• No results found

BELGISCHE, DUITSE EN FRANSE RECHTSORDE

I.2. DE RECHTSHULPVERDR AGEN VAN DE BENELUX

In de rechtshulprelatie tussen Nederland en België dient rekening te worden gehouden met de internationale samenwerking op het vlak van politie, justitie en douane binnen de Benelux Economische Unie. Hierbij zijn drie verdragen van belang.

In de eerste plaats is er het Verdrag van 27 juni 1962 – aangevuld en gewijzigd door een Protocol van 11 mei 1974 – aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden (BUV).42 Het BUV is in hoofdzaak gebaseerd op het in het kader van de Raad van Europa tot stand gekomen ERV.43 De nauwe poli-tieke en geografi sche banden tussen de Beneluxpartners vormden evenwel het draagvlak voor een aantal afwijkingen op het ERV, waarbij tot op zekere hoogte een verdergaande samenwerking tussen deze partners mogelijk werd gemaakt. Dit is met name het geval op het vlak van de politiële samenwerking44; de

moge-39 F. THOMAS, o.c., nr. 13.

40 Voor Duitsland in werking getreden op 4 augustus 1978. De inwerkingtreding voor Nederland vond plaats op 19 juli 1985. In België en Frankrijk trad het ETV respectievelijk in werking op 1 februari 1986 en 22 december 1987.

41 De Witwasovereenkomst trad voor Nederland in werking op 1 september 1993. De inwerking-treding voor Frankrijk, België en Duitsland dateert van respectievelijk 1 februari 1997, 1 mei 1998 en 1 januari 1999.

42 Het BUV is in werking getreden op 11 december 1967. Bij het BUV hoort een Protocol van 27 juni 1962 betreff ende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor ambtenaren die optreden op het grondgebied van een andere Partij.

43 Hierbij dient nochtans te worden aangetekend dat het BUV-ontwerp eerder voltooid was en dat het wellicht zelfs als model voor het ERV werd aangewend. Wel is het zo dat het ontwerp uiteindelijk aan het ERV werd aangepast op het vlak van de systematiek, de vorm en de woord-keuze (zie F. THOMAS, “De implicaties van de Schengen-akkoorden voor de kleine rechtshulp in strafzaken” in J. D’HAENENS en B. DE RUYVER (ed), Schengen en de praktijk. Verslagboek

van het Colloquium te Gent, vrijdag 31 januari 1992, Gent, Mys & Breesch, 1992, (17) 22).

lijkheid van rechtstreekse contacten tussen justitiële autoriteiten45; en de bestraf-fi ng van onwillige getuigen.4647

Ten tweede moet worden gewezen op de Overeenkomst van 29 april 1969 – met drie aanvullende Protocollen – inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwe-zenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie (BASS).48 Als gevolg van de inwerkingtreding van een overkoepelende communautaire regelge-ving binnen de Europese Unie, wordt de BASS thans evenwel alleen nog toegepast in de fi scale sector, met name ten aanzien van douane, accijnzen en B.T.W.49 In de praktijk blijkt overigens dat van de BASS slechts weinig gebruik wordt gemaakt.50

En in de derde plaats dient rekening te worden gehouden met het Verdrag van 8 juni 2004 inzake het grensoverschrijdend politieel optreden (BPOL)51, dat op 1 juni 2006 in werking trad. Dit BPOL heeft weliswaar geen betrekking op de justitiële samenwerking in strafzaken, doch bevat wel een eigentijdse regeling inzake de internationale politiële informatie-uitwisseling52 – waarbij tevens de mogelijkheid van gemeenschappelijke politiecentra wordt vooropgesteld53 – ener-zijds en inzake gemengde patrouilles en controles54 anderzijds. Ook worden aan-vullende regels ten aanzien van de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst voorzien op het vlak van de verbindingsoffi cieren55 en de grensoverschrijdende achtervol-ging en observatie.56

45 Art. 38 BUV.

46 Art. 34 BUV.

47 F. THOMAS, o.c., nr. 18.

48 In werking getreden op 1 februari 1971.

49 P. DE HERT, “Internationale samenwerking inzake fi scale delicten en verbeurdverklaring vóór en na Schengen” in M. ROZIE (ed), Fiscaal strafrecht en strafprocesrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, (55) 102; J. STUYCK, “La Convention Benelux du 29 avril 1969 concernant la coopération administrative et judiciaire et le droit communautaire” in M. FALLON en F. MANET (ed), Sécurité des produits et mécanismes de contrôle dans la Communauté

euro-péenne, Brussel, Story-Scientia, 1991, (45) 53-54; F. THOMAS, o.c., nrs. 17 en 237. Zie tevens C.

