• No results found

VAN NEDERLANDSE RECHTSHULPVERZOEKEN

VI.1. DE TOEPASSELIJKE PROCEDURE

VI.1.2. VAN LOCUS REGIT ACTUM NAAR FORUM REGIT

ACTUM

VI.1.2.1. Het uitgangspunt

De locus regit actum-regel, die gegrond is op de statelijke soevereiniteit, impliceert dat bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek toepassing wordt gemaakt van het strafprocesrecht van de aangezochte Staat.486 Met het oog op de bruikbaarheid van de middels wederzijdse rechtshulp verkregen informatie als bewijsmateriaal in de verzoekende Staat, kan het echter aangewezen zijn dat bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek (ook) rekening wordt gehouden met vormvoorschrift en of bepaalde procedures, die volgens het recht van deze Staat vereist zijn.487 De locus

484 Y.G.M. BAAIJENS-VAN GELOVEN, “Strafvordering en rechtshulp” in M.S. GROENHUIJ-SEN en G. KNIGGE (ed), Het vooronderzoek in strafzaken. Tweede interimrapport

onderzoeks-project Strafvordering 2001, Deventer, Gouda Quint, 2001, (349) 367; J.M. SJÖCRONA en

A.M.M. ORIE, Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, Deventer, Kluwer, 2002, 211.

485 G. VERMEULEN, o.c., 134, voetnoot 476.

486 J.M. SJÖCRONA en A.M.M. ORIE, o.c., 211.

487 Toelichtend Rapport bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreff ende de wederzijdse rechts-hulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2000, 379/11. Vgl. S.

BRAM-Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

114 Intersentia

regit actum-regel sluit dit op zich niet per defi nitie uit.488 De verzoekende Staat kan ter zake immers suggesties doen, doch dit neemt niet weg dat er volgens het traditioneel uitgangspunt geen verplichting rust op de aangezochte Staat om daaraan tegemoet te komen. In de praktijk blijkt trouwens dat lang niet altijd aan de wensen van de verzoekende Staat tegemoet wordt gekomen. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat in het nationale recht van de aangezochte Staat geen zelfde of vergelijkbare regeling voorzien is als deze die geldt in de verzoekende Staat. Daar-naast komt het voor dat de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat de toepassing van de buitenlandse procedure te omslachtig of te complex vinden.489

In dit perspectief dient echter te worden opgemerkt dat recente rechtshulpinstru-menten, zoals de EU-Rechtshulpovereenkomst en het Tweede Aanvullend Proto-col bij het ERV, uitdrukkelijk voorzien in een gedeeltelijke verschuiving van de locus regit actum-regel naar de forum regit actum-regel.490

MERTZ, “Politiesamenwerking en wederzijdse rechtshulp. De zoektocht naar een nieuw even-wicht”, l.c., 10; C. DEBRULLE, “Le Réseau judiciaire européen et point de contact judiciaire national” in G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN en B. DE RUYVER (ed), Internationaal

strafrecht. Actuele ontwikkelingen in België en Europa, Brugge, Vanden Broele, 1998, (53) 53; P.

GULLY-HART, l.c., 262; C. MARKEES, “Aktuelle Fragen aus dem Gebiete der internationalen Rechtshilfe”, Schweizerische Zeitschrift für Strafrecht 1973, (230) 237-241; A.M.M. ORIE, “Internationale opsporing” in X, Internationalisering van het strafrecht, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 1986, (165) 172; W. PERRON, “Auf dem Weg zu einem europäischen Ermittlungsverfah-ren?”, ZStW. 2000, (202) 207-208; C. VAN DEN WYNGAERT, “Th e transformations of inter-national criminal law in response to the challenge of organized crime. General report”, R.I.D.P. 1999, (133) 204; C. VAN DEN WYNGAERT en G. STESSENS, l.c., II.150; H.G. VAN DER WILT, “Bewijs en kleine rechtshulp”, A.A. 1999, (525) 525-526; G. VERMEULEN, “A Euro-pean judicial network linked to Europol? In search of a model for structuring trans-national criminal investigations in the EU”, M.J. 1997, (346) 353-354; G. VERMEULEN, “Mutual legal assistance in Schengen and the EU: an update” in M. DEN BOER (ed), Schengen still going

strong: evaluation and update, Maastricht, European Institute of Public Administration, 2000,

(51) 58; T. VOGLER, “General report”, l.c., 45; T. VOGLER, “Strukturen und Methoden der internationalen und regionalen Zusammenarbeit in der Strafrechtspfl ege. Generalbericht zum Th ema IV des XIII. Internationalen Strafrechtskongresses”, l.c., 544-545.

