• No results found

Verleden jaar is, onder dezen titel, te Batavia, bij G Kolff en Co., eene brochure verschenen, waarop wij gaarne de aandacht wenschen te

In Algiers, hebben de Pranschen, na de occupatie van

1) Verleden jaar is, onder dezen titel, te Batavia, bij G Kolff en Co., eene brochure verschenen, waarop wij gaarne de aandacht wenschen te

vestigen. Zij is echter reeds zóó beknopt dat wij haar niet kunnen ver-korten zonder haar onrecht te doen. Wij meenen ze daarom integraal te moeten opnemen.

het land, al spoedig de noodzakelijkheid ingezien, eene studie te maken van het islamisme en de organisatie der mystieke genootschappen. Want zij hadden niet alleen den vrijheidszin der bevolking te bestrijden, doch ook het mohamedanisme.

Geloofsijver, was de krachtige prikkel, welke de Algerij-nen in zoo langdurig verzet deed volharden; geloofsijver vooral, was het, welke later menigen opstand deed uitbre-ken, en, thans nog, de Franschen noopt onverpoosde waak-zaamheid te betrachten tegen de agitaties der in Noord-Afrika in grooten getale vertegenwoordigde broederschappen, waar-onder die der S e n o e s i e s in de laatste jaren zoo groote vermaardheid heeft verkregen.

Ten aanzien van Algiers was het te verwachten, dat de strijd tegen den ongeloovigen veroveraar een religieus ka-rakter zou bekomen.

Als vrije mohamedaansche staat bestond daar geene poli-tieke instelling welke niet gegrond was op den godsdienst:

School en rechtbank waren in de moskee; het volk was niet eene verzameling burgers, doch eene schare getrouwen;

de benden welke tegen den overweldiger werden ten strijde gevoerd waren geen vrijwilligers, doch geloovigen; niet tot soldaten vormde hen de strijd, maar tot dweepers; en het was de standaard van den profeet welke hun den weg der overwinning wees 1).

Niet alzoo in den Oost-Indischen Archipel.

De inbezitneming dezer eilanden is onder geheel andere politiek-religieuse omstandigheden geschied.

De Islam trof bij zijne verbreiding alhier toestanden aan, welke het onmogelijk maakten, de sociale verhoudingen en alle uitingen van het volksleven, geheel naar zijne voor-schriften te reconstrueeren.

Voor de vele volksstammen welke Mohamed als profeet

'I) Les Sociétés Religieuses chez les Arabes, par P. d'Estournelles de Con-stant Revue des Deux Moudcs, 1ste Mei 1886.

eerden, bleef zijne leer niet meer dan een los gedragen kleed, hetwelk zich heeft moeten plooien naar de vormen van hen, die het hebben aangenomen. Vele oude volksgebrui-ken en vormen van bijgeloof, zijn thans nog, in strijd met de ware leer, meester van het terrein.

M e t te verwonderen is het dan ook, dat bij de menig-vuldige oorlogen door de hollandsche wapenen in vorige eeuwen alhier gevoerd, geestdrijverij weinig of geen gewicht in de schaal heeft gelegd bij het prikkelen van den weer-stand. Zelfs gedurende de eerste helft van deze eeuw toonde het fanatisme nog weinig vat te hebben op de gemoederen der bevolking. Eerst in de laatste 20, 30 jaren zou het zich allengs tot eene kracht ontwikkelen waarmede rekening valt te houden en welke eene behoedzame staatkunde niet langer mag ignoreeren.

"Wij zien die kracht in volle werking in het oude sulta-naat Atjeh, alwaar thans nog aan onze wapenen een tegen-stand geboden wordt, zoo heftig en onversaagd, als verwacht mag worden van eene strijdlievende bevolking, welker ras-senhaat tegen de Hollanders gestadig voedsel vindt in opge-wekt fanatisme; wij zien haar het hoofd opsteken in het vredelievende Java en de goede stemming der bevolking bederven, getuige de gebeurtenissen der laatste jaren in de PreangerRegentschappen, Buitenzorg, Bantam en M i d -den-Java.

