• No results found

4.1.1 De bouw en de eerste bewoners

De eerste keer dat de naam ‘Loo’, of ‘Loe’ in dit geval, voorkomt in archiefstukken is in het tynsboek van de Hof te Loenen in 1439. Tynsen waren belastingen uit horige goederen die werden opgehaald door zogenoemde rentmeesters die langs alle erven, losse akkers, tuinen, stukjes land en huizen binnen hun administratieve gebied gingen om de belastingen te verzamelen. De rentmeester die in 1432 benoemd werd door de Hertog van Gelre (destijds Arnold van Egmond) met als financiële gebied het Kwartier van de Veluwe, was Udo Talholt. Talholt was van de lagere ambtsadel, maar werkte zich steeds verder op in de gratie van de Hertog van Gelre. Hij had de wens om een eigen bezit te kopen op de Veluwe. Bij een van zijn belastinginningstochten vond hij een Gerrit Noetboom uit Harderwijk die zijn ‘erve int Loe’ wilde verkopen. Dit erf stond ongetwijfeld op of nabij de Loosche enk en beschikte over een open plek in het bos (-lo) waar er vee kon worden geweid. Udo Talholt zag zijn kans schoon en kocht de rechten op voor het gebruik van de gronden. In latere jaren verwierf hij nog meer gronden op de Veluwe en leek zo over een behoorlijk kapitaal te

beschikken. Al is het aannemelijk dat Talholt als eerste bewoner (met de wens tot het stichten van een woning) het Oude Loo gebouwd heeft, is dit niet zeker. De geschiedenis van het jachtslot in de 15e eeuw is onduidelijk, wel is het aannemelijk dat de open, grasrijke

60 Marshall 1773, 205-206. 61 Bierens de Haan et al. 2009, 19.

36 plek in het bos nabij het erf een aantrekkelijke plek was om een adellijke residentie te

bouwen.62

Het geschatte bouwjaar van het kasteel zou moeten liggen rond het midden van de 15e eeuw, naast Talholt zijn er nog enkele andere eigenaren van de grond die mogelijk het kasteel hebben gebouwd. Dit zijn Gerrit van Ryswijck (gekocht 1463), Aelt Heynesz of Peter van Langenfelt (gekocht 1469). Allen waren aanzienlijke edelmannen in dienst van de Hertog van Gelre. Uit het Archief van de Graven en Hertogen van Gelre is bekend dat het ‘huiss’ vanaf 1475 bewoond werd door ene Heyn Oem, met als eigenaar van het pand Aelt Heynesz en later Peter van Langenfelt. Dit zou moeten betekenen dat de eerste versie van het kasteel er zeker toen al gestaan moet hebben. In een passage uit 1469 in het tynsboek van Loenen wordt namelijk ‘dear huiss ende hof op staet te Noirt Apeldoern’ genoemd als bezitting van Peter van Langenfelt en werd geschat op een grootte van één morgen. Na Peter van

Langenfelt wordt Hendrik Bentinck in 1487 eigenaar van al de goederen op Het Loo, waarna er een goed te volgen periode van bewoningsgeschiedenis op het kasteel begint.63 Het kasteel bestaat tot deze tijd uit een vierkante woontoren, een poortgebouw, mogelijk

vierkante weermuren en nog een onbepaald rechthoekig gebouw op het binnenhof. Over de chronologie van deze bouwwerken en de omzet naar het jachtslot dat we vandaag de dag kennen is nog veel onzekerheid. Hierbij moet gekeken worden naar de bouwhistorische gegevens en archeologische vondsten. Dit zal ter sprake komen in hoofdstuk 5.64 4.1.2 De Bentincks en hun opvolgers

Vanaf 1487 wordt het adellijke geslacht van de Bentincks de nieuwe eigenaar van het Oude Loo. Tegelijkertijd met hun intrede lopen de spanningen tussen hertog Karel van Gelre en het Bourgondisch-Habsburgse huis onder leiding van Keizer Karel V hoog op. In 1511 wordt Johan ‘de Olde’ Bentinck benoemd tot meesterjager van de Veluwe door Karel van Gelre en wordt geacht zijn heer te ondersteunen waar mogelijk. In 1537 droeg Johan Bentinck het Oude Loo op aan de hertog, maar vroeg om het jachtslot in leen te houden. De hertog reageerde hier positief op maar maakte het jachtslot ‘mansgebuert’, wat inhoudt dat het jachtslot alleen via de mannelijke lijn kon worden geërfd. Met deze actie verzekerde Bentinck zijn steun voor de hertog in tijden van oorlog. In 1543 werd Gelre na veel gevechten

ingenomen door Keizer Karel V. Na veel spanningen kwamen de zoon van Johan Bentinck (Adolf) en Karel V tot een overeenkomst waarbij Bentinck zijn positie als jagermeester met het bezit van het Oude Loo kon behouden.65

Door de Bentincks werd er in 1538 gestart met een ingrijpende verbouwing van Jachtslot het Oude Loo. De al bestaande gebouwen zoals de vierkante woontoren en het poortgebouw werden samengevoegd door enkele vleugels op te trekken, waarbij het huidige kasteel met hoefvormige constructie ontstond. In een akte uit 1570 wordt vermeld dat de eerste steen van de zuidvleugel gelegd werd door Johanna van Arnhem, de kleindochter van Johan Bentinck.66 Na de dood van de kinderloze Adolf Bentinck ging het bezit van het Oude Loo over naar zijn zus Anna van Bentinck. De vooruitziende blik van hun vader, Johan, heeft er voor gezorgd dat het Oude Loo in bezit bleef van de Bentincks. Alle zoons van Johan Bentinck, met uitzondering van Adolf, stierven vroegtijdig of werden geestelijken. Toen het 62 Kroon 1997, 17 – 26. 63 Idem 1997, 27 – 39. 64 Ummels 2017, 1. 65 Kroon 1997, 39 – 52. 66 Ummels 2017, 1.

