• No results found

4 Civiele medische aansprakelijkheid: grondslagen en zorgplichten

4.5 Bronnen voor de invulling van een civielrechtelijke zorgplicht

4.5.1 Wetgeving

Naast de algemeen geformuleerde zorgplicht neergelegd in art 7:453 BW is in afdeling 7.7.5 BW een aantal plichten voor hulpverleners opgenomen. Deze plichten worden ook wel beschreven als patiëntenrechten.292 Een voorbeeld hiervan is het recht op informatie en toestemming, neergelegd in de artt. 7:448 en 7:450 BW. Deze bepalingen in samenhang vormen het zogenaamde informed consent-vereiste dat erop neerkomt dat de hulpverlener geen medische handelingen ten aanzien van een bepaalde patiënt mag verrichten zonder diens toestemming. Het informed consent-vereiste is een uitwerking van het zelfbeschikkingsrecht dat moet worden gezien als een van de belangrijkste beginselen van gezondheidsrecht. Andere belangrijke beginselen die ten grondslag liggen aan het gezondheidsrecht zijn het beschermingsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. 293 Ook in de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (art. 6 WMO) is een informed consent bepaling opgenomen. Het informed consent-vereiste is verder uitgewerkt in jurisprudentie.294 Andere voorbeelden van patiëntenrechten uit afdeling 7.7.5 BW zijn de dossierplicht van art. 7:454 BW en het beroepsgeheim / het recht op privacy neergelegd in de artt. 7:457 e.v. BW.

Niet alleen afdeling 7.7.5 BW is van belang bij de invulling van de zorgplicht die op de hulpverlener rust. Het civiele medische aansprakelijkheidsrecht en afdeling 7.7.5 BW maken immers deel uit van een breder rechtsgebied: het gezondheidsrecht.295 Het gezondheidsrecht

292 Zie over patiëntenrechten onder meer: Leenen e.a. 2017, hoofdstuk 2, Legemaate 2006, Van Wijmen 2006, Gevers 2009, Van den Berg e.a. 2007.

293 Voor een uitwerking van genoemde beginselen verwijs ik naar Leenen e.a. 2017, p. 55 e.v. en Hendriks 2005.

294 Zie bijvoorbeeld in de lagere rechtspraak Hof Arnhem 27 juli 1999, ECLI:NL:GHARN:1999:AD3076, NJ 2000/96 en met betrekking tot de bewijslastverdeling in informed consent-zaken HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2737, NJ 2002/386 (Ingenhut) en HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3963, NJ 2002/ 387 (Niazmadian/Plasmans). Voor de invulling die moet worden gegeven aan het informed consent-vereiste zijn met name tuchtrechtelijke uitspraken van belang. Voorbeelden hiervan zijn: RTG ’s-Gravenhage 31 maart 1999, TvGr 2000/31 en CTG 3 februari 1994 Medisch Contact, 9 september 1994/36, p. 1125-1127 (Arts hoeft patiënt niet over weinig voorkomende complicatie te informeren).

295 Het gezondheidsrecht heeft zich ontwikkeld vanaf begin jaren vijftig van de vorige eeuw en is daarmee een relatief jong rechtsgebied. Het gezondheidsrecht is een horizontaal specialisme waar onder meer het civiel recht, strafrecht, bestuursrecht en internationaal recht deel van uitmaken. Het rechtsgebied kent beginselen zoals het beschermingsbeginsel, het beginsel van zelfbeschikking en het gelijkheidsbeginsel. Beoefening van het gezondheidsrecht vereist bovendien een gedegen kennis van de gezondheidszorg. Zie voor de ontwikkeling van het gezondheidsrecht als zelfstandig rechtsgebied Leenen 2000, hoofdstuk V.

Civiele medische aansprakelijkheid: grondslagen en zorgplichten

krijgt vorm in een groot aantal (publiekrechtelijke) wetten.296 Vaak heeft deze wetgeving direct of indirect betrekking op de positie van de patiënt en diens relatie met de hulpverlener. Een voorbeeld hiervan is de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), waarin onder meer is geregeld welke beroepsbeoefenaren welke voorbehouden handelingen (dit zijn bepaalde risicovolle geneeskundige handelingen) zelfstandig mogen verrichten en het wettelijk medisch tuchtrecht is geregeld.297 Andere voorbeelden zijn de Geneesmiddelenwet (Gmw), waarin regels zijn geformuleerd met betrekking tot de productie van en handel in geneesmiddelen298 en de Wet op de medische hulpmiddelen (WMH), die de patiënt dient te beschermen tegen onveilige medische hulpmiddelen299. Daarnaast kan worden gedacht aan wetgeving die de positie regelt van bepaalde groepen patiënten, zoals de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).300 De norm van ‘goed hulpverlener’ wordt ook ingevuld door wetgeving die niet alleen bepalend is voor de rechtspositie van de patiënt, maar een ruimer toepassingsbereik heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Wetboek van Strafrecht (WvSr).

