• No results found

De Chineezen; mochten namelijk niet in de stad wonen — 't district Parian was hun tot verblijfplaats aangewezem

De Chineezen in de Philippijnen

1) De Chineezen; mochten namelijk niet in de stad wonen — 't district Parian was hun tot verblijfplaats aangewezem

en onverschrokken, worden rijk en zenden hun geld naar China; op die manier ontrooven zij aan de Philippijnen jaarlijks verbazende sommen." Sonnerat echter klaagt, dat door dien maatregel nijverheid en bedrijf verschrikkelijk achteruit zijn gegaan — „gelukkig echter," zoo voegt hij er bij, „weten de Chineezen den Gouverneur en de andere ambtenaren wel om te koopen en op die wijze terug te keeren."

De beschuldiging, dat de Chinees naar 't monopolie staat, heeft trouwens nog tot op den dag van heden hare kracht behouden. Memand neemt haar meer in den mond dan de Kreoel. E n inderdaad heeft de zoon van 't Hemelsche Rijk én door zijne groote vlijt én door zijn bewonderenswaardig talent voor alles wat met de handel en nering in betrekking staat, voor 't minst den ganschen kleinhandel aan zich weten te trekken. De verkoop van allerlei artikelen, welke uit Europa komen, is geheel in zijne handen, terwijl de inkoop der koloniale producten, bestemd voor den handel met het buitenland, hem Voor de helft toevalt. Trou-wens de andere helft is vooral daardoor in handen van Indiaan en Mestiezen, naardien 't aan deze laatsten alleen vergund is schepen in de vaart te hebben om de landbouw-producten, enz., uit de provinciën naar Manilla over te brengen.

Intusschen hebben we nog van een paar vervolgingen te spreken, 't Was in 't jaar 1757, toen 't oude liedje opnieuw werd gezongen. Twee lange jaren hield men vol met het verdacht maken der vreemde indringers, die men toch niet missen kon, tot de bekrompenheid in 1759 eindigde met een decreet, dat den Chineezen verbood in de Philippijnen te wonen. „Maar," aldus heet het, „daar 't persoonlijk belang der ambtenaren meer samenvalt met den Chineeschen handelaar dan met den Kreoolschen kramer, zoo is het, dat de Chineezen na elke verbanning weer even spoedig en bij gansche menigten toestroomen, vooral sedert ze gemeene

zaak maken met den Engelschman')." Vandaar 't gebod, dat uit bet vernuftige brein van Senor Anda tot rijpheid kwam 2) : „alle Chineezen, die in de Philippijnsche eilanden verblijf houden, moeten worden opgehangen." E n bij 't woord werd de daad gevoegd, zoodat het dan ook schier onver-klaarbaar moet genoemd worden, hoe toch telkens weer andere Chineezen zich kwamen blootstellen aan de gevaren, die hunne landgenooten vóór hen hadden te verduren.

De laatste groote slachting onder de Chineezen greep plaats in 't jaar 1819. Toen had men waarlijk een nieuw argument tegen de gehate vreemdelingen weten op te diepen, een argument inderdaad, waarmee men niet alleen den Mongool, maar ook ieder ander vreemdeling wist te treffen.

Wat was er dan eigenlijk? Een groot jammer was over de Philippijnen gekomen. Geen inval van buiten, geen armoede, doordien de monopoliseerende Chinees allen handel had weten machtig te worden; iets verschrikkelijkere was het waarmee Spanjaard en Kreool en Mesties werden bedreigd: de cholera was in de Philippijnen uitgebroken. W i e anders dan de vreemdeling kon hier de schuldige zijn? Hij had de bronnen vergiftigd, en de Chinees niet alleen, maar ieder vreemde-ling had in dit gruwelijke feit de hand — allen, de Spanjaard alleen uitgezonderd, allen moesten dus verdelgd worden. Is 't wonder dat het grootste gedeelte der vreemdelingen, niet-Spanjaarden als 't offer der volkswoede vielen?

Gelijk we reeds moeten opgemerkt hebben, richtte zich de nijd van Spanjaard en Kreool hoofdzakelijk tegen den Chineeschen h a n d e l a a r ; die slimme Mongoolsche' koop-man wist zijne winsten te doen met producent en consument

-1) Gedurende den zeeoorlog tusschen Engeland en Frankrijk (1756 - 4703) deden de Engelschen een aanval op de Philippijnen en veroverden Manilla.

