• No results found

Welke nieuwe inzichten levert de casus op voor de theoretische inzichten over vertrouwen?

In document Vertrouwen en Burgerbetrokkenheid (pagina 66-70)

7. Discussie en conclusie

7.3. Welke nieuwe inzichten levert de casus op voor de theoretische inzichten over vertrouwen?

onbetrouwbaar gedrag (zie voor meer informatie paragraaf 6.13.).

7.2. Welke vertrouwensmechanismen kunnen worden waargenomen in een casus?

De tweede deelvraag binnen dit onderzoek was: Welke vertrouwensmechanismen kunnen worden waargenomen in een casus? Bij het beantwoorden van deze vraag is gebruik gemaakt van een burgerbetrokkenheidsproject uit de gemeente Zoetermeer. Uit hoofdstuk zes blijkt dat negen van de twaalf vertrouwensmechanismen van Mosch en Verhoeven zijn waargenomen bij het burgerbetrokkenheidsproject SAMBA in Zoetermeer. Deze mechanismen tezamen geven antwoord op de tweede deelvraag. Het antwoord luidt dus als volgt. De waargenomen vertrouwensmechanismen zijn: het prestatiemechanisme, het reputatiemechanisme, het basisvertrouwensmechanisme, het satisficing- mechanisme, het tolerantiemechanisme, het vertekeningsmechanisme, het aansprakelijkheidsmechanisme, het sociale sancties mechanisme en het sociale controlemechanisme. De volgende mechanismen zijn niet waargenomen: het zelfbeperkingsmechanisme, het informaliseringsmechanisme en het statusmechanisme. Naast de twaalf mechanismen van Mosch en Verhoeven is er ook nog een extra mechanisme waargenomen, dit is het belangenmechanisme (zie voor meer informatie paragraaf 6.13.).

7.3. Welke nieuwe inzichten levert de casus op voor de theoretische inzichten over

vertrouwen?

De derde en laatste deelvraag binnen dit onderzoek was: Welke nieuwe inzichten levert de casus op voor de theoretische inzichten over vertrouwen? Met deze deelvraag wordt gereflecteerd op het theoretisch kader van dit onderzoek. Deze deelvraag sluit ook aan bij de vierde en belangrijkste stap van de hermeneutische benadering. In de onderstaande alinea’s wordt eerst bij de definitie van het begrip vertrouwen stilgestaan en de daarbij gebruikte theoretische inzichten. Daarna wordt op de theoretische inzichten van Mosch en Verhoeven gereflecteerd.

In het theoretisch kader wordt als eerste stilgestaan bij de vraag ‘wat is vertrouwen?’. Aan de hand van verschillende auteurs (o.a. Breeman, 2015; Möllering, 2001; en Mosch en Verhoeven, 2003) worden een definities van vertrouwen gegeven. Vertrouwen werd gedefinieerd als een opzettelijke staat van gunstige verwachtingen. Wat betekent dat een individu tijdelijk risico’s en onzekerheden opschort, die hij of zij heeft gevormd op basis van ervaringen en interpretaties (Möllering, 2001). Hiermee begeeft

Pagina 67 van 118

het individu zich bewust in een staat van onwetendheid. Het individu is ergens niet helemaal zeker over, maar handelt wel alsof hij/zij er zeker van is (Breeman, 2015). Mosch en Verhoeven definiëren vertrouwen als een inschatting van mensen over het toekomstige gedrag van anderen (Mosch & Verhoeven, 2003, pp. 5-8).

Uit dit onderzoek is gebleken dat de definitie van Breeman (2015) en Möllering (2001) het beste waargenomen kon worden. Met name de opzettelijke staat van gunstige verwachtingen kon snel worden herkend (zie eerste alinea’s hoofdstuk 6). De omschrijving dat vertrouwen betekent dat een individu tijdelijk risico’s en onzekerheden opschort, werd ook makkelijk herkend. Echter klopt het term ‘opschorten’ niet helemaal. Opschorten suggereert namelijk dat een individu risico’s en onzekerheden voor zich uitschuift. Dit dekt echter niet helemaal de lading. Er is eerder sprake van het aanvaarden van risico’s en onzekerheden. Deze acceptatie kan pas plaatsvinden als de risico’s en onzekerheden zich binnen bepaalde grenzen bevinden die een individu acceptabel vindt. Als risico’s en onzekerheden zich binnen deze ‘bandbreedte’ van aanvaardbaarheid bevinden, zal vertrouwen kunnen ontstaan. Het inschatten van het gedrag van anderen is hier een onderdeel van. Het gedrag van anderen is namelijk een van de risico’s en onzekerheden.