37 vermoeden kwam dat Adolf mogelijk ook kinderloos zou sterven werd er een clausule

opgesteld ten gunste van Johan Bentinck’s schoonzoon Seger van Arnhem, man van Anna Bentinck, om hen en hun nakomelingen tot eigenaren van het Oude Loo te benoemen. Dit geschiedde en in 1556 werd deze Seger van Arnhem eigenaar van het Oude Loo. Na het overlijden van Seger in 1557 ging het Oude Loo in een korte periode door de handen van enkele vrouwelijke Bentincks, waarbij het uiteindelijk in bezit kwam van Johanna van

Arnhem, de dochter van Seger en Anna Bentinck. Door de clausule van Johan Bentinck kon de ‘mansgebuert’ regeling gemakkelijk omzeild worden. Het jachtslot werd nog een aantal keer via de vrouwelijke lijn geërfd wat resulteerde in verschillende families die het Oude Loo in bezit hadden tot 1684, namelijk de Van Isendoorns, van Stepraedt en van Ulft. Het is opmerkelijk dat geen van deze families mannelijke erfgenamen voortbrachten om het Oude Loo over te nemen. Dit zorgde ervoor dat er per generatie een ander adellijk geslacht eigenaar was; de echtgenoot van het laatste lid in de vrouwelijke lijn.67

Figuur 14: Detail van de kaart Nieuwe Perfecte Kaerte van D’Yselstrrom met een gedeelte van de Veluwe, uit 1629 door C.F. van Berckerode vóór de bouw van het paleis. Jachtslot het Oude Loo is

aangegeven met de rode pijl.68

67 Kroon 1997, 52 – 70. 68 Idem, 74.

38 4.1.3 De koop door Willem III, prins van Oranje-Nassau

Na de Tachtigjarige oorlog werden de prinsen van Oranje-Nassau de meest prominente bestuurders in de Nederlanden. In 1675 werd door Gelderland de titel van hertog van Gelre en graaf van Zutphen aangeboden aan prins Willem III, destijds al stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Prins Willem III was een fervent jager en nu hij de controle had over de Veluwe kwam de gedachte op om een jachtverblijf hier te vestigen. Willem III bezat al enkele jachthuizen in Dieren en Hoog-Soeren. Op 27 november 1684 werd Jachtslot het Oude Loo en bijhorende bijgebouwen, hoeven en gronden en ‘het recht op het water’ (c.q. beken en sprengen) gekocht van Johan van Ulft voor 90.000 Caroligulden. Het enigszins verouderde jachtslot bleek niet groot genoeg om zijn gasten te herbergen. Direct vanaf 1684 werd er begonnen met de bouw van het toekomstige Paleis Het Loo, ten zuidwesten van het Oude Loo. Het Oude Loo werd daarom niet de residentie van Willem III, maar hij gebruikte het wel als logeeradres voor zijn gasten tijdens de jacht. Paleis Het Loo begon aanvankelijk niet als paleis maar als nieuw jachtslot in de plaats van het Oude Loo. Toen Willem III na de invasie van Engeland in 1688 ook tot Koning van Engeland werd gekroond werd dit gebouw

uitgebouwd tot vorstelijk verblijf met bijbehorende Frans-Classicistische tuinen. Tot zijn dood in 1702 vergaarde Willem III nog veel meer grond op de Veluwe, waarbij al de grond van Het Loo feitelijk tot zijn privé domein werd gemaakt (fig. 15).69

4.1.4 Latere bewoning en huidige situatie

De stadhouders tot en met Willem V en later de Koningen der Nederlanden gebruikten het Jachtslot voor het onderbrengen van gasten. In deze periode raakte het kasteel steeds meer in verval. Onder koning Lodewijk Napoleon (1806) werd de slotgracht gedempt. Tevens liet hij de weermuur aan de achterzijde van de binnenplaats afbreken. In 1904 gaf koningin Wilhelmina opdracht aan Dr. P.J.H. Cuypers tot restauratie van het Oude Loo en herstel van de slotgracht. In de jaren ‘60 van de vorige eeuw was Het Oude Loo weer toe aan een opknapbeurt. Een nieuwe restauratie volgde. Deze werd uitgevoerd naar plan van Ir .J.B. baron van Asbeck, voortbordurend op al eerder gemaakte plannen door architect C. Rooyaards. Op 1 januari 1977 werd het geheel gerestaureerde jachtslot, waarbij voorrang werd gegeven aan hedendaagse eisen van bewoonbaarheid, door de regering aan het Koninklijk Huis verhuurd. In de voorwaarden van verhuur werd de bepaling opgenomen dat het bijbehorende park zestig dagen in de periode tussen 1 april en 1 oktober voor het publiek te bezichtigen moet zijn. Meestal zijn dat de maanden april en mei. Het kasteel zelf is niet te bezichtigen. Het is tegenwoordig in gebruik als weekendhuis en gastenverblijf van de Koninklijke familie.70

69 Arnold et al. 1993, 66 – 67. 70 Ummels 2017, 2 – 3.

39

Figuur 15: Bezittingen van Willem III rond Het Loo; let ook op de weinige hoeveelheid bos vergeleken met vandaag de dag.71