• No results found

In Algiers, hebben de Pranschen, na de occupatie van

1) Wird (arab) = toegang, aankomst

E l k genootschap heeft meerdere „dikir" of „wirds," zoo-als het echter gemeenlijk gaat, beschouwt elke orde zijn

„wird" als meer in het bijzonder geëigend om de leden naar 's levens einddoel te voeren.

De „Hezb" is een ware eeredienst, waarbij verzen, ook wel geheele hoofdstukken uit den Koran behandeld worden.

De door den stichter der orde gekozen verzen of hoofdstuk-ken hebben ook thans weder boven alle andere de voorkeur bij de orde-broeders.

Komen leden van het genootschap bijeen om onder leiding van den biechtvader de dikir-el-Djellala uit te voeren, dan wordt daaraan vastgeknoopt de godsdienstoefening, genoemd

„Hezb." Ook verzen, gewijde poëzie, of verhalen betrekking hebbende op het leven of verschillende daden van den stich-ter der orde, worden gereciteerd. Gemeenlijk wordt hierbij gezongen onder begeleiding van fluit en tamboerijn.

In Centraal-Azië, Syrië, Turkijë worden dergelijke réunis gehouden in de klooster-gebouwen, de bedehuizen of scholen der broederschap. In onzen archipel zijn de moskee, de lang-gars, de daarvoor aangewezen plaatsen.

Vrij algemeen verbreid is de meening, dat bij dergelijke bijeenkomsten steeds zaken verhandeld worden, welke aan de politiek niet vreemd zijn; als regel mag aangenomen worden dat dit niet het geval is. Niet dan bij uitzondering worden daar onderwerpen ter sprake gebracht, welke de overheid des lands niet mag te weten komen en waardoor alsdan zulke vergaderingen een minder onschuldig karakter bekomen. De voorbereiding van den ïjilegon opstand is, in Bantam, eene van die uitzonderingen geweest.

De „dikir", welke na de dagelijksche gebeden en dus individueel plaats heeft, bestaat bij eene en dezelfde broe-derschap niet altijd uit dezelfde woorden. Ook het aantal malen dat ze behoort te worden uitgesproken varieert. Bij enkele broederschappen bedraagt dat aantal 100, bij andere het tienvoud van dat cijfer en meer. Een en ander regelt

zich naar plaatselijke gebruiken en het goedvinden van den meester onder wiens leiding men zich gesteld heeft.

Wij hebben hiervoren reeds gezien, dat bij de mystici het ware geluk bestaat uit de vergetelheid van het bestaan, door do oplossing van den mensch in God; of, aangezien de bemiddeling van een geestelijken leidsman onontbeerlijk is, door de oplossing in het beeld van dezen.

Twee methoden worden aangewend om de broeders in eenen toestand te brengen, welken hun den waan zal schen-ken, dien trap der hoogste zaligheid bereikt te hebben; te weten de moreele en de physieke. De genootschappen, welke gerekend worden te behooren tot de bespiegelende mystici, gaan te werk volgens de m o r e e l e methode. De andere, de p h y s i e k e , wordt toegepast door de orden, welke de leden in een graad van hysteriesche geestverrukking brengen.

De orde der Naqschabendia is zeker wel de eenige, welke beide systemen in praktijk brengt. Uitsluitend het einddoel van de pantheïstische geloofsleer op het oog hebbende, is zij van oordeel dat, aangezien zoowel de moreele als de physieke methode daartoe voeren, beiden navolging verdie-nen. Zij schrijft derhalve het dubbele systeem voor, die der

„Batheniya" of „innerlijken" en die der „Zaheriya" of

„uiterlijken".

Cheikh Senoesie, die onder de jongere schrijvers over het mysticisme met eere genoemd wordt, beschrijft de praktijken dier beide systemen als volgt.

De Batheniya laten zich volgens hem in twee categoriën verdeelen. De adepten van de eerste, „als uitgangspunt

ne-„mende, het bewustzijn, hetwelk ieder mensch heeft,

gesta-„dig door God gezien en gadegeslagen te worden, streven

„er naar uit het gemoed zóó zorgvuldig alle wereldsche ge-dachten te verbannen, dat het ten slotte, alleen voor gods-dienstige onderwerpen toegankelijk blijft;" of wel, „zij ver-diepen zich met hunne gedachten uitsluitend, op hetgeen

„betrekking heeft op de Godheid, zonder den schijn aan te

„nemen, er op te letten dat zij zich in de Arabische of

„eenige andere taal uitdrukken (denken), daarbij hun

ge-„heele persoon wegcijferende en doende alsof ze niet be-stonden". Deze categorie beoogt dus zoowel moreele reini-ging als geestvervoerende overpeinzing.