2) Senor Anda, een Kanunnik en vurige Patriot, heeft behalve de eer van 't geen hierboven werd gemeld, ook nog die, dat het hem gelukte in gezegd jaar 1762, toen Engelschen en Chineezen gemeene zaak maakten, de kolonie voor 't moederland te behouden.

onder den inboorling meer en beter dan de rechthebbende (?) kolonist! Zoo kwam 't dan ook, dat de onderscheiden voor-schriften ter vervolging en verbanning vooral tegen 't han-deldrijvende gedeelte onder de Chineezen was gericht. Voor den landbouw zijne diensten te nemen, dat achtte de Regeering wel een aannemelijk denkbeeld, edoch de vijan-delijke gezindheid der Indianen belette ook dit zooveel 't maar mogelijk was.

Nog in 1804 werd een besluit genomen, volgens hetwelk alle C h i n e e s c h e h a n d e l a r e n binnen acht dagen Manilla moesten verlaten; slechts de gehuwden mochten in hunne wijk een winkel doen. "Wat de provinciën betreft, mocht de Chinees alleen als l a n d b o u w e r worden toe-gelaten. E r was verder nog bepaald, dat de A 1 k a 1 d e '), die den banneling op eenige andere voorwaarden binnen zijn gebied duldde, zou worden gestraft met eene boete van 200 dollars; de G o b e r n a d o r c i l l o2) kreeg in zoodanig geval 25 dollars boete en de betreffende Chinees t w e e tot d r i e j a r e n k e t t i n g s t r a f .

Vijf en dertig jaren later, in 1839, werd gezegde straf in zooverre verzacht, dat men den Chinees iets minder toelegde, maar voor zoover de artikels van de A 1 k a 1 d e n handelde, bleven ze onveranderd, wel bewust, gelijk de Regeering scheen te wezen, van de omkoopbaarheid der Heeren Gouverneurs.

In 1843 werden echter de Chineesche schepen met die der overige, buiten de Philippijnen en Spanje herkomstig,

1) De A l k a l d e n of P r o v i n c i a l e G o u v e r n e u r s in de Philip-pijnen worden in drie klassen onderscheiden: e n t r a d a, a s c e n s o en t e r m i n o. In elke klasse dient de ambtenaar drie jaren. Het is aan niemand geoorloofd, onder welke voorwaarde ook, langer dan tien jaar bij de magistratuur in de Aziatische provinciën te dienen.

2) De G o b e r n a d o r c i 11 o's zijn de dorpshoofden, die door eene zoo-genaamde verkiezing, onder toezicht van den Gouverneur der provincie en van den priester der plaats, bij meerderheid van stemmen worden benoemd.

gelijkgesteld. In 1850 trachtte de kapitein-generaal Urbiz-tondo eene soort van Chineesche landbouwkoloniën in 't leven te roepen, tot welk einde hij aan de Mongoolsche emigranten vermindering van belasting beloofde, indien ze zich op den aanplant van cultuurgewassen wilden toeleggen.

Maar de slimme Chineezen, om 't hooge hoofdgeld te ont-gaan, beloofden, wat de Greneraal-kapitein wenschte, doch waren ze goed en wel gevestigd, dan kwam de oude han-delslust weer boven en ze verlieten 't landbouwbedrijf.

N u hebben wel, in den jongsten tijd, de „uitroeiingen onder de Heidensche Chineezen" opgehouden, maar men heeft het toch tot op den huidigen dag noodig geoordeeld hunne werkzaamheid door wezenlijk drukkende belastingen te belemmeren. Zoo geschiedde dit bv. nog in 1867. Toen namelijk werd den Chineeschen handelaars behalve de ge-wone bedrijfsbelasting van 12 tot 100 dollars nog een buitengewone betaling geëischt van 60 dollars jaarlijks voor 't gebruik maken van de weekmarkt — terwijl aan eiken koopman werd bevolen voortaan zijne boeken in 't Spaansch te houden! 't Zal wel niet gezegd behoeven te worden, dat deze laatste bepaling niet het minst moeilijk is te vervullen.

't Is van algemeene bekendheid, dat de Chineezen, ge-hecht als ze zijn aan 't oude, niet afwijken van hunne vaderlandsche gebruiken en zeden, 't Is waar, in den Staat Californië komen reeds vele gevallen voor, die ons den Chinees doen kennen als niet ongeneeslijk op dit punt, maar a n d e r s . . . . er moet heel wat gebeuren eer hij tot verande-ring besluit, zij 't ook op welk gebied. W e l vreemd trou-wens in die trekvogels. Om op de Phillippijnen terug te komen, ook daar toonden zich de Chineezen vasthoudend. Ja, er kwamen gevallen voor van overgang tot de Roomsche kerk, maar de bekeering was weinig meer dan schijn. Men wilde in 't huwelijk treden, of had eenige andere zuiver wereldsche bedoeling — en daarom deed men zich doopen.

