• No results found

VAN WEDER ZIJDSE R ECHTSHULP NAAR WEDER ZIJDSE ERKENNING?

STR AFRECHTELIJKE RECHTSHULPVERLENING BINNEN DE EUROPESE UNIE

1.3. VAN WEDER ZIJDSE R ECHTSHULP NAAR WEDER ZIJDSE ERKENNING?

Al deze initiatieven om met name de politiële samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie in allerhande opzichten, maar met name in operationeel opzicht, te verbeteren, wekken de indruk dat de justitiële samenwerking – althans die in termen van wederzijdse rechtshulp – in de schaduw van de politiële samen-werking is komen te staan. En dit is in zekere zin ook zo. In de loop van de jaren negentig werd enkel overgegaan tot de vorming van een Europees Justititeel Net-werk tussen contactpersonen bij de autoriteiten die op centraal niveau betrokken zijn bij de internationale justitiële samenwerking. En pas in 2000 werd na jaren onderhandelen door de lidstaten de EU-Rechtshulpovereenkomst ondertekend. Maar sinds de inwerkingtreding van deze overeenkomst werd er op dit terrein inderdaad niet veel nieuws tot stand gebracht.

18 Dit Kaderbesluit is opgenomen in de Offi cial Journal, 29 december 2006, L386/89-100.

Algemene inleiding

10 Intersentia

Het enige belangrijke initiatief dat in dit verband vermelding verdient, betreft het recente voorstel van onder meer Nederland, maar ook bijvoorbeeld Frankrijk, Zweden, Spanje, Portugal, Italië en Oostenrijk, om ten eerste het Besluit van de Raad waarbij in 2002 Eurojust werd opgericht, te herzien met het oog op de ver-sterking van de operationele rol en de werkingsmiddelen van dit orgaan in de justitiële samenwerking tussen de lidstaten, en om, ten tweede, ook het Europese Justitiële Netwerk te organiseren op de grondslag van een Besluit van de Raad.

De versterking van Eurojust zou vooral gestalte moeten krijgen via uniforme-ring van de bevoegdheden van haar nationale leden, via uitbreiding van de uit-wisseling van informatie met de autoriteiten in de lidstaten en via de oprichting van een eenheid in de schoot van Eurojust die in het geval van een crisis de justi-tiële samenwerking tussen de lidstaten beter kan coördineren. Het Sloveense Voorzitterschap heeft onmiddellijk toegezegd dat het deze kwestie de komende tijd met voorrang zal behandelen en dat het over enige tijd een nieuwe versie van het herzieningsvoorstel zal presenteren.20 De herziening van de juridische grond-slag van het Europees Justiteel Netwerk wordt eveneens aangegrepen om zijn organisatie werking te versterken, onder meer door de oprichting van een secre-tariaat om de besturing van het netwerk te verbeteren en door de versteviging van zijn relaties met Eurojust.21

Deze al bij al bescheiden pogingen om de justitiële samenwerking tussen de lidstaten via de versterking van het stelsel van de wederzijdse rechtshulp te verbe-teren moet in het licht worden gezien van het feit dat sinds het Tampere Pro-gramma en nog meer sinds het Haagse ProPro-gramma in deze sfeer meer en meer maatregelen worden getroff en op basis van het beginsel van de wederzijdse erken-ning. Dit beginsel – en niet het beginsel van de wederzijdse rechtshulp zoals het nog volop werd toegepast in de EU-Rechtshulpovereenkomst 2000 – kreeg in deze programma’s immers de rol van hoeksteen in de justitiële samenwerking toege-meten. Wat dit betekende werd voor het eerst overduidelijk in het Europese Aan-houdingsbevel dat in 2002 door de lidstaten werd aanvaard en over het algemeen vrijwel onmiddellijk als een succes werd beschouwd.22 Dat het ook hierom niet bij dit ene initiatief kon en zou blijven werd door de Europese Commissie onomwon-den gesteld in een mededeling van 19 mei 2005 aan de Europese Raad en het

20 COUNCIL OF THE EUROPEAN UNION, Draft Council Decision on the strengthening of

Eurojust amending Council Decision 2202/187/JHA of February 2002 (..) with a view to reinfor-cing the fi ght against serious crime, Brussels, 18 januari 2008, COPEN 5.

21 COUNCIL OF THE EUROPEAN UNION, Draft Council Decision on the European Judicial

Network, Brussels, 7 januari 2008, COPEN 3.

