• No results found

Werkwijze en onderzoeksmethoden

120 Everdingen-Meyer 1985, 53. (Vertaling origineel 1699) 121 Wispelwey/Bloemink 2005, 18 – 20.

122 Publiceerde zijn beschrijving op wens van Queen Mary II, zij overleed in 1695. 123 Sturm 1719, 22 – 25.

124 Bolhuis 1693/1705.

125 Reposoirs erg slecht zichtbaar. 126 Bierens de Haan et al. 2009, 24.

68 In het Programma van Eisen van de gemeente Apeldoorn zijn destijds enkele

onderzoeksvragen voor de opgraving gesteld:

- Wat is de aard, omvang en datering van de fundamenten? - Wat is de relatie van de fundamenten?

- Als het gaat om een molenplaats, welk type molen heeft hier gestaan? - Is de ligging van de (molen)beek te traceren?

- Wat is de relatie met het paleis en het Oude Loo?

- Kunnen de resten in situ bewaard worden of in het geval van een cascade, is reconstructie mogelijk?

De fundamenten dienden geheel blootgelegd te worden met een marge van maximaal twee meter buiten het monument. Op deze manier kon een eventuele relatie met de beek

onderzocht worden. De put en profiel(en) moesten getekend en gefotografeerd worden. De vondsten zijn ingemeten (schaal 1:20) en verwerkt. In het veld moest rekening gehouden worden met in hoeverre de resten in de bodem bewaard konden blijven met het oog op een eventuele toekomstige reconstructie. Afstemming met de diverse betrokken partijen was hierbij een vereiste.

De grond is machinaal verwijderd, bij aanwezigheid van fundamenten werd met de schep verder ontgraven. De vrijgekomen grond is in de omgeving gedeponeerd, die in 2004 gezeefd is door de amateur archeologen van de AWA (er is hierover geen aanvullende informatie bekend, evenals of er vondsten aangetroffen zijn).127 Op verzoek van de

opdrachtgever en het museum is het te onderzoeken areaal vergroot tot het einde van het gehele complex. Het uiteindelijk onderzochte oppervlak bedroeg 280 m2. Het maaiveld had een hoogte van circa 18,95 meter + NAP, de bodem van de opgravingsput was circa 17,60 meter + NAP.128

7.3 Onderzoeksresultaten

Bij de graafwerkzaamheden is een tweetal rustplaatsen vrij gelegd dat door een hoge

mozaïekmuur verbonden was aan een rechthoekig waterbassin. Het idee dat hier een molen heeft gestaan is direct uitgesloten door de vorm en functie van de aangetroffen

fundamenten. De opgravingsresultaten kwamen grotendeels overeen met het verwachte beeld van de rustplaatsen op basis van de prenten, beschrijvingen en kaarten (fig. 39). Enkele elementen van de rustplaatsen bleken hier toch van af te wijken. Een belangrijk gegeven is dat de rustplaatsen niet een eenmalige constructie uit 1691 blijken te zijn. De rustplaatsen zijn onderworpen zijn aan meerdere (kleinschalige) verbouwingen in een korte opeenvolgende periode. 129 In de komende paragrafen wordt dit toegelicht.

127 Mondelinge mededeling Masja Parlevliet, 18/05. 128 Wispelwey/Bloemink 2005, 12.

69

Figuur 39: Schematische opgravingstekening.

7.3.1 De mozaïekmuur

Net voor het waterbassin is een muur aangetroffen van circa twee meter breed (fig. 40). De muur loopt door tot twee ronde delen aan de linker- en rechterzijde waar de wand begint. De muur is opgedeeld in zeven segmenten die elk een eigen mozaïekversiering hebben. De segmenten zijn verschillend in grootte, het middelste segment is 75 centimeter breed geflankeerd aan weerzijden door segmenten van 55 centimeter opgevolgd door segmenten van 35 centimeter. De buitenste segmenten wijken af, de meest westelijke heeft een breedte van 80 en de meest oostelijke is maar 40 centimeter breed. De mozaïeken bestaan uit kleine rode en gele bakstenen en diverse soorten natuursteen. De oostelijke helft van de muur bleek beter geconserveerd dan de westelijke kant, deze is waarschijnlijk beschadigd tijdens de eerste blootlegging van de fundamenten eind jaren 70 – begin jaren 80. Het mozaïekwerk is met meer dan honderd nagels bevestigd aan het bakstenen metselwerk dat zich erachter bevindt.130