De definitie van Mosch en Verhoeven op zichzelf is dus ook niet omvattend genoeg. Zij onderkennen namelijk onvoldoende dat het individu (die de inschatting maakt) zich ook bewust is van het feit dat ergens niet helemaal zeker over is, ongeacht dat het individu wel zo handelt. Vertrouwen kan dus alleen ontstaan als het ‘in te schatten’ gedrag van anderen valt binnen de ‘bandbreedte’ van aanvaardbaarheid van het individu. Vertrouwen is dus niet, wat Mosch en Verhoeven veronderstellen, enkel een inschatting van het gedrag van anderen. Deze inschatting moet ook bijvoorbeeld positief zijn (zie de definitie van Breeman en Möllering). Daarnaast moet het risico, dat inschatting ongunstig uitpakt, ook binnen de ‘bandbreedte’ van aanvaardbaarheid van het individu vallen. Alleen dan is er sprake van vertrouwen.

De tweede vraag binnen het theoretisch kader was ‘hoe werkt vertrouwen?’. In dit onderdeel van het theoretisch kader werd met name stilgestaan bij de werking van het ontstaan en voortbestaan van vertrouwen aan de hand van vertrouwensmechanismen. Het verkleinen van risico’s en onzekerheden tot binnen de ‘bandbreedte’ van aanvaardbaarheid van een individu, kan daarbij geïnterpreteerd worden als de definitie van de vertrouwensmechanismen. Dit is een andere definitie dan de omschrijving van Mosch en Verhoeven. Zij definiëren vertrouwensmechanismen namelijk als: “frequent optredende causale patronen die een plausibele verklaring bieden voor het ontstaan en voortbestaan van vertrouwen in contingente bilaterale en collectieve intermenselijke relaties” (Mosch & Verhoeven, 2003, p. 3). Het nadeel van de eerste definitie is dat het vertekeningsmechanisme en het basisvertrouwensmechanisme hier niet goed onder kunnen vallen. In deze gevallen worden namelijk risico’s (bewust) niet verkleind/afgedekt. Een betere definitie is dus: ‘frequent optredende causale patronen die een plausibele

Pagina 68 van 118

verklaring bieden voor het (tijdelijk) aanvaarden van risico’s en onzekerheden door een individu mogelijk maken’.

Een ander algemeen punt voor wat betreft de vertrouwensmechanismen van Mosch en Verhoeven is dat de mechanismen nog verder uitgewerkt dienen te worden. Met dit onderzoek is daarmee een belangrijke aanzet gedaan. Maar bij de mechanismen ontbreken bijvoorbeeld nog duidelijke hypothesen. Verder kent de contingentiebenadering nog geen overkoepelende prescriptieve uitspraken die de verschillende vertrouwensmechanismen verbindt. Met dit onderzoek is een eerste start gemaakt om de theorie verder te ontwikkelen. Met de resultaten van dit onderzoek zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat de overheid ook zelf maatregelen kan treffen om de kans op het ontstaan van vertrouwen te vergroten. Dit zou de overheid kunnen doen door vanuit ieder perspectief (het rationele keuze perspectief, het relationele perspectief, het institutionele perspectief en het sociaal-culturele perspectief) gunstige omstandigheden te creëren. Dat betekent dat een overheid er bijvoorbeeld voor zorgt dat de bewoners kunnen terugvallen op een formele procedure (institutionele perspectief). Verder zou de overheid ervoor kunnen zorgen dat er een goede relatie met de bewoners wordt opgebouwd (relationele perspectief). Door dit soort maatregelen te nemen vanuit ieder perspectief, kan de kans op het ontstaan van vertrouwen bij burgers worden vergroot. Deze laatste toevoeging heeft een prescriptief karakter. Dit soort overkoepelende uitspraken hebben Mosch en Verhoeven nodig om van hun benadering, wat nu een ‘middle range theorie’ (zie paragraaf 2.2.) is, een volwaardige theorie te kunnen maken. Echter behoeven de hiervoor genoemde aanvullingen wel nog nader onderzoek.

