• No results found

3. Du Perron over Slauerhoff

3.3.3 Het verboden rijk

Na het verschijnen van Slauerhoffs Het verboden rijk in 1933, verschijnen er in de Nederlandse literaire pers verschillende recensies over het werk. Onder andere van Henri Borel, die in zijn recensie in Het Vaderland de nadruk legde op het ongewone karakter van het boek. Ook vond hij Het verboden rijk ‘een hoogst belangrijk boek’. Slauerhoff besloot hem een bedankbriefje te sturen om Borel te laten weten zeer content met de recensie te zijn, maar dit schoot gezien de geschiedenis met Borel in het verkeerde keelgat bij de Forum- redactie. Borel, journalist, bloemlezer en nu redacteur voor het Haagse dagblad Het

Vaderland, was eerder al betrokken bij een conflict met de Forum-redactie. Naar aanleiding

van Borels kritiek op Vestdijks bundel Verzen in Het vaderland 206, waarbij ook Du Perrons poëzie werd betrokken, schreef Greshoff een ingezonden stuk in Het vaderland onder de titel ‘De heer Borel en de poëzie’.207 Borel haalde in zijn reactie hierop Du Perrons gedicht ‘De douairière’ aan als voorbeeld van door hem verworpen poëzie.

Borel had in een polemiek met Greshoff in Het vaderland van 17 mei 1933

gezinspeeld op een bedankbrief van Slauerhoff na zijn gunstige bespreking van Het verboden

rijk. Du Perron was woedend over het bedankbriefje van Slauerhoff, te lezen in zijn

correspondentie met Greshoff:

204 Du Perron, E. Briefkaart aan J. Greshoff: Bellevue, 2 maart 1933. 205 Du Perron, E. Briefkaart aan J. Greshoff: Bellevue, 2 maart 1933 206 Het Vaderland, 7 mei 1933.

71 ‘Slau schreef een idiote brief aan de redactie van Forum [...]. Tant pis, en desnoods geef ik er de vriendschap aan. Ik verdòm het om die karakterloosheid te verdragen, vooral wanneer de karakterlooze meneer nog op zijn achterste pooten gaat staan.’

Ook Everard Bouws, aan wie Du Perron overigens een hekel had, begon zich met de situatie te bemoeien. Hij gooide olie op het vuur door Du Perron te schrijven dat hij van Slauerhoff had gehoord dat ‘hij niets te maken had’ met zijn ‘Don Quichotterij tegen Borel’.208 In dezelfde brief schrijft Du Perron ook dat het voorval met Borel en Slauerhoff de vriendschap tussen hem en Slauerhoff op het spel zet: ‘als hij [Slauerhoff] tegenwoordig Borel verkiest, is er tusschen hem en mij ongetwijfeld iets veranderd’.209 Slauerhoff had de spreekwoordelijke knuppel in het hoenderhok gegooid door in zee te gaan met Borel, en Du Perron was niet van plan om hem daarvoor te vergeven.

‘Ik zou evenmin mijn vrouw kunnen ‘vergeven’ als ze met een ander - en zeker nog minder als ze met een vriend ging naaien. Ik zou dat een dubbel verraad vinden, als het dan geen bedrog is (als zij en hij het mij bv. direct zouden vertellen). Maar ook hier zou het weer geen kwestie zijn van ‘vergeven’; ik zou alles onder mij weg voelen zinken, alles wat ik tot dat oogenblik als waar had verondersteld; ik zou niet meer met die vrouw en die vriend kunnen leven, omdat zij niet waren wat ik dacht dat zij waren, en omdat ik hen haten zou als ik hen verder zag. Ik zou dus weggaan, zonder mij te verbeelden dat ik iets te ‘vergeven’ had’.210

Toch gebeurt er iets wonderlijks wanneer Du Perron in zijn brief aan Greshoff schrijft dat hij Slauerhoff vergeeft voor het voorval. Hij schuift de woede af op Bouws, en doet daarmee de ruzie met Slauerhoff af:

‘Ik kreeg een brief van Slau, waarin opheldering over die kwestie. Dat is nu dan weer in orde. Daarentegen een brief van Bouws vol verborgen (of liever: half uitgeetterde) rancune. Met dezen man heb ik nu afgedaan.’211

208 Du Perron, E., Brief aan J. Greshoff, Bellevue, 14 juni 1933. 209 Du Perron, E., Brief aan J. Greshoff, Bellevue, 14 juni 1933. 210 Du Perron, E., Brief aan J. Greshoff, Bellevue, 14 juni 1933. 211 Du Perron, E. Brief aan J. Greshoff. Bellevue, 27 juli 1933.