De muur leek uit twee delen te bestaan, deze werden deel A en deel B genoemd. Deel A is het ruwe, inconsistente bakstenen fundament waarop de meer consistente bakstenen muur met mozaïekwand (deel B) is geplaatst.131 Deel A loopt door tot het niveau van de verwachte vroegere waterstand in het bassin, waardoor deze slecht zichtbaar geweest zou zijn. Deel A lijkt tevens een oudere fase te zijn geweest van de reposoirs, het kan hier gaan om een

130 Wispelwey/Bloemink 2005, 13 – 15. 131 Bierens de Haan et al. 2009, 29 – 30.

70 simpele beekmuur die een van de eerste fases van de rustplaatsen moest voorstellen. Een

loden pijp is aangetroffen in de muur van deel A en het lijkt erop dat deze direct bij de bouw van de muur erdoor getrokken is, de pijp heeft waarschijnlijk gediend als watertoevoer voor een fontein die los in de beek stond. De eerste fase van dit deel van de paleistuin heeft dus mogelijk bestaan uit een simpele beekmuur met een fontein in de beek. Van de rustplaatsen of een bassin was nog geen sprake.132 In het muurwerk van deel A zijn er twee ‘penanten’ waargenomen die haaks op de muur stonden. Een theorie is dat dit onderdeel zou gaan uitmaken van een gemetselde bak, zoals het bassin wat later kwam. Dit nooit is

uitgevoerd.133 Deel B ligt direct boven deel A en wordt afgescheiden door een rollaag van veldkeien. Het metselwerk van dit deel heeft een meer verzorgd uiterlijk dan deel A, de mozaïekwand is hier tegenaan geplaatst. Het was de bedoeling dat dit deel in het oog sprong bij benadering van de reposoirs vanuit het noorden.134

Ten tijde van de eerste uitbreiding waren er aan weerzijden trappen te vinden die afdaalden naar het waterniveau. Tijdens een uitbreiding van de muur zijn deze trappen vervangen door rondingen aan beide zijden. Door Schenck in 1697 en de Hooghein 1695 zijn de trappen nog afgebeeld, latere prenten en beschrijvingen verwijzen hier niet meer naar. Dit geeft

waarschijnlijk aan dat de uitgebreide muur met rondingen kort na 1697 zijn geconstrueerd.135

Figuur 40: Profieltekening van de mozaïekmuur, het onderscheid tussen deel A met onregelmatig metselwerk en deel B met de mozaïeksegmenten zijn goed waar te nemen. De rode cirkels geven de penanten aan.

7.3.2. De reposoirs

Achter het bassin en de muur waren er twee prieëlen te vinden aan weerzijden van de laan; de rustplaatsen of kabinetten. Van deze prieëlen zijn alleen de fundamenten aangetroffen tijdens het bodemonderzoek, die haaks op de afsluitende rondingen van de mozaïekmuur zijn geplaatst. Het westelijke prieel is groter uitgevoerd dan het oostelijke, dit werd al beschreven door Sturm. Dit verschil in grootte heeft waarschijnlijk het doel gehad om de asymmetrische ligging van de reposoirs en de beek symmetrisch te maken ten opzichte van de hoofdas van Het Loo als een soort optische illusie, Sturm noteerde hierover dat het erg lastig was om het onderscheid te zien.136 De precieze datering van de reposoirs is niet bekend. Wel is geschat dat de reposoirs al aanwezig waren tijdens de uitbreiding van de

