• No results found

2. De polemische loopbaan van Du Perron

2.3 Het uitbouwen van een netwerk

2.4.3 Wapenbroeders: de belangrijkste acties van Du Perron in Forum

Waar Du Perron een bevrijdende invloed op Ter Braak had, was dit ook andersom het geval. Ter Braak had een bevrijdend effect op Du Perron, voornamelijk in de polemiek. Allermeest spoorde Ter Braak Du Perron aan om zijn Uren met Dirk Coster te schrijven, en ook ontstond een soort band van wapenbroeders tussen de twee; met ‘de Nederlandse dikdoenerigheid’ als de grote vijand.131 Waar Du Perron het in juni 1931 nog had over zijn ‘totale gebrek aan schrijflust’, begon hij in juli toch aan zijn ‘tegenaanval’ op Coster.132 Uren

met Dirk Coster wordt in de eerste jaargang van Forum, verspreid over vijf afleveringen,

gepubliceerd. Menno ter Braak stuurde Du Perron een exemplaar van De Stem, waarin het artikel van Coster stond.

130 Ter Braak, M. Verzameld werk. Deel IV. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1951. p.268 131 Du Perron, E. Brieven. Deel 1. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1977. p.94 132 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1978. p.103

48 ‘Vanmiddag zond ik je De Stem van Mei, waarin veel wetenswaardigs staat, dat je zal boeien. Primo Coster's uitdaging aan jouw adres, dat je aanleiding moet geven, een grondig essay over zijn grondeloosheid te schrijven. Maar dan nu ook werkelijk afdoende, fundamenteel! Ik zou het zelfs zoo snijdend en zakelijk mogelijk doen, op de kern van de zaak af. Hij geeft zich overigens nogal erg bloot, met die verbeten armeluis-mop over het ‘kasteel’ (had ik het zelf maar, stinkt er uit). Het is toch een mieserig mannetje, en zoo uiterst kwetsbaar bovendien.’133

Ter Braak zag graag dat Du Perron een ‘grondig essay’ over Coster zou schrijven, op een ‘zoo snijdend en zakelijk’ mogelijke manier. Du Perron zag dit echter niet zo zitten, en hoopte dat Ter Braak een artikel voor hem wilde schrijven, omdat hij zich inmiddels verdiept had in het oeuvre van Coster. Du Perron zelf voelde er niets voor ‘om de doodeenvoudige reden dat ik den man zijn 'proza' daarvoor eig. van a tot z zou moeten lezen; en dàt, beste Menno, wil je mij toch niet aandoen?’ Verderop in de brief schrijft Du Perron dat het

schrijven van een kritisch essay over Coster een mooie kans zou zijn voor Ter Braak om zijn standpunt te kunnen vertolken, en zo zijn eerste echte stappen als polemist te zetten:

‘Als jij het nu eenmaal kent, neem het dan bij gelegenheid nog eens door en schrijf jij het 'essay'. […] Ik heb je al gezegd dat daar eigenlijk een pracht van een

onderwerp voor jou is - dat meteen ook je eigen standpunt prachtig zou kunnen vertolken, een stuk te schrijven over Coster, met zijn volledig proza, aan den eenen kant, en mij, met de cahiers van een lezer, of desnoods ook alles wat ik

bijeenschreef, aan den anderen. Noem het dan: ‘Zwaar en Licht, of de twee Tegenpolen van onze hedendaagsche letterkunde’. En geef dan ook al mijn gebreken, en zoo mogelijk Coster's deugden aan! Doe jij dat! Do it now!’134

Ter Braak schrijft in zijn antwoord aan Du Perron dat zijn ‘strategische brief hem uit het hart gegrepen is’, en dat hij ooit weleens een artikel over Coster moet gaan schrijven. Ter Braak wil dit echter pas doen wanneer Coster een ‘onvergeeflijke ethische stommiteit begaat’, omdat hij dan pas de vereiste lust zal voelen om een artikel te schrijven. Die lust stond los

133 Ter Braak, M. Brief aan E. du Perron, Rotterdam, 6 Mei 1931. 134 Du Perron, E. Brief aan M. ter Braak Gistoux, 8 Mei 1931.

49 van sentimentele overwegingen.135 In mei 1931 nodigde Coster middels een artikel in De

Stem, onder de titel Een vijand gevraagd, Du Perron uit om een essay over hem te schrijven:

‘Men kan nu haast geen blad meer opslaan van letteren en kunst, of er is een heer Ed. du Perron, in de kunstrubriek van zijn lijfblad de G.W. [Den Gulden Winckel, red.] eerbiedvol gefotografeerd en aangeduid als eigenaar van een echt kasteel, bezig, per brief, per interview of per recensie te beweeren dat ik, ondergeteekende, D. Coster genaamd, een verfoeilijk schrijver ben, een schande voor mijn land, dat 'in 't buitenland zooiets niet voor zou kunnen komen', dat ik kortom 'dom, ethisch en verheven' ben maar niet echt verheven natuurlijk! En dat ieder die dit anders meent, ook dom, verheven en 'achterlijk' is. Goed, wij vinden dat best. Wij hebben nooit totnogtoe zelfs ook maar de neiging gevoeld, om er met een syllabe op te reageeren, al duurt dit grappige spelletje nu al eenige jaren. [...] altijd weer, in ieder krantje, 'dom verheven en ethisch,' - 'ethisch, verheven en dom,' altijd eender, grauw, plat, zuur en arm. Heeft hij dan geen talent? Kan hij niet meer en beter? Is hier een geval van verregaande litteraire impotentie? [...] Ik krijg nu neiging me eindelijk om te draaien en niet-meer-vriendlijk te snauwen: doe dan toch wat, sukkel! Trek je mes dan! (Ik bedoel natuurlijk: schrijf een behoorlijk essay, of een goede grap).’