488 Y.G.M. BAAIJENS-VAN GELOVEN, l.c., 367-368; J.M. SJÖCRONA en A.M.M. ORIE, o.c., 212-213. Zie tevens M.J.J. VAN DEN HONERT, “De toekomst van de justitiële samenwerking in Europa”, Trema 1998, afl . 2/3, (28) 31.

489 Goedkeuring van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreff ende de Europese Unie, betreff ende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie. Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2001-2002, 28 350 (R 1720), nr. 3, 3.

490 Y.G.M. BAAIJENS-VAN GELOVEN, l.c., 369-370; J.M. SJÖCRONA en A.M.M. ORIE, o.c., 212. De tendens om bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken ook rekening te houden met de door de verzoekende Staat omschreven procedures werd in zekere zin overigens reeds op het eind van de jaren tachtig van de twintigste eeuw ingezet (zie A. KLIP, “Interrogation of witnes-ses abroad through a live television link: the modernization of mutual legal assistance in cri-minal matters”, M.J. 1995, (244) 248-249; G. VERMEULEN, “A European judicial network linked to Europol? In search of a model for structuring trans-national criminal investigations in the EU”, l.c., 354-355; G. VERMEULEN, “Nieuwe ontwikkelingen inzake internationale justitiële samenwerking in strafzaken in Europa” in G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN en B. DE RUYVER (ed), Internationaal strafrecht. Actuele ontwikkelingen in België en Europa,

VI.1.2.2. De verdragsrechtelijke regeling

Tenzij de EU-Rechtshulpovereenkomst anders bepaalt, neemt de aangezochte lid-staat bij het verlenen van wederzijdse rechtshulp de formaliteiten en procedures in acht die door de verzoekende lidstaat uitdrukkelijk worden aangegeven.491 De aangezochte lidstaat kan ter zake echter wel een marginale toetsing uitvoeren.492

De genoemde verplichting geldt immers slechts voor zover de aangegeven forma-liteiten en procedures niet strijdig zijn met de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte lidstaat.493 Dit laatste zal naar verwachting evenwel zel-den voorkomen, en dit met name gelet op het feit dat alle EU-lidstaten gebonzel-den zijn aan het EVRM enerzijds en dat artikel 7 VEU voorziet in de mogelijkheid om op te treden tegen lidstaten ingeval van ernstige en voortdurende schending van de in artikel 6, eerste lid VEU genoemde beginselen anderzijds.494495

Hoewel de formaliteiten en procedures in de zin van artikel 4, eerste lid EU-Rechtshulpovereenkomst ruim dienen te worden geïnterpreteerd, geldt als uit-gangspunt dat de verzoekende lidstaat alleen die formaliteiten en procedures behoort aan te geven die hij voor zijn onderzoek onontbeerlijk acht.496

Indien aan het rechtshulpverzoek niet (geheel) volgens de door de verzoe-kende lidstaat aangegeven eisen kan worden voldaan, stellen de autoriteiten van de aangezochte lidstaat hiervan onverwijld de autoriteiten van de verzoekende

Brugge, Vanden Broele, 1998, (7) 26). In dit verband kan onder meer worden gewezen op art. 7, twaalfde lid VN-Sluikhandelverdrag en op de artt. 9 en 12 van de Witwasovereen-komst.

491 Art. 4, eerste lid EU-Rechtshulpovereenkomst.

492 G. VERMEULEN, “Mutual legal assistance in Schengen and the EU: an update”, l.c., 58; G. VERMEULEN, “New trends in international co-operation in criminal matters in the Euro-pean Union” in C.M. BREUR, M.M. KOMMER, J.F. NIJBOER en J.M. REIJNTJES (eds.), New

trends in criminal investigation and evidence. Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2000, (683)

689.

493 Art. 4, eerste lid EU-Rechtshulpovereenkomst.

494 Goedkeuring van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreff ende de Europese Unie, betreff ende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie. Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2001-2002, 28 350 (R 1720), nr. 3, 4; Goedkeu-ring van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastge-steld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreff ende de Europese Unie, betreff ende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie. Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer 2002-2003, 28 350 (R 1720), nr. 5, 3-4.

495 Art. 8 van het Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV bevat een vergelijkbare regeling. Tenzij in dit Protocol anders zou worden bepaald, zal de aangezochte Staat aldus rekening houden met de formaliteiten of procedures die in het rechtshulpverzoek worden aangegeven en die volgens het recht van de verzoekende Staat noodzakelijk zijn. Deze verplichting geldt ook indien de aangezochte Staat niet vertrouwd is met de betrokken formaliteiten of procedures. Wel wordt ook hier als voorwaarde gesteld dat de formaliteiten of procedures niet strijdig mogen zijn met de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte Staat.