72 De woede jegens Bouws waar Du Perron in bovenstaande brief over schrijft komt voort uit het feit dat Bouws Du Perron eerder beschuldigde dat hij de roman van Slauerhoff

geschreven had in plaats van Slauerhoff zelf: ‘Zal Slau nog wel een roman schrijven? Wie heeft eig. Coen geschreven, jij of hij? En wat zou er van Het Verboden Rijk terecht zijn gekomen zonder jouw en mijn assistentie?’212

Du Perrons vriendschap met Slauerhoff hangt aan een zijden draad. Bouws heeft de zijne met zowel Slauerhoff als Du Perron definitief verbroken. Het contact tussen Du Perron en Slauerhoff is schaars en de relatie broos. Er wordt wel nog summier gecorrespondeerd, maar uit een postscriptum bij een brief van Du Perron aan Ter Braak in september 1933 blijkt dat de toon zeer koel is. ‘Slau schreef mij net. Ik heb hem nu een duidelijke brief over zijn snertstuk teruggepend. Bezorg mij vooral ook het 2e deel ervan!’213 Het ‘snertstuk’ in kwestie betrof een recensie in de Nieuwe Arnhemsche Courant, waarvan Slauerhoff enige tijd

medewerker was. Slauerhoff recenseerde Malraux’ aan Du Perron opgedragen roman La

condition humaine, een boek dat Du Perron dicht aan het hart lag. Slauerhoff vond het boek

‘een heldhaftige poging tot verstandhouding met anderen, gedaan door een groot, te groot intellect’. Du Perron spreekt Slauerhoff hier niet direct over, maar schrijft wel aan Greshoff dat hij de recensie van Slauerhoff ‘een prul beneden alles’ vindt.214

In december 1933 verhuist Du Perron naar Parijs. De Du Perrons zitten dan midden in de zorgen: Gistoux wordt voor een schijntje verkocht en dit biedt financieel weinig

perspectief voor de erfgenamen. Du Perron laat Malraux’ La condition humaine in het Nederlands vertalen en raakt ‘totaal abruti’ van de hoge werkdruk.215 Toch werkt hij tussen de bedrijven door nog actief aan zijn autobiografische roman Het land van herkomst en aan zijn vriendschappen in Nederland. Ook staat hij klaar voor Slauerhoff. Diens tweede omvangrijke roman Het leven op aarde moet uitkomen en Du Perron krijgt zijn manuscript toegestuurd om persklaar te maken. Even later gaat hij de drukproeven van de roman corrigeren tussen het bewerken van zijn eigen essaybundel De smalle mens door, waarnaast nog de vertaling van Malraux’ roman die in het Nederlands de titel Het menselijk tekort gekregen heeft. De derde jaargang van Forum vereist daarnaast ook nog veel aandacht.

212 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, 22 november 1932. 213 Du Perron, E. Brief aan M. ter Braak Bellevue, 10 september 1933. 214 Du Perron, E. Brief aan J. Greshoff. Bellevue, 14 september 1933. 215 Du Perron, E. Brief aan M. ter Braak Parijs, 16 januari 1934.

73 Wanneer Du Perrons schoonvader plots komt te overlijden, moet Du Perron constateren dat hij en zijn vrouw ‘totaliter uitgeput’ zijn.216 Binnen de redactie van Forum neemt Simon Vestdijk de plaats van Du Perron in, samen met Victor van Vriesland. Op de achtergrond ontstaat er steeds meer onvrede binnen de redactie. In een brief naar Du Perron op 16 oktober schrijft Ter Braak dat Vestdijk zich verontrustend veel op de literatuur heeft gestort en zich hiermee erg afzondert.

‘Ik voorzie, dat binnen een jaar de Forum-redactie springt, als V.[estdijk] zoo doorholt naar de ‘litteratuur’. Zijn criteria worden steeds beperkter, ik heb zoo nu en dan al lichte voorposten gevechten met hem. De reuk alleen van ‘litteratuur’ (en vooral bij iemand, die beter waard is) maakt me draaierig.’