Voor de Batheniya, van de tweede categorie, verkrijgt de bespiegelende methode een meer physiologisch karakter. Zij schrijven voor, „het zich oplossen in het beeld van den

„geestelijken leidsman."

Om dat doel te bereiken houd de adept een bepaald deelte van het lichaam, daartoe speciaal aangewezen, in ge-dachte als zijnde daarin het beeld van God in den meester uitgedrukt. Vervolgens trekt men in gedachte eene lijn van dat lichaamsdeel naar het hart, om aan het beeld van den meester doortocht te verleenen, opdat het bezit neme van dit orgaan. Deze verrichting herhaalt zich zoo lang, totdat het gansche beeld van den meester dien men aanroept, zich aan den geest voordoet.

Eene andere wijze bij de Batheniya in gebruik, bestaat in het ingedachte, reciteeren van de invocatie:

„La illaha UI' Allah."

De Zaheriya hebben als tegenstelling bij hunne oefenin-gen het „gesproken" woord. De naam duidt dit trouwens al aan.

De individueele „dikir" is minder geëigend dan de dikir-el-Djellala om den „dakir" (s. i . degene die dikirt) in den toestand van extase te brengen, welke tot de vergetelheid van het bestaan voert. Bij deze laatste dikir, is het ver-plichtend, dat de broeder aan het hoofd, dan wel aan het bovenlijf, ook wel aan het gansche lichaam, regelmatig ver-snelde bewegingen geeft, welke sterke congesties in het ruggemerg en hersensysteem te weeg brengen.

Deze zuiver physische oorzaak, gevoegd bij eene buiten-gemeene overspanning van den geest, als gevolg van het

onafgebroken gericht houden der gedachte op één punt (het beeld van den meester uitgedrukt in het daartoe aangewe-zen lichaamsdeel), roepen, gelijk te begrijpen is, gemakke-lijk de verschijnselen van religieuse hysterie in het leven.

Een der arabische schrijvers behoorende tot eene gemach-tigde school, beschrijft als volgt den geestestoestand waarin de dikir-el-Djellala, den „dakir" behoort te brengen:

„Als de dikir van de tong oprecht is, smelt zij samen

„met die van het hart en de „dakir" ziet alsdan uit het

„gemoed namen opstijgen tot A l l a h ; maar hij hoort niet

„wat de mond zegt; als de geloovige met den mond dikirt

„en Allah met het gemoed ziet, schijnt het hem toe, alsof

„hij zelf in grootheid toeneemt boven alles om hem heen.

„De voortdurende herhalingen van de godsdienstige invoca-t i e , brenginvoca-t den geloovige erinvoca-toe in eenen invoca-toesinvoca-tand invoca-te komen

„van volkomen geestvervoering. Hij ziet, noch hoort meer,

„maar hij gelooft dat een ieder de dikir van zijn hart aan-boort." Een staat van ongevoeligheid en onbewustzijn, schijnen alzoo de dadelijke gevolgen te zijn van de dikir-el-Djellala.

De in acht te nemen lichaamsstanden en bewegingen zijn bij deze „dikir" bij de verschillende orden, niet gelijk.

Bij de eene orde bewegen de „dakir" het hoofd in een verticaal vlak, bij andere is de beweging van rechts naar links en omgekeerd; weêr andere combineeren die bewegin-gen, schrijven het sluiten der oogen voor, het houden van de tong tegen het verhemelte, het inhouden van den adem onder de invocatie etc. etc. A l die (versnelde rythmische) bewegingen zijn opzettelijk voorgeschreven, om zekere patho-logische verschijnselen in het leven te roepen, welke den patiënt tot den gevorderden graad van ongevoeligheid en onbewustzijn zullen brengen, en zonder welke „de vergetel-heid van het bestaan" niet te bereiken schijnt te zijn.

Bij de brooderschappen der Aissawa en Refaya geraken de broeders bij de dikir-el-Djellala in zoo'n staat van

over-spanning, dat ze er toe komen, zich wang en armen met puntige voorwerpen te doorboren, slangen te verslinden, op doornige cactus-bladen te kauwen om ten laatste, van pijn, bewusteloos neer te vallen.

