• No results found

Walter Merhottein

In document Vlaanderen. Jaargang 42 · dbnl (pagina 72-76)

Tijdens het seizoen 1992-93 viert het Koninklijk Jeugdtheater van Antwerpen zijn 50-jarig bestaan. Deze viering valt voor een stuk samen met Antwerpen '93 en loopt tot eind december 1993. Als eerste jubileumvoorstelling startte in oktober 1992 de kindermusical Annie (Meeham, Charnic, Strouse) in regie van Jos Dom. Een heel ander karakter draagt de tweede jubileumvoorstelling op vrijdag 8 oktober 1993, nl.

Antigone (B. Brecht) in regie en bewerking van Mirjana Erceg (voormalig

Joegoslavië). Daartussen liggen nieuwe produkties, naast hernemingen en

gastoptredens van binnen- en buitenlandse collega's. Het K.J.T. blijft zijn devies van ‘diversiteit’ getrouw en legt tevens accenten naar vreemde culturen (Japans sprookje, Ramayana, Mohammed...). Opendeurdagen, tentoonstelling, jubileumboek, het hoort er allemaal bij.

Theater voor kinderen en jongeren

Het K.J.T. vertrekt steevast en doelbewust van het principe dat er in de eerste plaats gespeeld wordt voor kinderen en dat hun wereld dient bestudeerd en gerespecteerd te worden. Dit leidt tot een diversiteit in genres, stijlen, groot- en kleinschaligheid, doelgroepen. Om een juist idee te krijgen van het K.J.T. moet men de verschillende produkties per seizoen volgen. Op dit ogenblik zit het kindertheater - gelukkig - in de lift, maar het K.J.T. komt uit een periode van jaren waar vele theatermensen smalend hun neus ophaalden voor ‘kindertheater dat goed was als opvang voor acteurs die nergens aan de bak kwamen’, - een mentaliteit die overigens nog niet volledig overwonnen is.

Pioniers

Het was onder de impuls van Joris Diels en Fred Engelen (beiden verbonden aan K.N.S.) en Corry Lievens dat - na het verdwijnen van De Zonnebloem van Jan Brugmans - het Jeugdtheater van Antwerpen van start ging op 3 oktober 1942 met

Het Ezelsvel van Ghéon. Een beroepstheater met acteurs die uitsluitend gingen spelen

voor kinderen was hier onbekend (het bestond wel in Sint-Petersburg).

Er was ook geen Vlaams repertoire voorhanden. Alles moest op alle vlakken en met weinig middelen uit de grond gestampt worden. Men had geen tijd voor zwaarwichtige dramatische discussies, want elke week zaten de kinderen op hun honger. Corry Lievens (in 1945 officieel aangesteld tot directeur) werd zelfs uitgenodigd in Amerika om haar werk toe te lichten.

Toen Joost Noydens, medewerker van het eerste uur, in 1968 haar taak overnam, was het theaterlandschap in deining ingevolge de maatschappelijke

klimaatsveranderingen die ook hun repercussies hadden op het Jeugdtheater. Heel wat werken van het toonaangevende GRIPS-theater uit het toenmalige West-Berlijn kwamen het oude en traditionele repertoire verrijken op een moment dat niemand

wist wat het GRIPS was (1975: Ein Fest bei Papadakis). Het is de grote verdienste van Joost Noydens dat hij enerzijds trouw bleef aan de kinderlijke hunker naar sprookjes (de Shakespeares van ons theater!), maar anderzijds thema's aan bod liet komen die bij het kind een beroep deden op zijn verder ontwikkeld gevoel,

intelligentie en bevattingsvermogen. Er was een geleidelijke evolutie. Tevens introduceerde Joost Noydens voorstellingen voor tieners met muzikale en thematische werken en probeerde hij een brug te slaan naar het theater voor volwassenen. Hij loodste het gezelschap, dat ondertussen Koninklijk was geworden, veilig door de winden van de vernieuwingsstorm die meer en meer de kop begon op te steken. Toen hij in 1987 met pensioen ging, liet hij een hardwerkend gezelschap na dat jaarlijks borg stond voor een 12-tal grote produkties verspreid over ongeveer 300

voorstellingen. Dit succes is uniek en alleen vergelijkbaar met dat van jeugdtheatergezelschappen in steden als Lyon, Berlijn, Wenen, München, Sint-Petersburg.

De vernieuwing

De regisseurs en de dramaturgie van het K.J.T. hebben steeds de evolutie van het kindertheater in het buitenland op de voet gevolgd. We citeerden reeds het

GRIPS-theater. In 1987 pakte het RO-theater te Rotterdam uit met Konradaus der

Dose (Jan uit het Blik) als dé grote ontdekking, maar het K.J.T. speelde dat reeds in

1979!

Van het toonaangevende Unga Klara-theater uit Stockholm speelde het K.J.T.

Lazarillo in 1982-83, waar het Théâtre de la Guimbarde er pas in 1989 te Huy

(overigens schitterend) mee voor de dag kwam. In 1988-89 monteerde Jan Verbist

Koning Lijsterbaard van Horst Hawemann met decors van Alwin Eckert (Theater der Freundschaft, Berlijn). Wij herinneren o.a. aan August, August van Pavel Kohout

in de circustent naast voorstellingen met jongeren zoals De Golf en The

Koninklijk Jeugdtheater Antwerpen, Viering van de 2.000ste opvoering van De Gelaarsde Kat door Alice Toen. V.l.n.r.: Joost Noydens, oud-directeur KJT, Walter Merhottein, huidig directeur KJT, Alice Toen, de gevierde auteur, en (achterin) Roger Van Ransbeeck, voorzitter Vereniging van Vlaamse Toneelauteurs. (Foto: Dienst voor informatie Stad Antwerpen)

Breakfast Club van Jos Dom, ook aan zijn grote bewerking van Momo van Michael

Ende.