Het waargenomen réveil in de geheele mohamedaansche wereld is geen toevallig verschijnsel, doch het logisch gevolg der gebeurtenissen in den loop der 19de eeuw en waarvan het islamisme den weerslag allergevoeligst heeft ondervonden.

Om ons nader te verklaren, dienen we even een vluch-tigen blik te werpen op de geschiedenis.

Sedert den strijd der kruisvaarders en de verdrijving der Mooren uit het Iberische schiereiland, heeft het mohame-danisme tot het begin dezer eeuw geene ernstige aanvallen

te verduren gehad. Teruggedrongen uit Europa met uit-zondering van de Balkan Staten, vond het in Afrika en Azie nog een ruim veld voor de verbreiding zijner leer-stellingen.

Met der tijd verslapte ook in die richting de godsdienst-ijver en eene langdurige periode van stilstand trad i n ; het scheen dat de Islam zijn natuurlijke grenzen bereikt had.

De staatkundige gebeurtenissen in de 19de eeuw, zouden echter zijn slapende krachten weder doen ontwaken en het smeulend vuur van geloofshaat nieuwen gloed aanblazen.

De uitbreiding en bevestiging der heerschappij van euro-peesche volken in verschillende deelen van Azie en Afrika;

het veldwinnen van westersche begrippen in Turkije en Egypte; de ontdekking van nieuwe handelswegen in laatst genoemd werelddeel, waardoor op de meest afgelegen oor-den de muselman zich plotseling tegenover oor-den christen ge-plaatst ziet; de krachtige maatregelen tot tegengang van den slavenhandel, welke bij welslagen tot eene geheele ommekeer van de sociale verhoudingen in de Mohamedaan-sche staten zal leiden; de toename van christen-zendings-genootschappen; in één woord, de snelle, de rustelooze ver-breiding van het westersch genie op Islamsch territoir, heeft eene krachtige reactie in de geheele mohamedaansche wereld tengevolge gehad.

Van alle kanten bedreigd, bestookt, werd de behoefte tot meerdere aaneensluiting diep gevoeld. De versnelde midde-len van vervoer der laatste 30 jaren, welke overzeesche streken in gemakkelijke gemeenschap brachten met de Hei-lige Stad, deden het aantal bedevaartgangers aanzienlijk stijgen, bevorderden onderlinge gedachtenwisseling en moesten aldus wel de verspreiding van pan-islamitische denkbeelden in de hand werken.

E n het zijn die invloeden, benevens de herleving van het bewustzijn, door nauwe aaneensluiting den wassenden in-vloed van de europeesche beschaving een dam te moeten

tegenoverstellen, welke ongetwijfeld de mystieke genootschap-pen er toe gebracht hebben, naar buiten eene werkzaamheid te ontwikkelen, welke aan enkele hunner eene tot dusverre ongekende politieke beteekenis heeft geschonken.

n.

Hoewel de Koran en de Overleveringen, het geestelijk en materieel leven van den Moslim tot in de kleinste onder-deelen regelt, vonden personen, bedeeld met zin naar het mystieke, in die regelingen geene voldoende bevrediging voor het hoog gestemd gemoed.

De Koran met zijn streng thëistisch godsbegrip en zijne fatalistische wereldbeschouwing; met zijn samenstel van koude plichten en dorre eeredienst was hen te prozaisch.

De absolute scheiding van God en de wereld, door Moha-med op den voorgrond gesteld, was eene niet te overkomen hinderpaal, om, ondanks de meest angstvallige nakoming der godsdienstvoorschiften, hun het bewustzijn te schen-ken van eene meer innige gemeenschap met het goddelijke wezen.