Van groot belang voor de positie van de patiënt is ook de recent ingevoerde Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz). De Wkkgz, van kracht sinds januari 2016, is een afsplitsing van het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (wetsvoorstel Wcz) en kent daarmee een lang en ingewikkeld wetgevingstraject. Met het wetsvoorstel Wcz werd geambieerd de positie van de patiënt in één wet te regelen. Dit was een reactie op de kritiek in de literatuur en van verschillende zorg- en patiëntenbelangenorganisaties dat patiëntenrechten te versnipperd in verschillende wetgeving waren geregeld zonder dat hier een blauwdruk voor was, waardoor patiëntenrechten onvoldoende toegankelijk waren.301 Met het wetsvoorstel Wcz werd beoogd de positie van de cliënt in de zorg te versterken door te voorzien in effectieve middelen voor handhaving van zijn rechten en de verantwoordelijkheden van zorgaanbieders voor de kwaliteit

296 Niet alleen op nationaal niveau is er regelgeving die van invloed is op de rechtspositie van de patiënt. Op internationaal niveau bestaan verschillende verdragen die de rechtspositie van de patiënt mede vormgeven, denk aan: Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM; 1950), de Universele verklaring van de rechten van de mens (UVRM; 1948), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR; 1966) en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK; 1989), zie hierover bijvoorbeeld Leenen e.a. 2017, p. 37 e.v. en Wijne 2017 (a), p. 297 e.v.. Bovengenoemde verdragen gaan niet specifiek in op de positie van de patiënt en afstemming en samenwerking in de zorg en zullen daarom niet verder worden meegenomen in dit onderzoek. Naast genoemde verdragen worden rechten van de patiënt bij grensoverschrijdende gezondheidszorg neergelegd in Richtlijn 2011/24/EU, Wijne 2017 (a), p. 298 e.v. en Wijne 2017 (b), p. 56. Omdat de onderzochte netwerken vooral binnen een bepaalde regio zorg verlenen en dus geen landsgrenzen overschrijden, zal deze richtlijn niet verder worden meegenomen in dit onderzoek.

297 Zie over de wet BIG Leenen e.a. 2017, p. 455 e.v.

298 Zie over de Gmw Leenen e.a. 2017, p. 497 e.v.

299 Zie over de WMH 2017 Leenen e.a. 2017, p. 508 e.v.

300 Ter vervanging van de BOPZ zijn twee wetsvoorstellen aanhangig: de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voor psychiatrische patiënten en de Wet zorg en dwang voor mensen met een verstandelijke handicap of dementie.

301 NPCF 2007, p. 5, Legemaate 2006, p. 20, Sluijters 2006, p. 133, Van Wijmen 2006, p. 45, Van den Berg 2007, p. 1622.

van zorg duidelijker neer te leggen dan in de reeds bestaande wetgeving het geval is.302 De gekozen opzet van het wetsvoorstel riep veel vragen en weerstand op. In haar brief van 19 maart 2013303 liet de minister van VWS uiteindelijk weten dat het wetsvoorstel niet in de huidige opzet zou worden voortgezet en in delen zou worden opgeknipt. Omdat de minister en staatssecretaris het van groot belang vonden om met voorrang de aanpassingen rond klachten, geschillen en kwaliteit te realiseren, gaven zij aan de overige onderwerpen uit het wetsvoorstel te verwijderen en deze in afzonderlijke voorstellen op te nemen. De Wkkgz voorziet in een klachten- en geschillenregeling en geeft daarnaast een aantal materiële normen die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg.304 Zo schrijft de Wkkgz voor dat de zorgaanbieder ‘goede zorg’ (art. 2 Wkkgz) dient te verlenen. Onder goede zorg wordt krachtens art. 2 lid 2 Wkkgz verstaan zorg van goede kwaliteit en van goed niveau. Dit houdt in dat de zorg in ieder geval (sub a) veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt, (sub b) zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard en (sub c) de rechten van de cliënt in acht worden genomen.

In hoofdstuk 2, art. 3 tot en met art. 12 Wkkgz wordt een verdere uitwerking gegeven van wat dient te worden verstaan onder ‘goede zorg’. Ondanks dat niet expliciet wordt aangegeven dat de normen in de Wkkgz invulling geven aan de norm van ‘goed hulpverlener’ van art. 7:453 BW en daarmee een materiële norm voor civiele aansprakelijkheid vormen, kunnen hiervoor in de parlementaire stukken verschillende aanknopingspunten worden gevonden. Zo wordt in de doorlopende integrale toelichting op artikelen van het wetsvoorstel Wkkgz305 de materiële norm die in de Wkkgz wordt gehanteerd, ‘goede zorg’, vergeleken met het begrip ‘verantwoorde zorg’ uit art. 2 Kwaliteitswet zorginstellingen en art. 40 Wet BIG én de norm van ‘goed hulpverlener’ neergelegd in art. 7:453 BW. De verschillende normen hebben gemeen dat zij dienen te worden ingevuld door de professionele standaard. Vervolgens wordt het volgende opgemerkt: “Wij