MULDER en B. SWART, “Sub-regional arrangements: the Benelux and the Nordic countries” in M. CHERIF BASSIOUNI (ed), International criminal law. Volume II – Procedural and

enfor-cement mechanisms, New York, Transnational Publishers, 1999, (393) 395.

50 G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN, P. ZANDERS en B. DE RUYVER, Internationale

samenwerking in strafzaken en rechtsbescherming. Pleidooi voor een geïntegreerde nationale en internationale benadering, Brussel, Politeia, 1995, 25-26.

51 Zie hierover P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Beneluxverdrag over grensoverschrij-dende politiesamenwerking. Overeenkomsten en verschillen met andere recente initiatieven in het domein van de politiesamenwerking met de buurlanden”, Vigiles 2005, 36-49; J.-F. LEC-LERCQ, “Nieuw licht op het Benelux-recht, een onbekend recht?”, R.W. 2006-07, (1062) 1063-1079.

52 Art. 10 tot en met 15 BPOL.

53 Art. 24 BPOL.

54 Art. 25 en 26 BPOL.

55 Art. 16 en 17 BPOL.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

26 Intersentia

I.3. SCHENGEN

Van fundamenteel belang voor de wederzijdse rechtshulp is de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Repu-bliek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreff ende de geleidelijke afschaffi ng van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. Deze Schengen-Uitvoeringsovereenkomst (SUO) trad voor de genoemde Staten in werking op 26 maart 1995, doch werd vervolgens – samen met het gehele Schengen-acquis – in het kader van de Europese Unie opgenomen.57

Waar de in de SUO voorziene bepalingen inzake de politiële samenwerking werkelijk als vernieuwend kunnen worden beschouwd – in die zin dat zij voor het eerst een multilaterale en vrij omvattende regeling boden voor belangrijke en uit de noodwendigheid van de politionele praktijk ontstane methoden als de infor-matie-uitwisseling58 enerzijds en de grensoverschrijdende observatie59 en achter-volging60 anderzijds61 – strekken de bepalingen inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken louter tot aanvulling en vergemakkelijking van de toepassing van het ERV en – in de relaties tussen België, Nederland en Luxemburg – van het BUV.62

57 Zie het bij het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997 gevoegde protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie, PB. C 1997, 340/93. Hierbij dient overigens wel te worden aangetekend dat Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk ter zake een bijzondere positie innemen (zie M. HEDEMANN-ROBINSON, “Th e area of freedom, security and justice with regard to the UK, Ireland and Denmark: the “opt-in opt-outs” under the Treaty of Amsterdam” in D. O’KEEFFE en P. TWOMEY (eds.), Legal issues of the

Amster-dam Treaty, Oxford, Hart Publishing, 1999, 289-302; K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, Con-stitutional law of the European Union, Londen, Sweet & Maxwell, 2005, 223-225).

58 Art. 39 en 46 SUO.

59 Art. 40 SUO.

60 Art. 41 SUO.

61 J. D’HAENENS, “Schengen 1990: de beslissende stap naar een Europese politiesamenwer-king?” in A. DE NAUW e.a. (ed), Liber amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, (153) 161-163; C. FIJNAUT, “De Overeenkomst van Schengen: een doorbraak van de formele rege-ling van de internationale politiesamenwerking?” in J. D’HAENENS en B. DE RUYVER (ed),

Schengen en de praktijk. Verslagboek van het Colloquium te Gent, vrijdag 31 januari 1992, Gent,

Mys en Breesch, 1992, (47) 64; C. FIJNAUT, “Th e Schengen Treaties and European police co-operation”, Eur.J.Crime Cr.L.Cr.J. 1993, (37) 37-38, 43 en 50-51; A.H.J. SWART, “Police and security in the Schengen Agreement and the Schengen Convention” in H. MEIJERS e.a. (ed),

Schengen. Internationalisation of central chapters of the law on aliens, refugees, privacy, security and the police, s.l., Tjeenk Willink, 1991, (96) 98-103.

62 Art. 48, eerste lid SUO. Een en ander neemt overigens niet weg dat verdergaande bepalingen in bestaande van kracht zijnde bilaterale verdragen tussen de bij de SUO betrokken Partijen onverkort toepasselijk blijven (art. 48, tweede lid SUO).

I.4. DE RECHTSHULPVERDR AGEN VAN DE