22 EUROPEAN COMMISSION, Report (..) on the implementation since 2005 of the Council

Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender proce-dures between Member States, Brussels, 11 juli 2007, COM(2007) 407 fi nal. Zie in dit verband

ook CH. JANSSENS, “De burger de Unie en het Europees Aanhoudingsbevel: op zoek naar het juiste evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, in J. MEEUSEN EN G. STRAETMANS (red.), Politiële en justitiële samenwerking in de Europese Unie; welk evenwicht

Europese Parlement over de verdere mogelijkheden om dit beginsel toe te passen en om, met het oog hierop, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten in hun strafrechtelijke rechtsstelsels te versterken.23 De Commissie verwees hierbij ener-zijds naar de mogelijkheden om dit beginsel in de fase van het strafrechtelijk vooronderzoek te concretiseren, met name in de vorm van het toen al aangeno-men Kaderbesluit betreff ende de bevriezing van stukken en docuaangeno-menten, het niog steeds liggende voorstel voor de invoering van een bewijsverkrijgingsbevel en de toen net gelanceerde idee van de wederzijdse erkenning van niet-vrijheids-benemende toezichtsmaatregelen. Anderzijds maakte de Commissie hier melding van een aantal voorstellen in relatie tot de wederzijdse erkenning van rechterlijke eindbeslissingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de uitwisseling van informatie over veroordelingen en de uitvoering van strafrechtelijke sancties buiten de sfeer van de vrijheidsbeneming.

Het is hier niet de plaats om na te gaan hoever het nu staat met de uitvoering van dit wetgevend programma.24 Wel moet hier worden onderstreept dat de ver-dere toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning de traditionele verle-ning van wederzijdse rechtshulp bepaald niet overbodig maakt. Deze vorm van grensoverschrijdende rechtshulp blijft ook in de toekomstige constellatie van emi-nent belang. Om een aantal redenen. De eerste is dat heel wat belangrijke vormen van transnationale bewijsvergaring – bijvoorbeeld het horen van getuigen en ver-dachten, het doen van onderzoek aan het lichaam en het onderscheppen van berichtgeving – buiten het bereik van het Kaderbesluit inzake het bewijsverkrij-gingsbevel vallen. De tweede reden is dat ook in het geval van erkenning van een rechterlijke beslissing, bijvoorbeeld met het oog op bevriezing van stukken, er als-nog een rechtshulpverzoek nodig is om die stukken naar het verzoekende land te krijgen. Met andere woorden: anders dan parolen als “hoeksteen van de justitiële samenwerking” suggereren brengt de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning veeleer met zich mee dat er in de toekomst twee van zulke hoekstenen naast elkaar zullen staan: wederzijdse rechtshulp en wederzijdse erkenning. Wat de inrichting van de justitiële samenwerking in haar geheel er bepaald niet helder-der op maakt. Het succes van het Europese Aanhoudingsbevel mag dus niet de ogen doen sluiten voor de grenzen van de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning in het kader van de justitiële samenwerking.25

23 EUROPEAN COMMISSION, Communication on the mutual recognition of judicial decisions

in criminal matters and the strenghtening of mutual trust between Member States, Brussel, 19

mei 2005, COM(2005) 195 fi nal.

24 De discussie over het Kaderbesluit inzake het bewijsverkrijgingsbevel is nagenoeg afgerond. Zie COUNCIL OF THE EUROPEAN UNION, Council Framework Decision on the European

Evidence Warrant for the purpose of obtaining objects, documents and data for use in pro-ceedings in criminal matters, Brussel, 21 december 2007, COPEN 132.

25 Zie in dit verband ook: S. ALEGRE EN M. LEAF, “Mutual recognition in European judicial cooperation: a step too far too soon? Case study – the European Arrest Warrant”, European

recogni-Algemene inleiding

12 Intersentia

Tot slot moet worden opgemerkt dat de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking, ook al worden zij steeds meer langs verschillende wegen uitge-bouwd, met name in de sfeer van de opsporing niettemin op een aantal punten als vanzelf in elkaar grijpen of in elk geval in elkaars verlengde liggen. Hierom is het niet merkwaardig dat momenteel de laatste hand wordt gelegd aan een Kaderbe-sluit met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens of zij nu worden uitgewisseld in het kader van politiële dan wel justitiële samenwerking. Hiervoor zal in de nabije toekomst dus een en dezelfde regeling gelden.26

2. TR ANSNATIONALE ZWARE MISDAAD OFTEWEL