Het ongeloovige Bedouinen-volk, had op den Profeet te veel den stempel gedrukt van het nuchtere en het prakti-sche, om, bij het vaststellen der regels voor zijnen gods-dienst, aan het speculatief-religieuse plaats te geven.

Het arabische volk had daaraan ook niet de minste be-hoefte.

Naarmate echter de Islam omhelsd werd door volken, (')

(') Sedert Mohameds dood (642 n. Ch.) waren geen tien jaren verloo-pen, of de nieuwe leer had zich met geweld opgedrongen aan geheel Ara-bie, Syrië, Egypte en Perzie.

Vooral de bekeering van den van nature godsdienstigen en tot bespiege-ling geneigden Pers, was voor den Islam niet zonder gewicht. De Perzen voornl. waren het die het mysticisme, de oud- indische en perzische leer der zielsverhuizing en der menschwording van de Godheid in den schoot

welke eene sterk uitgesproken neiging voor het mystieke hadden, moest die leemte meer en meer worden gevoeld.

Die neiging, onderdrukken, vernietigen, wijl de nieuwe leer ze niet kende was onmogelijk; ze was daartoe in het volks-leven te diep doorgedrongen.

Wat aan den officieelen Islam ontbrak, vereischte aanvul-ling; en zoo kwamen vrome lieden er toe vereenigingen te stichten waarin den leden, broeders, de middelen aangewe-zen worden, welker opvolging zou leiden tot de zoo vurig begeerde vereeniging van den mensch tot God.

Die vereenigingen, broederschappen, namen zóó in aantal toe, dat ze daarmede eerst recht toonden, hoe ze voldeden aan de eischen van het mystischgezind gemoed.

De vertegenwoordigers van den Islam te Mekka, zagen wel met leede oogen de mystieke strooming in zoo bepaal-den vorm de nieuwe godsdienst binnentrebepaal-den en poogbepaal-den

der muzelmansche kerk hebben gebracht. Naast tal van beroemde gods-dienstleeraars en uitleggers van den Koran, heeft Perzie het aanzijn ge-schonken aan de meeste ketters en hoofden van godsdienstgenootschappen Men weet dat het Sjiietisme daar nog de heerschende, de staatsgodsdienst is. Erkennen de Sonnieten of orthodoxe muzelmannen den Sultan van Tur-kije als opvolger der Chaliefen en hoofd der Kerk, de Sjêieten verwerpen zijne heerschappij als eene onrechtmatige en onwettige. Aboe-Bakar, Omar, Othman, de Omaijaden en de Abassieden zijn in de oogen van den Sjiieti-schen Pers niets dan troonroovers; al zijne vereering en eerbied heeft hij overgebracht op Ali en de imans uit zijn geslacht.

Verfoeien Turken en Arabieren (als Sonnieten) den Pers met groote i n -nigheid, in wien zij ketters zien, verachtelijker dan Jood of Christen,- de haat van genen tegen zijn verachters is niet minder groot en welgemeend.

Hosain, de zoon van Ali, die in de vlakte van Kerbelê, onder de pijlen zij-ner tegenstanders viel, is de meest gevierde martelaar in Perzie, ter eere van wien nog jaarlijks het moharram feest gevierd wordt, en de heilige stad M e s j h e d (gelegen in Khorassan, eene der meest oostelijke provin-ciën van Perzie) is het oord waarheen de Sjiiet liever ter bedevaart tijgt dan naar Mekka.

Deze stad en Medina bevatten te veel in zich wat hem aanstoot geeft.

Wel groot dus is de klove, die den Sonniet of orthodoxen muzelman van den ketterschen Sjiiet scheidt!

dan ook daartegen te reageeren, doch vergeefs. De broeder-schappen waren tot eene macht aangegroeid welke zich deed gelden, en daar de rechten van het gemoed zich op den duur toch niet lieten miskennen, verkreeg de mystiek offici-eele sanctie en rang in de heilige wetenschap.