132 Wispelwey/Bloemink 2008, 5. 133 Idem 2008, 30 – 31.

134 Bierens de Haan et al. 2009, 30. 135 Wispelwey/Bloemink 2008, 5. 136 Bierens de Haan et al. 2009, 30.

71 mozaïekmuur, de bouwhistorische resten hebben hier tijdens de opgraving helaas geen

uitsluitsel over kunnen geven. Tot slot is er een mozaïekvloer met ovaal bassin tussen de twee rustplaatsen in gebouwd.137

7.3.3. Het bassin

Het bassin is een van de laatste toevoegingen aan de complete rustplaatsen. Na uitbreiding van de mozaïekwand en de bouw van de prieëlen is deze in één fase toegevoegd aan het al bestaande geheel. De beek is door dit bassin heen geleid.138 Het bassin is rechthoekig van vorm en grofweg 9,75 bij 4 meter in omvang. De muren zijn van gemetseld baksteen. Aan beide kanten van het bassin is een zandstenen cascadebak ingemetseld in de zijmuur om water in het bassin te laten vallen. Buiten de zijmuren is in de bodem de oorspronkelijke (deels gekanaliseerde) beek aangetroffen met veel baksteen in los verband, dit zijn

waarschijnlijk de resten van ingestorte boogconstructies die zich boven de beek bevonden. De bodem van het bassin was afgedekt met eikenhouten planken als beschoeiing, bijna al deze planken leken eruit gesloopt te zijn.139 Een fontein in het midden van het bassin werd gevoed door een loden leiding die aangesloten was op de waterwerken vanuit Hoog-Soeren (zie par. 4.3.1), deze ging dwars door de noordwestelijke bassinmuur heen.140 Deze leiding lijkt grof onder de houten vloer vandaan getrokken te zijn, gezien de verwoeste toestand van de houten planken. Waarschijnlijk is ook deze leiding tijdens de plunderingen eind 18e eeuw meegenomen.141 137 Wispelwey/Bloemink 2005, 34 – 35. 138 Idem 2005, 37. 139 Idem 2005, 15 – 16. 140 Wispelwey/Bloemink 2008, 7. 141 Bierens de Haan et al. 2009, 31.

72

Figuur 41: Overzichtskaart met alle aangetroffen elementen van de reposoirs in kleuren. In rood de centrale mozaïekmuur, in oranje de penanten, in paars de aanvulling van de muur met de rondingen, in blauw de rustplaatsen, in groen het waterbassin met beekmuren, in lichtblauw de waterleidingen en in grijs de fundamenten van de fonteinen, trappen en rechtsboven de eikenhouten vloer.

73

Figuur 42: Zicht op de opgraving gezien vanaf het noorden (L) en het oosten (R); De mozaïekmuur, het bassin, de loop van de beek en deels de reposoirs zijn waar te nemen. Rechts boven in de put is ook de waterleiding waar te nemen die naar het bassin loopt.

7.3.4 Het vondstmateriaal

Tijdens het omzetten van de tuin van een Franse inrichting naar een Engelse in opdracht van Lodewijk Napoleon zijn tevens de reposoirs opgevuld met een laag zand. Dit is in één fase gebeurd. Tijdens het bodemonderzoek zijn namelijk er geen opvolgende stratigrafieën waargenomen. Daarnaast lijkt de complete beek opgevuld te zijn. De meeste vondsten komen uit het voormalige waterbassin, dat als stortplaats gebruikt is en/of gevuld is met stadsafval. Slechts een klein aantal kan worden gerekend tot in situ vondsten, het overgrote deel komt uit de ophogingslaag en veel kan precies gedateerd worden na 1808.

Naast het in situ muurwerk zijn er talloze losse brokken natuursteen aangetroffen, de meeste van Bentheimer zandsteen. Enkele bewerkte stenen met versieringsmotieven konden

toegeschreven worden aan de reposoirs, andere stukken passen niet in het geheel van de rustplaatsen. Deze overige stukken komen uit de ophogingslaag en kunnen mogelijk de sloopresten zijn van enkele tuinelementen die tijdens het ontmantelen van de Beneden- en Boventuin hier zijn gestort.