496 Toelichtend Rapport bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreff ende de wederzijdse rechts-hulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2000, 379/11.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

116 Intersentia

lidstaat in kennis. Hierbij moeten met name ook de voorwaarden worden vermeld waaronder het verzoek toch zou kunnen worden ingewilligd. Deze voorwaarden kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het ter beschikking stellen van aan-vullende documenten en/of informatie.497 Vervolgens kunnen de bevoegde auto-riteiten van de betrokken lidstaten afspreken welk gevolg aan het verzoek zal wor-den gegeven en welke voorwaarwor-den hierbij zo nodig zullen worwor-den nageleefd.498

VI.1.3. DE R EGELING IN BELGIË

In België geldt in beginsel de locus regit actum-regel, zodat verzoeken om weder-zijdse rechtshulp in strafzaken ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig het Belgische recht.499 Deze regel is echter geenszins absoluut. Ingeval een internati-onaal rechtsinstrument dat België en de verzoekende Staat bindt, voorziet in de forum regit actum-regel – zoals de EU-Rechtshulpovereenkomst – wordt het aan België gericht rechtshulpverzoek op vraag van de verzoekende Staat immers ten uitvoer gelegd overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten van deze Staat uitdrukkelijk vermelde procedureregels.500 Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan in de verzoekende Staat geldende processuele eisen met betrekking tot de rechten van de verdediging.501

Voor de toepassing van de forum regit actum-regel wordt wel vereist dat de aangegeven procedureregels geen beperking inhouden van de fundamentele rech-ten enerzijds en dat zij geen afb reuk doen aan enig ander grondbeginsel van het Belgische recht anderzijds.502 Waar inzake de fundamentele rechten in het bij-zonder wordt gedacht aan de artikelen 6 en 8 EVRM, verwijst de categorie andere grondbeginselen van het Belgische recht naar regels inzake de bescherming van het individu die in het Belgische recht als wezenlijk worden beschouwd, doch die verder reiken dan het geldend internationaal recht.503 De Raad van State wees er terecht op dat het aanbeveling verdient om met name deze laatste categorie door

497 Toelichtend Rapport bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreff ende de wederzijdse rechts-hulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2000, 379/11.

498 Art. 4, derde lid EU-Rechtshulpovereenkomst.

499 Art. 6 § 1 Wet 9 december 2004.

500 Art. 6 § 2 Wet 9 december 2004. Voor het toepasselijk recht inzake de tenuitvoerlegging van een rechtshulpverzoek dat niet kadert in een internationaal instrument dat België en de zoekende Staat bindt, zie art. 6 § 3 Wet 9 december 2004. Deze hypothese wordt hier niet ver-der geanalyseerd, aangezien zij voor Never-derlandse rechtshulpverzoeken niet aan de orde is.

501 Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 9 februari 2005 betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken, punt II.5.

502 Art. 6 § 2 Wet 9 december 2004.

503 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Memorie van Toelich-ting, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 1278/001, 12.

middel van een opsomming nader te preciseren.504 Hieraan werd door de rege-ring echter slechts zeer beperkt gevolg gegeven. In de parlementaire voorberei-ding van de Wet van 9 december 2004 werden aldus als voorbeelden van grond-beginselen van het Belgische recht genoemd: het geheim van het strafrechtelijk vooronderzoek505; de temporele beperkingen waaraan de huiszoeking conform de Wet van 7 juni 1969506 onderworpen is507; en de in artikel 112 § 1 BSv. voor-ziene regel dat een verhoor via videoconferentie slechts mogelijk is mits instem-ming van de te horen persoon.508 Tevens werd aangegeven dat de techniek van (het verhoor van) spijtoptanten in de huidige stand van zaken moet worden beschouwd als een aantasting van een fundamenteel Belgisch rechtsbeginsel.509

VI.1.4. DE R EGELING IN DUITSLAND

Aan Duitsland gerichte rechtshulpverzoeken worden in principe uitgevoerd con-form het Duitse recht.510 Voor zover het IRG geen specifi eke procedurele regels bevat, worden ter zake het Gerichtsverfassungsgesetz, de Strafprozessordnung, het Jugendgerichtsgesetz, de Abgabenordnung en het Gesetz über Ordnungswidrigkei-ten toegepast.511 Indien ter uitvoering van het rechtshulpverzoek dwangmaatre-gelen vereist zijn, dient aldus rekening te worden gehouden met de daarvoor gel-dende interne Duitse voorschrift en. Deze regel geldt echter slechts in de mate dat er in de toepasselijke verdragen – of de nationale wetgeving – niet van wordt afge-weken. Binnen dit kader houden de bevoegde Duitse autoriteiten dan ook maxi-maal rekening met de door de verzoekende Staat aangegeven wensen.512

504 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 1278/001, 34.