Het ware mystieke leven te leiden, vereischt eene geeste-lijke opvoeding, bestaande uit bidden, vasten, waken en het voortdurend geconcentreerd houden van al zijne gedachten op God. Doel is, het verwerven van de hoogste zaligheid, nl. de oplossing van het individueele in het absolute, van den mensch in God. Dit stelsel, of juister uitgedrukt, deze levenswijze, welke ons herinnert aan die der oude asceten of anachoreten, aan den heiligen Antonius van Padua, aan een Simeon Stylitus, is bekend onder den naam van c o e-f i s m e . E n het is onder dezen vorm, dat de vreemde plant van het mysticisme zich op muzelmanschen bodem ontwikkeld heeft, ook heden ten dage nog, hoewel zeer gewijzigd en ontaard.

Volgens de Coefis behoort de mensch, als zijnde een uit-vloeisel van God, reeds in dit leven naar eene hereeniging met hem te streven. Daartoe is het in de eerste plaats noo-dig, geest en hart van al het aardsche los te maken, de zinnelijkheid te dooden en het lichaam door vasten en kastij-ding te bedwingen.

De stof, het vleesch, beschouwen zij als de belemmerende band, welken den mensch verhindert reeds op aarde de hoogste zaligheid deelachtig te worden. Eene leer dus des gevoels en der verbeelding, waarbij alle dogmatiek en moraal op den achtergrond treedt.

De combinatie van bidden, waken, vasten, penitenties enz.

welke, zooals we bereids opmerkten, de geestelijke voorberei-ding is van den Coef i, om hem in eenen toestand van geestver-rukking te brengen, waarin hij vermeent God in zich zeiven gevonden te hebben, wordt genoemd „de weg" T a r i q a h . Kortheidshalve wordt onder tariqah ook „mystieke genoot-schap" verstaan.

n . u

Ieder stichter van eene mystieke orde, heeft zijn eigen

„weg", welke den leden ter bewandeling is aangewezen. In den grond der zaak komen die allen met elkander overeen, de afwijkingen betreffen slechts punten van ondergeschik-ten aard.

Niettemin zijn de leden van eenige broederschap van oor-deel, dat het gansche samenstel van plichten, tot welks na-koming zij zich verbonden hebben, eerder en beter tot het levensdoel voert dan dat van andere genootschappen.

Voor eenen beginn enden orde-broeder is het niet mogelijk dadelijk het einddoel van het leven, de vereeniging met God, te bereiken. Zoo iets is ook niet wenschelijk. Hij trachte zich dus eerst het beeld van den stichter der orde of diens vertegenwoordiger voor den geest te halen. Is hem dit gelukt, dan kan hij wederom na langdurige oefeningen, door bemiddeling van het geestelijk begrip van den orde-schèch of diens vertegenwoordiger, zich eerst eene voorstelling vormen van het beeld Gods. Hij heeft dan God in zich zei-ven gevonden.

Bij de verschillende graden welke de adept te doorloopen heeft, alvorens den hoogsten trap van het mystieke leven te bereiken, is de schèch of diens vertegenwoordiger hem een onontbeerlijke tusschenpersoon.

De overgroot e massa der orde-broeders bereikt natuurlijk nimmer die hoog ere trappen van het mystieke leven. Voor dezen is het voldoende, zoo het hun gelukt, het beeld van den onmiddellijk boven hen gestelden leidsman in het hart om te dragen, in wien zij ten slotte de verpersoonlijking van Allah zien.

Eene der eerste plichten, welke den orde-broeder opgelegd wordt, na eene voorafgaande beproeving te hebben onder-gaan, bestaande uit vasten, waken, etc, is de eed van ge-hoorzaamheid en trouw aan den geestelijken leidsman. „Gij zult zijn in de hand van den orde-schèch als het lijk in de hand van „dengeen die het reinigt." A l s ware het zedelijke

bezoedelingen, doet de ingewijde afstand van alles wat hem tot een redelijk wezen stempelt: het initiatief, de gedachte als vrije wil, om zich tot een blind werktuig te verlagen in de hand van het fanatisme.