Bij de orde der Naqschabendija worden in Midden-Azië praktijken van gelijken aard waargenomen. Hermann Vam-bery, die, als derwisch vermond, twee jaren lang in Cen-traal-Azië heeft vertoefd en, naar gelang van de omstandig-heden, zich uitgaf als lid van deze, dan weer van gene mystieke orde, heeft te Samarkand gezien, dat derwischen, bij de dikir-el-Djellala op puntige keisteentjes liepen, waarbij zij zich de voeten dermate verwondden, dat ze door smart en vermoeienis overweldigd, onder stuiptrekkingen neervielen.

Schrijver dezer regelen heeft in het Gouvernement van Atjeh en onderhoorigheden een dikir-el-Djellala van Atjehers bijgewoond.

De Atjehers, enkelen vergezeld van dansjongens (sedati's), gingen in een wijden kring op den grond zitten en begon-nen de luide aanroepingen van het „la Kaoula oula Kouata bi Allah", dit is „alleen in God is de kracht en de macht", waarbij op de maat het hoofd voor- en achterover bewogen werd, welke beweging al sneller en sneller werd, tot ze ontaardde in een voltigeeren op den romp. Na dit een zeker aantal malen gedaan te hebben, strekten de Atjehers de armen uit en legden die op de schouders van den rechter-en linkerbuurman. Onder drechter-en aanhef van het „la illaha UI' A l l a h " wierpen zij, gelijkmatig, het geheele bovenlijf voorover tot op den grond, richtten zich als één man op om dezelfde beweging te doen, doch in tegengestelde rich-ting, dus achterover.

Met toenemende snelheid en onder voortdurend brullen werd die gymnastiek uitgevoerd.

Het was een fantastisch gezicht, die door toortsen be-schenen donkere gedaanten, met naakt bovenlijf, loshangende haren en door overspanning verwilderde gezichten.

III.

Onder de vele mystieke genootschappen is die der Qadi-rya — aldus genoemd naar den stichter Sidi Abdal-Qader-al-Djelani — ongetwijfeld het meest verbreide en bekleedt als zoodanig eene eerste plaats. Buitengewoon talrijk is het aantal zijner leden in Afrika en Azië.

Niet alleen als schrijver was Abd-al-Qader geëerd, maar ook als zeer vroom man. Zijne groote populariteit dankt hij aan den glans zijner deugden, waarvan liefdadigheid wel de meest sprekende was. Zijne onuitsprekelijke mildheid heeft hem tot den schutspatroon der armen gemaakt, die in zijn naam liefdegaven komen afsmeeken.

Deze trek in Abd-al-Qader's karakter heeft nog geruimen tijd na zijn verscheiden, aan de broederschap eene filantro-pische richting gegeven, welke thans vergeefs bij haar ge-zocht wordt, hoezeer niettemin de herinnering daarvan is bewaard gebleven.

In de residentie Bantam is voor het eerst door Schèch Abdoel-Karim propaganda gemaakt voor het genootschap.

Vóór dat tijdstip (1872) waren hier de broederschappen der Refaya, Akmalya en Sammanya niet onbekend. Thans laat zich bijna niemand meer in deze „tariqah" opnemen, zij zijn geheel overvleugeld en verdrongen door de „tariqah Qadi-rya". Bedriegen wij ons niet, dan is het zoogenaamde „main kedeboes", een 20 jaar geleden in Bantam en Buitenzorg niet onbekend, in zwang gekomen door de broederschap der Refaya en is het niet anders dan de slotscène van de dikir-el-Djellala, waarbij de broeders, tot den hoogsten graad van opgewondenheid gekomen, met een scherp werktuig zich wang en bovenarm doorboorden.

De devotie der Qadirya, zooals ze hier betracht wordt, heeft voor het dikirren 27 hoofdstukken, waarvan de 7 eerste

„lantifa", de andere „moerakabah" heeten. De „lantifa"

worden met luider stemme gereciteerd, — de „moerakabah"

in gedachte, dus zonder stemgeluid. De gewone moerids brengen het in den regel niet verder dan de lantifa dikir, — de meer ingewijden doorloopen de gansche reeks.

De „dikir" welke na elk gebed plaats heeft, behoort, volgens den stichter der orde, telkenmale 165 keeren te worden gereciteerd. Ze bestaat uit de woorden „la illaha ÜT Allah," benevens eenige attributen van God, naar ver-kiezing van den goeroe. In de praktijk vind men dat hier wel wat lastig en daarom is bepaald, dat de „dikir" van de broederschap der Naqschabendija mag worden opgedreund.