505 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Verslag namen de Com-missie voor de Justitie uitgebracht door de heer Walter Muls, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1278/004, 23-24.

506 Wet 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huis-zoeking mag worden verricht.

507 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Verslag namen de Com-missie voor de Justitie uitgebracht door de heer Walter Muls, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1278/004, 33.

508 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Memorie van Toelich-ting, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 1278/001, 12.

509 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Verslag namen de Com-missie voor de Justitie uitgebracht door de heer Walter Muls, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1278/004, 24.

510 O. LAGODNY en W. SCHOMBURG, “Germany” in A. ESER, O. LAGODNY en C.L. BLAKE-SLY (ed), Th e individual as subject of international cooperation in criminal matters. A compa-rative study, Baden-Baden, Nomos, 2002, (205) 223.

511 § 77 I IRG.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

118 Intersentia

VI.1.5. DE R EGELING IN FR ANKRIJK

Luidens artikel 694-3, eerste lid CPP geldt de locus regit actum-regel als uitgangs-punt en worden inkomende rechtshulpverzoeken aldus in principe uitgevoerd overeenkomstig de in de Code de procédure pénale voorziene regels. In dat per-spectief blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie dat de Franse rechts-machten bevoegd zijn om de regelmatigheid te beoordelen van de procedurehan-delingen die op Frans grondgebied worden gesteld ter uitvoering van een buitenlandse rogatoire commissie.513 Deze handelingen – doch niet de eraan ten grondslag liggende rogatoire commissie zelf514 – kunnen dan desgevallend nietig worden verklaard. Dit zal echter slechts mogelijk zijn in de mate dat de origi-nele515 processtukken (nog) ter beschikking van de bevoegde rechtsmacht kun-nen worden gesteld. Hieruit volgt dat een jurisdictionele controle niet meer moge-lijk is van zodra deze stukken aan de verzoekende Staat werden overgemaakt.516

In dat stadium zijn de Franse autoriteiten inderdaad niet langer in de zaak betrok-ken.517

Zoals hoger reeds werd aangegeven, moet hierbij tevens voor ogen worden gehouden dat uit een onregelmatigheid bij de overdracht van een rechtshulpver-zoek geen nietigheid voortvloeit van de handelingen die door de Franse autoritei-ten ter uitvoering van het rechtshulpverzoek werden gesteld (supra, V.4.4). Hoe-wel deze regel in artikel 694-3, derde lid CPP wordt beperkt tot een onregelmatige overdracht van rechtshulpverzoeken aan de Franse autoriteiten, lijkt hij een rui-mer toepassingsgebied te hebben. Zo lijken ook onregelmatigheden op het vlak van de vorm, de inhoud of de taal van een rechtshulpverzoek geen grond van nietigheid te kunnen vormen voor de handelingen die in Frankrijk ter uitvoering van dit verzoek zouden zijn gesteld.518 De beoordeling of er al dan niet sprake is van dergelijke aan de ontvangst van het rechtshulpverzoek voorafgaande onregel-matigheden komt immers niet aan de Franse rechter toe.519 In voorkomend geval zullen de onregelmatigheden echter wel gesanctioneerd kunnen worden in het kader van de (straf)procedure die in de verzoekende Staat aanhangig is.520 Verder

513 Crim. 24 juni 1997, B. 1997, n° 252. Zie ook Crim. 29 oktober 1996 (Ord. Président), Rec.Dalloz 1997,182, noot B. BOULOC; Crim. 30 oktober 1995, B. 1995, n° 332.

514 F. DESPORTES, “Coopération judiciaire en matière pénale. Panorama de la jurisprudence de la Chambre criminelle” in Rapport de la Cour de Cassation 1999, (119) 133.

515 Een door de eiser voorgelegde kopie van de intussen reeds aan de verzoekende Staat overge-maakte stukken volstaat niet (zie Crim. 3 juni 2003, B. 2003, n° 113).

516 Crim. 3 juni 2003, B. 2003, n° 113; Crim. 24 juni 1997, B. 1997, n° 252. Zie ook F. DESPORTES,

l.c., 135; J-P. DINTILHAC, “Procédure pénale”, R.S.C. 1998, (346) 351; C.

GHICA-LEMAR-CHAND, “La commission rogatoire internationale en droit pénal”, R.S.C. 2003, (33) 43.