Maar, zoodra had de Chinees de Philippijnen niet verlaten

om naar 't Hemelsche Rijk terug te keeren, of hij schudde zich de christelijke leer van de ziel, gelijk de stof „de muilen". Intusschen zijn er ook te Manilla enkele familien, die er zich blijvend gevestigd hebben — zij doen zich in dat geval van de uitstekendste zijde kennen. De huisvaders zorgen voor hunne kinderen en de kinderen worden de on-dernemendste, de vlijtigste en de welvarendste menschen onder de gansche bevolking.

Door den moeielijksten strijd om 't bestaan in 't overvolle vaderland krachtig geworden, schijnen de Chineezen onder alle hemelstreken hunne groote geschiktheid voor den arbeid onverzwakt te behouden. Green volk overtreft hen of even-aart hen in vlijt en arbeidzaamheid, in zelfgenoegzaamheid en tevredenheid, in slimheid en volharding, in geschiktheid en bekwaamheid voor allerlei soort van bedrijf. Waar ze eenmaal hunnne tenten hebben opgeslagen, daar trekken zij spoedig den ganschen handel aan zich. Geen gedeelte van Achter-Indië, of zij hebben er de inheemsche bevolking de nering uit de hand genomen, ja meer en meer verdron-gen zij er zelfs den Europeaan. Een schiergelijke bekwaam-heid, die steeds met hetzelfde uitstekende gevolg werd aan-gewend, toonden zij in alle takken van landbouw en hand-werken.

Welnu, de landverhuizing uit het Reuzenrijk, met zijne 400 millioen bewoners, is nog nauwelijks begonnen. Laat het opkomend getij maar eerst eens tot een vloed zijn aan-gegroeid, dan zal deze als een machtige stroom zich over de tropische landen van 't Oosten uitgieten — dan worden alle nietige dammen en dijken weggevaagd, die door de be-krompen voorzichtigheid waren opgeworpen.

Op 't vasteland van Achter-Indië, op de eilanden der Zuidzee, in den Indischen Archipel, in de Zuidelijke Staten van Amerika, overal neemt het aantal Chineezen dermate toe, dat zij als 't ware, ander element willen verdringen, voor 't minst een gemengd ras in de wereld brengen, dat

hun stempel op 't gelaat draagt. Ook in de "Westelijke Sta-ten der Unie is hun aantal reeds verbazend: de fabrikanSta-ten in Californië zijn wel genoodzaakt geweest de Chineesche arbeiders aan hunne inrichtingen te verbinden, daar de E u -ropeesche werklui wat al te groote eischen doen.

Eene der belangrijkste vragen onder de vele quaestie's, die thans aan de orde zijn, mag voorzeker wel genoemd worden deze: wat moet er worden van 't voortdurend in-dringen van 't Mongoolsche ras in Amerika, het werelddeel, dat tot heden als 't uitsluitend erfdeel van 't Kaukasische ras werd beschouwd? Daar, in de Westelijke Staten der Unie, wordt thans voor 't eerst de wedstrijd tusschen de beide groote rassen gevoerd, worden de krachten geme-ten en aan beide de vraag voorgelegd, wie zal den palm der overwinning wegdragen en de meeste „ L e i s t u n g s f a -h i g k e i t" aan de dag leggen ?

Neem Californië. Daar zijn beide rassen door hunne krach-tigste individuen vertegenwoordigd. Geen enkele natie in Europa kan zich, ook niet op een afstand, met de bevolking van dezen Staat meten. Die is als 't ware samen gelezen;

de pit uit alle volken en Staten der wereld; ten minste in de eerste jaren kwamen slechts de onvermoeidste mannen in de kracht van 't leven naar Californië — geen grijsaards, geen vrouwen, geen kinderen. Ziet ze dan ook hunne werk-zaamheid ontwikkelen, die krachtige mannen, in een land

„waar alles woest en ledig was" om zoo te spreken, waar binnen den omtrek van honderden mijlen nauwelijks een beschaafd nabuur te vinden kon zijn. Zeker, hunne werk-zaamheid werd geprikkeld door 't uitzicht op een fabelach-tig loon, maar leidde dan ook tot eene inspanning, die den rand van 't mogelijke schier overschreed. W e willen hier niet in bijzonderheden treden; we zullen alleen wijzen op 't feit dat binnen 't vierde eener eeuw een machtige Staat werd gesticht, waarvan de naam door heel de wereld klank heeft niet alleen, maar die reeds op zijne beurt het aanzijn