; „Mijn zoon," zegt de schèch, „gehoorzaam uwen geeste-l i j k e n meester in ageeste-l wat hij u zegt, want het is God die

„in hem spreekt. Hem ontrouw worden of ongehoorzaamheid

„betoonen, doet u blootstellen aan den toorn Gods. Vergeet

„niet dat gij zijn slaaf zijt en niets moogt doen zonder zijn

„bevel."

„De schèch is de uitverkorene van God; hij is verheven

„boven al de medemenschen en neemt rang in na den

pro-„feet. — Tracht met al de kracht die in u is hem te

veree-„ren, raadpleeg hem in alles wat ge wilt verrichten, richt

„uw w i l naar den zijnen, ook naar zijne luimen."

„Houd uwen schèch ten allen tijde en onder alLe omstan-digheden in de gedachte en verban uit uw hart alle ge-dachten die geene betrekking hebben op hem."

„Als g"ij iets in den meester, afkeurt, hetzij overluid,

„hetzij in stilte, dan staat dat gelijk met eene veroordeeling

„van den Profeet zelf."

„Evenals een kranke niets mag verborgen houden voor

„zijnen geneesheer; evenzoo moogt gij geen enkel uwer ge-dachten, woorden of daden voor uwen schèch verbergen,

„want deze is de geneesheer van uwe ziel."

„Gij zult uwe broeders met toewijding dienen; bemint ze

„die hen beminnen, haat ze die hen haten, want gij allen

„maakt eene en dezelfde ziel uit."

Deze en meerdere leerstellingen van gelijken aard, allen variatiën op het thema van de almacht en onfeilbaarheid van den geestelijken meester aan den eenen en de geheele vernietiging van de individualiteit van den orde-broeder aan den anderen kant, gelden bij alle broederschappen en zijn als hare fundamenteele stellingen te beschouwen.

Hoewel vereenigingen van mystieken aard, bestemd de.

broeders los te maken van alle aardsche gedachten, getuigen hare organieke regels van zoo buitengemeen prachtischen zin, dat ze er geheel op berekend schijnen, bij een eventueelen strijd tegen wereldsche machten eene groote moreele en ma-terieele kracht te ontwikkelen.

Inderdaad, wat w i l het anders beteekenen om het eene individu over het andere zoo absolute macht te schenken.

De geschiedenis leert dan ook dat het aldus, in voorkomende gevallen, door de stichters en grootmeesters der verschillende orden is begrepen.

Eene der eerste zaken, welke den stichter van eene mys-tieke vereeniging bezig houdt, is het vaststellen van zijnen geestelijken stamboom, waardoor hij het bewijs levert, dat zijn onderwijs in rechte lijn van God en de profeten afstamt en aan rechzinnigheid niets te wenschen overlaat.

De Arabieren noemen zoo'n genealogische lijst „s i 1 s i -1 a h," „ketting." — Is hij daarmede gereed, dan kiest hij zijn „dikir" of „wird" d. i . eene formule, een kort gebed, hetwelk het specifieke merk is van zijne orde en haar van de anderen zal onderscheiden.

De „dikir" bestaat in den regel uit een koranvers of een fragment daarvan, uit den naam van Allah, of van een of meer zijner attributon en moet in bepaalde houding zittend of stand, een meestal zeer aanzienlijk aantal malen gepreveld worden.

In bijna al de broederschappen bestaan twee hoofddikir's;

de eene heeft dagelijks plaats, na de gebeden; de andere is meer in 't bijzonder bestemd voor den Vrijdagdienst.

Deze laatste, bekend onder den naam van dikir-el-Djellala bestaat onveranderlijk uit de formule „la Illaha i l l ' A l l a h , " — er is geen God dan de God. Behalve de „dikir" heeft iedere broederschap hare eigen gebeden en preeken. (Hezb.)