De laatste 10-15 jaar nemen wij echter een tendens waar alsof het kind plots ontdekt wordt en het Vlaamse kindertheater eindelijk werd uitgevonden. In rapporten, artikels, festivals en dergelijke wordt koortsachtig uitgekeken naar vernieuwende accenten en grensverleggende standpunten. Een of andere hogere problematiek, eigen frustraties of complexen vormen vaak het uitgangspunt van theoretische beschouwingen over de hoofdjes van de kinderen heen. Op de vele festivals stellen wij geregeld vast dat de kinderen vaak niet of nauwelijks aan bod komen. Al vlug wordt een stuk voor de bevattingsgraad van 14-jarigen aangekondigd of verkocht met ‘vanaf 8 jaar’.

Wij weten allemaal dat bij het spelen voor een hogere leeftijd de dramatische uitdieping en theatrale mogelijkheden hoger liggen, maar dat kan geen reden zijn om kinderlijke wensdromen en verzuchtingen te negeren. Niemand (tenzij subsidies) verplicht wie dan ook om voor kinderen op te treden. Zeer duidelijk stellen wij vast dat bij velen, naarmate de subsidies stijgen, ook de leeftijdsgroep waartoe men zich richt, stijgt! De begrippen ‘kind’ en ‘spel’ schuiven langzaam op en enkel het begrip ‘theater’ blijft over. Soms levert dat prachtig theater op en iedereen heeft het recht in die zin te evolueren, maar men moet ook het recht hebben jeugdtheater te maken dat vóór alles op het jonge publiek is afgestemd, met het risico het verwijt te horen van: ‘Ben jij daar nu nog mee bezig?’. Bij sommigen leeft de idee zich te moeten verzetten tegen ‘de kinderlijke figuurtjes uit een fantasiewereld die opgedrongen worden door de volwassenen’. Men wil het theater openstellen voor iedereen en Becket, Ionesco, Tsjechow en Shakespeare loslaten op de kinderen. Corry Lievens bracht trouwens 30 jaar geleden al Midzomernachtsdroom voor de jongeren en het K.J.T. bracht twee seizoenen geleden De Kleine Prins van Denemarken. Het kan allemaal op voorwaarde dat het stuk in de juiste aanpassing de juiste doelgroep bereikt. Dat is de kern van het probleem. Maar waarom die periode in de kinderlijke evolutie waarbij fantasie, lach en avontuur centraal staan, wegrukken om aan eigen artistieke ambities van theatermaker de voorrang te geven?

Financiële situatie

Het K.J.T. bevindt zich op vele vlakken in een geïsoleerde positie. Het behoort uiteraard tot de kinder- en jongerentheaters, maar door zijn grootschaligheid van programma, publiek en structuur is het een van de 4 grote repertoiregezelschappen van Vlaanderen met alle loon- en produktieproblemen eigen aan een groot gezelschap. Al te vaak horen wij de bewering dat het K.J.T. met de meeste subsidies gaat ‘lopen’. Sommigen vinden dit zelfs onrechtvaardig en bewijzen daardoor niets af te weten van de lange moeizame weg die het K.J.T. gedurende vijftig jaar heeft afgelegd. Natuurlijk klinkt 46 miljoen anders dan 20 of 10, maar alles is een kwestie van verhouding. Tijdens het seizoen 1989-90 bijv. bracht het K.J.T. 417 voorstellingen voor haast 150.000 toeschouwers. 90% van de werkingskosten is hetzelfde als in 1980! Daaruit volgt dat het K.J.T. zijn aantal produkties moet verminderen en bijv. niet kan inspelen op voorstellen uit Nederland.

Toekomst

Het theater is steeds in beweging zoals de mens in de samenleving; ook het kinder-en jongerkinder-entheater is voortdurkinder-end in evolutie. Het K.J.T. is helemaal niet gekant tegen de vernieuwing. Een theatermaker die niet meegroeit in zijn vak of een theater dat de evolutie van dramatiek, muziek, scenografie, enz... niet volgt, verstart en bloedt dood. We mogen echter niet vergeten dat het nieuwe voor een volwassene iets heel anders is dan voor een kind dat alles nog moet ontdekken. Daarom zit bij het K.J.T. de vernieuwing in het ambachtelijke, het vak, de stiel. De vernieuwing zit naast de verlegging van thematiek in de ‘meerwaarde’ zoals muziek, choreografie, scenografie, enz.

Het K.J.T. werkt met overheidsgeld en relatief grote middelen. Dit plaatst het voor grote verantwoordelijkheden. Zo heeft het bijv. ook de plicht zijn produkties uit te dragen buiten Antwerpen, in Vlaanderen en geleidelijk verder in Europa. Wij zijn er ons van bewust dat het taalprobleem niet eenvoudig is.

Het K.J.T. heeft de duidelijke en ondubbelzinnige opdracht te spelen voor kinderen en jongeren en wil niet van deze doelstellingen afwijken. Het K.J.T. evolueert niet naar een theater voor volwassenen en is geen vormingstheater in experimentele zin, maar vormend en zoekend in de traditie van zijn 50-jarige werking. Het wil op een eerlijke en consequente manier bezig zijn met theater voor kinderen en jongeren, waarbij in de termen kindertheater en jongerentheater zowel de nadruk wordt gelegd op het eerste als op het tweede deel van het woord.

De Kleine Prins van Denemarken door Torsten Letser. V.l.n.r.: Jos Dom als ‘Polonius’, Aimé Anthoni

als ‘Claudius’. (Foto: Dienst voor informatie Stad Antwerpen)

In document Vlaanderen. Jaargang 42 · dbnl (pagina 72-76)