• No results found

Hoofdstuk 2. ONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT WONEN IN AMSTERDAM EN AMSTERDAM NOORD IN HET BIJZONDER

2.1 Woningbouwbeleid in de jaren zestig, zeventig en tachtig

2.1.1. Suburbanisatie en stadsvernieuwing

In het vorige hoofdstuk schrijf ik onder andere over de ontwikkeling van Noord als onderdeel van de ontwikkeling van Amsterdam in zijn geheel. In dit hoofdstuk geef ik een historisch overzicht van het Nederlandse woningbouwbeleid in de naoorlogse jaren, ik geef een nadere introductie van het begrip gentrificatie en ik geef aan waartoe gentrificatie concreet heeft geleid in het stadsdeel Noord.

Na de tweede Wereldoorlog trekken steeds meer Nederlanders naar de stad, een proces dat wordt aangeduid als urbanisatie. Omdat tijdens de opbouwjaren in de stad de vraag naar arbeid blijft stijgen, terwijl de werkgelegenheid op het platteland juist afneemt onder invloed van toenemende technologisering en automatisering van de landbouwsector. En in Amsterdam blijft er (mede daardoor) altijd woningnood: vooral de vraag naar woningen die de gezinnen van de arbeiders zich financieel konden veroorloven was groter dan het aanbod23. In de jaren zestig en zeventig

komt er een omslag met betrekking tot wonen in de stad en neemt het proces van urbanisatie een omgekeerde richting: afstanden worden beter overbrugbaar, waardoor het woongebied wordt uitgebreid. Het is niet langer noodzakelijk om (dicht)bij het werk te wonen. Onder invloed van economische groei en modernisering met een groeiend aantal autobezitters en de aanleg van een modern wegennet tot gevolg en door ontkerkelijking waardoor gezinnen kleiner werden, nam de mobiliteit toe en daardoor de mogelijke alternatieven voor een woonplek. Priemus schetst deze ontwikkeling in zijn artikel over urbane woningmarkten in ontwikkelde economieën (Priemus 2004). Hij legt uit dat deze dynamiek leidde tot suburbanisatie: de dichtheid in de stad wordt kleiner en mensen verspreiden zich over een groter gebied. Met uiteraard gevolgen voor die stad. Amerikanen hebben een woord voor dit verschijnsel bedacht: ‘They call it the “dougnut city”: empty buildings, derelict areas, crime and vandalism in the centre; and wealth, happiness and family life in the suburbs’ (Priemus 2004: 2). Het is vandaag de dag misschien moeilijk voor te stellen, maar ook in de nu zeer populaire wijken als de Jordaan en de Pijp vond dit proces plaats. Om te spreken van een kaalslag gaat wat ver, maar gezinnen die de kleine, gehorige woningen konden verlaten lieten dat niet na. In de Jordaan begin tachtiger jaren, in de Pijp wat later is dit

34

proces pas gekeerd en ontstond de herwaardering en later ook de huidige popularisering van deze volkswijken24. Waar het in de loop van de zestiger en zeventiger jaren op neerkomt, is dat de

‘spending power’ in toenemende mate de stad verliet. Voor mensen die het zich konden

veroorloven lonkten de grotere huizen en tuinen en door de ontwikkelde mobiliteit werden meer landelijk gelegen gebieden ontsloten voor de stedelingen. Daar werd vervolgens ook volop gebouwd aan nieuwe, groene woonwijken met eengezinswoningen25. Stromen van nieuwe

bewoners die de stad in kwamen waren er ook nog wel, maar dit waren minder kapitaalkrachtige groepen. De nieuwe bewoners van de oude volkswijken waren onder andere de gastarbeiders uit Italië, Spanje en later ook Turkije en Marokko die naar Nederland kwamen om te werken als laagbetaalde arbeider. Zij kwamen zonder gezin, werkten veel, stuurden een groot deel van hun geld naar huis en droegen op deze wijze weinig bij aan de bloei van de stad. Deze groepen arbeidsmigranten vestigden zich met name in de goedkope wijken die vooral werden bevolkt door de relatief laag betaalde arbeiders, een groep met een lagere sociale status en minder

mogelijkheden om de stad te verlaten. Genoemde Jordaan en de Pijp behoorden tot deze wijken, maar ook de (inmiddels allemaal behoorlijk populaire) wijken als de Indische Buurt en de

