelijke chloride- concentraties die kunnen gaan optreden. Deze twijfel is ingegeven door een vergelijking van modelresultaten en meetwaarden op een andere locatie (Ha- ringvliet), waarbij de modelresultaten niet bleken te kloppen.

61