stellen voor om in artikel 2, tweede lid, de kwaliteitsnorm van de WGBO van “goed hulpverlener” te gebruiken, vertaald in de norm van “goede zorg”.” 306 Hierbij wordt aangegeven dat ook de norm die de Wkkgz hanteert er vanuit gaat dat zorg moet worden verleend zoals een redelijk bekwaam hulpverlener dat doet. Dit betekent mijns inziens dat beide normen materieel vergelijkbaar zijn. Verder wordt aangegeven dat de norm ‘goede zorg’ wel verder is uitgewerkt dan de norm van ‘goed hulpverlener’. 307 Dit brengt met zich mee dat de Wkkgz ook daadwerkelijk een verdere invulling geeft aan art. 7:453 BW.

302 Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3 (MvT), p. 2 en 3.

303 Kamerstukken I 2012/13, 32402, A, p. 1.

304 De Wkkgz vervangt hiermee de klachtenregeling uit de Wklcz (Wet klachtrecht cliënten zorgsector) en Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwz) en past daarnaast ook enkele onderdelen in de Wet BIG aan.

305 Kamerstukken I 2012/13 32402, F.

306 Kamerstukken I 2012/13 32402, F, p. 22.

Civiele medische aansprakelijkheid: grondslagen en zorgplichten

Een ander aanknopingspunt kan worden gevonden in de toelichting op art. 24 Wkkgz, dat deel uitmaakt van Hoofdstuk 4 over toezicht en handhaving. Hierin wordt vermeld dat voor de cliënt - met betrekking tot de handhaving van zijn rechten - de interne klachtenafhandeling, maar ook de weg naar de geschilleninstantie en eventueel de burgerlijke rechter open staat.308 Ik ga er vanuit dat met rechten, hier (ook) de rechten worden bedoeld, die de patiënt toekomen op basis van de Wkkgz.

Ook uit het wetgevingstraject dat uiteindelijk heeft geleid tot de Wkkgz volgt dat een verdere invulling van art. 7:453 BW werd beoogd. Uit het wetsvoorstel Wcz volgde in eerste instantie dat de in afdeling 7.7.5 BW neergelegde patiëntenrechten inclusief de norm van ‘goed hulpverlener’ zouden verdwijnen. In art. 84 van het wetsvoorstel Wcz - zoals werd voorgelegd aan de Tweede Kamer - was neergelegd dat de artt. 7:448 tot en met 7:459 en 7:462 tot en met 7:466 BW met de invoering van het wetsvoorstel zouden komen te vervallen. Voor de minister was de ongerustheid hierover geuit door veldpartijen en gezondheidsrechtjuristen reden het schrappen van deze bepalingen uit afdeling 7.7.5 BW ongedaan te maken.309 In een nieuw art. 84 van het wetsvoorstel Wcz en toevoeging van een vijfde lid aan art. 7:446 BW zou moeten worden bepaald dat afdeling 7.7.5 BW en het wetsvoorstel Wcz naast elkaar van toepassing zouden zijn op de geneeskundige behandeling, behoudens voor zover deze bepalingen niet goed verenigbaar zouden zijn of de strekking ervan in verband met de aard van de rechtsbetrekking zich tegen toepassing zou hebben verzet.310 De idee was dus (en dit is met de invoering van de Wkkgz niet veranderd) dat afdeling 7.7.5 BW in zijn huidige vorm in stand zou blijven. Zowel de bepalingen met betrekking tot de geneeskundige behandelingsovereenkomst neergelegd in het BW als uit het wetsvoorstel Wcz zouden bovendien dwingendrechtelijk van aard zijn. Het gevolg hiervan zou zijn dat indien een patiënt een hulpverlener aanspreekt op basis van wanprestatie, ook de voor de cliënt op punten gunstigere rechten van het wetsvoorstel Wcz zouden gelden.311

Bovengenoemde laat zien dat een groot aantal wettelijke regelingen invulling geeft aan de norm van ‘goed hulpverlener’. Mijns inziens is hierbij wel van belang in hoeverre een wettelijke bepaling concreet invulling geeft aan de zorgplicht. Slechts indien zij daadwerkelijk richting geeft aan het handelen van de hulpverlener kan zij consequenties hebben voor de toepassing van het civiele aansprakelijkheidsrecht. 308 Kamerstukken I 2012/13 32402, F, p. 58. 309 Kamerstukken II 2010/11, 30402, 7 (NV II), p. 30. 310 Kamerstukken II 2010/11, 30402, 7 (NV II), p. 24 en 59. 311 Kamerstukken II 2010/11, 30402, 7 (NV II), p. 59.