Dapperbuurt in Oost en de Spaarndammer- en Kinkerbuurt in West. Noord had relatief veel van dergelijke volkswijken, maar de bevolkingssamenstelling in sommige wijken ontwikkelde zich iets anders, ik kom hier in hoofdstuk drie op terug26. Uiteraard waren de laagbetaalde arbeiders en

arbeidsmigranten niet in staat om hoge huren te betalen en dat leidde tot de vicieuze cirkel dat deze woningen, deels in bezit van woningbouwverenigingen, maar ook in particulier bezit, niet voldoende werden onderhouden, want ze brachten daarvoor ook weer te weinig op. Deze

neerwaartse spiraal bespoedigde in die buurten het vertrek van mensen die zich wel hogere huren konden veroorloven en voor wie er mogelijkheden waren zich buiten de stad te vestigen. Volgens Cameron is dit proces typerend voor zogenaamd ‘slechte buurten’: ‘[leaving the city is]… the desire of those who can to distance themselves from the stigmatised areas of the city (Cameron 2003: 2368). Informant Judith beschrijft dit proces voor Noord als volgt: ‘…vroeger woonden daar gewone mensen, arbeiders. En die krijgen te maken met wat junken, Marokkanen waar geen gesprek mee te voeren was. Dan ga je weg’. In die tijd zijn er zelfs beleidsmakers geweest voor wie oude steden afgeschreven konden worden schrijft De Liagre Böhl, zij vonden de steden:

24 Ik ben zelf in 1980 als student in de Pijp gaan wonen en dit was toen geen populaire buurt. 25 Woningen met een ongedeelde voordeur, zonder boven- of onderburen.

26 Een ander verschil tussen Noorderlingen en overige Amsterdammers dat mij op is opgevallen in gesprekken met

mijn informanten is dat spijt over de verhuizing en het gemis van de stad bij hen en bij Noorderlingen in hun omgeving een veel grotere rol speelden dan bij andere Amsterdammers. Sommige Noorderlingen zijn ook weer terug gekomen uit Purmerend, Zaanstad en andere randgemeenten.

35

‘ouderwets, onbereikbaar voor het verkeer, verderfelijk, ongezond en verre van modern (De Liagre Böhl 2012: 8)27. Het alternatief voor deze beleidsmakers was ‘cityvorming’: het

‘stroomlijnen’ van oude buurten door sloop van oude huizen en bouw van hoogbouw en nieuwe woningen. Kenmerk voor deze wijze van bouwen is ook dat de woonfunctie niet meer wordt vermengd met werken of winkelen. Hoog Catharijne in Utrecht is in die tijd en onder invloed van deze visie ontwikkeld. Dit gebied heeft winkels en kantoren, maar geen woningen. Groot

voorstander van dit soort steden was Joop den Uyl, overtuigd sociaaldemocraat en latere premier, van negentientweeënzestig tot negentienvijfenzestig wethouder Economische Zaken van

Amsterdam en aanjager van het project Bijlmermeer, een ander schoolvoorbeeld van ‘cityvorming’28.

Dat er wat moest gebeuren in de steden om het proces van verkommering en verkrotting met de daaraan gepaard gaande sociale problemen als criminaliteit, onveilig gevoel, gebrek aan sociale controle en cohesie een halt toe te roepen was evident. Over het ‘hoe’ bestonden, zo blijkt, verschillende opvattingen. Voorstanders van ‘cityvorming’ hechtten veel belang aan het bouwkundige aspect van de wijken en minder aan de sociale structuren an sich. Met het platgooien van oude huizen en het bouwen van nieuwe zouden wijken aantrekkelijker worden voor nieuwe bewoners en zouden oude bewoners ander gedrag gaan vertonen, zo was het uitgangspunt. Mede onder invloed van de tijdgeest (democratisering, emancipatie van het volk, herwaardering kleinschaligheid) ontstond er grote weerstand tegen deze vooral bouwkundige en technocratische aanpak begin jaren zeventig onder de bewoners in de wijken waar het om ging. Die weerstand vertaalde zich in een grote actiebereidheid onder buurtbewoners en studenten (die nog wel in de stad woonden) en zij lieten massaal van zich horen. Het zou kunnen dat de

zogenaamde ‘Nieuwmarktrellen’ (het verzet dat midden jaren zeventig plaatsvond tegen de sloop van woningen die plaats moesten maken voor de metro) een katalysator is geweest voor de protesten. Die rellen hebben er in ieder geval toe geleid dat de verschillende bevolkingsgroepen (de oude arbeidersbevolking en de activistische studenten) elkaar steeds beter vonden in een gemeenschappelijk doel en dat ze zagen dat hun inspanningen werden beloond. Er zijn voor de metro namelijk minder woningen gesloopt dan in eerste instantie de bedoeling was en de metro is daardoor kleinschaliger geworden (De Liagre Böhl 2012: 58). De toon was gezet en het activisme had door deze rellen zijn positie gemarkeerd: tegen sloop en grootschalige, moderne nieuwbouw,

27 Het is dezelfde periode dat informant Caroline vanuit de oude woning in Amsterdam Oost vertrekt naar Noord

waar zij een sociale huurwoning met een tuin krijgt. ‘Het ging om betere scholen voor de kinderen’. En: ‘we zaten op een heel piep woninkje, een klein poppenhuisje’.