gaf aan twee nieuwe Staten, binnen zijn grens ontstaan, en aan territoriums, welke reeds naar den rang van Staat din-gen gaan. 't Is geen overdrijving, als we beweren, dat de goudgravers haast den ganschen bodem van Californië heb-ben vervormd over zijne geheele oppervlakte. E n terwijl zij de rijke schatten van 't delfstoffennjk naar boven hadden gebracht en in fabelachtige sommen omgezet, peinsde de geest op middelen om den bodem te leeren weer andere schatten af te staan aan hen, die landbouw en veeteelt tot hun bedrijf zouden kiezen. W e weten met welk gevolg: de idee werd daad en reeds op de verste wereldmarkten komen de producten van den Californischen bodem meedinging eischen. Dat was de vrucht der inspanning van een handvol menschen, waarvan 't geheele aantal thans nog nauwelijks

een half millioen kan halen. Welnu, met de individuen, die dit vermochten, heeft thans de Chinees een concours begon-nen, den vreedzamen strijd van arbeid tegen arbeid.

Natuurlijk wordt de kamp met inspanning van alle krach-ten gevoerd, want geen ander land ter wereld geeft zóó loon voor arbeid. Toch mag men de omstandigheden van den strijd niet gelijk noemen. De Mongool verkeert ook hier onder minder gunstige omstandigheden dan de Kaukasiër.

De wet belemmert den Chinees in zijne pogingen, de over-heid beschermt hem niet genoeg tegen ruwe behandeling van den kant des gepeupels, dat aan zijn vreeselijken haat tegen den gelen mededinger niet zelden lucht geeft door mishandeling en laaghartigen moord. Maar — als was 't dezelfde bladzijde van de historie welke we in de Philip-pijnen leerden kennen — toch neemt de Chineesche land-verhuizing naar Californië steeds toe. W e weten het, het westelijk gedeelte van den Transatlantischen spoorweg is hoofdzakelijk door Chineesche arbeiders gebouwd, en wat verklaren nu de ingenieurs? Niets minder, dan dat de Chi-neesche werkman den arbeider van alle andere naties ach-ter zich laat, waar 't er op aankomt vlijt te toonen, met

kalmte zijn plicht te doen en zich goed te gedragen. Zoo konden zij ook, wat zij op hunne concurrenten in lichaams-krachten verloren, ruimschoots inhalen door hunne volhar-ding en flinke samenwerking. Eén feit slechts, ongelooflijk haast, maar niettemin historisch. Op den 28sten A p r i l 1869 werden door acht Chineesche arbeiders in e 1 f uren tijd over eene lengte van 10 Engelsche mijlen de rails voor den spoorweg gelegd, op een terrein, waar nog de spade voor den voorloopigen arbeid niet was in den grond gesto-ken. De rails hadden eene gezamenlijke lengte van 103,000 voet en eene zwaarte van 20,000 centenaars. Dit werk werd niet alleen verricht, maar ook naar genoegen der ingenieurs afgemaakt, die dan ook verklaren, dat deze acht Chinee-zen — zij waren in twee groepen van vier man elk ver-deeld — de flinkste werklui waren onder eene massa van 10,000 arbeiders. Waarlijk, men zal bezwaarlijk een tegen-hanger tot dit feit kunnen vinden!

N u is het wel ontwijfelbaar zeker, dat — op 't gebied des geestes, — aan den Europeaan de overmacht toekomt, maar in 't maatschappelijke leven, waar volhardende vlijt en handigheid in 't werk den doorslag geven, daar draagt de Chinees den prijs weg. Is 't wel zoo verre van den weg, als we beweren, dat ook voor ons werelddeel de dag zal aanbreken, waarop de Chinees zich komt mengen in den strijd tusschen arbeid en kapitaal, die zoo hevig thans wordt gevoerd ?

Immers reeds nu levert die toenemende emigratie aan den Amerikaanschen staatsman stof tot eenige vragen van de hoogste sociale en politieke beteekenis! Welken invloed zal dat nieuwe, dat geheel vreemde element gaan oefenen op de toestanden der Amerikaansche Republiek? Zullen de Chineezen een Staat in den Staat gaan vormen, of zullen ze met de overige burgers der Republiek volkomen gelijk-stelling in rechten en plichten erlangen en dan zich met het Kaukasische ras vermengen ? E n van den anderen kant:

welken terugwerkenden invloed zullen de Chineesche kolo-nisten op de toestanden in China oefenen?

Deze en andere vragen dringen bij den dag meer op den voorgrond — de tijd zal hare oplossing brengen. "Wij heb-ben eene bladzijde uit de historie van den Chineeschen landverhuizer gegeven, om te doen zien — dat de Chinees bijna door alle eeuwen heen aan emigratie heeft gedaan en dat hij in den nieuweren tijd niet stilstaat op dien weg, maar met volharding verder streeft.

Nog vijf-en-twintig, nog vijftig jaar, — en ook wij zul-len met hem te rekenen hebben. Mocht hij ons niet onvoor-bereid vinden!