Dit moet weliswaar 25 000 (vijf en twintig duizend) maal per dag geschieden, doch men heeft het voordeel alsdan niet aan tijd en plaats gebonden te zijn. Den geheelen dag door kan er voor genomen worden om de sacrementeele formule, dat ontzettend aantal malen te prevelen. "Wij wagen de veronderstelling, dat op dat cijfer belangrijk zal worden ge-smokkeld.

Hoezeer de eenige heilige, die hier vereerd wordt, A b d -al-Qadir is, zooals blijkt uit de omstandigheid dat op den 11 den van eiken maand Rabi-oel-achier ') de groote „Haul"

gevierd en uitsluitend zijn leven alhier in dichtmaat bezon-gen wordt, achten velen het correcter om van de broeder-schap der Qadirya-Naqschabendija te spreken. Vermoedelijk heeft de overname van de „dikir" der Naqschabendijah door leden der Qadirya tot dat spraakgebruik aanleiding gegeven.

De broederschap der Naqschabendija, behoort evenals die der Qadirya tot eene der voornaamste mystieke orden van den Islam. Zij is een perzische stichting en telt nage-noeg uitsluitend in Azië haar leden. Centraal-Azië is haar brandpunt.

1) Datum van den sterfdag van den heiligen Abd-al-Qadir. De sterfdag van een heilige of een profeet noemt men »Haul."

Opmerking verdient, dat enkele derwischen dezer orde door eene daartoe geëigende africhtingsmethode, in zoo hooge mate de gave van het concentreeren van den w i l zich hebben weten eigen te maken, dat daarmede resultaten verkregen worden welke aan het wonderdadige grenzen en hen dien-tengevolge voor bovennatuurlijke wezens doen doorgaan. Het genezen van op grooten afstand zich bevindende zieken, het onschadelijk maken van vijanden, verborgen op onbekende plaatsen, het zien in de toekomst e. d. m. behooren tot de minste attributen welke hun toegeschreven worden.

Het zou ons te ver voeren, ook maar met een enkel woord, al de mystieke orden van den Islam te bespreken. Den be-langstellenden lezer, die daarover een en ander wenscht te weten, verwijzen wij naar het werk van A . L e Chatelier,

„les Confréries Musulmanes du Hedjad", waarvan we ge-bruik maakten voor het maken van dit opstel. Ook het werk van L . Rinn, getiteld „Marabouts et Khouan" is der lezing overwaard.

Het door ons medegedeelde moge volstaan om een begrip te geven, op welk gebied de broederschappen zich bewegen.

Oorspronkelijk pieuse vereenigingen, waarvan enkelen be-deeld met zin voor het weldadige en goede, hebben zij door den drang der omstandigheden het vredelievend karakter verloren om pépinières voor fanatisme te worden. Eenige hunner hebben zelfs in de laatste tijden eene zeer militante houding aangenomen. Aan de spits van deze staat de broe-derschap der Senoesies, welke tot leuze heeft: „Christenen en Turken, ik zal ze met een slag verpletteren."

Het tegenwoordig hoofd dier broederschap (zoon van den stichter) beschouwt zich als de ware Mahdi, is in Boven-Egypte tegen de troepen van Osman Digna handelend op-getreden en zetelt sedert eenigen tijd als overwinnaar te Chartoem.

In Mekka neemt die broederschap eene van den officieelen

vertegenwoordiger van den Islam geheel onafhankelijke stel-ling in. Met de Turksche overheid daar ter plaatse, is zij herhaaldelijk in conflict.

Voortgesproten uit de orde der Qadirya en ultra-orthodox in hare leerstellingen, heeft zij zich tot eene macht ontwik-keld, welke gewicht in de schaal legt.

Haar voorbeeld is niet zonder uitwerking gebleven.

Elke broederschap van beteekenis is tegenwoordig krachtig werkzaam voor het behoud van de politieke kracht van den Islam. Dat de volkeren van den Indischen Archipel den in-vloed van die algemeene beweging zouden ondervinden, was te voorzien, doch dat ze zich op Java zóó geweldadig zou uiteen als het geval is geweest, geeft te denken.

Intusschen, „un homme averti en vaut deux."

Dat onze vroede regeeringsmannen uit het voorgevallene de noodige lessen mogen putten, zal met ons zeker een ieder wenschen, die het goed meent met Indië.

B a n t a m 1890.

V. s.