28 Terwijl begin jaren tachtig juist een ander sociaaldemocraat, Jan Shaefer, het boegbeeld wordt van de

36

voor behoud van het kleinschalige, behoud van het historische, van de sociale eigenheid van de wijken en van de oude stadskernen. Het resultaat van dit gezamenlijk optrekken was dat uiteindelijk het concept ‘Buurtgericht bouwen’, ook wel bekend onder de naam

‘Stadsvernieuwing’ won (De Liagre Böhl 2012: 21). Niet alleen de tegenstand van de buurten, burgers en actievoerders gaven hierin de doorslag. De economische recessie hielp ook een handje, omdat de vraag naar grond in de steden afnam, de prijs van de grond daardoor daalde en gemeenten daarom hun plannen voor grootschalige nieuwbouw ten behoeve van ‘cityvorming’ moesten herzien, wegens gebrek aan geld. Een ‘geluk bij een ongeluk’, zou ik in retrospectief vast willen stellen. Op deze manier ontstond er ruimte voor het beleid van bestuurders met een minder technocratische visie op bouwen en wonen. ‘Buurtgericht bouwen’ zorgde ervoor dat wijken bleven bestaan, dat sociale structuren konden blijven functioneren (door onder andere herwaardering van de buurtsamenleving) en zeggenschap voor de bewoners werd gegarandeerd. Het lijkt mij dat we met de kennis van nu kunnen vaststellen dat ‘cityvorming’ weinig succesvol is gebleken. De grote voorbeelden Bijlmermeer en Hoog Catharijne zijn een tijd geleden en nog vrij recent op de schop gegaan juist vanwege de verloedering van die wijken.

In Noord was de situatie anders dan in de stad. Omdat er geen sprake was van een oude

stadskern was er minder kans op verkrotting zoals die plaatsvond in de stad, wel veranderde ook in Noord de samenstelling van een aantal buurten in verband met vertrekkende gezinnen. Er waren de tuindorpen, waar de bewoners in grote tevredenheid leefden en er was in Noord vooral ook nog leeg gebied. In de jaren zestig en zeventig werd ook die bebouwd. Een van deze

projecten was Banne Buiksloot (De ‘Banne’) een compleet nieuwe wijk met voornamelijk sociale woningbouw en een voorstudie voor de Bijlmer zo weet een van de informanten mij te vertellen. Daarnaast was de situatie in Noord in die zin anders dat het stadsbestuur nog steeds de neiging had om de ‘probleemgevallen’ naar de overkant van het IJ te exporteren. Judith verwoordt dit wederom:

‘Er zijn teveel huizen gebouwd met lage huren. Kan een stadsdeel dat aan? …. Als je verder kijkt in Noord [Judith bedoelt verder dan de populaire IJ-oevers] zie je een en al ellende…. Volgens mij zijn ze [Judith doelt op het stadsbestuur] het [het bouwen van sociale huurwoningen] ook verplicht, als je genoeg ruimte hebt moet je mensen opnemen’.

Door het bewaren en renoveren van de oude stadskernen in de stad en het daarmee duidelijk kiezen voor en het handhaven van bestaande sociale structuren is het verschil tussen de stad en Noord gegroeid. Daar waar Noord werd uitgebreid met nieuwbouw, nog steeds vaak bestemd

37

voor de sociale verhuur en met accent op groei en ‘wonen’, werd er in de stad meer geïnvesteerd in ‘leven’: leven in de stad als geheel, er werd geïnvesteerd in woningen èn tegelijkertijd in de bewoners. In Noord werd nog steeds gewerkt en gewoond, in de stad werd meer ‘geleefd’. De stad was de plek waar studenten en kunstenaars voor kozen te wonen, het culturele leven speelde zich af in de stad en niet in Noord. De meeste van mijn informanten geven aan in hun jonge jaren altijd aangewezen te zijn geweest op de stad om uit te gaan. Het nummer “ik verveel me zo in Amsterdam Noord”, waar hoofdstuk één mee opent, komt uit de zeventiger jaren. Ook deze periode laat zien dat Noord nog steeds niet helemaal serieus werd genomen.