517 C. LOMBOIS, “Commission rogatoire (matière pénale)”, Rép.D.dr.int., losbl. (1998), nr. 42.

518 L. DESESSARD, l.c., 575.

519 J-P. DINTILHAC, l.c., 352.

kunnen ook onregelmatigheden in het kader van de overmaking van de uitvoe-ringsstukken aan de verzoekende Staat naar Frans recht geen grond van nietig-heid opleveren.521

De toetsing van de regelmatigheid van de gestelde proceshandelingen en de eventuele nietigverklaring van deze handelingen gebeurt door de chambre de l’instruction, die hiertoe op grond van artikel 173 CPP522 kan worden geadieerd door de onderzoeksrechter, het openbaar ministerie of één van de partijen.523

Hierbij dient wel te worden aangestipt dat er in het kader van de rechtshulpverle-ning als dusdanig geen sprake is van een strafprocedure in Frankrijk, zodat er strikt genomen ook geen partijen zijn. In de rechtsleer wordt dan ook voorgesteld om het begrip partij in deze context te interpreteren als de persoon die wordt geviseerd door de strafprocedure in de verzoekende Staat en wordt geraakt door de in Frankrijk ter uitvoering van het rechtshulpverzoek gestelde handelingen. De juridische situatie waarin de betrokkene zich bevindt, wordt hierbij vergelijk-baar geacht met deze van een persoon die door de onderzoeksrechter in mise en examen werd gesteld.524

Ook in Frankrijk kan toepassing worden gemaakt van de forum regit actum-regel. Krachtens artikel 694-3, tweede lid CPP nemen de aangezochte Franse autoriteiten aldus de procedurele regels in acht die door de verzoekende instantie uitdrukkelijk in het rechtshulpverzoek worden aangegeven. Een en ander mag evenwel geen afb reuk doen aan de fundamentele waarborgen die eigen zijn aan het Franse recht.525 Op straff e van nietigheid geldt dan ook als voorwaarde dat de aangegeven regels geen beperking mogen inhouden van de rechten van de par-tijen enerzijds en van de in de Code de procédure pénale bepaalde procedurele waarborgen anderzijds.526 De naleving van deze voorwaarde zal desgevallend door de bevoegde Franse rechtsmachten kunnen worden getoetst527, zij het dat

521 Zie Crim. 9 juli 2003, B. 2003, nr. 134.

522 Crim. 24 juni 1997, B. 1997, nr. 252.

523 Voor een analyse van deze procedure, zie B. BOULOC, Procédure pénale, Parijs, Dalloz, 2006, nrs. 776-786; S. GUINCHARD en J. BUISSON, Procédure pénale, Parijs, Litec, 2005, nrs. 1927-1970; J. PRADEL, Manuel de procédure pénale, Parijs, Cujas, 2006, nrs. 785-795.

524 F. DESPORTES, l.c., 135, die verwijst naar een arrest van het Hof van Cassatie van 30 novem-ber 1999 (onuitgegeven, maar beschikbaar op www.legifrance.gouv.fr), doch erkent dat het debat open blijft . In een bijdrage die dateert van vóór dit arrest verdedigde Bouloc de stelling dat elke belanghebbende (“tout intéressé”) de procedure zou kunnen starten, waarbij hij er echter meteen aan toevoegde dat dit veronderstelt dat de betrokkene kennis heeft van de gestelde handeling, hetgeen vaak pas na een mise en examen het geval zal zijn (zie B. BOULOC, noot onder Crim. 29 oktober 1996 (Ord. Président), Rec.Dalloz 1997, (182) 183).

525 Rapport fait au nom de la Commission des lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la République sur le projet de loi (n° 784), portant adaptation de la justice aux évolutions de la criminalité, par M. Jean-Luc Warsmann, Assemblée nationale 2003, n° 856, 109.

526 Art. 694-3, tweede lid CPP.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

120 Intersentia

artikel 694-3, tweede lid CPP de hiertoe in acht te nemen procedure niet preci-seert. Ook hier kan evenwel de in artikel 173 CPP voorziene procedure worden toegepast en geldt de regel dat een toetsing slechts mogelijk is op voorwaarde dat de stukken nog ter beschikking van de chambre de l’instruction kunnen worden gesteld.528 Opvallend is overigens dat noch in de wetgeving, noch in de parlemen-taire stukken wordt omschreven wat precies dient te worden begrepen onder de rechten van de partijen en de procedurele waarborgen van de Code de procédure pénale. In die optiek werd daarenboven reeds de vraag opgeworpen of er wel regels uit het Wetboek van Strafvordering zijn die tot geen van beide categorieën