Direct na zijn aankomst in Parijs spuit Slauerhoff zijn grieven tegen de redactie van Forum. Hij opent het vuur op Van Vriesland. Aan Du Perron verklaart hij Van Vriesland een onbetrouwbare en luie criticus te vinden die ‘niets wezenlijks vertegenwoordigt’ en Forum ‘onzuiver’ maakt met zijn andere kijk op literatuur en de ‘vorm of vent’-discussie. Hij eist dat Van Vriesland wordt verwijderd uit de redactie van Forum omdat hij anders overweegt over te stappen naar De Stem. Hoewel Du Perron meent nog een ‘zwakje’ te hebben voor Victor van Vriesland, schrijft hij in een brief aan Menno ter Braak het ‘persoonlijk objectief beschouwd’ totaal met Slauerhoff eens te zijn.217 In zijn brief kaatst hij de kritiek van Slauerhoff naar Ter Braak door:

‘There is something rotten in Forum, en een buitenstaander als Slau ziet dat eig. het best. Hij zegt dat hij langzamerhand lust krijgt om weer in De Stem te schrijven op deze manier, omdat het toch allemaal één pot nat wordt. Je mag Vic gerust dit alles meedeelen op de eerstvolgende redactievergadering. 218

In zijn antwoord aan Du Perron schrijft Ter Braak Van Vriesland een ‘een zwak en eigenlijk volkomen overbodig element’ binnen de redactie van Forum te vinden.219

216 Du Perron, E. Brief aan J. Greshoff: Parijs, 19 september 1934. 217 Du Perron, E. Brief aan M. Ter Braak: 10 November 1934. 218 Du Perron, E. Brief aan M. Ter Braak: 10 November 1934. 219 Ter Braak, M. Brief aan E. du Perron: Den Haag, 13 november 1934.

74 In februari 1935 voert Slauerhoff opnieuw zijn campagne tegen Van Vriesland op. Hij kan niet begrijpen dat Ter Braak en Du Perron het in den beginne met hem eens waren, maar weigeren actie te ondernemen. Voor Ter Braak staat voorop dat hij wenst ‘collegiaal’ met Van Vriesland te blijven. Hij wilde Van Vriesland niet afvallen omdat deze zich tegenover zijn mederedacteuren altijd loyaal had gedragen.220 En hoewel Du Perron meermaals schrijft het volmondig met Slauerhoff eens te zijn, mengt hij zich ook niet verder in de zaak. Hij wil zijn verhouding met Van Vriesland niet op het spel zetten. Zowel Bep als hij verdienden namelijk aan hun kritieken voor de NRC, waar Van Vriesland eveneens redacteur was in die tijd. Bovendien was Van Vriesland een invloedrijke figuur in Nederland, met belangrijke contacten. In het kader van E. Du Perron’s literatuurpolitiek kon hij deze contacten geen schade toebrengen.

Op 3 maart 1935, wanneer Du Perron zo ongeveer net de slotzin van zijn roman Het

land van herkomst schrijft, schrijft Slauerhoff, die dacht nu eindelijk weer alle aandacht van

Du Perron te zullen krijgen, een brief aan Forum waarin hij Vestdijk, Ter Braak en Du Perron opvoert als getuigen in de strijd tegen Van Vriesland.

‘Ik wensch nogmaals te constateeren dat de redacteur Vestdijk deze formule vond op de mederedacteur van Vriesland toegepast: 'Iemand die niets meer produceert en nog minder vertegenwoordigt' - dat de redacteur Ter Braak zich in minder besliste termen toch met het oordeel van ondergeteekende vereenigde en dat de voorname

medewerker Du Perron op de redacteur v Vr. dezelfde termen toepast als op hun aller tegenstander de heer Coster.’221

Slauerhoff trekt zijn medewerking aan Forum in en verzoekt Ter Braak hiervan een bericht te maken in Het Vaderland. In een postscriptum schreef hij er nog bij: ‘P.S. Eddy vindt deze brief wat scherp en de indruk van nijdigheid maken. Misschien is 't eerste waar - maar ik geloof dat het toch mijn gedachten over jullie gesten goed weergeeft en voor de relaties in het ‘redactioneele’ van jaren verkieslijk’.222 Een van de gevolgen van deze brief was dat de relatie tussen Van Vriesland en Du Perron sterk bekoelde. Uit de (uitblijvende)

correspondentie tussen Du Perron en Van Vriesland blijkt dat er na het opstootje amper

220 Hanssen, L. Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2001. p. 351. 221 Slauerhoff, J.J. Brief aan Menno ter Braak (de redactie van Forum), Parijs, 3 maart 1935

75 contact meer was tussen de twee. Daarnaast leverde Du Perron nog tot november 1935

recensies aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Daarna is er een hiaat tot augustus 1938.223

Op 5 maart schrijft Du Perron aan Ter Braak de situatie met Slauerhoff te hebben besproken:

‘Met Slau heb ik het weer bijgelegd, ofschoon het ware plezier er nu toch af is, en hij me ‘onderin’ voortdurend op het systeem werkt. Ik denk trouwens dat hij niet minder grieven tegen mij heeft, me een slecht vriend vindt en nogal karakterloos in die Forum-affaire ook, enz. enz. Het kan me weinig schelen, maar de sfeer is niet prettig, vooral omdat hij er op schijnt te rekenen dat ik hèm nu voortdurend met al zijn klachten aan de borst zal nemen, nu ik van Ducroo bevallen ben.’224

Niettemin is Ter Braak woedend over Slauerhoffs brief. Hij noemt het een ‘schunnige

chantagepoging’ en een ‘modderbad van persoonlijke smeerlapperij’225, terwijl hij Du Perron schrijft Slauerhoff niet meer te willen kennen voordat deze zich heeft verontschuldigd.

‘Al springt Forum er mee in de lucht, ik ken geen Slauerhoff meer, eer hij zijn excuses heeft gemaakt over den brief van 3 Maart. Men heeft mij blijkbaar niet ten onrechte gewaarschuwd tegen zijn practijken; en ik, die goddome de naïveteit heb, hem een ‘eerlijke verantwoording’ van Vic in handen te geven! Morgen staat die zaak in de N. Arnh. Courant en vliegt Vic uit zijn baantje! Jij kunt nu wel over

‘halftoerekenbaarheid’ schrijven, maar er komt een eind aan alles.’226

223 Van Vriesland, V. Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann, p. 87-88 224 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, Parijs, 5 maart 1935. 225 Ter Braak, M. Brief aan E. du Perron, Den Haag, 9 maart 1935. 226 Ter Braak, M. Brief aan E. du Perron, Den Haag, 9 maart 1935.

76 3.3.4 Het einde van een vriendschap

Du Perron heeft met Slauerhoff, nog voordat Slauerhoff naar het buitenland vertrekt, verbroederend contact over al het toch onnodige geruzie tussen vrienden.

‘Gisteravond hadden we net een ‘verteederd’ gesprek over de idiotie van ruzies onder elkaar, het verzwakkende daarvan ‘naar buiten’, en dat er toch maar 5 of 6 menschen waren die bij elkaar hoorden (aan onze ‘goede kant’) nl.: hij en jij, Vestdijk en Greshoff, Marsman en ik.’227

Ondanks het ‘verteederde’ gesprek blijft Slauerhoff bij zijn gelijk en bestookt hij onder meer Menno ter Braak met brieven van negatieve aard, wat deze weer doet verlangen ‘voor zijn geïntegreer bespaard te blijven’. De kwestie met Slauerhoff sleept door tot februari 1935. Ter Braak wordt bozer en bozer omdat hij, terwijl de conflictmaker Slauerhoff in Parijs zit, ‘de zaak weer lijmen’ kan, ‘om aan mijnheer Dirk Coster niet de lol te bezorgen van een verpletterd Forum’.228

Ten koste van alles blijft Du Perron bij iedereen de woorden en daden van Slauerhoff nuanceren, het voor hem opnemen en namens hem pogen gebroken vriendschappen te lijmen. Aan Menno ter Braak schrijft hij onder meer: ‘[Slauerhoff vroeg me] of ik het jou niet kon uitleggen dat het hem erg speet om jou zoo te pesten’ en: ‘Ik heb hem misschien aan het verstand gebracht dat zijn manier van de boel doordrijven gewoon vijandig is tegenover Vestdijk en jou (over mezelf praat ik maar niet eens) en dat je zóó alleen optreedt tegen menschen voor wie je niets voelt, noch achting, noch vriendschap, noch wat dan ook.’229 Nog geen drie dagen later schrijft hij eveneens aan Ter Braak: ‘[Slauerhoff] heeft werkelijk een beroerd leven, en maakt weer een crisis door, dat mag misschien toch wel als excuus gelden, ofschoon ik hem zelf knap onmogelijk kan vinden.’230 Ook schrijft hij dat hij hoopt dat Ter Braak de ruzie niet al te zwaar opneemt: ‘[...] je doet beter het niet zoo ernstig op te nemen. Humor en intelligentie zijn hier tenslotte meer vereischt, dan grimmigheid en karakter’.231 In de uitsmijter van een van zijn brieven kauwt hij de gewenste actie voor Ter Braak voor: ‘Schrijf hem een rustige brief waarin je hem zijn ‘brief aan de redactie’ terugzendt en 227 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, Parijs, 9 maart 1935. 228 Ter Braak, M. Brief aan Elisabeth de Roos, Den Haag, 5 februari 1935. 229 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, Parijs, 9 Maart 1935. 230 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, Parijs, 13 Maart 1935. 231 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, Parijs, 13 Maart 1935.