Het aardewerk is gedetermineerd door M. Bartels, toenmalig gemeentearcheoloog van Deventer. Bijna het gehele spectrum van het aangetroffen aardewerk is te dateren eind 18e eeuw tot begin 19e eeuw. Opvallend is dat luxe tafelgerei grotendeels ontbreekt in het vormenspectrum; veel fragmenten zijn toe te schrijven aan standaard huis- tuin- en keukenaardewerk van boerengemeenschappen. De enige aardewerkvondsten die een connectie hebben met de paleistuin zijn een tweetal grove, roodbakkende scherven die mogelijk tot een tuinvaas hebben behoord en een fragment porselein dat te dateren valt tussen 1740 – 1770. Daarnaast is een aantal tabakspijpen van pijpaarde aangetroffen, die allen tussen 1710 en 1810 te dateren vallen. Het merendeel van deze pijpen heeft een strakkere datering van 1710 – 1740.

Het aangetroffen glasmateriaal laat hetzelfde beeld zien als het aardewerk, het meeste dateert eind 18e tot begin 19e eeuw. De vondsten bestaan vooral uit cilindrische wijnflessen en bekerglazen. Tot de opvallende vondsten behoort een klein aantal fragmenten van uivormige wijnflessen (de typologische voorganger van de cilindrische fles uit grofweg 1700

74 – 1720), een kelkglaasje van Venetiaans glas dat is te dateren in de 17e eeuw en diverse

fragmenten vensterglas.

Daarnaast is er in kleine mate koraal aangetroffen. De meeste van deze soorten zijn terug te leiden tot de Indische- en westelijke Stille Oceaan. Het is goed mogelijk dat deze koralen door de VOC zijn meegenomen naar Nederland. De koraalvondsten zijn een van de weinige die direct gerelateerd kunnen worden aan de reposoirs. In de beschrijving van Harris worden zij genoemd als decoratie van de fontein die in het bassin stond.

Tot slot is er nagenoeg geen metaal aangetroffen, op één vondst na. Dit betreft een stuk verguld koperbeslag met de initialen van Willem en Mary erop gesmeed, alsmede de letter R van Rex (koning). Het stuk is 10,5 centimeter breed en 7,5 centimeter hoog (fig. 43). Na schoonmaak bleek het fragment te zijn voorzien van een schroefdraad, dit leek er op te wijzen dat het ergens aan bevestigd was. Na raadpleging van de voormalig directeur van Museum Het Loo, dhr. Vliegenthart, wist hij te vertellen dat een identiek fragment gekocht was op een veiling in Amerika en dat het om een beslagstuk van een slot ging. Waarom dit beslagstuk, waarschijnlijk van een deur in het Corps de Logis, in de beek terechtgekomen is blijft een raadsel.142

Figuur 43: Vergulde koperbeslag van een slot met initialen Willem en Mary.

75 7.4 Synthese

Het ensemble van de rustplaatsen is naar alle verwachting gebouwd direct tijdens het uitbreiden van de paleistuinen in 1691. De rustplaatsen waren de laatste stop tijdens een bezoek aan de paleistuinen. Na een omvangrijke wandeling kregen de gasten hier de kans om uit te rusten in de schaduw. Aan de ene kant was, door de hoofdas te volgen, het paleis zichtbaar, aan de andere kant kon men uitkijken over de wilde Veluwe.