Het geschreven gevecht tussen Du Perron en Coster werd opgemerkt door de Nederlandse literaire wereld. Den Gulden Winckel nam het stuk van Coster over in het meinummer van 1931 en voegde eraan toe ‘dat du Perron inderdaad een slotheer is, doch zich niet koestert in de weelde van een 'lijfblad', een soort literair hoenderpark, waarover Coster beschikt met zijn

Stem’.136 Du Perron besloot vervolgens om een brief te schrijven naar Coster, maar zoals hij wel had kunnen verwachten, plaatste Coster die niet in De Stem. Vervolgens plaatst Den

Gulden Winckel, in juni 1931 die brief, onder de titel De vijand meldt zich. In de opening van

zijn brief grijpt hij subtiel terug naar Costers passage waarin hij Du Perron afschildert als een heuze eigenaar van een 'echt kasteel': ‘Waarde Heer, (u wilt mij wel ten goede houden

wanneer ik op uw kleine uitnoodiging om elkaar te tutoyeeren niet inga, ik hèb nu eenmaal een kasteel …)’. Du Perron schrijft in de brief dat hij bang is het gevraagde essay van Coster niet te kunnen schrijven: ‘[…] En het toomelooze essay, waaraan u uw apostolisch hart zou

135 Ter Braak, M. Brief aan E. du Perron, Rotterdam, 14 mei 1931.

50 ophalen, ik erken het in alle deemoed, kàn ik inderdaad niet schrijven. Zelfs indien ik mijn heele kasteel, van torenkamers tot oubliettes doorzocht, ik zou geen honderdste bijeen kunnen brengen van het vereischte quantum humanitaire en ethische zeever.’ 137 Met

‘kasteelwaardige groeten’ eindigt Du Perron zijn brief, een brief waarvan Coster later meent hem nooit van Du Perron ontvangen te hebben, zo schreef hij aan Het Vaderland, waar de discussie aandachtig gevolgd werd en waarin de reactie van Coster maar al te graag geplaatst werd. Nadat Coster deze reactie publiceerde, culmineerde de aanval in E. du Perrons

vernietigende Uren met Dirk Coster (1933), waarin vooral Costers hoogdravendheid en verhevenheid werden bekritiseerd. Uren met Dirk Coster was een belangrijke opleving voor Du Perron. Hij houdt zijn literaire vrienden nauwgezet op de hoogte over zijn voortgang bij het schrijven ervan. Op 26 juli 1931 meldt hij Henny Marsman: ‘ik heb een 20 blzn. ms. klaar […] om den dood niet slecht, zooals je zult zien, en zonder één scheldwoord.’138 Op 27 juli schreef hij naar Truida Ter Braak, de zus van, ‘Ik ben intussen met mijn 'de-essayeering' van Coster begonnen en schreef vandaag en gisteren ± 40 blzn.’.139 De dag daarna schreef hij wederom naar Marsman: ‘Ik heb ± 35 blzn. over je vriend Coster klaar. Ik heb den duvel aan dit werk, maar G.v.d.! nu mot het ook! Ik las gisterenavond een groot deel van zijn Proza I. Het is een afgrijselijke, larmoyante lapzwans. 'De Liefde' — 'de Redding van de Wereld' — Hennie, hoe heb jij […] je met dit gehuichel kunnen ophouden?’.140 Op 6 augustus volgde een brief naar Truida: ‘Ik heb al deze dagen hard gewerkt: 84 blzn. van Coster zijn af en het ziet er naar uit of ik pas op ongeveer de helft ben!’141 Op 24 augustus, in een brief naar Fred ‘Freddy’ Batten: ‘Ik schreef 160 blzn. over Dirk Coster en ben tot mijn conslusie geraakt: nog een blz. of 10, en de man is 'afgewerkt'.’142 Het verlossende woord schreef hij op 27 augustus naar Truida Ter Braak: ‘Eergisternacht ben ik om half 4 pas naar bed gegaan, gisternacht om 4 uur; maar vandaag is Coster af.’143 Dit somt wel globaal op dat Du Perron zijn gehele vrienden- en kennissenkring op de hoogte hield van zijn laatste aanval op Coster, en het laat goed zijn invloed binnen het literaire veld zien. Met de aanval op Coster wilde Du Perron laten zien dat hij een serieuze polemist was, niet alleen wat betreft de Franse en Vlaamse literatuur, maar ook in Nederland. In de verzuilde literaire wereld van Nederland aan het 137 Du Perron, E. ‘Een vijand meldt zich’, Den Gulden Winckel. Jaargang 30, Amsterdam, 1931. 138 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1978. p.149 139 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. p.152 140 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. p.155 141 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. p.163 142 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. p.175 143 Du Perron, E. Brieven. Deel 3. p.179

51 einde van de jaren twintig vielen Du Perrons oordelen aanvankelijk niet op, en mede door zijn polemieken in grote Nederlandse literaire tijdschriften en de geschreven oorlog met Coster poogde Du Perron, als voormalig lid van de ‘on-serieuze escouade van de Vlaamse letterkunde’144 een sterkere positie voor zichzelf te veroveren in de Nederlandse letteren. Op 4 september 1931 vertrekt Du Perron naar Nederland, met ‘het lijk van Coster’ in zijn

koffer.145 Een van de eersten die het manuscript van Uren met Dirk Coster te lezen kreeg was Elisabeth de Roos.