De vertrouwenstypologie, die Mosch en Verhoeven maken, behoeft ook nog nadere uitwerking. Mosch & Verhoeven kiezen er bijvoorbeeld voor om twee dimensies te gebruiken bij hun ordening. Daarbij geven ze aan dat er talloze mogelijkheden qua dimensies. Echter benoemen de auteurs niet waarom ze precies de dimensies vertrouwensgrondslag en -niveau gebruiken. Daarnaast wordt de dimensie vertrouwensniveau verder onderverdeeld in een individueel (persoonlijk) niveau en een institutioneel (persoon overstijgend) niveau. In deze twee niveaus zijn duidelijk de laatste twee niveaus Dekker (2006) te herkennen. Dit waren institutioneel vertrouwen en vertrouwen in concrete individuen en concrete organisaties (zie ook Luhmann, 2000). Het eerste niveau van Dekker (‘generalised trust’) komt niet in de dimensies van Mosch & Verhoeven tot uiting. De omschrijving van Dekker voor algemeen sociaal vertrouwen (‘generalised trust’) is: “de mate waarin men een willekeurige onbekende binnen een samenleving vertrouwt” (Dekker, 2006). Deze omschrijving valt nog het meest samen met het basisvertrouwensmechanisme van Mosch & Verhoeven: “de mate waarin een persoon de neiging [heeft] om anderen te vertrouwen” (Mosch & Verhoeven, 2003, p. 14). Het eerste niveau van Dekker wordt echter niet door Mosch en Verhoeven als iets aparts erkend. In de casus kwam wel een tekst aan de orde die de spanning tussen het basisvertrouwensmechanisme en het algemeen sociaal vertrouwen inzichtelijk maakt. Het gaat hierbij om de volgende zin: “ik heb er vertrouwen in dat de wethouder zijn woord gestand doet” (Dirksen, 2016). Als men alleen de mechanismen van Mosch en Verhoeven

Pagina 69 van 118

gebruikt, is deze zin kenmerkend voor het basisvertrouwensmechanisme. Echter kan ook beargumenteerd worden dat hier sprake is van algemeen sociaal vertrouwen. Als het basisvertrouwensmechanisme gelijk is aan algemeen sociaal vertrouwen, dan betekent dit dat Mosch & Verhoeven een dimensie hebben gemist.

Ook maken Mosch en Verhoeven in hun typologie onderscheid tussen vier verschillende categorieën qua invloed op vertrouwen: instrumentele, sociale, systematische en normatieve invloeden (Mosch & Verhoeven, 2003, p. 27). Deze invloeden komen overeen met hun vier eerdergenoemde perspectieven: het rationele keuze perspectief, het relationele perspectief, het institutionele perspectief en het sociaal- culturele perspectief. Waarom niet de vier perspectieven aanhouden worden en wat de meerwaarde is vier verschillende categorieën qua invloed, maken de auteurs niet duidelijk.

Tot slot kunnen er ook bij de verschillende individuele vertrouwensmechanismen opmerkingen worden gemaakt. Binnen het rationele keuze perspectief is, door middel van dit onderzoek, duidelijk geworden dat de drie geïdentificeerde vertrouwensmechanismen van Mosch en Verhoeven niet het volledige perspectief weergeven. Belangen van een partij, bij het slagen van bijvoorbeeld een project, bieden ook een verklaring voor het ontstaan van vertrouwen. Echter komt dit niet in het prestatiemechanisme, het zelfbeperkingsmechanisme of het reputatiemechanisme aan de orde. Daarentegen wordt dit aspect wel benoemd in de omschrijving van het rationele keuze perspectief. Doormiddel van dit onderzoek werd dit gebrek duidelijk. Daarom is een extra mechanisme (het belangenmechanisme) toegevoegd binnen dit onderzoek.