77 voorhoudt dat dit toch werkelijk geen optreden is tegenover vrienden’.232 Een paar maanden later schrijft hij aan Roland Holst dat hij ‘veel kostelijke tijd [heeft] verspild, om Menno een beter idee te geven (uit vriendschapsredenen!) over Slau’.233

Slauerhoff gaat echter, ondanks de verwoede pogingen van Du Perron om Slauerhoff weer in een beter daglicht te zetten, zijn pijlen steeds meer richten op Du Perron. Een klein voorbeeld hiervan is de onder vrienden circulerende overlevering waarbij Slauerhoff tijdens een van zijn bezoeken Du Perron achter de schrijftafel hebben aangetroffen, terwijl diens vrouw in verband met een aanstaande bevalling in het ziekenhuis lag. Slauerhoff moet dan totdat Du Perron met zijn werk klaar is wachten, ziet ergens zijn exemplaar van Het

menschelijk tekort - de vertaling van Malraux’ roman waar Du Perron verantwoordelijk voor

was - liggen, bladert erin en leest een hartelijk dankwoord van Malraux met het soort tekeningetje dat deze gewoonlijk aan zijn handtekening toevoegde. Tegen Du Perron zegt Slauerhoff dat hij zoiets in geen enkele bundel van hem heeft staan. Hij grijpt zijn vulpen, kwakt een inktmop op de eerste pagina van zijn eigen boek, slaat het dicht en zegt tegen een ontstelde Du Perron: ‘Nu heb je nog iets persoonlijks van mij ook!’. Du Perron beet hem toe: ‘Geef mij die sleutel. En blijf voortaan van mijn boeken af.’ 234 De kern van de breuk tussen Slauerhoff en Du Perron zit mogelijk in het feit dat Slauerhoff vond dat Du Perron zich had ontwikkeld tot een ‘echte literator’. Du Perron, Bloem, Marsman: ze waren voor of na hun veertigste ‘gâteus’ geworden en ‘oudehoeren, potatoren of letterzifters’, zo schrijft hij in februari 1935 aan zijn vriend Hans Feriz.235 In deze brief verwijt hij Du Perron eveneens dat hij de literatuur hoger stelde dan hun vriendschap.

Vanuit Bergen schrijft Slauerhoff aan Du Perron dat deze tekort was geschoten in hartelijkheid en vriendschap: de doodsteek voor de band tussen het duo. Na het lezen van deze brief besluit Du Perron stoom af te blazen in een brief aan Roland Holst, bij wie Slauerhoff direct na de ruzie toevlucht had gezocht:

‘Die historie met Slau zit me èrg dwars, ook om de would-be-superieure houding inzake ‘literatuur’ in zijn brief. Hij heeft zich laten kennen als 10× minder dan zijn ‘literatuur’, dat is zeker; en, ondanks alle goede kanten die ik hem nog altijd wil

232 Du Perron, E. Brief aan Menno ter Braak, Parijs, 13 Maart 1935. 233 Du Perron, E. Brief aan A. Roland Holst, Parijs, 4 april 1935. 234 Van Vriesland, V. Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann, p. 87-88 235 Slauerhoff, Brieven aan Hans Feriz, p. 169 (24-2-1935).

78 toeschrijven (jij weet beter dan een ander hoe ik hem door dik en dun verdedigd heb) geloof ik nu dat hij au fond een beroerling is [...]. Het heele gedoe van Slauerhoff, dat ik nu van zeer dichtbij heb meegemaakt, maakt me werkelijk beroerd, juist omdat ik zooveel vriendschap voor hem had. [...] [Hij] heeft de imbeciele smakeloosheid om mij te schrijven dat mijn manier van literatuur beoefenen hem afkeerig maakt of zoo iets, wanneer dit in werkelijkheid erop neer komt dat hij het mij niet vergeeft dat ik niet meer tijd voor hem heb kunnen maken dan ik gedaan heb. Ik heet nu

getourmenteerd 'door een boek'. Wat dit 'boek' voor mij beteekent, schijnt niet tot hem te zijn doorgedrongen. Maar dat is nog het ergste niet. Hij schijnt niet te begrijpen dat mijn omstandigheden veranderd zijn, dat ik nu veel werken moet (en voor tenslotte zielig weinig geld) dat ik voor het eerst van mijn leven 'literatuur' bedrijf als

'kostwinning'.’236

Bij wijze van verweer tegen Slauerhoffs verwijt dat hij zich tijdens diens verblijf in Parijs