De verwachting is dat de reposoirs in de periode tussen 1691 en 1702 enkele snelle opeenvolgende veranderingen hebben doorgemaakt, waarschijnlijk op vraag van Willem III die met tussenpozen het paleis bezocht. Op de historische prenten van de Hooghe en Schenk zijn de reposoirs afgebeeld, alleen wisselen deze erg vaak in uiterlijk en lijken zij de asymmetrische ligging van de rustplaatsen en de beek niet af te beelden. De inconsistenties in deze prenten is waarschijnlijk het product van de snelle veranderingen die doorgevoerd zijn in het ontwerp van de rustplaatsen, alsmede mogelijk de keuze om deze meer idyllisch af te beelden dan de werkelijke situatie. Op de kaarten van Reetz en de Swart staat de asymmetrische vorm van de rustplaatsen (zuidwest – noordoost oriëntatie) wel correct afgebeeld. Het bassin voor de rustplaatsen werd gevoed met een beek die deel uitmaakte van het bekensysteem in het paleispark.

Het uiterlijk van de reposoirs heeft meerdere fases gekend. De eerste fase heeft

waarschijnlijk bestaan uit een bakstenen muur aan de paleiszijde met een losstaande fontein in de beek. Een loden leiding, die in de muur was bevestigd, voedde deze fontein. Op basis van het voorkomen van twee penanten aan weerszijden van de muur wordt er gedacht dat het de bedoeling was een waterbak aan deze muur te bevestigen. Dit plan is nooit

uitgevoerd. Bolhuis spreekt alleen over ‘een fontein’ bij zijn bezoek aan de plek in 1693. Ten tijde van Harris (vóór 1695) zijn de prieëlen, de mozaïekmuur en het bassin al aanwezig. Het is hierdoor aannemelijk dat de alleenstaande muur en beekfontein rond 1694 zijn uitgebreid met het ensemble waar Harris al over spreekt. Een nieuwe fontein in het bassin werd gevoed door leidingen die ook de tuin voorzagen van water. Uit een archeologisch gegeven blijkt dat de mozaïekmuur mogelijk rond 1697 aan weerzijden uitgebreid werd met natuurstenen rondingen ten koste van enkele trappen die door Schenk en De Hooghe worden afgebeeld. Daarnaast werden deze verbonden met de reposoirs door enkele natuurstenen verbindingen en er werd een mozaïekvloer met klein bassin, met leiding vanaf de beek, aangelegd tussen de reposoirs. Dit lijkt de laatste waarneembare aanpassing aan de reposoirs te zijn geweest, mits de bovengrondse bouwelementen, zoals de prieëlen, nog aangepast zijn. Aangezien tijdens de opgravingen alleen de fundamenten zijn aangetroffen en daarnaast het meeste losse natuursteenmateriaal niet gerelateerd kon worden aan de reposoirs, kan hier niets over worden gezegd. Slechts enkele archeologische vondsten zijn in situ aangetroffen en konden niets bijdragen aan de chronologie van de bouwfases. Al met al lijken er dus drie bouwfasen van de reposoirs aanwezig te zijn geweest (fig. 44).

In 1808 zijn de reposoirs in een keer dichtgestort met een laag zand. De plek lijkt als afvalstortplaats gebruikt te zijn door de lokale bewoners, gezien het rurale aspect van de vondsten die uit deze laag kwamen.

76

Figuur 44.1: Veronderstelde fase reposoirs 1691 – 1693.

77

Figuur 44.3: Veronderstelde fase reposoirs na 1697.

Figuur 45: De gereconstrueerde reposoirs bij de onthulling in 2009.143

143 Cascade1987.nl, geraadpleegd op 09/07/2018.

78

8. Nieuwe archeologische elementen en aanpassingen aan de kennis- en

beleidskaart

In het paleispark zijn er enkele archeologische elementen te vinden die nog niet zijn opgenomen in de archeologische kennis- en beleidskaart van de gemeente Apeldoorn. De meeste van deze elementen hebben een directe connectie met Paleis Het Loo, met name bouwhistorische elementen die ten tijde van Lodewijk Napoleon in de grond gedumpt zijn na de opruiming van de oude formele tuin. Dit hoofdstuk zal een beschrijving en locatie geven van deze elementen en een aangepaste kennis- en beleidskaart van het onderzoeksgebied onderbouwen voor toekomstig beleid van de gemeente Apeldoorn.