Verder wordt in het rationele keuze perspectief het reputatiemechanisme geïntroduceerd. Echter geven Mosch en Verhoeven dit mechanisme een speciale plaats in figuur 2. Het mechanisme wordt in het midden geplaatst van het kwadrant. Dit omdat het hebben van een goede reputatie op twee manieren vertrouwen kan laten ontstaan. Enerzijds omdat actoren geloven dat de te vertrouwen partij graag een goede reputatie wil hebben, omdat deze daar een belang bij heeft. Dit is een redenatie die sterk past binnen het rationele keuze perspectief. Anderzijds kunnen actoren ook vertrouwen ontlenen aan het feit dat de te vertrouwen partij al een goede reputatie heeft. De twee hiervoor geschetste manieren kennen twee totaal verschillende vertrouwensgrondslagen, die moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Toch kiezen Mosch en Verhoeven ervoor de twee manieren van het ontstaan van vertrouwen samen te vatten in het reputatiemechanisme. Waarom zij hiervoor kiezen, maken ze niet voldoende expliciet. Het zou makkelijker en logischer zijn om dit mechanisme op te splitsen. De eerste geschetste manier van het ontstaan van vertrouwen zou dan opgenomen kunnen worden in het, in dit onderzoek geïdentificeerde, belangen mechanisme. Het hebben van een goede reputatie is immers een belang. De andere manier zou een apart mechanisme kunnen zijn. Echter is de overlapping met het statusmechanisme dan behoorlijk groot. Binnen dit onderzoek werd al ondervonden dat het hebben van een status of reputatie heel dicht bij elkaar liggen. Het grootste verschil is dat het statusmechanisme zich beperkt tot het aanzien binnen een gemeenschap en het reputatiemechanisme niet gebonden is aan een gemeenschap. Het is dan ook

Pagina 70 van 118

verdedigbaar om het aangepaste reputatiemechanisme te plaatsen bij het relationele perspectief (sociale invloeden). Dit omdat de reputatie niet tot stand komt op basis van een gemeenschap. Maar dit eerder een perceptie is van een individu. Dit maakt dat het vertrouwensniveau individueel is en maar wel een informele (normatieve) vertrouwensgrondslag kent.

Zoals een aantal alinea’s terug werd geconstateerd, neemt ook het basisvertrouwensmechanisme ook een speciale plaats in tussen de andere vertrouwensmechanismen. Als het basisvertrouwensmechanisme gelijk is aan algemeen sociaal vertrouwen van een individu (zoals Dekker het omschrijft), dan betekent dit dat Mosch & Verhoeven een dimensie hebben gemist. Het zou dan ook logisch zijn dat het basisvertrouwensmechanisme een meer omvattend karakter heeft dan de andere mechanismen. Dat betekent dat het basisvertrouwensmechanisme ook niet past in figuur 2. Het mechanisme zou daarentegen het hele figuur moeten omvatten. Een andere optie is om nog een vertrouwensniveau aan het figuur toe te voegen. Verder kan met de redenatie van Mosch & Verhoeven gesteld worden dat iedereen een bepaalde mate van basisvertrouwen heeft. Dit maakt het mechanisme minder interessant om te onderzoeken omdat dit bij iedereen in meer of mindere mate van toepassing is. Hoe basisvertrouwen ontstaat laten Mosch & Verhoeven onbeantwoord. Zij stellen simpelweg dat het er is. Een andere aanvulling op Mosch en Verhoeven kwam al in het hoofdstuk ‘theoretisch kader’ aan de orde. Bij het relationele perspectief (sociale invloeden op vertrouwen) onderscheiden Mosch en Verhoeven vijf vertrouwensmechanismen. Al deze mechanismen, met uitzondering van het basisvertrouwensmechanisme, hebben de beperking dat zij niet het ontstaan van vertrouwen kunnen verklaren. Daarentegen verklaren ze alleen het voortbestaan ervan. Aan de mechanismen van het relationele perspectief, met uitzondering van het basisvertrouwensmechanisme, gaan dus altijd andere vertrouwensmechanismen vooraf. Deze voorwaardelijkheid wordt niet voldoende door de auteurs bij de mechanismen benoemd en kan dus als aanvulling worden opgenomen.

In document Vertrouwen en Burgerbetrokkenheid (pagina 66-70)